BIJ DE SCHEPPING VAN ALLE DINGEN HAD DE HEER STEEDS CHRISTUS EN ZIJN ALLERHEILIGSTE MOEDER, VOOR OGEN.

Uit het boek: De Mystieke stad Gods; Maria van Agreda o.i.c. deel I (€ 12,–) Er zijn 12 delen te bestellen.

Voor bestelling kunt u schrijvan naar Dhr. A.B. van ’t Hooft, Sportlaan 17, 5056 EM Berkel-Enschot.

Bij de schepping van alle dingen had de Heer steeds Christus, onze Heer en zijn allerheiligste moeder, voor ogen. Hij koos zijn volk uit en overlaadde het met weldaden.

In het achtste hoofdstuk van de Spreuken, zegt de Wijsheid van Zichzelf, dat Zij Aanwezig was bij de schepping. Zij regelde alles in vereniging met de Allerhoogste (Spr 8,30). Ik zeide reeds eerder  (par. 54) dat deze wijsheid het mensgeworden Woord is, dat met zijn allerheiligste moeder in de geest Gods aanwezig was tijdens de schepping van de hele wereld. Want in dat “moment” was de Zoon niet slechts één in goddelijke Wezenheid met de Vader en de heilige Geest, doch ook de menselijke natuur, die Hij zou aannemen, werd voorzien en geconcipieerd in het goddelijk verstand van de Vader, als het prototype van alle werken. In vereniging met Hem werd ook de menselijke natuur van zijn allerheiligste moeder, die Hem in haar allerzuiverste schoot zou dragen, voorzien en geconcipieerd. In deze twee Personen werden al zijn werken voorzien, zodat Hij (sprekende in menselijke termen) wegens deze twee, alles wat Hem in de gedragingen der mensen en engelen die zouden vallen, zou afstoten, over het hoofd kon zien. Want het gedrag van deze twee groepen zou eerder aanleiding zijn geweest om van de schepping van het menselijk ras af te zien en niets te scheppen, dat zou moeten dienen tot hun gebruik.

De allerhoogste beschouwde zijn Zoon en diens allerheiligste moeder als modellen, geproduceerd uit een overvloed van wijsheid en macht, die konden dienen als prototypen, waarnaar Hij het gehele menselijke ras zou vormen. Zo was de rest der mensheid op deze twee aangewezen als Middelaars tussen hen en God. Hij schiep ook de materiële wezens, benodigd voor het menselijk leven, maar met zulke wijsheid, dat sommigen daarvan tegelijkertijd konden dienen als symbolen. Zij zouden op bepaalde wijze deze twee Wezens, die Hij allereerst in gedachten had en aan wie alle anderen onderdanig moesten zijn, namelijk Christus en zijn allerheiligste moeder, voorstellen. Daarom maakte Hij de hemellichten, de zon en de maan (Gn 1,16) dusdanig, dat zij door de scheiding van de dag en de nacht te vormen, Christus, de zon der gerechtigheid en zijn heilige moeder, schoon als de maan (Hl 6,10) zouden symboliseren. Deze twee immers scheiden de dag der genade van de nacht der zonde. De zon geeft haar licht af aan de maan en beide, tezamen met de sterren aan het firmament, verlichten alle andere schepselen binnen de grenzen van het heelal.

Hij schiep de andere wezens en maakte hen zeer volmaakt, omdat zij onderdanig moesten zijn aan Christus en zijn heilige moeder en door Hen aan de rest van de mensheid. Voordat het heelal uit het niet tevoorschijntrad, maakte Hij tot een overvloedig en onuitputtelijk feestmaal, gedenkwaardiger dan het feest van Ahasveros (Est 1,3), want Hij wilde de mens scheppen voor zijn behagen en hem onweerstaanbaar trekken tot de genieting van zijn kennis en zijn liefde. Zijn gasten zouden niet moeten wachten; Hij besloot als allerhoffelijkste en milde gastheer, dat de uitnodiging tot het feestmaal van zijn kennis en liefde, één daad zou worden met de schepping daarvan. De mens zou geen tijd verliezen in het bereiken van dit, wat hem het meeste aanging, namelijk het kennen en het prijzen van zijn almachtige Schepper.

Op de zesde dag schiep Hij Adam, op een leeftijd van drie en dertig jaren. Dit zou de leeftijd zijn, waarop Christus de dood zou ondergaan. Adam was lichamelijk zo gelijk aan Christus, dat er nauwelijks enig onderscheid bestond. (Gn 1,27). Ook wat zijn ziel betrof, was Adam gelijkvormig aan Christus. Uit Adam vormde God Eva, zo gelijkvormig aan de gezegende maagd, dat zij in uiterlijk en figuur op haar leek. God zag met het grootste genoegen en welwillenheid neer op deze twee afspiegelingen van de grote originelen. Ter wille van deze originelen overstelpte Hij hen met zegeningen. Het was alsof Hij zich, in afwachting van de tijd dat Christus en zijn moeder gevormd zouden worden, met hen en hunne afstammelingen wilde onderhouden.

Maar de gelukkige staat, waarin God de ouders van het menselijk geslacht geschapen had, duurde slechts kort. De afgunst van de slang laaide onmiddellijk op. Satan had met ongeduld op de schepping gewacht en zodra zij geschapen waren, werd  zijn haat tegenover hen actief. Hij had noch de vorming van Adam noch die van Eva mogen meemaken, zoals hij de schepping van alle andere dingen had meegemaakt. Want God vond het niet passend hem de schepping van de eerste mens te tonen, noch de vorming van Eva uit een rib van Adam. Al deze dingen werden voor hem enige tijd verborgen gehouden totdat beiden verenigd waren. Maar toen de duivel de bewonderenswaardige aard van de menselijke natuur zag, voortreffelijker dan welk ander schepsel dan ook, de schoonheid van deze zielen en van de lichamen van Adam en Eva, toen hij de vaderlijke liefde van de Heer voor hen aanschouwde en zag, dat Hij hen macht gaf over al het geschapene en hoop op eeuwig leven, toen werd de woede van de draak tot razernij opgezweept. Geen tong kan de woede van  dit beest beschrijven noch zijn afgunst, noch de lust, die hem bekroop beider leven te nemen. Hij zou dit zeker gedaan hebben met een furie van een getergde leeuw, ware het niet, dat hij wist, dat een hogere macht hem dit zou beletten. Maar hij beraamde de middelen, die hen uit de genade Gods zou stoten en hen tot de vijanden van de Allerhoogste zouden maken.

Lucifer zag echter de verhoudingen niet duidelijk. Hij wist, dat de Heer hem, van het eerste begin af, had geprobeerd, dat het Woord de menselijke natuur zou aannemen in de schoot van de allerheiligste Maria, maar hij wist niet hoe dit zou geschieden noch op welk tijdstip dit zou plaatsvinden. In overeenstemming hiermee had de Heer de schepping van Adam en de vorming van Eva voor Lucifer verborgen gehouden, zodat hij van het begin af in onwetendheid verkeerde over het mysterie en de tijd van de menswording. Aangezien zijn woede en waakzaamheid betreffende Christus en Maria zo apert omzeild waren, vermoedde hij, dat Adam was voortgekomen uit Eva en dat zij de moeder was en Adam het mensgeworden Woord. Toen hij de macht van God voelde, die hem verhinderde schade toe te brengen aan het leven van deze schepselen, nam zijn vermoeden toe. Aan de andere kant hoorde hij hun gesprekken en vernam daaruit de voorschriften, welke God hen had gegeven. Al luisterend naar de gesprekken van de eerste ouders verminderden zijn twijfels; hij kreeg inzicht in hun natuurlijke gaven en begon hen te volgen als een briesende leeuw (1Pe 5,8), al zoekend en speurend naar een zwakke plek in de neigingen, die hij in hen waarnam. Toch twijfelde hij, tot dat hij door de loop der verlossing ontgoocheld werd, tussen zijn woede tegen Christus en Maria en zijn angst van door hen overwonnen te worden. Zijn grootste angst was, overwonnen te worden door de koningin des hemels, dat gewone schepsel, dat geen God was.

Hij vatte moed, toen hij het voorschrift hoorde, waar Adam en Eva zich aan te houden hadden. Hij maakte de valstrik gereed en begon met grote voortvarendheid aan het verleidingswerk, om zodoende de uitvoering van de goddelijke wil te weerstreven en te verhinderen. Hij benaderde eerst de vrouw en niet de man, want hij wist, dat zij een zwakke en tedere natuur had, dat het niet Christus zelf was, die hij zou ontmoeten. Ook was hij het meest vertoornd op haar, speciaal omdat hij het teken in de hemel gezien had en de bedreiging begrepen had, die God in dit teken tegen hem had geuit. Voordat hij zich aan haar vertoonde, wekte hij vele verontrustende gedachten en voorspiegelingen in haar op, zodat hij haar kon benaderen als zij zich in staat van opwinding en verstrooidheid bevond. Maar omdat ik hierover op een andere plaats heb geschreven, wil ik niet dieper ingaan op de kracht en de onmenselijkheid van deze bekoring. Laat het genoeg zijn voor mijn doel te herhalen, wat de heilige Schrift hierover zegt: dat hij de vorm aannam van een slang (Gn 3,1). Aldus vermomd, sprak hij tot Eva en lokte een gesprek met haar uit, dat zij nooit had mogen toestaan. Zij luisterde naar hem, antwoordde hem en begon hem te geloven. Toen overtrad zij het gebod van God en haalde zij haar man over hetzelfde te doen. Zo gingen zij en wij onze ondergang tegemoet; voor henzelf en voor ons verloren zij de geluksstaat, waarin God hen had geplaatst.

Toen Lucifer de twee gevallenen zag en aanschouwde hoe hun innerlijke schoonheid en hun genadestaat was veranderd in de afzichtelijkheid van de zonde, vierde hij zijn triomf met ongelofelijke vreugde en pochte daarop tegenover zijn duivels. Maar zijn trotse overmoed kwam spoedig ten einde, toen hij ,tegen zijn verwachtingen in,  zag hoe minzaam de barmhartige liefde van God zich ontfermde over de schuldigen en hoe Hij hen een kans gaf om boete te doen, hen hoop gaf op vergiffenis en terugkeer der genade. Daarenboven zag Hij, hoe zij stonden tegenover deze vergiffenis, hoe bedroefd  zij waren en welk berouw zij toonden en hoe de schoonheid der heiligmakende genade hen teruggegeven werd. Toen de duivel de uitwerking van het berouw zag, was er wederom grote verwarring in de hel. Lucifers ontsteltenis groeide, toen hij het vonnis vernam, dat God over de schuldigen, waartoe hij zelf behoorde, uitsprak. Meer in het bijzonder en boven alles, werd hij gekweld door de herhaling van de bedreiging:  “De vrouwe zal uw kop verpletteren”, (Gn 3,15) de bedreiging, welke hij reeds in de hemel gehoord had.

Na de zondeval vermenigvuldigden zich de nazaten van Eva en zo ontstond het verschil en de vermeerdering van de goeden en de kwaden, de uitverkorenen en de verworpenen, van hen, die Christus, de Verlosser volgden en de anderen, die volgelingen van satan werden. De uitverkorenen blijven trouw aan hun Leider door geloof, deemoed, liefde, geduld en alle andere deugden en opdat zij de overwinning zullen kunnen behalen, worden zij ondersteund, geholpen en vol schoonheid gestort door de goddelijke genaden en gaven, die de Verlosser en Heer van allen, voor hen heeft verdiend. Maar de verworpenen verkrijgen deze gaven niet van hun valse leider. Zij verkrijgen als beloning slechts de eeuwige zielenpijn en de verwarring van de hel; zij volgen hun leider met grote trots, verwaandheid, onzedelijkheid en zondigheid, daarin gestijfd door de vader der leugens, de ‘vader’van de zonde. Niettegenstaande dit alles gaf de Allerhoogste, in zijn onuitsprekelijke goedheid, onze eerste ouders zijn zegen, opdat het menselijk geslacht kon groeien en zich kon vermenigvuldigen. De allerhoogste Voorzienigheid liet toe, dat Eva in de onrechtvaardige Kaïn een toonbeeld van de kwade vruchten der zonde voortbracht en in de onschuldige Abel, zowel in uiterlijk als in navolging, het beeld van Christus, onze Heer. Want in de eerste rechtvaardigen begonnen de wet en de leer van Christus hun uitwerking te tonen. Alle komende rechtvaardigen zouden zijn voorbeeld navolgen. Zij zouden lijden omwille der gerechtigheid (Mt 10,21), zij zouden gehaat en vervolgd worden door de zondaars en de verworpenen én door hun eigen broeders. Zo vertoonden zich geduld, deemoed en zachtheid in Abel en afgunst  en zondigheid in Kaïn, tot voordeel van de rechtvaardigen, tot zijn eigen ondergang. De zondaars vieren de triomfen, de rechtvaardigen lijden, dat is het schouwspel, dat de wereld in haar loop tot op de huidige dag vertoont. Het Jeruzalem van hen, die God vrezen en het Babylon van de godverlatenen staan ieder met eigen leider en hoofd tegenover elkaar.

De Allerhoogste wilde ook, dat de eerste Adam in de wijze van zijn schepping het model zou zijn voor de Tweede. Juist zoals Hij, vóór de schepping van de eerste Adam heel het bestel van al het geschapene had gereedgemaakt, dat bestel, waarvan Hij het Hoofd en de Meester zou zijn, zo regelde Hij het voorbijgaan van menige eeuw, voordat de Enig-geborene verscheen, opdat zijn Zoon, onder het inmiddels toegenomen getal der schepselen een volk kon vinden, geheel gereed voor Hemzelf, een volk, waarvan Hij het Hoofd, de Leraar en de Koning zou zijn. Hij zou zelfs geen moment zonder volk of zonder volgelingen zijn. Zo volmaakt is de wonderbare harmonie en orde, waarin de goddelijke wijsheid zich uit: zij brengt later tot uitvoering, wat eerder in haar voornemen is vervat.

Opdat het Woord zou kunnen nederdalen vanuit de boezem van de Vader en zichzelf zou kunnen bekleden met onze sterfelijkheid, bereidde God -terwijl de wereld voortschreed in zijn baan- de meest uitgelezen schare van mensen, die ooit geleefd hebben en ooit zouden leven, op zijn komst voor. Onder hen vormde Hij een heilig en beroemd geslacht, waaruit Hij naar het vlees zou voortkomen. Ik zal niet blijven stilstaan bij een uiteenzetting van de geslachtslijst van Christus, onze Heer, (Mt 1,1-17; Lc 3,23-28) want opsommingen van de heilige evangelisten hebben dit onnodig gemaakt. Ik wil slechts zeggen -en Hem daarvoor prijzen- dat de Heer mij meerdere malen zijn onvergelijkbare liefde heeft getoond, welke Hij dit volk en dit geslacht toedroeg. Hij overlaadde hen met gunsten. Hij vertrouwde hen vele mysteries en grote genaden toe, zoals later zou blijken in zijn heilige Kerk. Want Hij, die zichzelf had aangesteld tot wachter over Israël, sliep noch sluimerde ooit (Ps 121,4).

Hij kweekte zeer heilige profeten en patriarchen, die ons in beelden en profetieën, van heel verre afstand, dát openbaarden, wat wij nu in ons bezit hebben. Hij wenst, dat wij hen vereren, omdat Hij weet, welk een hoogachting zij hadden voor de genadewet en hoe ernstig zij daarnaar verlangden en daarvoor baden. Aan dit volk openbaarde God zijn onveranderlijk Wezen door vele onthullingen en zij gaven deze revelaties aan ons door in de heilige Schrift. Deze nu is vol met overgrote mysteries, die wij tot ons eigendom trachten te maken en leren kennen met de ogen van het geloof. Al deze mysteries echter werden door het mensgeworden Woord duidelijk uitgelegd. Hij bracht ons de veilige regel van het geloof en het voedsel van de heilige Schrift in zijn Kerk. De profeten en de rechtvaardigen van dat volk hebben nooit de gunst ontvangen om de levende Christus te aanschouwen. Wel ondervonden zij de vrijgevigheid van de Heer, die zichzelf openbaarde door de profetieën en hun harten bewoog tot smeekbeden voor zijn komst en voor de verlossing van het gehele menselijke geslacht. De eenstemmigheid en harmonie van al deze profetieën, mysteries en verzuchtingen van de oude vaders, klonk de Allerhoogste als schone muziek in de oren. Zij weerklonken in de geheime hallen der Godheid. Zij onthaalde Hem en kortte de tijd (op menselijke wijze uitgedrukt) tot dat Hij zou nederdalen en omgang zou hebben met de mensen.

Het zou mij te lang ophouden, indien ik zou verwijlen in alles, wat de Heer mij over deze dingen mededeelde. Ik wil zo snel mogelijk komen tot de voorbereidingen, die de Heer maakte voor de zending van het mensgeworden Woord en zijn allerheiligste moeder naar de wereld. Alle mysteries, welke daarvóór plaats hadden, zal ik beknopt en in volgorde, gegeven door de heilige Schrift, weergeven. Genesis bevat alles, wat het begin en de schepping van de wereld ten behoeve van het menselijk geslacht betreft: de afscheiding van de aarde, de kastijding en het herstel, de spraakverwarring en de herkomst van het uitverkoren volk, zijn vernedering in Egypte en de vele, grote mysteries door God aan Mozes bekendgemaakt met de bedoeling, dat wij toch zijn liefde en rechtvaardigheid ten opzichte van de mensen zouden leren kennen, die er op uit was, hen in zijn kennis en dienst te betrekken. Ook werd aan Mozes voorspeld, wat Hij besloten had, in de toekomst te verrichten.

Het boek Exodus bevat alles, wat er in Egypte met het uitverkoren volk geschiedde: de plagen en straffen, die God over hen deed komen om hen te redden; hun vertrek en tocht door de zee; de geschreven wet, die werd gegeven na de grote voorbereiding en wonderen en vele grote geheimen, die de Heer zijn volk deed ondergaan, in afwisseling hun vijanden en dan weer henzelf bezoekend met teisteringen, hun vijanden bestraffend met de gestrengheid van een Rechter, de Issraëlieten terechtwijzend met de welwillendheid van een Vader en hen lerend zijn weldaden te waarderen door hen zware ontberingen te doen ondergaan. Hij volbracht grote wonderen met de staf van Mozes, die een voorafbeelding was van het kruis, waarop het Lam zou worden geslachtofferd, voor velen een redding, voor anderen een ondergang (Lc 2,34). Het was zoals Mozes staf en zoals de Rode Zee, wier golven het uitverkoren volk tot schild dienden en de Egyptenaren vernietigden. Zo vulde Hij het leven van de heiligen met vreugde en smarten, met plagen en vertroosting. Hij gaf met oneindige wijsheid en voorzienigheid, een voorafschaduwing van het leven en de dood van Christus, onze Heer, in de kinderen van zijn volk.

In het boek Leviticus beschrijft en geeft Hij vele offers en ceremonies van de wet tot verzoening van de Godheid. Deze offers doelden op het Lam, dat voor alle mensen geslachtofferd zou worden en zij doelden op ons, als opoffering voor de majesteit van God in werkelijkheid zoals voorafgebeeld in deze offerande. Het beschrijft ook de gewaden van Aäron, de hogepriester en voorafspiegeling van Christus, ofschoon Christus geen deel zou uitmaken van deze lage orde, maar van de orde van Melchisedek (Ps 110,4).

Het boek Numeri beschrijft de omzwervingen van de Israëlieten in de woestijn. Het beeldt daarin uit, wat er met de heilige Kerk zou plaatshebben, met de Enig-geborene als mens en met zijn heilige moeder, maar ook wat er met de rest  der rechtvaardigen zou geschieden, die tevens in ander opzicht werden uitgebeeld in de vuurzuil, in het manna en in de watergevende rots. Het bevat nog vele mysteries in de voorvallen én in de getallen, welke erin opgetekend zijn en waarin nog diepe geheimenissen schuilen.

Deuteronomium is als een tweede wet, een herhaling van de eerste, echter op andere wijze gegeven en dienend als een duidelijke voorafbeelding van de wet van de evangeliën. Aangezien in overeenstemming met Gods verborgen besluiten en geheel passend in zijn wijsheid, de menswording van de Zoon zou worden uitgesteld, vernieuwde en ordende Hij deze wetten, zodat zij meer zouden overeenstemmen met de wetten, die Hij voor zijn Enigegeborene zou vaststellen.

Jozua of Jezus Nave leidt het volk van God het beloofde land binnen. Hij verdeelt de wateren van de Jordaan, om de doortocht van de menigte mogelijk te maken en stelt grote daden, zodat hij een duidelijke voorafspiegeling is van de Verlosser, niet slechts vanwege zijn naam, maar ook door zijn daden. Zijn geschiedenis stelt de vernietiging  van het koninkrijk van de duivel voor, alsook de scheiding van de goeden en de kwaden, welke op de laatste dag zal plaatsvinden.

Na Jozua, toen het volk reeds bezit had genomen van het beloofde en afgebeden land -hetwelk primair en zeer toepasselijke de Kerk, die door Jezus Christus met zijn bloed verworven was, voorstelt- komt het boek der Rechters. Zij waren aangesteld door God, om zijn volk te regeren, in het bijzonder gedurende de oorlogen, die wegens hun zonden en afgoderijen, tegen hen gevoerd werden door de Filistijnen en andere vijandige buren. God bevrijdde hen telkens van hunne  vijanden, als zij tot Hem terugkeerden door boete  te doen en door hun leven te verbeteren. In dit boek worden ook de daden van Debora verteld. Zij veroordeelde het volk, maar bevrijdde het van grote onderdrukking. Ook de daden van Jaël, die hen de overwinning bezorgde, worden verhaald. Debora  en Jaël waren krachtige en zeer moedige vrouwen. Al deze historische daden geven een voorafspiegeling en een schildering van wat de Kerk te wachten stond.

Na de generatie van rechters kwamen de koningen, waar de Israëlieten om gebeden hadden, teneinde hun regering in overeenstemming te brengen met dat van de hen omringende landen. Deze boeken bevatten grote geheimenissen in verband met de komst van de Messias. De priester Eli en koning Saul geven door hun dood een voorafschaduwing van het verwerpen van de oude wet te zien. Sadok en David stellen het nieuwe verbond en het priesterschap van Christus voor, benevens de Kerk met het -in vergelijking tot de rest van het mensdom- kleine getal van hen, die daartoe behoren. De andere koningen van Israël en Juda en hun gevangennemingen duiden wederom op andere, grote mysteries van de heilige Kerk!!!.

Gedurende de hierboven beschreven tijdvakken leefde de zeer geduldige Job, wiens woorden zo geheimzinnig zijn, dat er niet één bij is zonder diepe heilige bedoeling betreffende het leven van Christus, onze Heer, de opstanding van de doden, het laatste oordeel, waar wij zullen zijn in dezelfde gedaante als in die, waarin wij leven en het geweld en de geslepenheid van de duivels in hun oorlogsvoering tegen het menselijk ras. Maar boven alles heeft God hem voor ons, stervelingen, geplaatst als een voorbeeld hoe wij onze tegenslagen moeten dragen. Deze heilige man Job zag Christus op grote afstand, maar volgde Hem stipt na. Wij hebben de dood van Christus voor ogen en kunnen toch van Job veel leren.

In de geschriften van de vele en grote profeten, die God ten tijde van de koningen met speciale opdrachten belastte, bleef geen der grote mysteries betrekking hebbende op de komst van de Messias en zijn wet, onbesproken of verborgen. Door de oude vaders en patriarchen werkte God op dezelfde wijze, zij het in minder duidelijke vorm. Door dit alles vermenigvuldigde Hij slechts de gelijkenissen en als het ware het patroon van het mensgeworden Woord. Hij stelde een volk voor Hem samen; Hij maakte een wet, welke Hij zou onderwijzen, voor Hem gereed.

De drie grote patriarchen, Abraham, Isaak en Jakob, waren voor Hem kostbare onderpanden. Hij noemde zichzelf: de God van Abraham, Isaak en Jakob. Hij wenste zowel zichzelf als hen door deze naam te eren, terwijl Hij zijn waardigheid, uitzonderlijke deugden en genaden in hun schutse gaf, zodat zij een zo eerbiedwaardige naam aan God konden aanbieden. De patriarch Abraham werd verlokt en beproefd door het bevel zijn enige zoon Isaak op te offeren, opdat hij door deze daad een voorafschaduwing zou zijn van dat, wat de eeuwige Vader met zijn Enig-geborene zou doen. Toen deze gehoorzame vader echter op het punt stond het offer te voltooien, verhinderde dezelfde Heer, die het bevel daartoe gegeven had, de uitvoering ervan. Want een dergelijk heldhaftig offer zou aan de eeuwige Vader voorbehouden blijven, aan Hem, die inderdaad zijn Enig-geborene zou slachtofferen. Slechts op een symbolische wijze kan van Abraham gezegd worden, dat hij hetzelfde deed, want zo zou getoond worden, dat de goddelijke liefdesijver sterk is als de dood (Hl 8,6). Het zou echter niet gepast zijn geweest als zulk een duidelijke voorafbeelding geheel onuitgevoerd gebleven ware; daarom werd het offer van Abraham voltooid door het doden van een ram, in zich een beeld van het Lam, dat de zonden der wereld zou wegnemen (Joh 1,29).

Aan Jakob werd de geheimzinnige ladder getoond, vol van genaden, symbolen en verborgen betekenis (Gn 28,12), allereerst als beeld van het mensgeworden Woord, als de weg en het middel om tot de Vader op te kunnen stijgen en van zijn afdaling naar ons. Daarlangs stijgen ook die engelen op en dalen erlangs naar beneden, die ons zijn toegewezen om ons voor te lichten en te begeleiden!!!  Zij dragen ons op hun handen, opdat wij niet zouden vallen over de rotsen van dwalingen, ketterijen en zonden, waarmede het levenspad is bezaaid (Ps 91,12). In hun midden gaan wij met zekere passen deze ladder op, in het geloof en de hoop van zijn heilige Kerk, die het huis van de Heer en het voorportaal van de hemel en de heiligheid is (Gn 28,17).

Teneinde Mozes tot de afgod van farao en tot leider van zijn volk te maken, toonde Hij hem het mystieke braambos, dat brandde zonder verteerd te worden. Het was een voorafschaduwing van de Godheid, bekleed met onze menselijkheid, waarbij de Godheid onaangetast bleef door de mensheid en de mensheid onverteerd door de Godheid. Tevens betekende het de eeuwige maagdelijkheid van de moeder van het Woord, niet slechts van haar lichaam, maar ook van haar ziel, zodat zij, ofschoon zij een dochter van Adam was en op de wereld kwam in de door de zonde gebrandmerkte natuur van Adam, zij toch zonder vlek of smet was.

Voor zichzelf vormde Hij David, naar zijn eigen hart (1K 13,14). David zong op waardige wijze de lof van de allerhoogste (Ps 88,2). Hij sloot in zijn psalmen niet slechts de genaden en mysteries van de wet der genade, maar ook die van de geschreven wet en van de natuurwet. En de getuigschriften, raadsbesluiten en werken van de Heer, welke hij uitsprak met zijn lippen, vormden tevens een schat in zijn hart, omdat hij ze dag en nacht overwoog. Hij was het uitgesproken evenbeeld en voorafbeelding van God, aangezien hij met zijn vijanden deed, wat God steeds met ons doet, als Hij ons vergeeft. Op deze wijze werd Gods belofte om een Verlosser te zenden, steeds duidelijker bekend in de wereld.

De vrede-koning Salomo was een voorafbeelding van de Koning der koningen. Door zijn grote wijsheid openbaarde hij in verschillende soorten geschriften en wel heel in het bijzonder in de gelijkenissen van zijn Hooglied, de genaden en geheimenissen van Christus. In het Hooglied  belichtte hij de mysteries van het mensgeworden Woord, van zijn allerheiligste moeder, van zijn Kerk en van de rechtvaardigen. Hij gaf ook juiste gedragslijnen op verschillende terreinen en liet zodoende een fontein van waarheden en levengevende wijsheden ontspringen, welke dienen zou voor menig na hem komende schrijver.

Wie zou in staat zijn om op waardige wijze de zegeningen te schetsen, die de Heer aan zijn volk schonk door het heil van de profeten.  Door hen spreidde de Heer het licht der profetie, deed als in een visioen de heilige Kerk oplichten, de stralen van de zon der gerechtigheid doorbreken en de glorie van de daadwerkelijke wet der genade helder uitschijnen. De twee grote profeten, Jesaja en Jeremia, werden gekozen om op lieflijke verheven wijze de mysteries van de menswording van zijn Woord, zijn geboorte, leven en dood, aan ons mede te delen. Jesaja beloofde ons, dat een maagd een Zoon ter wereld zou brengen, die zichzelf Immanuël zou noemen, dat een kleine Zoon onder ons geboren zou worden, die zijn koninkrijk op zijn schouder zou dragen ´Js 7,14,9,6´. De rest van het leven van Christus werd zo duidelijk uiteengezet, dat zijn profetieën ons toeklinken als een evangelie. Jeremia verkondigde ons het ongehoorde wonder, dat God in de schoot van een vrouw een man zou verwekken, die tegelijkertijd God en volmaakt mens zou zijn. Hij kon slechts Christus bedoelen ´Jr31,22´Hij kondigde zijn komst, zijn lijden, zijn schande en dood aan. Verwondering en spanning vervullen mij bij het bestuderen van deze profeten. Jesaja vraagt de Heer om het Lam te zenden, dat de wereld zal regeren vanaf de rotsen der woestijn tot de berg van de dochter van Sion. Dit is het Lam, het mensgeworden Woord, die de hemelen een woestijn noemt, waar Hij als God woonde zonder gemeenschap met de mensen ´Js 16,1´. Hij noemde hem rots, wegens de vastheid van zijn troon en de onwankelbare rust van de eeuwigheid, die Hij geniet. De berg, waarvan Hij wordt uitgenodigd om naar ons te komen, is in mystieke zin de heilige Kerk en in de eerste plaats de allerheiligste Maria, dochter van het vredevisioen, dat is de betekenis van Sion. De profeet geeft haar een tussenplaats als de middelares, ter verkrijging van de Vader, dat Hij zijn Enig-geborene, het Lam zal zenden. Want in heel het menselijk geslacht zou er niets aan te wijzen zijn, dat Hem zo zou kunnen beïnvloeden als het feit, haar als zijn moeder te verkrijgen, die Hem zou bekleden met het smetteloze vlies van zijn allerheiligste mensheid. Dit alles is vervat in de lieflijke gebeden en profetieën van Jesaja.

Ezechiël zag eveneens deze maagd en moeder in de gelijkenis van de gesloten poort ‘Ez 44,2´, die uitsluitend open was voor de God van Israël. Geen andere man kon daarbinnen gaan. Habakuk aanschouwt Christus, de Heer, aan het kruis en profeteert de mysteries van de verlossing en de wonderbaarlijke uitwerking van het lijden en de dood van onze Heiland, in zeer diepzinnige woorden. Joël beschrijft het land van de twaalf stammen. Zij zijn de voorafschaduwing van de aanvoerders van alle zonen der Kerk. Ook verkondigt hij de nederdaling van de heilige Geest over de dienaren en dienaressen der Kerk en voorspelt de tijd van Chrisxtus’ komst en van zijn leven. En alle andere profeten verkondigen min of meer dezelfde zaken, want het was Gods wens, dat al zijn grote werken, vér voor de uitvoering en zo uitgebreid mogelijk, geprofeteerd zouden worden, opdat zijn liefde en zorg, die Hij de mensen toedroeg en waarmede Hij zijn Kerk verrijkte, daar duidelijk uit zouden spreken. Ook wilde Hij, dat onze lauwheid zich aan de oude vaders en profeten zou spiegelen. Zij zagen slechts de voorafschaduwing, de gelijkenis en toch was dit voldoende om hen in de goddelijke liefde te doen ontvlammen en in lofzangen de eer en verheerlijking van God te doen bezingen, terwijl wij, die het ware beeld kunnen genieten en de hoogtijdag van de genade mogen beleven, zo dikwijls de grote zegeningen vergeten, het Licht niet tellen en bestendig de duisternis opzoeken.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s


%d bloggers liken dit: