DE DROEVE ONDERGANG VAN JUDAS; is waar gebeurd verhaal!

Uit het boek “De mystieke stad Gods” visioenen aan Maria van Agreda o.i.c. deel6. (in totaal zijn er 8 delen á €12– per deel)

Te bestellen bij A.B. van ’t Hooft Sportlaan 17 5056 EM Berkel-Enschot; (alleen schriftelijk)

De gunsten, welke door de apostelen  van Christus, de Heiland, verkregen werden wegens hun toewijding aan zijn allerheiligste moeder en de droeve ondergang van Judas, wegens het verwaarlozen van deze toewijding.

368. Een van de grote wonderen van de goddelijke almacht  en een wonder onder de wonderen kan dit genoemd worden, was het gedrag van de allerheiligste Maria jegens de apostelen en discipelen van haar Zoon en Heiland, Christus. Een volledig overzicht van haar wijsheid te geven is onmogelijk voor de menselijke tong en indien ik mij zou beperken tot niets anders dan datgene wat ik over deze materie gehoord heb, dan zou ik een groot boekdeel moeten vullen. Ik zal hierover in dit hoofdstuk spreken en als de gelegenheid zich daartoe voordoet, ook in de rest van deze geschiedenis. Alles wat ik ervan kan zeggen is echter maar weinig, maar wellicht zullen de gelovigen daar toch iets aan hebben voor eigen heiliging! Allen, die de Heiland in zijn goddelijke leer wilde inleiden, zouden zijn allergezegendste moeder zien en spreken en gemeenzaam met haar moeten omgaan. Daarom stortte Hij in hun harten een bijzondere eerbied en toewijding jegens deze gezegende vrouwe. Maar ofschoon allen deze eerbied bezaten, was zij toch niet even groot in alle discipelen, want de Heer verdeelde zijn gaven volgens zijn vrije wil, met in achtneming van hun gesteldheid en in overeenstemming met de plichten en ambten, waarover ieder van hen bestemd was. Door gesprekken en gemeenzame omgang met hun grote koningin en vrouwe zou hun eerbiedige liefde en toewijding moeten groeien en toenemen, want de gezegende vrouwe sprak tot hen allen, hield van hen, vertroostte hen, onderrichtte en hielp hen bij alles, wat ze nodig hadden, zonder hen ooit te laten vertrekken uit haar tegenwoordigheid zonder dat hun innerlijke vreugde vergroot was en zij meer vertroost waren dan ze verwacht hadden. Maar de mate van beantwoording hing af van de instelling van hen, die de gunsten ontvingen.

369. Zij werden allen in staat gesteld om de omgang met de moeder van God te beginnen onder grote bewondering voor haar voorzichtigheid, wijsheid, zuiverheid, heiligheid en grote majesteit en allen waren gevoelig gemaakt voor haar onuitsprekelijk nederige en weldadige lieftalligheid. Dit was zo beschikt door de Allerhoogste, want, zoals ik reeds in het 22e hoofdstuk van het vijfde boek schreef, was de tijd om deze mystieke ark van het nieuwe testament aan de wereld te openbaren, nog niet aangebroken. En juist zoals de Heer hoe gaarne Hij ook haar lof zou hebben verkondigd, dit niet in woorden kon doen, maar dit in zijn hart gevangen hield, zo bewaarden ook de heilige apostelen het stilzwijgen en uitten zij hun vurige gevoelens in des te groter liefde voor de allerheiligste Maria en in lof voor haar Schepper. Aangezien de grote vrouwe door haar weergaloos inzicht de natuurlijke gesteltenis, de mate van de genade, de instelling van zijn hart en zijn toekomstig ambt van ieder van de discipelen kende, hield zij daar rekening mee bij haar smeken en gebeden, in haar onderrichting en omgang met hen en in de gunsten, die zij voor ieder van hen verkreeg ter ondersteuning van zijn roeping. Deze liefdevolle zorg, naar voren tredend in het gedrag van een gewoon schepsel, dat daarmee het welbehagen van de Heer verwierf en zo geheel conform zijn wensen handelde, verwekte nieuwe en grenzeloze bewondering in de heilige engelen. De verborgen voorzieningen van de Almachtige, waardoor de apostelen in staat waren om aan de zegeningen en gunsten, hen geschonken door tussenkomst van de allerheiligste moeder, te beantwoorden, waren niet minder bewonderenswaardig. Dit alles schiep een goddelijke harmonie, verborgen voor de mensen en slechts bekend aan de hemelse geesten.

370. De heilige Petrus en Johannes werden zeer in het bijzonder met deze sacramentele gunsten bedacht; de eerste omdat hij bestemd was de stedehouder van Christus te worden en hoofd van de strijdende Kerk en zodoende de bijzondere eerbied en liefde van de heilige moeder nodig had, de tweede omdat hij de plaats van de Heer na zijn lijden zou moeten innemen, zorgend voor de hemelse vrouwe en met haar zou moeten omgaan op deze aarde. Aangezien op deze wijze het bestuur en de beveiliging van de mystieke Kerk, namelijk de onbevlekte Maria en van de zichtbare, strijdende Kerk, met name de gelovigen op aarde, tussen deze twee apostelen zou verdeeld worden, was het niet te verwonderen, dat zij op bijzondere wijze door de grote koningin van de wereld zouden begunstigd worden. Maar aangezien Johannes Maria zou moeten dienen en de waardigheid van een aangenomen zoon van de meesteresse van de hemel zou verwerven, ondervond hij reeds direct speciale genaden en onderscheidde hij zich in de dienst van de allerheiligste Maria. Ofschoon alle apostelen schitterden door hun toewijding aan de koningin -groter dan wij ons kunnen voorstellen- drong toch de evangelist Johannes dieper door in de mysteries van deze Stad Gods en ontving hij door haar meer goddelijk inzicht dan de andere apostelen. Dit spreekt ook uit zijn evangelie (Joh 21,20); het goddelijke inzicht, dat daarin is vervat, ontving hij door de koningin van de hemel en de onderscheiding de door Jezus meest beminde leerling benoemd te worden, verdiende hij door zijn liefde tot de allergezegendste moeder. Daar deze liefde door de hemelse vrouwe beantwoord werd, moest hij wel de meest beminde leerling van Jezus en Maria worden.

371. De evangelist bezat naast ingetogenheid en maagdelijke zuiverheid nog enige andere deugden, welke de koningin zeer aangenaam waren; daaronder waren een eenvoud als die van de duif, duidelijk sprekend uit zijn geschriften en een grote zachtmoedigheid en nederigheid, die hem zeer volgzaam en gedwee maakten. De hemelse moeder zag in de vredelievenden en deemoedigen steeds de meest getrouwe navolgers van haar goddelijke Zoon. Daarom begunstigde de gezegende koningin, Johannes meer, dan de andere apostelen en hij deed steeds meer zijn best haar met eerbiedige liefde en tederheid te dienen. Vanaf het eerste ogenblik van zijn roeping blonk Johannes uit boven alle anderen in toewijding aan de moeder Maria en in het vervullen van haar kleinste wens als de nederigste slaaf. Hij zorgde met groter ijver voor haar dan alle anderen en wanneer dat maar mogelijk was, zocht hij haar gezelschap en trachtte hij enig lichamelijk werk uit haar handen te nemen. Soms ontstond er een heilige naijver tussen de heilige engelen, Johannes en de grote koningin, want indien het om een werk van nederigheid ging, dan triomfeerde steeds Maria en kon geen ander schepsel ook maar hopen om haar daarin te evenaren. De beminde leerling berichtte de hemelse vrouwe steeds onmiddellijk over de werken en wonderen, welke door de Heiland gewrocht waren, indien het haarzelf onmogelijk geweest was daarbij tegenwoordig te zijn, alsmede over de nieuwe leerlingen, die door zijn prediking bekeerd waren. Hij was er immer op uit haar wensen te voorkomen en haar uitgesproken wensen met liefdevolle ijver te vervullen.

372. Johannes onderscheidde zich tevens door de eerbied, waarmee hij Maria aansprak. Hij gaf haar steeds de titel ‘vrouwe’ of  ‘mijn meesteres’ en indien zij niet aanwezig was, dan noemde hij haar ‘moeder van onze Meester Jezus’.  Na de hemelvaart van de Heer was hij de eerste, die over haar sprak als ‘moeder van God’ of  ‘moeder van de Verlosser der wereld ‘ en zijn aanspreektermen waren steeds, ‘moeder’ of  ‘meesteres’. Haar ter ere maakte hij ook de volgende titels: ‘verzoening der zonde’ en ‘meesteresse der naties’!!  In het bijzonder sprak hij van ‘Maria van Jezus’, zoals zij in de primitieve Kerk veel genoemd werd en hij gaf haar deze naam, omdat de klank van deze woorden de zoetste herinneringen in het hart van de gezegende maagd teweegbrachten!! Het is mijn wens de Heer onder vreugde te danken, dat Hij mij zonder enige verdienste mijnerzijds geroepen heeft tot het Licht van het heilig geloof en tot het religieuze leven, dat ik mag leiden onder deze zelfde naam: Maria van Jezus. De andere apostelen zagen heel goed, dat hij in de gunst stond van de allerheiligste Maria en zij vroegen hem meermalen hun voorspreker te zijn in wat zij aan de koningin te vragen hadden.De liefdevolle tussenkomst van deze heilige apostel deed dikwijls tekenen van minzame vriendschap van de zachtzinnigste aller moeders in hun harten opbloeien. Over de omgang van Johannes met de moeder aller genade zal ik meer schrijven in het laatste deel van deze geschiedenis, al zou het gemakkelijk zijn om alleen reeds over de gunsten en zegeningen, welke door Johannes van de meesteresse en koningin dezer wereld verkregen werden, een uitgebreid werk te schrijven.

373. Na Petrus en Johannes stond de heilige Jakobus het meest in de liefdevolle belangstelling van de gezegende moeder. Hij was de broeder van de heilige Johannes en zoals we zullen zien uit enige voorvallen, die in het laatste deel van deze geschiedenis zullen worden verteld, verkreeg hij vele bijzondere gunsten door toedoen van de grote vrouwe. Ook de heilige Andreas was onder degenen, die de grote koningin zeer was toegedaan, omdat zij zijn grote verering voor het lijden en het kruis van Christus kende en wist dat hij, juist als zijn goddelijke Meester, daarop zou sterven. Ik zal niet stilstaan om haar liefde tot de andere apostelen te beschrijven, want zij bezag hen allen met grote genegenheid, wegens deze of gene deugd, die zij tentoonspreidden en wegens de band met haar allerheiligste Zoon. Zij toonde deze genegenheid aan allen onder zeldzame voorzichtigheid, nederigheid en naastenliefde. Magdalena had ook haar aandeel in deze bijzondere liefde, want Maria wist, dat deze vrouw haar Zoon vurig liefhad en dat deze boetvaardige een uitzonderlijk goed voorbeeld zou zijn van Gods barmhartigheid jegens de mensen. De allerheiligste Maria onderscheidde haar boven andere vrouwen in haar gemeenzame omgang en gaf haar inzicht in de meest verheven mysteries, waardoor zij de liefde van Magdalena tot Jezus en tot haarzelf zeer aanwakkerde.  De heilige boetvaardige ondervroeg de hemelse vrouwe met betrekking tot haar wens zich geheel terug te trekken in de eenzaamheid en een leven van doorlopende beschouwing en boetvaardigheid te gaan leiden, waarop de liefdevolle moeder haar onderrichtte over de diepe geheimenissen van het leven in eenzaamheid. Dit leven omhelsde zij later met toestemming en zegen van de koningin. Later bezocht zij Magdalena in haar eenzaam verblijf en liet haar meermalen door haar engelen bemoedigen en troosten als de verschrikkingen van de woestijn haar beangstigden. Ook de andere vrouween, die in het gezelschap van Jezus verkeerden, werden zeer door de gezegende moeder begunstigd; zij allen ondervonden, juist als de leerlingen van de Heer, haar onvergelijkelijke vriendelijkheid en allen waren met grote toewijding en liefde tot de meesteresse en moeder aller genade vervuld. Zij ontvingen de schatten der genade van haar als uit een schatkamer, waarin God zijn giften voor heel het menselijke geslacht gelegd had. Ik zal niet langer bij deze leerstelling, welke door de heilige Kerk wordt uiteengezet, stilstaan; dit is onnodig en zou teveel tijd vergen om haar recht te doen wedervaren.

374. Maar wel zal ik iets meedelen over datgene wat mij is meegedeeld over de zondige apostel Judas, want dit behoort tot deze geschiedenis, temeer zo, omdat er over hem zo weinig bekend is. Dit zal tegelijkertijd een waarschuwing zijn voor de zich hardnekkig verzettenden en een spoorslag voor hen, die maar weinig zijn toegewijd aan de allergezegendste Maria. Het is een droeve waarheid, dat er stervelingen zijn, die dit beminnenswaardige schepsel zo weinig liefde schenken, zij, die door de oneindige God zelf mateloos bemind wordt, die de engelen liefhebben met al hun krachten, de apostelen en de heiligen vanuit hun diepste zielengrond, die zou moeten bemind worden door alle schepselen en nooit genoeg bemind kan worden, gezien haar grote verdiensten. Maar toch week deze ongelukkige apostel af van de koninklijke weg van de goddelijke liefde en ontbeerde hij zodoende de zegen, welke daarop rustte. Het begrip, dat mij omtrent deze ontrouw gegeven is, met het doel dit bekend te maken in deze geschiedenis, is in de volgende paragrafen samengevat.

375. Judas werd tot Christus’ school aangetrokken door haar krachtige leerstellingen en hij was van dezelfde goede intenties vervuld als de anderen. Krachtig aangetrokken door deze motieven vroeg hij aan de Heiland hem onder zijn leerlingen op te nemen en de Zaligmaker ontving hem met het hart van een liefhebbende Vader, dat niemand afwijst, die tot Hem komt om waarheid te leren kennen. In het begin verdiende Judas bijzondere gunsten, meer zelfs dan enige andere leerlingen, hetgeen met zich bracht, dat hij onder de twaalf apostelen gerekend werd, want de Zaligmaker hield van zijn ziel wegens de toenmalige staat van genade en de goede werken, welke hij verrichtte, juist zoals Hij de anderen beminde. Ook de moeder van alle genade behandelde hem op dezelfde minzame wijze, ofschoon zij door haar ingestorte kennis onmiddellijk op de hoogte was van het trouweloze verraad, waarmee hij zijn apostolaat zou beëndigen. Zij onthield hem daarom echter niet haar moederlijke liefde en haar voorspraak, maar zij legde zich met des te meer ijver toe om zover dit mogelijk was de zaak van haar goddelijke Zoon tegenover deze trouweloze en ongelukkige man te rechtvaardigen, opdat de slechtheid van Judas, zodra deze tot uiting zou komen, zelfs geen schijn van verontschuldiging voor hem tegenover de mensen zou kunnen inhouden. Zij begreep zeer goed, dat zijn karakter niét zou kunnen worden beïnvloed met hardheid, maar daardoor slechts tot groter koppigheid zou worden aangezet en zij besloot daarom, dat geen van de noden en vragen van Judas inwilliging of beantwoording zouden ontberen en zij begon hem met extra zorg te behandelen, zij sprak en luisterde naar hem met bijzondere minzaamheid, ja, zij was voor hem zachter en zorgzamer dan voor de anderen. Dit zette zij zover door, dat Judas, toen de leerlingen onder elkaar spraken over hun rangorde in de achting van de koningin (zoals, volgens Lucas 22,24, zij ook deden met betrekking tot de Verlosser), niet de minste ijverzucht of twijfel ten deze had, want de gezegende vrouwe onderscheidde hem door bijzondere tekenen van haar liefde in die tijd en hij beantwoordde dankbaar deze gunsten.

376. Maar aangezien Judas weinig steun vond in zijn natuurlijke instelling en de leerlingen vooralsnog niet verankerd waren in deugd of zelfs maar in genade en zich schuldig maakten aan menselijke fouten, begon de onvoorzichtige man zichzelf te beschouwen als een voorbeeld van volmaaktheid en zag hij de fouten van zijn broeders veel zwaarder in dan zijn eigen tekortkomingen (Lc 6,41). Hij stond op deze wijze toe, dat hij zichzelf bedroog, zonder daarover ook maar in het minste spijt te hebben of naar verbetering te streven en hij liet de balk in eigen ogen groeien, al kijkende naar de splinters in de ogen van de anderen. Hij hekelde hun kleine fouten en probeerde -meer uit arrogantie dan daartoe gedreven door heilige ijver- de zwakheden van zijn medebroeders te corrigeren, terwijl hij zelf veel groter zonden bedreef. Hij had het specifiek gemunt op de heilige Johannes, die hij beschouwde als een bemoeial. Hij beschuldigde hem ervan zijn part van een wit voetje te willen verkrijgen bij de Meester en zijn gezegende moeder. Het feit, dat hij zoveel bijzondere genaden van hen verkregen had, telde hij niet bij deze valse veronderstelling. Toch had Judas tot op dat moment nog geen doodzonden gedaan en nog niet de heiligmakende genade verloren. Maar zijn dagelijkse zonden wezen op een zeer slechte instelling, waarin hij zich thuis voelde. Hij was zeer tevreden over zichzelf; dit veroorzaakte een bepaalde afgunst, welke een harde beoordeling van zijn medebroeders, voortkomend uit een lasterlijke geest, met zich bracht. Deze zonden openden de weg tot groter zonden, want onmiddellijk werd de ijver van zijn toewijding minder, zijn liefde voor God en de mensen  verloor haar warmte en zijn innerlijke Licht ging verloren en doofde uit. Bij begon de apostelen en de allerheiligste moeder min of meer te ontlopen en vond geen vreugde meer in hun omgang noch in hun gesprekken en hemelse activiteiten.

377. De allervoorzichtigste vrouwe zag deze tekortkoming in Judas groeien. Zij trachtte hem te verbeteren en redding voor hem te bewerkstelligen, voordat hij zich geheel aan de dood van de zonde zou overgeven; zij sprak tot hem als een moeder tot haar kind, met grote minzaamheid en met de kracht van haar grote verstand. Maar ofschoon bij tijden deze storm van kwellende gedachten, welke in Judas was opgestegen tot bedaren kwam, was dit toch steeds maar voor een korte tijds spanne en weldra stak zij weer op en bracht zij hem opnieuw in verwarring. Door de duivel toegang tot zijn hart te geven liet hij toe, dat een grote woede tegen de allerminzaamste duive zich van hem meester maakte. Met verraderlijke schijnheiligheid trachtte hij zijn zonden te ontkennen en ze goed te praten door bepaalde redenen voor zijn gedrag op te geven, alsof hij ooit Jezus en Maria zou kunnen misleiden en de geheimen van zijn hart voor Hen verborgen zou kunnen houden. Daardoor verloor hij zijn innerlijke eerbied voor de moeder van de barmhartigheid; hij verafschuwde haar raadgevingen en verweet haar openlijk de minzame woorden, welke zij tot hem richtte en haar verstandige opmerkingen. Deze ondankbare trots deed hem de staat van genade verliezen, de Heer was zeer vertoornd  en liet hem aan zijn eigengereide adviezen over. Door op deze wijze opzettelijk de vriendschap en de voorspraak van de allerheiligste Maria te verwerpen sloot hij de poort der barmhartigheid en van eigen redding. Zijn afkeer van de liefdevolle moeder werd weldra gevolgd door afschuw van zijn Meester; zijn leerstellingen bevredigden hem niet meer en het leven van een apostel zowel als de omgang met de discipelen begon hem zwaar te vallen.

378. Toch liet de goddelijke Voorzienigheid hem niet onmiddellijk los. Zij ging door met hem innerlijke hulp te verlenen, ofschoon deze bijstand de meer gewone en normale vorm aannam. Maar voor zijn uiteindelijke redding zouden zij zeer voldoende geweest zijn, indien hij daar maar gebruik van  gemaakt had. Bij deze genaden moeten nog de liefdevolle raadgevingen van de minzame meesteres gevoegd worden, waarin hij werd aangemaand om zich te beheersen en werd aangespoord zijn goddelijke Meester om vergiffeniss te vragen. Zij bood hem in zijn Naam barmhartigheid aan en zij stelde zichzelf bereid om voor hem boete te doen, indien hij spijt zou tonen over zijn zonden en zijn leven wilde beteren. De moeder aller genade spande zich op deze wijze in om de val van Judas te voorkomen. Zij was er zich van bewust dat het niet willen opstaan na een val en het hardnekkig verblijven in de zonde een veel groter kwaad was dan het vallen op zichzelf. Het geweten van deze trotse discipel moest hem zijn zondigheid wel verwijten, maar aangezien zijn koppigheid steeds groter werd, begon hij de vernedering, die hem tot ere gestrekt zou hebben, te vrezen en verviel hij tot steeds groter zonden. In zijn trots verwierp hij de heilvolle raadgevingen van de moeder van Christus en verkoos hij liever zijn schuld te ontkennen. Hij betuigde met leugenachtige tong, dat hij zijn Meester en alle anderen liefhad en dat er geen enkele aanleiding bestond zijn gedrag  jegens hen te verbeteren.

379. Het voorbeeld van geduld en naastenliefde, ons door Christus onze Heiland en zijn allerheiligste moeder gegeven in hun gedragingen jegens Judas, nadat hij tot zonde gekomen was, is bewonderenswaardig. Gedurende de tijd, welke hij in hun gezelschap verbleef, toonden  zij hem uiterlijk nimmer enige korzeligheid, integendeel, de vriendelijkheid en minzaamheid aan de anderen betoond werden ook zijn deel. Dit was dan ook de reden waarom de zondigheid van Judas, die noodzakelijkerwijs tekenen van zijn slechte inborst toonde in de dagelijkse gesprekken en in zijn omgang met de apostelen, zo lang voor hen verborgen bleef. Want het is niet gemakkelijk en wellicht onmogelijk zijn innerlijke gesteldheid doorlopend verborgen te houden. In zaken, die geen overleg vereisen, handelen wij volgens ons karakter en onze gewoonten, waarbij wij deze bloot stellen aan de waakzame ogen van hen, waarmee wij omgaan. Maar aangezien alle discipelen getuigen waren van de nimmer verminderende vriendelijkheid en liefde van Christus onze Verlosser en zijn allerheiligste moeder voor Judas, onderdrukten de apostelen hun verdenkingen en verwaarloosden zij op deze wijze de uitwendige bewijzen van zijn zondigheid. Daarom waren zij zo verwonderd en verward, toen de Heer hen bij het laatste avondmaal zei,  dat één van hen Hem zou verraden (Mt 24) en allen onderzochten hun ziel, of daarin wellicht een aanleiding aanwezig was voor deze beschuldiging. De heilige Johannes, wiens inzicht door zijn grotere aanhankelijkheid gescherpt werd, koesterde wel enige verdenking tegen Judas. Voor hem wees Jezus de verrader aan, ofschoon dit slechts door een teken geschiedde, zoals vermeld wordt in het evangelie (Joh 13,26). Voordien had de Heer niets laten blijken van datgene wat zich afspeelde in het hart van Judas. Deze verdraagzaamheid vinden wij op bewonderenswaardige wijze terug in de allergezegendste Maria, die, ofschoon zij de moeder van Christus was en toch maar een gewoon schepsel, het verraad van Judas naderbij zag komen en wist, dat hij de dood van haar Zoon, die zij én als een moeder en als dienares zozeer beminde, zou veroorzaken.

380. O hoe groot is de onwetendheid en de dwaasheid van de mensen! Hoe geheel anders gedragen wij ons, indien wij zelfs maar op onbetekende wijze beledigd worden,  ofschoon wij zoveel meer verdienen!  Hoe ongaarne verdragen wij de zwakheden van anderen, terwijl wij van alle andere mensen verwachten, dat ze zich aan onze zwakheden niet zullen stoten. Hoe node vergeven wij een belediging, terwijl we toch dagelijks en elk uur aan de Heer moeten vragen ons onze schulden te vergeven (Mt 6,12). Hoe gaarne en met welk een wreedheid maken wij de fouten van anderen bekend en hoe ernstig nemen wij het op als wijzelf bekritiseerd worden!. Wij meten niemand met dezelfde maat, waarmee wij wensen gemeten te worden en wij wensen niet geoordeeld te worden naar dezelfde norm, waarnaar wij anderen beoordelen (Mt 7,1-2). Dit alles spruit voort uit verdorvenheid en onkunde; het is de adem uit de muil van de helse draak, die de voortgang van de allerkostbaarste deugd van de naastenliefde in de kiem wil smoren en disharmonie wil brengen tussen de natuurlijke en de bovennatuurlijke orde, want God is liefde en hij, die deze liefde beoefent, is in God en God is in hem. Lucifer is slechts wraak en razernij en allen die toegeven aan deze zonden volgen de duivel, die hen aanspoort tot alle zonden, die in strijd zijn met de naastenliefde. Ofschoon de schoonheid van de deugd van naastenliefde mijn hart steeds vervuld heeft met het verlangen haar in volheid te bezitten, zie ik toch, als ware het in een spiegel, dat ik nog nauwelijks met deze nobele deugd een begin heb gemaakt, indien ik haar aanschouw in de wonderen van goddelijke naastenliefde, betoond aan de ondankbaarste aller discipelen, Judas.

381. Om niet de schijn te lopen ook maar iets te willen verbergen van wat tot dit hoofdstuk behoort, zal ik nog een tweede reden voor de ondergang van Judas noemen. Toen het aantal van de apostelen en discipelen toenam, besloot de Heer één van hen aan te wijzen als bewaarder van de ontvangen aalmoezen, ter vergemakkelijking van de aanschaffing van de noodzakelijke levensbehoeften en de betaling van de keizerlijke schatting. Jezus maakte zijn wensen aan allen bekend zonder zich tot één van zijn apostelen in het bijzonder te richten. Allen waren bevreesd voor een dergelijk ambt, zij trachten het te vermijden. Maar Judas vond dit juist een kolfje naar zijn hand. Teneinde de aanstelling te verkrijgen vernederde hij zichzelve zelfs zover, dat hij aan de heilige Johannes vroeg zijn voorspraak te zijn bij de heilige koningin, zodat zij dit met haar Zoon zou kunnen regelen. De heilige Johannes ging op dit voorstel in en sprak tot de allervoorzichtigste moeder. Zij wist echter, dat dit verzoek van Judas niet uit zuivere overwegingen voortkwam, doch uit eerzucht en geldzucht geboren was. Zij wenste dit dus niet aan de Meester voor te stellen. Judas probeerde ook de invloed van Petrus en de andere apostelen in te schakelen, echter zonder resultaat, want de Heer wilde in zijn goedheid de ondergang van Judas tegenhouden en zijn zaak tegenover de mensen rechtvaardigen en hem zelf dit verzoek toestaan. Door deze blijken van niet medewerking werd het hart van Judas, waarin de geldzucht haar plaats reeds had ingenomen, in plaats van zich daarbij neer te leggen, als verteerd door noodlottige verlangens naar het aangeboden ambt en de duivel deed gedachten van de hoogste eerzucht, die in iedereen reeds zondig zouden zijn geweest, maar zeer zeker in iemand, die de school van de hoogste volmaaktheid doorlopen had en geleefd had onder het licht van de Zon der gerechtigheid en van de schone maan Maria, in het hart van Judas opvlammen. De overvloedige genaden hem geschonken toen de Zon Jezus zijn pad bescheen en de uiteenzettingen van de maan Maria over de sluwheid van de vergiftige slang zouden voldoende hebben moeten zijn om hem de zondigheid van duivelse suggesties te doen doorzien. Maar aangezien hij het Licht ontvluchtte en zichzelf moedwillig in de duisternis stortte, vroeg hij, in zijn arrogantie rechtstreeks haar invloed te zijnen gunste te willen aanwenden. Hij koesterde geen vrees meer en verborg zijn geldzucht onder het mom van deugd. Hij zei haar , dat hij zijn verzoek daartoe via Petrus en Johannes had aangediend, met het uitsluitende doel haar en zijn goddelijke Meester ijverig te dienen, aangezien niet allen in staat zouden zijn dit ambt zorgvuldig te vervullen en dat hij haar nu vroeg het ambt van schatbewaarder voor hem van de Meester te verkrijgen.

382. De grote vrouwe beantwoordde zijn vraag met grote minzaamheid:

“Overweeg terdege, mijn geliefde wat gij vraagt en onderzoek of uw intenties wel rechtschapen zijn. Overdenk met grote ernst, of het wel goed voor u zal zijn een ambt te aanvaarden, dat al uw broeders vrezen en weigeren te accepteren, tenzij hun Heer en Meester hun gebieden zou door een bevel. Hij houdt meer van u, dan gij van uzelf houdt en Hij weet zonder twijfel wat u dienstig zal zijn; onderwerp u aan zijn allerheiligste wil, verander uw streven en tracht rijk te worden aan nederigheid en armoede. Sta op na uw val; daar zal ik u bij helpen en mijn Zoon zal u zijn liefdevolle barmhartigheid betuigen”.

Wie zou niet ingegaan zijn op deze lieflijke woorden en zulke goede raad, uitgesproken door het beminnelijke en hemelse schepsel dat Maria was? Maar het trotse en onvermurwbare hart van Judas bleef onbewogen. De ziel van Judas voelde zich beledigd en zij was vertoornd jegens de hemelse vrouwe, die hem een middel tot ontsnapping aan het vreselijke gevaar, had aangeboden. Grenzeloze eerzucht en geldzucht zweepten zijn woede tegen haar op, want hij beschouwde haar als een hindernis voor zijn plannen en haar goedbedoelde raad was voor hem een belediging. Maar de zachte en minzame duive gaf voor, niets te zien, van zijn hardnekkigheid en zij sprak er op dat moment geen woord meer over tot hem.

383. Na zijn onderhoud met de allerheiligste Maria gunde de geldzucht Judas geen rust meer. Hij wierp elke vorm van nederigheid en natuurlijke ingetogenheid (en zelfs het laatste sprankje geloof) van zich af en besloot persoonlijk bij zijn goddelijke Meester en Zaligmaker aan te kloppen. Hij bekleede zich als een volslagen huichelaar met schaapskleren, ging tot de Meester en sprak:

“Meester, ik zal uw wensen vervullen en U dienen als schatbewaarder en als uitdeler van de aalmoezen die wij ontvangen; ik zal de belangen van de armen dienen, waarbij uw leerstelling om aan anderen te doen wat men graag zelf van hen zou ondervinden in vervulling zal gaan en ik zal erop toezien, dat de aalmoezen overeenkomstig uw wensen -en beter dan tot nu toe het geval was- verdeeld worden”. Deze taal werd door de weergaloze huichelaar gebruikt. Hij bedreef daarmee vele zeer grote zonden in één en dezelfde daad. Want, ten eerste, loog hij en verborg zijn werkelijk doel. Aangezien hij erop uit was een eervol ambt te verkrijgen  dat hij niet waard was, wilde hij zich niet voordoen in zijn ware gedaante en ook wilde hij in werkelijkheid niet degene zijn waarvoor hij zich uitgaf. Hij schoof daarenboven de schuld van het verkeerd besteden van de gelden op zijn naasten, waarbij hij hen in een kwaad licht en zichzelf in een goed licht zette: hetgeen eigen is aan de eerzuchtigen. Verder is opmerkenswaard in het gedrag van Judas, dat hij blijk gaf zijn ingestort geloof te hebben verloren, want hij trachtte zijn goddelijke Meester, Christus, te bedriegen door het kleed van schijnheiligheid te dragen. Want, indien hij vast geloofd had, dat Christus waarlijk God en mens was, die doordrong in aller hartsgeheimen, zou hij er nooit op vertrouwd hebben Hem te kunnen bedriegen; ook zou hij aan een dergelijke bedriegerij nooit begonnen zijn, niet slechts omdat hij Christus als de alwetende God zou beschouwd hebben, maar omdat hij de ingestorte en schouwende kennis van Christus, als mens, niet zou hebben durven tarten. Zo had, dus Judas zijn geloof in al deze voorrechten verloren en de zonde van de ketterij bij zijn andere zonden gevoegd.

384. Wat de apostel in zijn eerste brief aan Timoteüs schrijft, werd in deze verraderlijke discipel letterlijk bewaarheid. “Want zij die rijk worden, ondervinden bekoringen, zij vallen in de strikken van de duivel en komen in moeilijkheden door vele verlangens, die slechts ongeluk en schade met zich meebrengen en de mens naar vernietiging en verdoemenis leiden. Want geldzucht is de wortel van alle kwaad, welke de najagers daarvan heeft doen afdwalen van het geloof en hen verstrikt doet raken in velerlei moeilijkheden”(Tim 6,9). Dit alles overkwam de trouweloze, geldzuchtige discipel en zijn inhaligheid was des te meer te veroordelen, omdat hij het duidelijke en bewonderenswaardige voorbeeld van Christus en zijn moeder en dat van de gehele apostelgemeenschap voor ogen had, die allen tevreden waren met zeer geringe aalmoezen. Maar de sluwe discipel speculeerde erop, dat hij wegens de grote wonderen van zijn Meester en de enorme hoeveelheid volk welke rond Hem samenstroomde, zeer grote bedragen tot zijn dispositie zou hebben. Toen hij later zag, dat zijn verwachtingen niet uitkwamen, was hij zeer teleurgesteld, zoals hij duidelijk liet merken bij gelegenheid van de zalving van de Heer door Maria Magdalena (Mc 14,4). Zijn verlangen om steeds meer in te zamelen deed hem de waarde van de zalven op driehonderd penningen schatten en hij klaagde, dat dit geld aan de armen, waaronder het verdeeld had kunnen worden, onthouden werd. Hij werd tot deze uitspraak bewogen, omdat hij het jammer vond, dat dit geld hem ontging, want om de armen maakte hij zich niet druk. Hij was ten zeerste verbolgen op de moeder van barmhartigheid, omdat zij de armen zo rijkelijk bedacht. Hij was het niet eens met de Heer, die nooit grote gaven wilde accepteren en kantte zich tegen de apostelen, omdat zij daar nimmer om vroegen. Dit alles verdroot hem ten zeerste, omdat zijn beurs daardoor steeds leeg bleef. Enige maanden voor de dood van de Heiland begon hij het gezelschap van de andere apostelen en van de Heer te mijden. De omgang met hen schiep bij hem slechts onbehagen en hij zocht hen slechts op omdat aalmoezen, die zij ontvangen hadden, te verzamelen. Gedurende deze periode van afwezigheid trachtte de duivel hem over te halen geheel met de Meester te breken en Hem uit te leveren aan de Joden.

385. Maar laat ons terugkeren naar het antwoord, dat de Meester aan Judas gaf, toen deze Hem vroeg zijn schatbewaarder te mogen worden. Wij zullen dan bemerken, hoe verborgen en verschrikkelijk het oordeel van de Allerhoogste is. De Verlosser wilde hem voor het gevaar, dat de inwilliging van dit verzoek inhield en de geldzuchtige apostel bedreigde met uiteindelijke verdoemenis, behouden. Opdat Judas, onder het mom van onwetendheid, geen verontschuldiging zou hebben, antwoordde de Heer hem: “Weet gij, Judas, wat gij verlangt en wat gij vraagt? Wees niet zo wreed tegenover uzelve, dat gij zelf de wapenen en het vergif najaagt, die uw dood zouden kunnen veroorzaken”. Judas antwoorde: “Meester, het is mijn wens U te dienen door al mijn krachten in de dienst van uw getrouwe volgelingen te stellen en door wat ik vraag, kan ik dat op de beste wijze doen. Want ik beloof U alle plichten van dit ambt getrouw te vervullen”.

Deze gedurfde aanmatiging van Judas door het gevaar na te jagen en het te verlangen, rechtvaardigde Gods redenen om hem toe te staan het gevaar tegemoet te treden en erdoor ten onder te gaan, omdat hij het zelf zocht en zelf verkoos. Hij weerstond het Licht en verzette zich  daartegen. Water en vuur werden hem getoond, het leven en de dood: hij strekte zijn hand uit en verkoos zijn ondergang. De rechtvaardigheid van de Allerhoogste was zeer duidelijk en zijn barmhartigheid was heerlijker dan ooit, want Hij had zo dikwijls aan de poorten van deze hardnekkige ziel geklopt, maar was daar niet toegelaten, omdat de duivel er bezit van genomen had. Later zal ik nog meerdere bijzonderheden geven over de zondigheid van Judas, als vermaan voor de stervelingen, want ik wil dit hoofdstuk niet onnodig rekken en deze zaken komen ook beter tot hun recht in andere delen van deze geschiedenis. Welke mens voelt zich niet angstig, als hij één van zijn medemensen, die tot de school van Christus en zijn gezegende moeder behoorde, die gevoed was met het Licht van zijn leerstellingen en door zijn wonderen en dezelfde wonderen verrichtte als alle andere, in zo korte tijd van de zielentoestand eens apostels ziet overgaan tot de houding van een duivel? Wie zou niet bevreesd zijn als hij ziet, hoe Judas van onschuldig schaap tot bloeddorstige wolf werd? Beginnend met dagelijkse zonden, verviel Judas al heel spoedig in afschuwelijke en afzichtelijke misdaden. Hij gaf zich volledig over aan de duivel, die al reeds verdenkingen had omtrent Christus, diens Godheid vermoedde en die zijn woede tegen de Heer op deze ongelukkige, afgedwaalde discipel begon te koelen. Nu de woede van Lucifer veel groter is geworden, nadat hij tot eigen schade en schande ontdekt heeft dat Christus de ware God en Verlosser is, waarop dient de ziel dan te hopen om deze onmenselijke en wrede vijand te ontsnappen, die met zulke grote kracht en in grote razernij onze eeuwige verdoemenis najaagt?

Onderrichting, mij gegeven door de allerheiligste koningin des hemels.

386. “Mijn dochter, alles wat gij in dit hoofdstuk geschreven hebt, houdt een zeer ernstige waarschuwing in voor alle stervelingen die steeds onder het dreigende gevaar leven hun eeuwig geluk te verspelen. Het is in staat hen te leren mijn liefdevolle en krachtige tussenkomst te vragen en bevreesd te zijn voor het oordeel van de Allerhoogste, want daaraan kunnen zij de middelen tot hun heil ontlenen, alsook hun verdiensten voor de Heer vermeerderen. Ik wil u nog eens in herinnering brengen dat onder de geheimenissen, die aan de zozeer geliefde Johannes tijdens het laatste Avondmaal onthuld werden, ook het feit was dat de liefde, die Christus zijn discipel toedroeg, te danken was aan zijn liefde voor mij en dat Judas ten onder ging omdat hij de barmhartigheid en de liefde, die ik hem betoond had, niet achtte!! Bij die gelegenheid werden de evangelist tevens andere grote geheimenissen, die in mij verricht waren, geopenbaard. Helaas werd duidelijk gemaakt, dat ik deelgenoot zou worden aan het lijden en de passie van de Heer en dat hij op bijzondere wijze voor mij moest zorgen. Mijn liefste, de zuiverheid, die ik van u verlang, moet groter zijn dan die van een engel en indien uw streven daarop gericht is, zult gij mijn liefste kind worden, zoals de heilige Johannes dat was en een zeer beminde en begunstigde bruid van mijn Zoon en Heer!!. Zijn voorbeeld en de ondergang van Judas moet een voortdurende stimulans en waarschuwing voor u zijn, om slechts mijn liefde na te jagen en steeds oprecht dankbaar te zijn voor de liefde, welke ik u, zonder enige verdienste uwerzijds bewijs!

387. Het is mijn wens, dat gij nog een ander geheim, dat voor de wereld verborgen is, leert kennen, namelijk, dat een van de laagste en afzichtelijkste zonden in de ogen van de Heer is, dat de vrienden van de Kerk zo weinig geacht worden en zeer speciaal de geringe verering, die mij betoond wordt, die gekozen werd als zijn moeder, uit wie het Geluk van de mensen geboren is! Indien het niet beminnen van de vijanden en de verachting daarvan zijn misnoegen en dat van de heiligen in de hemel opwekt (Mt 18,35), hoe zal Hij dan een laatdunkende houding jegens zijn liefste vrienden, die Hij als zijn oogappel beschouwt kunnen tolereren?  Dit advies kunt gij in uw sterfelijk leven niet genoeg ter harte nemen, want één van de tekenen van verwording is het verafschuwen van de rechtvaardigen. Behoed u voor dit gevaar en oordeel niemand en zeker nooit iemand, die u goede raad geeft en u waarschuwt (Mt 7,1). Sta uzelf nimmer toe wereldlijke zaken na te jagen en allerminst enig verheven ambt. Dergelijke verlangens zijn een grote bekoring voor de mens, zij verwarren zijn vermogens des onderscheids en verduisteren zijn verstand! Wees nimmer afgunstig indien een ander eer wordt bewezen, of iemand anders aardse goederen ontvangt en vraag aan de Heer slechts zijn liefde en vriendschap. De mensen zitten vol vreemde neigingen en indien zij deze niet in bedwang houden, dan vragen ze al spoedig om dingen, die hun eeuwige verdoemenis met zich  mee zouden brengen. Soms staat de Heer, in overeenstemming met zijn verborgen beweegredenen, deze beden toe, als straf voor zondige verlangens en andere zonden, zoals dit het geval was met Judas. Zulke zielen verkrijgen aardse verdiensten voor enigerlei goede daad, die zij gedurende hun leven verricht hebben. Indien gij dieper ingaat op de levensloop van hen, die de wereld liefhebben, dan zult gij zien, dat zij zich gelukkig achten als ze maar datgene verkrijgen wat hun aardgebonden verlangen bevredigt. Maar dit brengt slechts groter ongeluk over hen, want, aangezien ze hun loon reeds op aarde ontvangen hebben, kunnen ze in de hemel niets meer verwachten. Maar de rechtvaardigen, die de wereld verachten en vele bezoekingen ondergaan, worden voor de gevaren behoed, omdat de Heer hen de tijdelijke goederen ontzegt waarom zij gevraagd hebben. Opdat gij niet in deze gevaren ten onder moogt gaan, is het mijn wens en mijn bevel, dat gij nimmer aardse bezittingen zult najagen. Onthoud u van deze zaken, houd uw wil geheel vrij en geheel onafhankelijk, verlang niets anders dan datgene wat God u in zijn welbehagen geeft, want Hij neemt de verantwoording op zich voor allen die op zijn goddelijke Voorzienigheid vertrouwen”.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s


%d bloggers liken dit: