Uit het boek “De mystieke stad Gods” visioenen aan Maria van Agreda o.i.c. deel I.
Over de zegenrijke geboorte van de allerheiligste Maria, onze meesteres; over de gunsten welke zij toen van de hand van de Allerhoogste ontving en hoe haar een naam werd gegeven, in de hemel en op de aarde.
326. De dag bestemd voor de bevalling van de heilige Anna en voor de geboorte van haar, die gewijd en geheiligd was om de moeder van God te worden, was aangebroken, een allergelukkigste dag voor de wereld. Deze geboorte geschiedde op de achtste dag van september, precies negen maanden na de ontvangenis van de ziel van onze allerheiligste koningin en vrouwe.
De heilige Anna werd voorbereid door een innerlijke stem, de stem van de Heer, die haar meedeelde, dat het uur van de baring was aangebroken. Op deze aankondiging wierp zij zich neder voor de Heer, vervuld van de vreugde van de heilige Geest en smeekte de hulp van zijn genade en zijn bescherming af tot het verkrijgen van een voorspoedige geboorte. Weldra voelde zij een beweging in haar schoot, gelijk dit eigen is aan geboorten van mensenkinderen. Tegelijkertijd werd het allergezegendste kind Maria door goddelijke voorzienigheid en kracht tot zeer grote zielsverrukking gebracht. Zodoende kwam Maria in de wereld zonder dat zij door haar zintuigen gewaar werd, want hun werking en vermogens waren opgeschort. Aangezien zij het gebruik van haar verstand had, zou zij het binnentreden in de wereld door haar zintuigen gevoeld hebben, indien deze toen op de natuurlijke wijze functioneerden. Maar de Almachtige had dit anders geregeld, opdat de prinses van de hemel de zintuigelijke ervaring, welke met de geboorte gepaard gaat, bespaard zou blijven.
327. Zij werd zuiver en zonder smet geboren, schoon en vol genade; zij toonde daarmee aan, dat zij vrij was van de wet van de schatplichtigheid van de zonde. Ofschoon zij in wezen zoals andere dochters van Adam geboren werd, geschiedde haar geboorte toch onder dusdanige omstandigheden en in zulk een staat van genade, dat dit de meest wonderbaarlijke en schone geboorte van de gehele schepping was, welke voor eeuwig zou strekken tot de lof van haar Ontwerper. Om twaalf uur in de nacht trad dit goddelijk licht naar buiten en scheidde de nacht van het oude Verbond met zijn voormalige duisternissen van de nieuwe dag der genade, waarvan nu het morgenrood weldra zou verschijnen. Zij werd gekleed, behandeld en verzorgd zoals alle zuigelingen, ofschoon haar ziel verwijlde in de Godheid; men gedroeg zich tegenover haar als tegenover elke andere zuigeling, ofschoon zij alle stervelingen en engelen in wijsheid overtrof. Haar moeder wilde niet dat andere handen dan de hare haar aanraakten. Zijzelf legde haar luiers aan en de heilige Anna werd hierbij niet gehinderd door haar recente baring, want zij was vrijgesteld van de barensweeën en geboortepijnen, welke andere moeders in de regel moeten ondergaan in zulke omstandigheden.
328. Zo ontving dan de heilige Anna haar in haar armen, die haar dochter was, maar tegelijkertijd de meest uitgelezen schat van het heelal, slechts ondergeschikt aan God en verheven boven alle andere schepselen. Onder innige vreugdetranen offerde zij deze schat aan zijne Majesteit, innerlijk biddend: “Heer van oneindige wijsheid en macht, Schepper van alles wat bestaat, ik offer U deze vrucht van mijn schoot, die ik heb ontvangen van uw milddadigheid, ik offer haar onder eeuwige dank, want zonder enige verdienste mijnerzijds heeft U zich verwaardigd haar aan mij te schenken. Beschik over moeder en kind volgens uw allerheiligste wil en zie genadig neer vanaf uw verheven troon op onze kleinheid. Wees eeuwig gezegend, omdat U de wereld hebt verrijkt met een schepsel, dat U geheel welgevallig is en omdat U in haar een woonstede en een tabernakel voor het eeuwige Woord heeft willen gereedmaken (W 9,8). Ik bied mijn gelukwensen aan, aan mijn heilige voorvaderen en aan de heilige profeten en in hen, aan het gehele menselijke geslacht, voor dit zekere onderpand van verlossing, dat U hebt gegeven. Maar zal ik in staat zijn om haar waardig te behandelen, die Gij mij als een dochter hebt geschonken? Ik, die niet waardig ben om haar dienares te zijn? Hoe zal ik moeten omgaan met deze ware arke van het testament? Geef mij, o mijn Heer en Koning, de noodzakelijke verlichting om uw wil te leren kennen en daarnaar te handelen volgens uw welbehagen in de dienst van mijn dochter”.
329. De Heer antwoordde de heilige vrouwe door in haar binnenste te spreken en zei haar, dat zij het hemelse kind tegenover de buitenwereld moest behandelen zoals andere moeders hun dochters behandelen, zonder enig vertoon van eerbied, maar die eerbied tegenover haar inwendig moest bewaren, onder het vervullen van haar moederlijke plichten tegenover haar en haar op te voeden met alle denkbare moederliefde en moederzorgen. De gelukkig moeder vervulde al deze wensen; zij maakte gebruik van wat haar was toegestaan en van al haar moederlijke rechten zonder haar eerbied te verliezen. Zij genoot van haar allerheiligste dochter, omhelsde en liefkoosde haar op dezelfde wijze als andere moeders met hun dochters deden. Maar het geschiedde steeds met een passende eerbied en in het volle besef van het verborgen en goddelijke geheimenis, dat slechts bekend was aan de moeder en dochter. De engelbewaarders van het lieftallig kind, toonden in vereniging met vele anderen hun eerbied en verering voor Maria, wanneer zij in haar moeders armen lag; zij verenigden zich in hemelse muziek en zang, waarvan soms iets gehoord werd door de gezegende Anna. De duizend engelen, die aangewezen waren als bewakers van de koningin, droegen zich aan haar op en wijdden zich aan haar dienst. Dit was ook de eerste keer, dat de hemelse meesteres hen in lichamelijke vorm met hun deviezen en gewaden zag, zoals ik later (hoofdstuk XXIII, par. 361) nog zal beschrijven en het kind vroeg hen met haar in te stemmen in lofprijzing van de Allerhoogste en Hem in haar naam te verheerlijken.
330. Op het moment van de geboorte van onze prinses Maria zond de Allerhoogste de aarstengel Gabriël als afgezant naar de heilige vaders in het voorgeborchte om het vreugdevolle nieuws over te brengen. De hemelse afgezant daalde onmiddellijk neder, verlichtte de diepe spelonken en bracht vreugde aan de rechtvaardigen, die aldaar verbleven. Hij deelde hen mee dat de dageraad van het eeuwig geluk was aangebroken en dat het herstel voor de mensen, dat zo ernstig werd gewenst en verwacht door de heilige vaders en voorspeld door de profeten, een aanvang had genomen, omdat zij die de moeder van de Messias zou worden nu geboren was; zij zouden nu spoedig de verlosssing door de Allerhoogste en diens glorie aanschouwen. De heilige prins gaf hen inzich in de voortreffelijkheden van de allerheiligste Maria en in datgene wat de Almachtige bezig was te bewerkstelligen, opdat zij beter het gelukkige begin van het grote geheim, dat hun langdurige gevangenschap zou beëindigen, konden begrijpen. Toch verheugden zich alle aartsvaders en profeten en de rest van de rechtvaardigen in het voorgeborchte in de geest en prezen de Heer in nieuwe lofgezangen voor deze weldaad.
331. Al deze gebeurtenissen bij de geboorte van onze koningin volgden elkaar op in een korte tijdsspanne. Haar eerste zinnenuiting in het Licht van de materiéle Zon was het herkennen van haar ouders en andere schepselen. De armen van de Allerhoogste begon nieuwe wonderen in haar te verrichten, ver boven het begrip van de gewone mens en het eerste en meest overweldigende was het zenden van ontelbare engelen om de moeder van het eeuwige Woord met ziel en lichaam naar de hoogste hemel te brengen, ter voltrekking van zijn verdere oogmerken welke haar betroffen. De heilige prinsen gehoorzaamden het goddelijk bevel (Par. 339-344) en ontvingen het kind Maria uit de armen van haar heilige moeder Anna, formeerden een nieuwe plechtige processie en brachten onder onvergelijkelijke vreugdezangen de ware ark van hetverbond voor een kortstondig verblijf niet in het huis van Obed-Edom, maar in de tempel van de Koning der koningen en de Heer der heren, waar zij later tot in alle eeuwigheid haar plaats zou verkrijgen. Dit was de tweede stap, welke de allerheiligste Maria in haar leven zette, namelijk van deze aarde naar de hoogste hemel.
332. Wie zou in staat zijn dit wonderkind van de rechterhand van de Almachtige waardig te prijzen? Wie kan de vreugde en de bewondering van de hemelse geesten beschrijven, welke zij, tezamen gestroomd, uitten in hun gezangen op het zien van dit nieuwe wonderbare werk van de Allerhoogste? In deze gezangen erkenden en vereerden zij als hun koningin en meesteres haar, die de moeder van hun Heer zou worden en de bron van de genade en glorie, welke zij reeds bezaten, want door de voorziene verdiensten van de Heer, waren zij de ontvangers geworden van de goddelijke weldaden. Maar o, welke menselijke tong, of welk mensenkind kon ooit in staat worden geacht de hartsgeheimen van dit tedere kind gedurende deze gebeurtenissen te beschrijven of te begrijpen? Ik laat dit over aan de verbeeldingskracht van de katholieke godsvrucht en beter nog aan hen, die in God zijn begenadigd met een begrip hiervan en tenslotte aan hen, die door de goddelijke vrijgevigheid gekomen zijn tot het gelukzalig van aangezicht tot aangezicht schouwen.
333. Gedragen op engelenhanden kwam het kind Maria in de hoogste hemel, waar zij zich vol liefde voor de troon, in de aanwezigheid van de Allerhoogste, nederwierp. Toen (immer sprekend volgens onze wijze van begrip) werd bewaarheid wat vroeger reeds symbolisch was geschied toen Batseba voor het aanschijn van haar zoon Salomo verscheen (1 K 2,19). Salomo regeerde over Israël, zijn volk. Hij stond op van zijn troon, ontving haar met eerbied en onder eerbetoon en liet haar plaatsnemen aan zijn zijde als koningin. Op gelijksoortige wijze, maar in groter heerlijkheid en op bewonderenwaardiger manier, ontving nu de Persoon van het goddelijk Woord, het kind Maria, dat Hij had uitverkoren als moeder en als koningin van het heelal. Ofschoon haar werkelijke waardigheid en het doel van deze onuitsprekelijke geheimenissen onbekend waren aan Maria, werden toch haar kinderlijke eigenschappen door goddelijke kracht in staat gesteld om deze gunsten op passende wijze te ontvangen. Nieuwe genaden en gaven werden haar toebedeeld, waardoor haar vermogens overeenkomstig verheven werden. Haar geestkracht werd niet slechts verlicht en ontvankelijk gemaakt voor nieuwe genade en Licht, zij werd ook in overeenstemming gebracht met de goddelijke manifestatie en de Godheid vertoonde zich in het nieuwe Licht, dat haar waardig werd geacht en werd haar intuïtief duidelijk op een klare, intens verheven wijze. Dit was de eerste keer, dat de allerheiligste ziel van Maria de gezegende Drie-eenheid in een onversluierd zalig schouwen zag.
334. De enige getuigen van Maria’s glorie in dit zalig schouwen van de geheimen, welke haar wederom geopenbaard werden, van de goddelijke uitwerking in haar allerzuiverste ziel, was God, de Bewerker van dit ongehoorde wonder en de verbaasde engelen, die in bepaalde mate deze geheimen in God zelf weerspiegeld zagen. De koningin, gezeten aan de zijde van de Heer, die haar Zoon zou zijn, keek Hem in de ogen en bereikte meer met haar gebed dan Batseba (1 K 2,21). Want zij bad, dat Hij de maagdelijke Sunamietische Abisag -zijn ongenaakbare Godheid- aan zijn zuster (de menselijke natuur) zou schenken; zij bad, dat zijn beloofde komst van de hemel naar de aarde en zijn huwelijk met de menselijke natuur door de hypostatische vereniging tot vervulling zou geraken in de Persoon van het Woord. Reeds meerdere malen had Hij dit aan de mensen plechtig beloofd, door de aartsvader en profeten en nu smeekte Maria om het herstel van de menselijke natuur, door zo vele eeuwen heen verwacht temidden van de toenemende zondigheid en het verderf van de zielen, toch te willen bespoedigen. De Allerhoogste hoorde de Hem zo aangename smeekbede van zijn moeder; Hij ging daar genadiger op in dan Salomo op het smeken van zijn moeder Batseba en verzekerde haar dat spoedig zijn belofte vervuld zou worden en dat Hij zou afdalen naar de wereld en de menselijke natuur zou aannemen en de mensheid verlossen.
335. In dit goddelijk consistorie en tribunaal van de allerheiligste Drie-eenheid werd besloten de kind-koningin een naam te geven. Aangezien er geen passende en wettige naam te vinden is buiten het onveranderlijk Wezen van God zelf (want van daaruit worden in oneindige wijsheid alle dingen, overeenkomstig hun juiste gewicht en maat, meegedeeld en bepaald), wenste zijne Majesteit zelf deze naam in de hemel te geven en op te leggen. Hij deelde daarbij aan de hemelse geesten mee, dat de drie goddelijke Personen vóór alle eeuwigheid tot de zoete namen van Jezus en Maria hadden besloten, dat deze namen hun welbehagen uitmaakten en Zij ze hadden gegrift in hun eeuwige geheugens om daar als het ware de objecten te vormen, tot welker dienst alle dingen geschapen zouden worden. Terwijl ze hierover en over vele andere geheimenissen ingelicht werden, hoorden de heilige engelen een stem van de troon, afkomstig van de Persoon van de Vader:
-“Onze uitverkorene zal Maria genoemd worden en deze naam zal krachtig en schitterend zijn;
-Zij, die deze naam zullen aanroepen met oprechte genegenheid, zullen overvloedige genaden ontvangen;
-Zij, die deze naam eren en hem met eerbied zullen uitspreken, zullen getroost en verkwikt worden;
-In die naam zullen zij het geneesmiddel voor hun kwalen vinden, schatten te hunner verrijking en het licht dat hen naar de hemel zal geleiden;
-Deze naam zal verschrikkelijk zijn voor de krachten van de hel, hij zal de kop van de slang verpletteren en hij zal roemrijke overwinningen behalen over de hellevorsten”.
De Heer beval de hemelse geesten deze heerlijke naam aan de heilige Anna bekend te maken, zodat hetgeen in de hemel besloten was op de aarde zou worden uitgevoerd. Het hemelse kind, in ootmoedige houding voor de troon neergezonken, bedankte op passende en menselijke wijze het eeuwige Wezen en ontving haar naam met bewonderenswaardige zoete vreugde. Indien de voorrechten en genaden, die haar toen geschonken werden, zouden worden opgeschreven, dan zouden zij een extra boek in vele delen vullen. De heilige engelen eerden en erkenden de allerheiligste Maria als de toekomstige moeder van de wereld en als hun koningin en meesteres, gezeten aan de rechterhand van haar Zoon. Zij toonden hun grote verering voor haar heilige naam door zich neer te werpen, toen hij van de troon klonk in de stem van de eeuwige Vader, in het bijzonder diegenen die deze naam als devies op hun borstt droegen!! Zij allen uitten zich in lofgezangen over deze grote, verborgen geheimenissen. Inmiddels bleef de werkelijke reden van alles wat zij meemaakte voor de kind-koningin verborgen, want haar waardigheid als moeder van het mensgeworden Woord werd haar niet geopenbaard totdat de tijd voor de menswording zou zijn aangebroken.Onder hetzelfde eerbiedige vreugdebetoon keerden de engelen terug om haar weer in de armen van de heilige Anna neer te leggen. Dit gehele gebeuren was voor de heilige Anna geheim gehouden, evenals de afwezigheid van haar dochter, want één van de engelbewaarders had haar plaats ingenomen en tot dit doel een etherisch lichaam aangenomen. Daarenboven verbleef de heilige Anna gedurende een groot deel van de tijd, waarin het hemelse kind in de hemel was opgenomen, in een zielsverrukking van de hoogste bespiegeling, waarin haar verheven geheimenissen betreffende de waardigheid van “moeder van God”, waartoe haar kind geroepen zou worden, werden ontsloten. Ofschoon zij niet wist wat met het kind zou gebeuren, hield de voorzichtige vrouwe deze geheimen in de beslotenheid van haar hart en verbond ze in haar gedachten met de plichten, welke zij tegenover haar kind verschuldigd was.
336. Op de achtste dag na de geboorte van de grote koningin daalde een menigte wonderschone engelen, gehuld in fraaie gewaden uit de hoge. Zij droegen een wapenschild, waarop de naam MARIA gegraveerd was in prachtige schitterende letters. Zij verschenen aan de gezegende moeder Anna en zeiden haar dat de naam van haar dochter Maria zou zijn, dat de heilige Voorzienigheid deze naam had uitgezocht en hen had opgedragen deze naam en het bericht daarover uit de hemel naar de aarde te brengen. Zij droegen Joachim en haarzelf op het kind die naam te geven. De heilige riep haar echtgenoot en tezamen bespraken zij deze beschikking Gods over de naam van hun dochter. De meer dan gelukkige vader nam deze naam vreugdevol en met oprechte hartelijkheid aan. Zij nodigden hun verwanten en een priester uit en gaven het kind onder plechtig feestbetoon de naam Maria. Ook de engelen deelden in dit gebeuren met allerschoonste en ontroerende muziek, welke echter slechts door de moeder en haar allerheiligste dochter werd gehoord. Zo werd dus aan de goddelijke prinses in de hemel door de heilige Drie-eenheid een naam gegeven op de dag van haar geboorte, op aarde ontving zij die naam acht dagen later. Deze naam werd op een lijst met andere namen geplaatst toen haar moeder zich volgens wettelijk voorschrift aan de tempel ging melden, zoals ik later nog beschrijven zal.
-Dit was dan de geboorte, welke haars gelijke niet had gehad en haars gelijke nooit meer zou hebben onder louter schepselen.
-Dit was de meest hoogstaande geboorte, waartoe de natuur in staat was, want door haar kwam een kindje tot aanzijn, wiens binnenkomst in de wereld niet alleen vrij was van alle onzuiverheden van de zonde, maar dat zelf heiliger en zuiverder was dan de hoogstgeplaatste serafijn.
-De geboorte van Mozes werd gevierd vanwege de schoonheid en de nobelheid van het kindje (Ex 2,2), maar al die schoonheid was slechts schijn en aan bederf onderhevig. Maar o, hoe schoon is ons groot kind! O, hoe schoon (Hl 7,7)!
-Zij is geheel schoon en allerbevalligst in haar vreugden, omdat zij alle gratie en schoonheid in zich verenigt en in niets tekortschiet.
-De geboorte van de beloofde Isaak (Gn 21,6), ontvangen in een steriele schoot, was oorzaak van blijdschap en grote vreugde van het huis van Abraham, maar deze vreugde kon slechts groot zijn, omdat het de voorafschaduwing was en afgeleid van de geboorte van onze koningin, waartoe de vreugde van Abraham slechts één stap betekende.
-Als Isaak’s geboorte zo bewonderenwaardig en zo vreugdevol was voor de familie van de allerliefste Maria dan moesten hemel en aarde zich wel verheugen om de geboorte van haar, die een stoot gaf tot het herstel van de hemel en de heiliging van de wereld.
-Toen Noach geboren was, werd zijn vader Lamech daardoor getroost ( Gn 5,29), omdat in die zoon God een voorzetter van het menselijk geslacht in de ark had gegeven en een zekerheid had geschapen voor de zegeningen, welke de zonden van de mensen hadden verbeurd. Maar dit alles geschiedde slechts als voorafschaduwing van de geboorte van dit kind, dat de waarachtige herstelster zou zijn, omdat zij de mystieke arke was, die de nieuwe en echte Noach bevatte, Hem die zij van de hemel naar de aarde zou brengen en alle bewoners van deze aarde met zegeningen zou overstelpen.
-O gezegende geboorte! O vreugdevolle binnenkomste!
-Geboorte, waarin de gezegende Triniteit haar welbehagen vanaf de eeuwigheid heeft gehad,
-waarover de engelen zich verheugen, waaruit de zondaars hun heil kunnen putten, waarin de rechtvaardigen een overgrote vreugde zullen vinden en de heilige zielen in het voorgeborchte een unieke vertroosting!
337. O heerlijke en schitterende parel, die zich in het zonnelicht vertoonde, nog omsloten door de ruwe schelp van deze wereld!
-O hoogverheven kindje, ofschoon nauwelijks opgemerkt door aardse ogen in het stoffelijk licht, in de ogen van de hoogste Koning en zijn hovelingen overtreft gij echter alles wat niet God is, in waardigheid en grootheid!
-Laten alle geslachten u zalig prijzen, alle volkeren uw gratie en schoonheid erkennen en lofprijzen!
-Laat de aarde nu roemrijk worden door uw geboorte, laat de stervelingen zich nu verheugen, omdat hun middelares geboren is; zij, die de grote leegheid, ontstaan door de erfzonde, weer kan vullen.
-Laat uw lieve neerbuigendheid jegens mij, die slechts verachtelijk stof en as ben, toch gezegend en geprezen worden.
Indien u mij verlof geeft, o mijn vrouwe, om in uw tegenwoordigheid te spreken, zou ik willen spreken over een twijfel, welke bij mij opkwam, toen ik het geheimenis van uw bewonderenswaardige en heilige geboorte beschreef en welke een daad van de Almachtige betreft op het uur van uw intrede in het stoffelijk licht.
338. Dit is dan de twijfel:
Hoe moeten wij uw opname in-het-lichaam, door de handen van de heilige engelen, in de hoge hemel en de aanschouwing van God verstaan? Want de leerstellingen van de heilige Kerk en haar leraren zeggen toch, dat de hemel gesloten was, als het ware verboden voor de mensen, totdat uw heilige Zoon deze zou openen door zijn leven en dood en tot Hijzelf, als Verlosser en ons Hoofd, daar binnen zou treden op de dag van zijn bewonderenswaardige hemelvaart, zodat Hij de eerste zou zijn voor wie de eeuwige poorten zouden geopend worden nadat zij gesloten waren door de zonde?
Antwoord en onderrichting van de koningin des hemels.
339. “Mijn allerliefste dochter, het is zeker waar dat goddelijke rechtvaardigheid de stervelingen buiten de hemel sloot vanwege de eerste zonde, totdat mijn allerheiligste Zoon deze zou openen door allerovervloedigste genoegdoening te geven voor de mensheid in zijn aardse leven en zijn dood. Het was uiterst passend en rechtvaardig, dat deze zelfde Verlosser, die de verloste lidmaten tot zich had getrokken en de hemel geopend had, als hun Hoofd, vóór enig ander kind van Adam die hemel zou betreden. Als Adam niet had gezondigd zou het niet noodzakelijk geweest zijn deze weg te volgen, dan zouden de mensen uit eigen beweging zijn opgestegen om te genieten van de Godheid in de empirische hemelen. Maar de allergezegendste Drie-eenheid had de val van de mens voorzien en de te volgen koers bepaald. Dit grote geheim werd aangestipt door David in de vierentwintigste psalm, waar hij sprekend van de hemelse geesten, tweemaal herhaalt:
“Trekt uw poorten omhoog, (Ps 24,7) gij prinsen en wordt getrokken, gij eeuwige poorten, want de Koning van alle glorie zal naar binnen gaan”. Zij worden hier de “poorten der engelen”genoemd, want slechts voor hen waren zij open, voor stervelingen waren zij gesloten. Ofschoon deze hemelse hovelingen op de hoogte waren van het feit, dat het mensgeworden Woord de slagbomen en grendels van de schuld reeds had geopend en dat Hij nu omhoog steeg, rijk en eervol, met de buit van dood en zonde, met zich brengend de vruchten van zijn lijden, in de Hem begeleidende heerscharen van de roemrijke, uit het voorgeborchte bevrijde heiligen, gaven de heilige engelen toch uiting aan hun bewondering en ademloze spanning bij het aanschouwen van dit nieuwe gebeuren door te vragen: “Wie is deze Koning vol glorie (Ps 24,8)?” Want Hij was een mens van dezelfde natuur als degene, die voor hemzelf en heel zijn geslacht het recht om de hemel binnen te gaan had verloren.
340. Zij antwoordden zichzelf op deze vraag en riepen uit: “De Heer, die sterk en machtig is; de Heer, onoverwinnelijk in de strijd, de Heer der deugden, de Koning der glorie. Het was alsof zij hun overtuiging uitspraken dat deze Mens, die nu opsteeg van de wereld om de eeuwige poorten te openen, niet zo maar een mens was en niet onder de wet van de zonde viel, maar dat Hij waarachtig God en waarachtig mens was, die sterk en machtig in de strijd, de sterk-armige (Lc 11,22), die in de wereld regeerde, van zijn rijk had beroofd, hem zijn wapens had afgenomen en hem had overwonnen. En hij was de Heer der deugden, zoals iemand die ze als meester beoefend had, met macht over hen, zonder enige tegenstrijdigheid door zonde of tekorten. Als de Heer der deugden en als de Heer der glorie kwam Hij nu in triomf deugden en eerbewijzen uitdelen aan de door Hem verlosten, voor wie Hij -als mens- geleden had en gestorven was en die Hij -als God- omhoog hief tot het eeuwig en zalig schouwen, na de boeien en kluisters van de zonde gebroken te hebben.
341. Aangezien dit, o ziel, het werk was van mijn dierbare Zoon, de waarachtige God en mens, schonk Hij mij, als de Heer van de deugden en genaden, deze gaven, verhief Hij mij en doste mij er mee uit vanaf het eerste moment van mijn onbevlekte ontvangenis. En aangezien bovendien het beletsel van de zonde in mij niet te vinden was, bestond er voor mij geen hinderpaal -zoals voor andere sterfelijke wezens- om de eeuwige poorten van de hemel binnen te gaan, integendeel, de machtige arm van mijn Zoon behandelde mij als de meesteres van alle deugden en als koningin van de hemel. Omdat Hij zich zou vormen en tot zichzelf de menselijkke natuur zou aannemen uit mijn vlees en bloed, maakte Hij mij tevoren gereed. Hij maakte mij gelijk aan zichzelf in zuiverheid en vrijwaring van zonden en in andere godddelijke gaven en voorrechten. Aangezien ik niet de slavin van de zonde was, beoefende ik de deugden niet als een onderdaan, maar als een meesteres, zonder tegenstrijdigheden maar met gezag, niet als de kinderen van Adam, maar zoals de Zoon van God, die ook mijn Zoon was.
342. Om deze redenen openden de hemelse geesten, die de eeuwige poorten bewaakten, ze voor mij, omdat zij zagen dat de Heer mij zuiverder had gemaakt dan de meest verheven geesten in de hemel en mij tot hun koningin en tot meesteres van de gehele schepping had verheven. Herinner u tevens, mijn geliefde dochter, dat Hij die de wet heeft gemaakt, daar ook vrijelijk van kan afwijken en deze oppermachtige Heer en Wetgever deed dat ook in mijn geval, door de kracht van zijn welwillendheid in groter mate over mij uit te storten dan Ahasveros deed tegenover Ester (Est 4,11). Want de gewone wetten aan welke anderen, overeenkomstig hun schuld, hadden te gehoorzamen, gingen in mijn geval niet op, omdat ik de moeder van de Bewerker van de genade zou zijn. Ofschoon ik als gewoon schepsel nooit een dergelijk gezegend voorrecht zou kunnen verdienen, wendde de goddelijke goedertierenheid en goedheid zich met grote vrijgevigheid tot mij. Hij schiep welbehagen in de deemoed van zijn dienstmaagd, opdat in alle eeuwigheid de Schepper van zulk een wonderkind geprezen zou kunnen worden. Doe eveneens zoals ik deed, mijn dochter, volg mijn richtlijnen op, zegen en verheerlijk Hem voor deze zegeningen, welke Hij mij geschonken heeft.
343. Mijn vermaning aan u, die ik ondanks uw zwakheid en innerlijke armoede met zulke grote minzaamheid heb gekozen als mijn leerlinge en metgezellin, is als volgt:
U dient met al uw krachten mij na te volgen in een bepaalde oefening, waarin ik mijn gehele leven volhard heb vanaf het eerste moment van mijn geboorte, haar geen dag overslaande, hoe vol zorgen en zwoegen deze ook was.
Deze oefening behelst het volgende:
Elke dag bij het morgengloren, wierp ik mij neer in de aanwezigheid van de Allerhoogste en bedankte en prees Hem voor zijn onveranderlijk Wezen, zijn oneindige volmaaktheden en voor mijn schepping uit het niets; ik onderkende mijzelf als zijn schepsel en het werk van zijn handen, ik zegende en aanbad Hem, bewees Hem eer in zijn pracht en Godheid als de oppermachtige Heer en Schepper van mij en van alles, wat bestaat. Ik liet mijn geest opstijgen in zijn handen, offerde mijzelf met diepe nederigheid en overgave aan Hem op en vroeg Hem deze dag en ook de verdere dagen van mijn leven geheel volgens zijn wil over mij te willen beschikken, mij te leren alles te volbrengen wat tot zijn groter welbehagen zou strekken. Dit herhaalde ik menigmaal gedurende de uitwendige werken van de dag en in de inwendige vroeg ik steeds eerst de raad van zijne Majesteit. Ik vroeg zijn raad, goedkeuring en zegen over al mijn handelingen.
344. Spreek mijn allerzoetste naam steeds met grote godsvrucht uit. Ik zou willen, dat gij overtuigd waart van de grote voorspraak en de privileges, welke de Almachtige aan deze naam verleend heeft, zo zelfs, dat, toen ik deze in de Godheid zag, ik zeer onder de indruk kwam en dadelijk bereid was iets passends terug te doen en wanneer nu de naam Maria bij mij opkomt (en dat is dikwijls het geval) en wanneer ik mij hoor aanspreken met die naam, dan word ik vervuld van dankbaarheid en aangespoord tot grotere ijver in de dienst van de Heer, die mij deze naam gegeven heeft. Gij hebt dezelfde naam als ik en ik wens dat die naam in evenredigheid met uw krachten dezelfde gevolgen zal hebben in u, zodat gij getrouw de les, welke u in dit hoofdstuk gegeven is, van nu af aan zult opvolgen zonder daarvan in het minst af te wijken. En als gij in uw zwakheid mocht falen, wek u dan onmiddellijk op en erken uw fout in de aanwezigheid van uw Heer en van mij en belijd ze in smarten. Als gij deze heilige oefeningen getrouw herhaalt en ijverig volbrengt, ontvangt u vergeving van onvolmaaktheden en raakt u gewend om alleen daarnaar te streven, wat het hoogste is in deugd en in Gods welbehagen ligt. Indien gij het licht, door Hem gegeven, op deze wijze volgt en uitsluitend najaagt wat in uw smaak en de mijne het aangenaamste is, dan zal u de genade om uzelf geheel in te stellen op luisteren niet ontzegd worden, terwijl gij in alle dingen uw Bruidegom en Heer dient en gehoorzaamt, Hem, die in u slechts zoekt wat allerzuiverst, allerheiligst en volmaakt is en een wil, gereed en bereid om dit alles in praktijk te brengen, zal u dan niet ontbreken”.
Geef een reactie