DE MARTELDOOD VAN DE H.JAKOBUS; waar gebeurd verhaal!!

Uit het boek “De mystieke stad Gods” visioenen aan zuster Maria van Agreda o.i.c. Deel 8. (in totaal zijn en 8 delen á €12,– per deel te bestellen bij Pastoor Luc J.G.Buyens, Kerkstr. 1 5541 EM Reusel ; e-mail L.Buyens@tiscali.nl

Het glorierijk martelaarschap van de heilige Jakobus; de allergezegendste Maria staat hem bij en brengt zijn ziel naar de hemel; zijn lichaam wordt naar Spanje gebracht; de gevangenneming van de heilige Petrus en zijn bevrijding uit de gevangenis; de mysteries rond deze gebeurtenissen.

392. Onze grote apostel de heilige Jakobus kwam in Jeruzalem aan op een tijdstip dat de gehele stad zeer vertoornd was tegen de discipelen en volgelingen van Christus, onze Heer. Deze nieuwe gramschap was door de duivelen in het geheim aangekweekt; door de ijver van de Joden voor de oude Wet en door hun afgunst tegen de nieuwe evangelische wet op te rakelen! De onmiddellijke aanleiding van deze toestand was de prediking van de heilige Paulus, die ofschoon hij niet meer dan vijftien dagen in Jeruzalem verbleef, toch in die korte tijd door de goddelijke kracht velen had bekeerd en bewondering van het volk tot zich had getrokken. Ofschoon de ongelovige Joden enigszins opgelucht waren door het gerucht, dat hij Jeruzalem verlaten had, werden ze wederom in verwarring gebracht door de direct daarop volgende aankomst van de heilige Jakobus die niet minder ijver en hemelse wijsheid bij het verkondigen van de Naam van Christus, onze Verlosser, tentoonspreidde. Lucifer, die niet onbekend was met zijn komst, gebruikte dit feit als een nieuw middel tot het opwekken van bitterheid en toorn van de hogepriesters en schriftgeleerden. De heilige Jakobus begon de naam van de Gekruisigde, zijn geheimzinnige dood en verrijzenis te prediken. Reeds in de aanvang van zijn prediking bekeerde hij enige Joden, onder wie in het bijzonder Hermogenes en Filétus, beiden tovenaars en beoefenaars van zwarte kunst, genoemd moeten worden. Zij hadden een verbond met de duivel gesloten. Hermogenes wist veel van zwarte kunst af, Filétus was zijn leerling. De Joden wilden gebruikmaken van hun diensten om de heilige Jakobus in een woordenwisseling schaakmat te zetten of, indien dat mogelijk bleek, hem zijn leven te ontnemen door hun toverkunsten.

393. Deze misdaad hadden de duivelen getracht door de ongelovige Joden te laten volvoeren, want zijzelf konden de heilige Jakobus niet naderen door de emanaties van goddelijke genade, die van de apostel uitgingen. Filétus was het debat begonnen met de heilige Jakobus; hij zou door Hermogenes, de bedreven tovenaar worden opgevolgd voor het geval hij geen succes had met het plaatsen van zijn argumenten. Filétus begon zijn sofismen en valse argumenten te plaatsen,  maar de heilige apostel sprak met zulk een wijsheid en dusdanige kracht, dat al zijn beweringen als duisternis voor het licht verdwenen; Filétus gaf zich gewonnen en bekeerde zich tot de waarheid van Christus om van die tijd af een verdediger van de apostel en diens leer te worden. Maar hij vreesde de duivelskunsten van zijn meester Hermogenes en zocht daarom bescherming bij de heilige Jakobus. De heilige apostel gaf hem een strookje linnen, dat hij van Maria ontvangen had. Met deze relikwie beschermde Filétus zich gedurende enige dagen tegen de krachten van Hermogenes, totdat deze laatste zelf een woordenwisseling met de heilige Jakobus begon.

394. Ofschoon Hermogenes de heilige Jakobus vreesde, kon hij een ontmoeting met hem niet vermijden, omdat hijde Joden beloofd had met Jakobus te redetwisten en hem te overtuigen. Zodoende trachtte hij zijn dwalingen met meer overtuiging dan zijn leerling gedaan had, naar voren te brengen. Maar alles wat hij deed was zonder enig succes tegen de hemelse kracht en wijsheid van de apostel, die als een niet te stuiten stroom opborrelde. Hij bracht Hermogenes tot zwijgen en verplichtte hem zijn geloof in de mysteries van Christus te belijden, juist zoals Filétus gedaan had; zij beiden aanvaardden het geloof en de leer door de apostel gepredikt. De duivelen waren zeer vertoornd tegen Hermogenes. Door de macht die zij over hem verkregen hadden begonnen ze hem te mishandelen wegens het feit van zijn bekering. Hij hoorde dat Filétus zich had kunnen beschermen door de relikwie, die hij van de apostel ontvangen had, waarop ook hij aan de heilige Jakobus iets dergelijks vroeg om zich te vrijwaren van de duivelse aanvallen. De heilige Jakobus gaf hem een omslagdoek, die hij op zijn reizen gedragen had. Daarmee joeg Hermogenes de duivelen op de vlucht en verhinderde hij hen om hem te naderen en hem te mishandelen.

395. Deze bekeringen en nog vele andere door de heilige Jakobus te Jeruzalem gemaakt, werden verhaast door de zuchten en gebeden van de grote koningin in haar stille verblijf in Efeze. Zij was zoals ik reeds meermalen gezegd heb, door de gave van schouwen op de hoogte  met wat door de apostelen en de andere gelovigen van de Kerk verricht werd. En in het bijzonder wist zij dit van haar geliefde apostel sint Jakobus, voor wie zij, nu hij zo dicht voor zijn martelaarschap stond (boek 7 par. 80, 158, 324; boek 8 par. 380), extra zorgzaam was. Hermogenes en Filétus volhardden enige tijd in het gloof van Christus, maar later vielen zij af en verloren het in Azië, hetgeen op te maken is uit de tweede brief van sint Paulus aan Timóteüs waarin hij zegt dat Figelus of Filétus en Hermogenes hem verlaten hadden. Ofschoon de zaden van het geloof ontkiemd waren in de harten van deze mensen, had het toch te weinig wortel geschoten om de verleiding van de duivel die zij zo lang gediend hadden, te weerstaan. De slechte en zondige neigingen waren nog niet uitgeroeid en staken hun kop weer op, waardoor ze van het geloof, dat zij aanvaard hadden, werden weggetrokken.

396. Toen de Joden door de bekering van Filétus en Hermogenes bemerkten, dat hun verwachting op niets uitliep, werden zij vervuld van nieuwe woede tegen de apostel Jakobus en besloten zij een eind aan zijn leven te maken. Tot dit doel krochten zij Democritus en Lysias, centurions van de Romeinse militia om, teneinde hun soldaten te leveren voor de arrestatie van de apostel. Om hun verraad te camoufleren zouden zij, op een gegeven dag, een gefingeerde vechtpartij onder één van zijn preken, in elkaar zetten en hem daardoor in hun macht krijgen. De uitvoering daarvan werd overgelaten aan Abiator de hogepriester van dat jaar en aan Josias een schriftgeleerde van hetzelfde kaliber als de hogepriester. Zij volvoerden hun plannen geheel volgens hun schema, want terwijl de heilige tot het volk predikte over de verlossing en deze afleidde uit de getuigenissen van de oude geschriften, zijn toehoorders tot tranen bewoog, werkten de priester en de schriftgeleerde zich op tot duivelse woede. Op een signaal van hen aan de Romeinse soldaten zond de priester Josias naar Jakobus en liet hem een strik om zijn nek werpen, terwijl ze hem uitscholden als onrustverwekker en prediker van een nieuwe godsdienst, die gericht was tegen het Romeinse keizerrijk.

397. Democritus en Lysias kwamen daarop met hun soldaten aanrennen en brachten de apostel gebonden naar Herodes, de zoon van Archelaüs, wiens gramschap van binnen uit door de geslepenheid van Lucifer was opgewekt en van buiten af door de slecht gezinde Joden. Zo begon Herodes, op tweeërlei wijze opgehitst, de vervolging tegen de discipelen van de Heer, die hij zozeer verfoeide, waarover Lucas in het twaalfde hoofdstuk van de Handelingen (Hnd 12,1) spreekt. Hij zond zijn soldaten uit om hen te martelen en in de gevangenis te werpen. Hij vaardigde onmiddellijk het bevel uit de heilige Jakobus te onthoofden, zoals de Joden gevraagd hadden. De heilige apostel werd vervuld van grote vreugde, toen hij vastgegrepen en gebonden werd (par. 385), zoals zijn Meester was geschied. Hij werd naar de plaats gebracht waar hij door het martelaarschap zijn aardse leven zou verliezen en het hemelse leven zou verwerven, zoals hem was meegedeeld door de koningin van de hemel. Hij dankte op nederige wijze voor deze weldaad en herhaalde openlijk de belijdenis van zijn geloof in Christus, onze Heer. Hij dacht aan de smeekbede (par. 384), die hij tot haar gericht had te Efeze waarin hij haar gevraagd had om aanwezig te zijn bij zijn dood. Hij riep haar bijstand vurig in.

398. De allerheiligste Maria hoorde  deze gebeden van haar geliefde apostel en neef in haar bidvertrek, want zij had grote aandacht voor alles wat met hem voorviel en zij hielp hem door haar eigen vruchtdragende gebeden. Gedurende dit gebed zag zij een grote schare engelen en hemelse geesten uit de hemel dalen. Een deel daarvan schaarde zich rond de apostel in Jeruzalem en begeleidde hem naar de plaats, waar hij terechtgesteld zou worden, terwijl vele anderen de koningin in Efeze naderden. Eén van hen wendde zich tot haar en sprak:

“Koningin van de hemel en onze vrouwe, de allerhoogste God verzoekt u onmiddellijk naar Jeruzalem te gaan om zijn grote dienaar Jakobus bij te staan in het uur van zijn dood en zijn liefste en heilige wensen in te willigen”.

Aan dit verzoek voldeed de allergezegendste Maria met vreugde en gratie. Zij loofde de Allerhoogste voor de bescherming, die Hij gaf aan degenen die vertrouwden op zijn barmhartigheid en hun leven in zijn handen stelden. De apostel werd inmiddels naar de terechtstellingsplaats gevoerd en verrichtte onderweg grote wonderen voor zieken, lijdenden en door de duivel bezetenen. Hun aantal was groot, want het gerucht van zijn komende terechtstelling door Herodes had zich verspreid en vele van de ongelukkigen  hadden zich naar hem gespoed om zijn laatste zegen te mogen ontvangen. Allen die kwamen werden door de apostel genezen.

399. De heilige engelen plaatsten hun koningin en meesteresse op een stralende troon, zoals zij ook bij andere gelegenheden gedaan hadden en brachten haar naar Jeruzalem, naar de plaats van de terechtstelling van de heilige Jakobus (Boek 7 par. 165, 193, 325, 349). De heilige apostel viel op zijn knieën om zijn leven aan de Allerhoogste in offerande, aan te bieden. Toen hij zijn ogen opsloeg naar de hemel zag hij, in zijn nabijheid, de koningin van de hemel, die hij in zijn hart had aangeroepen. Hij aanschouwde haar, gekleed in goddelijke glorie en grote schoonheid, omstuwd door een menige engelen. Door dit hemelse schouwspel werd de ziel van Jakobus tot nieuwe blijdschap bewogen; zijn hart werd gegrepen door opladingen van goddelijke liefde. Hij zou de allergezegendste Maria als de moeder van God en meesteresse van geheel de schepping hebben willen uitroepen, maar één van de hemelse geesten weerhield hem van dit vurig verlangen en sprak hem als volgt toe:

“Jakobus, dienaar van onze Schepper, bewaar deze waardevolle gevoelens in uw hart, laat de Joden niets weten van de aanwezigheid van onze Koningin, want zij zijn niet waard haar te kennen en zouden dit ook niet kunnen. In plaats van haar te vereren zou hun haat hen slechts harder maken”. De apostel volgde dit advies op; hij bewoog in stilte zijn lippen en sprak de hemelse koningin als volgt toe:

400. “Moeder van mijn Heer Jezus Christus, mijn meesteresse en beschermster, gij, vertroosting van de bezochten, toevlucht van de gekwelden, schenk mij in dit uur uw zozeer gewaardeerde zegen. Draag aan uw Zoon en Verlosser van de wereld het offer van mijn leven op, omdat ik vurig verlang een brandoffer te zijn voor de glorie van zijn Naam. Laat vandaag uw allerzuiverste en onbevlekte handen het altaar zijn voor mijn offer, opdat het aanvaardbaar worde in de ogen van Hem die voor mij stierf op het kruis. In uw handen en door deze in de handen van mijn Schepper beveel ik mijn geest”.

Nadat hij deze woorden gesproken had, zijn ogen gericht op de allerheiligste Maria, die tot zijn hart sprak, werd de heilige apostel door de scherprechter onthoofd. De grote vrouwe en koningin van de wereld -o wondervolle liefde- ontving de ziel van haar geliefde apostel en met deze ziel naast zich op de troon steeg zij op naar de zevende hemel en bood ze aan haar goddelijke Zoon aan. Toen de allergezegendste Maria het hemelse hof met haar offerande betrad, veroorzaakte zij bijkomstige glorie in alle hemelbewoners en werd ontvangen onder lofgezangen. De Allerhoogste ontving de ziel van Jakobus en plaatste hem onder de prinsen van zijn volk. De allergezegendste Maria, neergeknield voor de troon van de Allerhoogste, componeerde een lied vol lof en dankzegging over het triomfale martelaarschap van een der apostelen. Bij deze gelegenheid zag de grote vrouwe de Godheid niet door een intuïtief visioen maar door een abstract visioen, zoals ik reeds vroeger beschreef. Maar de gezegende Drie-eenheid vervulde haar met nieuwe zegeningen en genaden voor haarzelf en voor de heilige Kerk, waarvoor zij grote plannen gemaakt had. Alle heiligen zegenden haar evenzo, waarna de heilige engelen haar terugbrachten naar haar bidvertrek in Efeze, waar een engel zolang haar plaats had ingenomen. Bij aankomst wierp de moeder van alle deugden zich terneer en dankte de Allerhoogste voor alles wat gebeurd was. (Par. 388).

401. De leerlingen van de heilige Jakobus maakten zich de volgende nacht meester van het lichaam van de heilige Jakobus, brachten het naar Jaffa en scheepten zich ermee in naar Galicië in Spanje. De hemelse vrouwe zond een engel om hen tot gids te dienen en te vergezellen naar de haven waar zij in overeenstemming met Gods heilige wil zouden ontschepen. Ofschoon zij de engel niet zagen, voelden zij toch zijn bescherming gedurende de gehele reis en dikwijls op wonderbare wijze. Op deze wijze dankt Spanje niet slechts zijn eerste instructie in het geloof dat zo diep geworteld is in het hart van zijn volk, aan de bescherming, die de allerheiligste Maria aan de apostel heeft gegeven (Par. 376) maar ook het bezit van zijn heilige lichaam tot hun vertroosting en hun verdediging tegen het ongeloof heeft het aan Maria te danken. De heilige Jakobus stierf in het jaar 41 onzes Heren, op de 25ste maart, vijf  jaar en zeven maanden na zijn ontscheping in Spanje. Volgens deze berekening en volgens wat ik hiervoor reeds gezegd heb (boek 7 par. 198), geschiedde het martelaarschap van de heilige Jakobus zeven volle jaren na de dood van onze Heiland Jezus Christus.

402. Uit het twaalfde hoofdstuk van de Handelingen blijkt ten duidelijkste, dat het martelaarschap van de heilige Jakobus aan het eind van de maand maart viel. De heilige Lucas zegt (Hnd 12,13) daar dat, wegens de kennelijke voldoening van de Joden over de dood van Jakobus (Hnd 12,3), Herodes besloot ook de heilige Petrus gevangen te nemen met de bedoeling hem na het Paasfeest, het feest van het paaslam of van de ongedesemde broden, te onthoofden. Dit feest werd door de Joden op de veertiende van de maand maart gevierd. Uit deze passage blijkt dat de gevangenneming van de heilige Petrus gedurende de Paastijd of zeer nabij het Paasfeest geschiedde en dat de dood van Jakobus enige dagen vroeger had plaats gehad. De veertiende van de maan van maart in het jaar 41 viel, volgens de huidige stand van berekeningen van maanden en jaren, in de laatste dagen van maart. Dienovereenkomstig viel de dood van de heilige Jakobus op de 25ste, voor de veertiende van de maan en spoedig daarna vond de gevangenneming van Petrus en het Paasfeest van de Joden plaats. De heilige Kerk viert het feest van de heilige Jakobus niet op de dag van zijn dood, omdat het op dezelfde dag valt als de menswording en gewoonlijk ook nog in de tijd van de passie van de Heer. Daarom werd het verschoven naar de 25ste juli, dat is de dag waarop het lichaam van de apostel naar Spanje gebracht werd.

403. De dood van de heilige Jakobus en speciaal de haast van Herodes om dit te bewerkstelligen verhoogde de goddeloze wreedheid van de Joden, want in de wrede onmenselijkheid van de zondige koning zagen ze een waardevol middel om hun wraak tegen de volgelingen van Christus, onze Heer bot te vieren. Lucifer en zijn duivelen waren dezelfde opinie toegedaan. Zij bewerkten hem met hun inblazingen, de Joden deden hetzelfde met zoetklinkende woorden om Petrus gevangen te nemen, wat hij dan ook vlot deed om bij de Joden, voor zijn eigen tijdelijke doeleinden, in het gevlei te komen. De plaatsvervanger van Christus boezemde de duivelen vrees in, wegens de voor hen nadelige kracht die van hem uitging. Zij trachtten dan ook zijn gevangenneming zoveel mogelijk te versnellen. De heilige Petrus lag, aan veel ketenen geklonken in de kerker en wachtte zijn terechtstelling, na de feestdagen, af (hnd 12,4). Ofschoon het onverschrokken hart van de apostel even vrij van angst en vrees was als in de tijd, dat hij nog in vrijheid rondliep, was toch de Kerk van Jeruzalem in grote ontsteltenis en alle discipelen en getrouwen waren in verwarring gebracht op het nieuws, dat Herodes hem zonder uitstel zou doen onthoofden. In hun droefenis vermenigvuldigden zij hun gebeden en smekingen tot de Heer voor het behoud van de heilige Petrus, wiens dood de gehele Kerk met rampspoed en ondergang bedreigde. Zij riepen tevens de bescherming en machtige tussenkomst van de allergezegendste Maria in, van wie zij hulp verwachtten.

404. De gevaarlijke crisis die over de Kerk hing was de hemelse moeder niet onbekend gebleven, want vanuit haar bidvertrek in Efeze zag zij alle dingen, die in de Kerk van Jeruzalem voorvielen. Zij vermeerderde haar vurige smeekbeden, haar zuchten, ternederwerpingen en bloedige tranen en vroeg met de grootste aandrang om de bevrijding van de heilige Petrus en de bescherming van de Kerk. Deze gebeden van de gezegende moeder drongen in de hemel door en verwondden het hart van haar Zoon Jezus, onze Heiland. In antwoord daalde de Heer in zichbare vorm neer in haar bidvertrek, waar zij op de grond lag uitgestrekt, haar maagdelijk gelaat op de grond in het stof. De oppermachtige Koning trad binnen, richtte haar liefdevol op van de grond en sprak:

“Mijn moeder, matig uw smart en vraag wat gij wilt, want Ik zal al uw wensen inwilligen en gij zult genade ondervinden vanuit mijn ogen om dit te verkrijgen”.

405. Door de aanwezigheid en liefdevolle woorden van haar Zoon werd de hemelse moeder weer met vreugdevolle troost vervuld, want de bezoekingen van de Kerk waren de enige redenen van haar martelaarschap. Het zien van de heilige Petrus in de gevangenis veroordeeld tot de dood en van de gevaren die de nog zo jonge Kerk bedreigden, grepen haar meer aan dan men zich kan voorstellen. Zij vernieuwde haar smeking in de  aanwezigheid van Christus, de Verlosser en sprak:

“Heer en ware God, mijn Zoon, Gij kent de bezoekingen van uw heilige Kerk en haar geroep dringt door tot uw oren, terwijl ze tot in de diepste diepten van mijn hart doordringen. Uw vijanden hebben besloten het leven aan uw plaatsvervanger te ontnemen en als dat nu zou gebeuren, zouden zij uw kleine kudde verstrooien en de helste wolven zouden door de vervulling van hun wensen over uw Naam triomferen. Vaardig dan mijn Heer God, Leven van mijn ziel, uw oppermachtig bevel uit over deze zee van bezoekingen en de winden en golven, die dit kleine schip bedreigen, zullen verstillen en ik zal leven. Bescherm uw plaatsvervanger en breng uw vijanden ten verderve. En indien het uw glorie ten goede komt en in overeenstemming is met uw heilige wil, laat deze bezoekingen dan over mij heen komen, opdat ik moge lijden voor uw trouwe kinderen en ik, als hulp van uw machtige arm met de onzichtbare vijanden zal kunnen vechten tot verdediging van uw heilige Kerk”.

406. Haar goddelijke Zoon antwoordde:

“Het is mijn wens dat gij handelt volgens uw goedvinden, met gebruikmaking van de krachten, die Ik u gegeven heb: maak of verbreek wat nodig is voor het welzijn van de Kerk. U kunt ervan verzekerd zijn, dat heel de woede van de duivelen zich tegen u zal keren”.

Zij dankte Hem voor deze nieuwe gunst en nam op zich om de gevechten ten bate van de gelovigen te volbrengen, zeggende:

“Allerhoogste Heer, hoop en leven van mijn ziel, het hart en de geest van uw dienares is gereed om voor de zielen, die door uw bloed en uw leven zijn vrijgekocht, te arbeiden. Ik ben slechts onnutte stof, Gij zijt oneindig in macht en wijsheid en met uw goedgunstige hulp voel ik geen vrees voor de helse draak. Aangezien het uw wens is, dat ik in uw Naam voor het welzijn van de Kerk zal optreden, beveel ik nu Lucifer en al zijn trawanten in zondigheid, die de Kerk verontrusten en in verwarring brengen, in de afgrond af te dalen en daar tot zwijgen gedwongen worden totdat het uw Voorzienigheid zal behagen hen wederom naar de aarde terug te doen keren”.

Het bevel van de koningin van de wereld was zo machtig dat op hetzelfde moment dat zij het uitvaardigde, alle duivelen uit Jeruzalem in de hel geslingerd werden. De gehele massa stortte neer in de eeuwige krochten zonder kracht om aan de goddelijke toorn te kunnen weerstaan, een macht, uitgeoefend door de allergezegendste Maria.

407. Lucifer en zijn metgezellen wisten, dat deze kastijding van onze koningin uitging. Zij noemden haar hun ‘vijand’, omdat ze haar naam niet durfden uitspreken!  Zij bleven in de hel, in verwarring en ontsteltenis, zoals dit ook bij andere gelegenheden geschied was totdat ze verlof kregen om hun kop weer op te steken en de strijd tegen Maria wederom aan te binden, zoals ik later zal verhalen. Gedurende deze tijd beraadslaagden ze opnieuw over de middelen om dit doel te bereiken. Na de triomf over de duivelen bevochten te hebben vatte de gezegende Maria het plan op om Herodes en de Joden op dezelfde wijze te overwinnen en sprak zij daarom tot haar goddelijke Zoon: (boek 7 par. 298,325,451)

“Mijn Zoon en Heer, indien het uw wil is, laat dan één van uw heilige engelen uw dienaar Petrus uit de gevangenis komen bevrijden”.

Christus, onze Heer, bekrachtigde haar wens en op bevel van deze beide soevereine Grootmachtigen spoedde zich één van de hemelse geesten naar de gevangenis van Jeruzalem om de heilige Petrus te bevrijden.

408. De engel volvoerde het bevel bliksemvlug. Toen hij bij de kerker aankwam zag hij Petrus, geketend met twee soldaten aan zijn zijde en een aantal soldaten bij de ingang van de gevangenis. Het Pasen was reeds gevierd; het was de avond vóór de dag waarop hij volgens het vonnis dat over hem was uitgesproken, geëxecuteerd zou worden. Maar de apostel was daar zo weinig van onder de indruk, dat hij even onbekommerd als zijn wachters lag te slapen (Hnd 12,6).  Toen de engel aankwam was hij verplicht de heilige Petrus krachtig dooreen te schudden om hem te wekken en terwijl hij nog slaperig was, sprak de engel tot hem “Sta vlug op, leg uw gordel om, trek uw schoenen aan, neem uw mantel op en volg mij”. De heilige Petrus voelde zijn ketenen losraken en zonder precies te begrijpen wat er gebeurde, onwetend omtrent de bedoeling van het visioen dat hij zag, volgde hij de engel naar buiten. Na hem door enige straten te hebben geleid, zei de engel hem, dat de Almachtige hem door de tussenkomst van zijn allergezegendste moeder bevrijd had en verdween daarop. De heilige Petrus kwam tot zichzelf, begreep het mysterie en dankte de Heer voor deze gunst.

409. De heilige Petus oordeelde het juist, voordat hij zich door de vlucht in veiligheid zou stellen, verslag uit te brengen aan Jakobus de mindere en de andere gelovigen. Hij spoedde zich naar het huis van Maria, de moeder van Johannes, die ook wel Marcus genoemd werd. Dit was het huis van het cenakel, waarheen vele discipelen, in hun bezoeking, tezamen gestroomd waren. De heilige Petrus riep naar hen vanaf de straat, waarop een dienares, Rhode genaamd, naar beneden kwam om te zien wie er geroepen had. Aangezien zij de stem van Petrus herkende, liet ze hem aan de deur staan en spoedde zich terug naar de discipelen hen toeroepend, dat Petrus er was. Zij dachten dat het een dom misverstand was van de dienares, maar ze hield vol, dat het Petrus was: waarop zij in het geheel niet vermoedend dat hij bevrijd zou zijn, dachten dat het zijn engelbewaarder was. Gedurende deze vragen en antwoorden stond de heilige Petrus aan de deur en vroeg om binnengelaten te worden. Zij openden de deur en zagen, onder ongelooflijke vreugde, dat de heilige apostel, hoofd van de Kerk, bevrijd was van de kwellingen van gevangenis en dood. Hij bracht verslag uit van alles wat hem door de hulp van de engel overkomen was, opdat zij in het grootste geheim de heilige Jakobus en al zijn broeders zouden kunnen inlichten. Zij voorzagen dat Herodes met grote snelheid een speurtocht naar hem zou ondernemen en besloten, dat hij onmiddellijk Jeruzalem moest verlaten en niet terug moest komen om niet bij een volgende razzia in zijn handen te vallen. Daarop vluchtte de heilige Petrus; Herodes liet tevergeefs naspeuringen verrichten, liet de wachters kastijden en werd tot groter woede tegen de leerlingen opgezweept. Maar wegens zijn trots en goddeloze plannen sneed God zijn activiteiten af door een zeer zware straf, waarover ik nader zal spreken in het volgende hoofdstuk.

Onderricht dat de koningin van de engelen mij gaf.

410. “Mijn dochter, uw verwondering over de uitzonderlijke gunst die ik mijn dienaar Jakobus bewees bij zijn dood, geeft mij de gelegenheid u te vertellen over een privilege, dat de Almachtige mij verschafte ten tijde dat ik de ziel van de apostel naar de hemel bracht. Ofschoon ik u bij andere gelegenheden reeds iets over dit geheim verteld heb, zult u het nu in bredere zin leren begrijpen teneinde uw kinderlijke toewijding tot mij te vergroten!  Toen ik de gelukkige ziel van de heilige Jakobus naar de hemel begeleidde, sprak de eeuwige Vader mij toe, ten aanhoren van alle hemelingen:

-Mijn dochter, mijn duive, uitverkoren onder alle stervelingen om Mij welgevallig te zijn, laten mijn hovelingen, engelen en heiligen goed begrijpen dat, tot verheerlijking van mijn heilige Naam, voor uw glorie en tot heil van de stervelingen, Ik nu een koninklijk woord geef dat, indien mensen in het uur van hun dood u aanroepen en u in navolging van mijn dienaar Jakobus liefdevol vragen om uw bemiddeling bij Mij, Ik Mij goedgunstig over hen zal buigen en op hen zal neerblikken met ogen vol vaderlijke barmhartigheid; Ik zal ze bewaren en verdedigen tegen de gevaren van dit laatste uur; Ik zal de wrede vijanden, die de vernietiging van deze zielen in dat uur beogen, afweren; Ik zal hen, door u, met grote mogelijkheden tot bijstand begiftigen, zodat zij weerstand kunnen bieden aan deze vijand en zullen toenemen in genade, indien ze zich van deze hulp willen bedienen en gij zult Mij hun zielen aanbieden om door Mij met vrijgevige hand begiftigd te worden.

411. Voor dit privilege zong de gehele triomferende Kerk en ik met haar, hymnen van dank en lof aan de Allerhoogste. Ofschoon de engelen de taak hebben de zielen, die uit de gevangenschap van het sterfelijke leven komen en voor het tribunaal van de rechtvaardige Rechter moeten verschijnen, te begeleiden, heb ik ditzelfde privilege ook, maar op een meer verheven wijze dan ooit aan enig schepsel door de Almachtige is geschonken, want ik bezit het uit hoofde van een andere titel en door een uitzonderlijk en hoogverheven recht. Vele malen maak ik gebruik van dit privilege; ik deed dit onder meer ook met enige apostelen. Aangezien ik zie dat het uw wens is te weten hoe gij van mij deze gunst zult kunnen verkrijgen, een gunst die elke ziel zo dierbaar is, zou ik u willen antwoorden, dat gij uzelf niet door ondankbaarheid en vergeetachtigheid onwaardig moet maken om deze gunst te ontvangen. Gij dient voor alles, die ongeschonden zuiverheid, die ik van u en de andere zielen verwcht, te bezitten!!! Want de grote liefde die ik u toedraag en koester voor God, verplicht mij, met de meest oprechte toegenegenheid en liefde alle mensen te vragen zijn heilige wetten te eerbiedigen en zodoende Gods vriendschap en genade te behouden. Dit moet gij hoger stellen dan uw leven en gij dient liever te willen sterven dan uw God en hoogste Goed te beledigen.

412. Het is mijn wens, dat gij u erop toelegt om mij te gehoorzamen, mijn instructies op te volgen en met al uw krachten ernaar te streven na te volgen wat gij over mij schrijft; gij dient ervoor te zorgen dat uw liefde ononderbroken voortduurt en ge nimmer vergeet, dat gij grote genegenheid dient te stellen tegenover de vrijgevige barmhartigheid van uw Heer; dat gij dankbaar zijn moet voor al zijn zegeningen en ook aan mij uw dankbaarheid toont, omdat de verplichtingen die gij moet opbrengen de krachten van uw sterfelijk leven ver teboven gaan. Wees getrouw in uw antwoord, vurig in uw godsvrucht, steeds bereid te doen wat het heiligst en volmaaktst is. Zet uw hart wijd open en laat het zich niet in kleinmoedigheid vernauwen; volg daarin niet de influisteringen van de duivel na. Laat uw hand sterke en machtige daden verrichten, vervuld van vertrouwen in de Heer; wees niet bedrukt door tegenslagen, waardoor de wil van de Heer in u niet tot zijn recht kan komen en de hogere doeleinden van zijn glorie niet kunnen bereikt worden. Behoud een levendig geloof, een vurig vertrouwen, zelfs bij de grootste aanvallen en bekoringen (Spr 31,19). Laat het voorbeeld van mijn dienaren Jakobus en Petrus u hierin helpen alsook de zekere wetenschap door mij de gelukkige zekerheid te bezitten van hen die onder bescherming van de Allerhoogste leven. In dit vertrouwen en door toewijding aan mij, verkreeg Jakobus de uitzonderlijke gunst, die ik tijdens zijn martelaarschap heb bewezen. Door in mij te vertrouwen kon hij grote werken verrichten om die kroon te bereiken. In dit vertrouwen kon Petrus rustig zijn, terwijl hij in ketenen geklonken was en verloor hij geen enkel moment zijn zielerust. Zo verdiende hijzelf, dat mijn goddelijke Zoon en ik, wij beiden, zijn bevrijding op het oog hadden. De kinderen van de duisternis maken zichzelf onwaardig voor deze genade, dat zij geheel hun hoop bouwen op dat wat zichtbaar is en op hun duivelse, aardse geslepenheid. Hef uw hart op, mijn dochter en houd het verre van deze bedrieglijkheden; streef naar datgene wat allerzuiverst en heilig is, want dan zal de arm vcan de Almachtige, die zulke grote wonderen in mij wrocht, u bijstaan”.

Plaats een reactie