Uit het boek “De Mystieke stad Gods” ; visioenen gegeven aan zuster Maria van Agreda o.i.c. deel I ( blz. 9-24)
In totaal zijn er 8 delen leverbaar; per deel € 12,–. Voor bestellingen kunt u schrijven naar A.B. van ’t Hooft Sportlaan 17 5056EM Berkel-Enschot. Vermeld duidelijk en in blokletters uw naam etc. en ev. uw telefoonnummer.
Eerst een INLEIDING, waarin de verantwoording voor het schrijven gegeven wordt en diverse omstandigheden, die daar verband mee houden, verklaard worden:
1. Indien men mijn daad, namelijk het schrijven van het leven van de heilige maagd, vermetel, roekeloos en aanmatigend zou noemen, zou ik dit begrijpen. Indien men mijn persoon als ongeletterde, zondige en zwakke vrouw, in verband brengt met de goddelijke en bovennatuurlijke eigenschappen van haar, die ik ga beschrijven, dan moet men mij wel veroordelen. Een dergelijke veroordeling zou zeer passend en rechtvaardig zijn in deze tijden, waarin de heilige Kerk, onze moeder, zo gezegend is met leermeesters en heiligen, zo rijk aan leerstellingen van de heilige vaders en kerkleraren; juist in deze, onze tijd, waarin zeer voorzichtige geleerde personen, die alles wat mogelijk is, doen om het geestelijk leven te bevorderen, verontrust en verward geraken bij het noemen van “hoger leven”, aangezien zij visioenen en openbaringen verdachte en gevaarlijke paden vinden voor het bereiken van de christelijke volmaaktheid.
Indien dan geen verontschuldiging voor zulk een onderneming in het schrijven zelf gevonden kan worden en nog minder in het aandurven van zaken, die toch ver boven het menselijk kunnen gelegen zijn -en op geheel ander niveau liggen- dan moet zulk een poging slechts het gevolg zijn van zelfoverschatting, of van een menselijk kunnen ver overtreffende activiteit.
2. De Allerhoogste heeft zijn moeder tot draagster gemaakt van een oceaan van genaden en privilieges en voorbestemd tot schatbewaarster van de Godheid. Als getrouwe kinderen van de heilige Kerk moet het ons daarom alleen reeds duidelijk zijn, dat het ons onmogelijk is Gods werking, Gods mysteries, gewrocht in Maria, met onze zwakke natuurlijke krachten, ook al worden die ondersteund door de ons gegeven genaden, te beschrijven en te kunnen verklaren. Hoe ongeschikt moet onze zwakheid zichzelf wel vinden, als zelfs engelen en geesten moeten bekennen, dat woorden hen ontbreken om datgene te beschrijven, wat zover boven hun begrip gaat. Het leven van deze “Phoenix” onder Gods werken is een dusdanig verzegeld boek, dat er onder de schepselen van hemel en aarde niemand gevonden wordt, die waardig is dit te openen (Apk5,3). Het is dus duidelijk, dat slechts God zelf dit boek kan ontsluiten; Hij, die haar volmaakter heeft gemaakt dan alle andere schepselen, of zijzelf, onze koningin en moeder, die waardig werd bevonden onuitsprekelijke gaven te ontvangen en naar waarde te schatten. Het is in haar macht om geschikte instrumenten uit te zoeken, die tot haar eer in staat zouden zijn deze gaven in die mate, op een bepaalde tijd en op een wijze, die dienstig zou zijn aan haar eniggeboren Zoon, te openbaren.
3. Volgens mijn inzicht zouden als instrumenten geen andere in aanmerking kunnen komen dan de leermeesters en geleerde heiligen van de katholieke Kerk, of de kerkleraren, allen mannen, die de weg en de waarheden van het leven getrouw hebben onderwezen. Maar de gedachten en raadsbesluiten van de Allerhoogste zijn even ver boven onze eigen gedachten verheven als de hemel zich boven de aarde welft en (Js 55,9)
-niemand kan Hem raad geven in zijn werken (Rom11,34),
-Hij houdt de weegschaal van het heiligdom in zijn handen (Apk 6,50) en wie weegt de winden af (Job 28,25),
-wie heeft alle wereldbollen in zijn hand, (Js 40,12)
-en wie kan alle dingen juist beoordelen, zoals Hij dit kan, die enig is in rechtvaardigheid van zijn raadsbesluiten en aan ieder zijn geschikte tijd en plaats toedeelt (Job 11,21). Hij deelt het licht van de wijsheid uit (Sir 24,32) en door zijn oneindige goedheid verdeelt Hij dit rechtvaardig en niemand kan opklimmen naar de hemel om deze wijsheid naar zich toe te trekken (Bar 3,29),
-of haar van de wolken te plukken, noch weten waarheen haar verborgen paden gaan (Bar 3,29-31).
-Hij alleen beziet haar zoals zij is in zichzelf
-en geeft haar door als de geest en uitstraling van zijn overgrote liefde (W 7,25-27), als de schittering van zijn eeuwig licht, als de zuivere terugkaatsing van zijn goedheid, door middel van heilige zielen onder de stervelingen, hen zodoende tot vrienden makend v an de Allerhoogste en hen als profeten bevestigend.
God alleen weet, waarom en tot welk doel Hij mij -de minste van zijn schepselen- zo voorbereid heeft; waarom Hij mij geroepen heeft en opgevoed, mij aan Zich heeft verplicht en aangespoord om het leven te schrijven van zijn allerheiligste moeder, onze koningin en vrouwe.
4. Het is boven alle twijfel verheven, dat de gedachte tot het beginnen van een werk als dit boek, slechts onder auspiciën en door de kracht van de Allerhoogste, gestalte heeft kunnen krijgen in mijn gedachtewereld. Want ik weet van mijzelf en ik beken dit ook, dat ik een zwakke vrouw ben, waaraan elke deugd ontbreekt. Daarom zou ik nooit uit mijzelf tot dit werk gekomen zijn, maar daarom zou ik ook nooit uit mijzelf hebben durven weigeren deze opdacht te aanvaarden. Opdat, wat mij overkomen is, in een duidelijk licht worde geplaatst, zal ik alles wat betrekking heeft op de totstandkoming van dit geschrift, in eenvoud en waarheid neerschrijven.
5. In het achtste jaar na de stichting van dit klooster, in mijn vijfentwintigste levensjaar, deed de gehoorzaamheid mij het ambt aanvaarden, dat ik tot heden bekleed, nl. dat van abdis van dit klooster. Ik voelde mij zeer bezwaard en ontmoedigd, want noch mijn leeftijd, noch mijn neigingen waren van dien aard, dat ik geacht kon worden te kunnen leiden en bevelen, veeleer was ik bestemd om geregeerd te worden en om te gehoorzamen. Ik wist ook, dat teneinde mij in dit ambt te bevestigen, een speciale dispensatie was verkregen. Om deze, zowel als andere redenen, werden de angsten, waarmee de Allerhoogste mijn gehele leven tot een kruisweg maakte, zeer vermeerderd. Daarenboven liet God mij in een verschrikkelijke twijfel, of ik wel op de veilige en goede weg was, of dat ik bezig was zijn vriendschap en genade te verliezen.
6. In deze beproeving smeekte ik de Heer uit de volheid van mijn hart mij te willen helpen. Ik vroeg Hem of het wellicht zijn heilige wil was mij te bevrijden van dit vermeende gevaar en deze last. Ofschoon het waar was, dat de Heer mij na enige tijd van voorbereiding had bevolen deze last op mij te nemen en ofschoon Hij mij steeds troostte -onder herhaling van zijn bevel- als ik trachtte mij te verontschuldigen uit hoofde van mijn kleinmoedigheid, staakte ik mijn smekingen niet, maar vermeerderde ze. Want ik voelde en begreep in Hem, dat ofschoon Hij toonde wat zijn heilige wil was, waarvan ik de uitvoering zeker niet kon verhinderen, Hij mij toch vrij liet om mij terug te trekken en te weerstaan, indien ik dit zou wensen. Zo voorzichtig is de Heer in zijn omgang met ons! Als zwak schepsel in de wetenschap van mijn onmacht wierp ik mij op de welwillendheid van de Heer en vermeerderde mijn pogingen om dit zekere gevaar, dat zo snel wordt onderschat door onze menselijke natuur met haar slechte gewoonten en ongeregelde hartstochten, af te wenden. Maar de Heer herhaalde steeds weer, dat het zijn wil was. Hij troostte mij en liet mij door zijn heilige engelen aanraden te gehoorzamen!!
7. In deze beproeving vluchtte ik tot onze koningin en vrouwe, mijn enige toeverlaat in al mijn moeilijkheden en nadat ik haar mijn levensgewoonten en verlangens had blootgelegd, verwaardigde zij zich mij in de volgende lieflijke woorden te antwoorden:
“Mijn lieve dochter, wees niet bedroefd en laat uw hart niet in verwarring raken door deze opdracht. Bereid u er goed op voor. Ikzelf zal uw moeder-overste worden, aan wie gij moet gehoorzamen. Ook voor uw pupillen zal ik de moeder zijn. Ik zal uw onvolkomenheden aanvullen en gij zult mijn uitvoerster zijn, door wie de wil van mijn Zoon en mijn God vervuld zal worden. In al uw bekoringen en moelijkheden moet gij mijn hulp inroepen. Praat daarover met mij en volg de raad, die ik u in alle zaken geven zal. Gehoorzaam mij en ik zal u steunen en immer bij u zijn in elke bezoekeing”.
Dit waren de woorden van de koningin, troostend en kalmerend voor mijn ziel. Vanaf die dag vermeerderde de genadevolle haar zorgen voor mij, haar slavin. Zij kwam mij steeds nader en vervolgde haar gesprekken met mijn ziel. Zij ontving mij, luisterde naar mij, onderwees mij met onuitsprekelijke minzaamheid. Zij gaf mij raad en bemoedigde in mijn beproeving, vulde mijn ziel met het licht en de kennis van het eeuwig leven en beval mij de geloften van mijn orde in haar tegenwoordigheid te herhalen. En eindelijk trad zij, onze allerbeminnelijkste moeder en vrouwe, steeds meer in het licht. Zij onthulde zichzelf voor haar slavin, trok de sluier weg van de verborgen genaden en mysteries, die in haar heilig leven, dat niet gekend wordt door stervelingen, zijn vervat. Het gezegende en bovennatuurlijke Licht, waarmee zij mij omstraalde, was steeds aanwezig. Het was zeer sterk op haar feestdagen, alsook op die momenten, waarop zij mij onderwees in diverse mysteries. Maar de sterkte en de volheid van dit Licht was onovertroffen, toen zij mij opdroeg haar levensgeschiedenis te schrijven, onder haar dictee en inspiratie!! Op één van de feestdagen van de allerheiligste Maria, deelde de Allerhoogste mij mee, dat er vele, tot dan toe verborgen genaden en mysteries waren, die Hij aan zijn heilige moeder had meegedeeld gedurende haar pelgrimstocht. Het lag in zijn voornemen mij deze mee te delen door Maria en onder haar leiding te doen opschrijven. Deze heilige wil van God, die ik toen nog weerstreefde, was doorlopend in mijn gedachten gedurende een tiental jaren voordat ik het aandurfde de eerste woorden van de eerste keer, dat ik dit leven schreef, op papier te stellen.
8. De heilige prinsen en engelen, die mij door de Allerhoogste waren toegewezen om mij tot steun te zijn en leiding te geven bij het schrijven van de levensgeschiedenis van onze koningin, luisterden naar mijn ontboezemingen over de taak, die mij was toebedeeld. Ik vertelde hen hoe groot mijn verwarring was, hoe stotterend en onwillig mijn tong en hoe moeilijk ik het vond deze taak tot een goed einde te brengen. Maar zij allen verklaarden mij telkens weer, dat het de wil was van de Allerhoogste, dat ik het leven van onze allerzuiverste moeder en leidsvrouwe zou schrijven. Op een dag, waarop ik wederom vele tegenwerpingen naar voren bracht en hen mijn moeilijkheden, onkunde en grote angsten beschreef, zeiden zij mij de volgende woorden:
“Het is niet zonder reden dat u vreest, o ziel, dat u twijfelt en aarzelt bij het nemen van uw beslissing. Wij engelen, zouden hetzelfde doen, omdat ook wij onszelf niet in staat achten de zeer grote en schitterende genaden te beschrijven, die de Almachtige gegeven heeft aan de vrome moeder, onze koningin. Maar herinner u, o ziel, dat veeleer het firmament en het gehele bestel van al het geschapene in elkaar zou storten, dan dat Hij zijn woord niet gestand zou doen. Vele malen heeft Hij zijn schepselen beloofd, hetgeen ook vastgelegd is in de heilige Schrift, dat de gehoorzame man over zijn vijanden zal zegevieren en niet berispt kan worden wegens zijn gehoorzaamheid (Spr 21,28).
-Toen Hij de eerste mens geschapen had gaf Hij hem het bevel niet te eten van de boom van kennis. Hij schiep de deugd van gehoorzaamheid en bekrachtigde dit, tot groter zekerheid van de mens, met zijn eed.
-God heeft meerdere malen een dusdanige eed gezworen, b.v. toen Hij Abraham beloofde, dat de Messias uit zijn geslacht zou voortkomen, bevestigde Hij dit met een eed (Gn 22,16).
-Hij herhaalde zijn eed, toen Hij vaststelde, dat zijn allerheiligste Zoon zou sterven
-en Hij gaf een zelfde zekerheid aan de mensen, nl. dat, als zij deze tweede Adam zouden gehoorzamen, Hem navolgend in die gehoorzaamheid waarmee Hij herstelde, wat de eerste mens verloren had door diens ongehoorzaamheid, zij het eeuwig leven zouden verwerven en hun vijanden verstrooid zouden worden.
Bedenk Maria, dat alle gehoorzaamheid van God komt! Hij is haar eerste en belangrijkste Bron en wij engelen eerbiedigen die in de kracht van zijn goddelijke rechterhand en in zijn allerrechtvaardigste wil. Deze zekerheid, die wij engelen door onze verheerlijkte visie bezitten, verkrijgen ook de stervelingen, in die mate, welke hen toekomt, als pergrim van het tranendal, door de woorden van de Heer, waarin Hij doelend op uw bisschoppen en oversten, zegt:
“Hij, die gehoorzaamt, gehoorzaamt Mij”(Lc 10,16).!
Aangezien alle gehoorzaamheid beoefend wordt om God, die de eerste Oorzaak en Overste van allen is, is het duidelijk en voortvloeiend uit zijn almachtige Voorzienigheid, dat Hij de consequentie trekt uit de gehoorzaamheid, telkens als dát wat bevolen wordt, niet in zichzelf zondig is. Daarom bevestigt Hij ons deze dingen met een eed en Hij zou eerder ophouden te zijn (Mt 24,35) -ofschoon dat geheel onmogelijk is- dan zijn woord niet gestand te doen. Op dezelfde wijze als de kinderen voortkomen uit hun ouders en alle levenden van Adam afstammen, vermenigvuldigd uit zijn natuurlijk wezen tot in het verre nageslacht, zo is ook de gehoorzaamheid, die wij engelen betrachten tegenover de hogere hiërarchieën, die gij betracht tegenover de door God over u gestelden en die alle mensen tezamen opbrengen, terug te brengen op God. Bedenk nu, dat al deze mensen u hebben aangeraden en bevolen dat te doen, waarover u nog steeds aarzelt. Indien u nu, uit foutief inzicht zou beginnen met schrijven, met de intentie zijn bevelen uit gehoorzaamheid op te volgen, dan zou de Allerhoogste met uw pen doen wat Hij deed met het mes van Abraham, toen deze zijn zoon Isaak wilde slachtofferen. Dan zou de Heer evenals toen, een van ons engelen bevelen, uw arm tegen te houden. Maar Hij heeft ons niets van dien aard gezegd. Hij heeft ons niet bevolen uw pen van het papier te houden, maar integendeel ons opgedragen alles te doen, wat wij kunnen om uw pen over het papier te doen vliegen en ons inspirerend door zijn aangezicht, u te leiden en te helpen door uw verstand te verlichten`.
9. Dat was de aanmoediging en onderrichting, die ik van mijn heilige engelen in die tijd ontving. Op diverse andere momenten ontving ik van de heilige Michaël de mededeling, dat dit inderdaad de wens van de Allerhoogste was. Door de voortdurende inlichtingen, gunsten en instructies van deze grote prins, kon ik grote genaden en mysteries van de Heer en van de koningin van de hemel begrijpen, want deze engel was één der genen, die haar beschermden en hielpen, daartoe afgevaardigd uit de hemelse koren, zoals ik later zal beschrijven (boek I par. 201-206). Tevens is hij de algemene patroon en de beschermer van de heilige Kerk. Hij was een zeer speciale getuige en getrouw dienaar bij de mysteries van de menswording en de verlossing. Dit heb ik dikwijls vernomen van de heilige Michaël zelf, die mij uitzonderlijke gunsten schonk in mijn moeilijkheden en gevaren en mij beloofde steeds zijn hulp en leiding te geven bij mijn onderneming.
10. Naast deze en andere feiten, die hier niet hoeven te worden vermeld en naast wat ik verderop nog zal zeggen, (Boek I par. 16) heeft de Heer zelf, in eigen persoon mij bevolen en zijn heilige wil verscheidene malen doen kennen, in woorden, die ik hier zal herhalen. Hij zei mij op de feestdag van Maria´s presentatie in de tempel:
`Mijn bruid, veel mysteries betreffende mijn moeder en de heiligen zijn reeds bekendgemaakt in de strijdende Kerk, maar vele zijn nog verborgen, zeer speciaal de geheimen van haar inwendig leven en deze wens Ik nu bekend te maken en Ik verlang van u, dat gij die opschrijft op de wijze, die u door de allerzuiverste Maria zal worden geleerd. Ik zal deze geheimen aan u openbaren en uitleggen, want tot nu toe heb Ik ze, overeenkomstig mijn beweegredenen, verborgen gehouden omdat de tijd voor de openbaarmaking volgens mijn voorzienigheid nog niet rijp en passend was. Nu echter is dit wél zo en is het mijn wens dat gij zult schrijven. Gehoorzaam dan, o ziel`.
11. Al deze feiten, die ik heb opgenoemd en nog veel meer, die Ik zou kunnen opnoemen, zouden mij toch niet hebben kunnen opwekken tot het onmiddellijk beginnen van deze zware onderneming, die mij in het geheel niet lag, ware het niet, dat daar bijkwam het motief van de gehoorzaamheid aan mijn oversten, die toch op de allereerste plaats gesteld zijn om mijn ziel te leiden en mij de weg van de waarheid te onderwijzen. Want het is zeker, dat mijn wantrouwen en angst niet zo onbelangrijk waren, dat ik tot een volledige overgave had kunnen komen zonder hun bevel in deze zeer grote zaak, aangezien ik toch steeds in andere, ook bovennatuurlijke zaken, terugval op leiding, die het gevolg is van de gehoorzaamheid. Als een onwetende vrouw, heb ik mij altijd verlaten op deze `Noordster`en is het mijn heilige plicht om in alle dingen, ook al schijnen zij edel en boven alle verdenking verheven, de goedkeuring te vragen van mijn leermeesters en de bedienaren van de heilige Kerk. Ik heb deze zekerheid voor mijn ziel immer gezocht en zeer zeker voor deze onderneming; het schrijven van het leven van de koningin van de hemel. Ik heb meerdere malen getracht mijn oversten te weerhouden van bewogenheid door verhalen over mijn innerlijke belevenissen, vele zaken heb ik verborgen gehouden en in tranen de Heer gesmeekt heneen goed inzicht te geven in mij, hen met wantrouwen te vervullen tegen mij en toch te waken over hen, opdat zij geen verkeerde gevolgtrekkingen zouden maken en mij, op deze wijze, verkeerd zouden leiden. Ik heb meerdere malen gehoopt, dat het denkbeeld mij te belasten met deze onderneming, geheel uit hun gedachten zou verdwijnen.
12. Ik wil ook bekennen, dat de duivel, gebruikmakende van mijn natuurlijke gesteldheid en van mijn angsten, er zeer veel werk van gemaakt heeft, om dit werk te verhinderen door mij vrees aan te jagen en mij te kwellen.
Hij zou daar zeker in geslaagd zijn indien de ijver en vasthoudendheid van mijn oversten mijn lafheid niet hadden uitgeschakeld. Tijdens de vervolging die ik van de duivel moest doorstaan, hernieuwden de Heer, de heilige maagd en de engelen hun instructies, hun tekenen en wonderen. Niettegenstaande dit alles talmde ik, of, om nog duidelijker te zijn, weigerde ik gedurende vele jaren mijn instemming te geven met deze onderneming. Ik weigerde omdat ik de moed niet kon opbrengen een werk, dat zover boven mijn krachten ging, aan te durven (Boek I par. 19). En ik geloof, dat dit geheel paste in de voorzienigheid van de Allerhoogste, want in de loop van deze jaren gebeurden er zoveel dingen met mij en ik mag wel zeggen, zoveel verschillende moeilijkheden deden zich voor, dat ik onmogelijk de rust en de evenwichtigheid van geest op had kunnen brengen, die toch noodzakelijk zouden geweest zijn voor het verkrijgen van het juiste inzicht en een juiste doorgeving. Want lang niet in alle gemoedstoestanden, al zijn die ook op het hogere gericht, kan de ziel die verheven activiteit opbrengen, noodzakelijk om zulke uitzonderlijke en delicate invloeden te kunnen beantwoorden. Hierbij kwam nog het volgende; gedurende dit gerekte uitstel kon ik mijzelf verzekeren van de waarheid van al deze zaken, niet slechts door mijn nieuwe inzicht, dat groeide naarmate de tijd verstreek, maar ook door de voorzichtigheid, die voortkwam uit de ervaring en zeer speciaal door het vasthoudend aandringen van de Heer, de heilige engelen en mijn oversten, onder welker gehoorzaamheid ik mij bevond. Tevens werd mij de gelegenheid geboden om mijn vrezen en het gevoel van wantrouwen te boven te komen, mijn lafheid te overwinnen en dit alles te geven aan de Heer, op wie ik meer kon vertrouwen dan op mijn zwakheid.
13. Mij tenslotte verlatend op de grote deugd van de gehoorzaamheid, besloot ik in de naam van de Heer en die van mijn koningin, mijn verzet op te geven. Ik noem deze deugd groot, niet slechts omdat de edelste uitingen van de gaven van een schepsel, namelijk die van het verstand, het oordeel en de vrije wil als een brandoffer worden opgedragen aan de Heer, maar ook omdat geen andere deugd een zo onfeilbaar succes verzekert als juist deze. Want door het beoefenen van deze deugd is een schepsel niet slechts als individu werkzaam, maar tegelijk als een instrument van degene die hem beveelt. Dit was de zekerheid voor Abraham, toen hij de sterkte van de natuurlijke liefde voor zijn zoon Isaak niet telde. (Gn 21,1). En als deze deugd voldoende was voor een dergelijke daad, voldoende ook om de zon en de hemellichamen in hun banen te sluiten (Joz 10,13), dan is zij zeker voldoende om de bewegingen van deze aarde te beïnvloeden. Wellicht zou Uzza nooit gestraft zijn voor het aanraken van de ark, als zijn hand bewogen was door gehoorzaamheid (2 S 6,6-8). Weliswaar weet ik dat ik nog onwaardiger ben dan Uzza om mijn hand uit te steken, niet naar de levenloze en symbolische ark van het oude verbond, maar naar de levende ark van het nieuwe testament, die het manna van de Godheid, de bron van genade en het nieuwe verbond bevatte. Maar als ik zou zwijgen, dan vrees ik met goede reden, dat ik de hoogste orders zou weerstreven. Ik zou dan met Jesaja kunnen uitroepen:
“Wee mij, want ik heb gezwegen”(Js 6,5). Daarom o mijn koningin en vrouwe, is het beter, dat uw welwillende goedheid en medelijden alsook uw gevende hand door mijn armzalige pogingen zullen heen schijnen, dan dat ik in uw ongenade zou vallen. Het zal een werk zijn van uw goedertierenheid, o zuivere moeder, om mij, arme, van de aarde op te richten en door dit zwakke en voor deze taak niet berekende instrument een zo moeilijk werk te doen uitvoeren, want daardoor wordt uw minzaamheid slechts groter, alsook de genaden die uw allerheiligste Zoon aan u heeft meegedeeld. Daarenboven sluit u dan alle bedrieglijke veronderstellingen uit, die ons zouden doen denken, dat door menselijke krachten of door aardse onvoorzichtigheid of uit de kracht van lange diepe beraadslagingen, dit werk tot stand zou hebben kunnen komen. U toont daarbij, dat gij slechts door goddelijke kracht de harten van de getrouwen kunt doen ontwaken en ze tot u kunt trekken, gij bron van minzaamheid en medelijden. Spreek daarom, o vrouwe, opdat uw dienstmaagd u aanhore met een groot verlangen om u geheel te gehoorzamen. Maar hoe kan mijn verlangen boven mijn schuldigheid uitkomen? Een waardig antwoord mijnerzijds is bijna onmogelijk, maar indien dit mogelijk was, dan zou ik verlangen het juiste antwoord te geven. O sterke en verheven koningin, houd uwe beloften en geef mij uw genaden en mogelijkheden, opdat uw ware grootte in alle naties en generaties bekend worde. Spreek, o vrouwe, want uw dienstmaagd luistert, spreek en verheerlijk de Allerhoogste door de krachtige en wondervolle werken die zijn rechterhand in u gewekt heeft door uw diepe deemoed. Laat zij vloeien uit de holte van zijn hand, gevuld met hyacinten, in de uwe (Hl 5,14) en geef ze door aan uw devote dienaren en dienaressen, opdat de engelen Hem mogen danken, de rechtvaardigen Hem loven en de zondaars Hem zullen zoeken. Laat allen het voorbeeld zien van uw grote heiligheid en zuiverheid en laat mij, door de genade van uw allerheiligste Zoon deze in mij opnemen als doeltreffende maatstaf voor de ordening van zijn eigen leven. Want dit moet het belangrijksste doel van mijn streven zijn bij het schrijven van uw leven. Dit heeft u mij herhaalde malen voorgehouden. U heeft zich daarbij verwaardigd voor mij een levend patroon en een spiegel zonder feilen te zijn, waarnaar en waarin ik kon zien hoe ik mijn ziel moest tooien om een waardige dochter van u en een bruid van uw allerheiligste Zoon te worden.
14. Dit zal dus mijn doel en mijn intentie zijn. Daarom zal ik niet schrijven als een leraar, maar als een leerling, niet als een onderwijzende, maar als iemand die tracht te leren, in de wetenschap dat het de plicht is van de vrouw om te zwijgen in de heilige Kerk en te luisteren naar hen, die onderwijzen (Kor 14,34). Maar als een instrument van de Koningin des hemels zal ik bekendmaken, wat zij zich verwaardigt aan mij te leren en al dat, wat zij mij bevelen zal, want alle zielen zijn in staat de Geest te ontvangen, die haar goddelijke Zoon beloofd heeft uit te storten over mensen ongeacht hun staat en stand (Jl 3,1; Hnd 2,18). De zielen zijn zelfs in staat deze instortingen op een passende wijze door te geven, als een hogere autoriteit handelende, overeenkomstig de beschikkingen van Christus’Kerk, dit zo regelt. Ik ben er nu van overtuigd, dat de Kerk, door tussenkomst van mijn oversten, het schrijven van deze geschiedenis van het leven van Maria heeft goedgekeurd. Natuurlijk kan ik dwalen, maar dan dwaal ik niet uit eigen vrije wil, maar door mijn gehoorzaamheid. Zo pleit ik mijzelf vrij en onderwerp mij aan hen, die mijn gidsen zijn en aan de correctie van de heilige katholieke Kerk. Naar haar bedienaren zal ik vluchten in al mijn moeilijkheden. En ik hoop, dat mijn overste, leraar en biechtvader, getuigen en censoren zullen zijn van de leer, die ik zal ontvangen, alsook van de wijze waarop ik die in praktijk zal brengen of falen zou in de plichten, die inherent zijn aan de zegeningen daarvan.
15. Gevolggevende aan de wil van God en aan het bevel van de gehoorzaamheid, heb ik dan voor de tweede maal deze hemelse geschiedenis geschreven. Want ofschoon gedurende het schrijven van de eerste maal het licht, waarmee ik de mysteries kon beschouwen, overvloedig was en zeker mijn tekortkomingen verre overtrof, was toch mijn tong niet in staat de juiste termen te vinden noch mijn pen snel genoeg voor een volledige uiteenzetting. Ik sloeg sommige zaken over, maar door het verstrijken van de tijd en door nieuwe verlichting van mijn geest, voelde ik mij de tweede maal beter tot schrijven in staat dan de eerste keer. Toch blijft er veel ongeschreven van alles wat ik gezien en begrepen heb, want alles te zeggen zou nooit mogelijk zijn. Buiten deze redenen was er nog één die ik in God beken, nl. dat mijn verstand bij de eerste opschrijving zwaar gehinderd werd door bekoringen en angsten. Ik werd bestormd door tegenstrijdige gedachten, zodat ik wel tot de conclusie moest komen, dat ik overmoedig gehandeld had toen ik aan deze taak begon. Ik besloot het manuscript te verbranden. En ik geloof vast, dat dit niet geschiedde zonder de goedkeuring van God, want door de verwarring in mijn ziel, kon ik mij niet voegen in die staat van rust, passend en noodzakelijk voor het schrijven en in mijn hart en ziel opnemen van zijn leer, zoals Hij mij dit nu beveelt. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.
16. Op één van de feestdagen rond Maria Lichtmis verlangde ik na het ontvangen van het heilig Sacrament, het heilige feest -dat de verjaardag van mijn professie is- te vieren met veel dankakten en volledige onderwerping aan de Allerhoogste, die mij zonder enige eigen verdienste had gekozen tot zijn bruid. Terwijl ik bezig was de liefdesdaden op te wekken, voelde ik in mijn binnenste een zeer grote verandering. Een overvloedig Licht dwong mij krachtig en toch zacht naar de kennis van Gods Wezen: zijn goedheid, volmaaktheden en wezenskenmerken, alsook tot het onderkennen van eigen zwakheid en ellende. Deze twee zeer verschillende zaken, die tegelijkertijd tot mijn inzicht gebracht werden, veroorzaakten verschillende uitwerkingen in mij: -de eerste was, dat heel mijn oplettendheid en al mijn verlangens zich richtten naar boven; -de tweede, dat ik dusdanig overtuigd was van eigen nietigheid, tot stof-zijn toe, dat het was alsof mijn gehele wezen in het niet verdween. Op hetzelfde moment voelde ik schaamte en berouw over mijn afschuwelijke zonden, gekoppeld aan het besluit om mij te verbeteren, wereldse zaken te schuwen en mij liefdevol over te geven aan God. In deze gevoeltoestand bleef ik als vernietigd achter, de grootste straf scheen mij vertroosting toe, mijn dood beschouwde ik als het leven. De Heer had medelijden met mijn zwakheid en sprak in zijn mildheid de volgende woorden:
“Wees niet ontmoedigd, mijn dochter en bruid, want Ik zal mijn bloed aanwenden om u te zuiveren van uw zonden; probeer de volmaaktheid te bereiken door het leven van de allerheiligste Maria na te volgen. Schrijf dit leven voor de tweede keer, zodat gij er aan kunt toevoegen, al wat daar nog aan ontbreekt, om zodoende haar leer op uw hart te binden. Prikkel mijn rechtvaardigheid geen tweede maal, noch toon u ondankbaar voor mijn goedheid, door te verbranden wat gij zult schrijven, opdat mijn verontwaardiging u het Licht niet zou ontnemen, dat u zonder eigen verdiensten hebt ontvangen tot het duidelijker doen worden van eigen tekortkoningen”.
17. Onmiddellijk daarna zag ik de moeder van God, die tot mij zei:
“Tot nu toe, mijn dochter, hebt gij nog niet de juiste vrucht geplukt van de boom des levens, welke u geboden werd door het te doen schrijven van mijn geschiedenis, noch bent u doorgedrongen in het wezen van de inhoud daarvan. U hebt zelfs nog nauwelijks gedacht aan het verborgen manna daarin, noch hebt u de volmaakte staat bereikt, die de Allerhoogste nodig heeft om in uw ziel, op de juiste wijze, mijn deugden te kunnen drukken. Ik moet u de juiste kwaliteiten en volmaaktheden geven voor datgene, wat de goddelijke rechterhand in u wil bereiken. Ik heb Hem gevraagd, door mijn bemiddeling en door de overvloedige genaden die ik heb ontvangen, uw ziel te mogen verfraaien en gereed te mogen maken voor het nogmaals schrijven van mijn leven, waarin dan veel minder aandacht aan het materiële en veel meer aan het spirituele deel gegeven zal worden. Verwijder alle hinderpalen, die de stromen goddelijke genaden, door de Allerhoogste via mij aan u toegedacht, kunnen tegenhouden en maak uzelf gereed de volle maat, die zijn heilige wil voor u gereed houdt, te ontvangen. Zie er op toe, dat u deze gaven niet door tekortkomingen en onvolmaaktheden beknot”.
Daarop zag ik dat de goddelijke moeder mij met een gewaad, witter dan sneeuw en blinkender dan de zon, bekleedde en omgordde met een kostbare gordel.
‘Dit is de deelname in mijn zuiverheid”, zei zij.
Ik vroeg ook de ingestorte kennis van de Heer te mogen ontvangen, die mij zou dienen als prachtige kroon tot mijn tooi, alsook andere waardevolle gaven, waarvan ik wist, dat de waarde zeer hoog was, al kon ik die zeker niet ten volle bevroeden. Na mij zo getooid te hebben zei mij de vrouwe:
“Werk getrouw en poog mij na te volgen. Wees mijn meest volmaakte dochter, voortgebracht uit mijn geest, gevoed aan mijn borst. Ik geef u mijn zegen, opdat u in mijn naam en onder mijn leiding en met mijn hulp, opnieuw kunt beginnen met schrijven”.
18. Het geheel van dit heilig leven van Maria is, met het oog op overzichtelijkheid, verdeeld in drie delen.
-Het eerste deel handelt over alles, wat in de eerste vijftien jaar van haar leven is geschied. Het loopt vanaf het tijdstip van haar allerzuiverste ontvangenis totdat in haar maagdelijke schoot het eeuwige Woord vlees aannam en houdt alles in, wat de Allerhoogste in deze jaren voor Maria deed.
-Het tweede deel omvat het mysterie van de menswording, het gehele leven van Christus, onze Heer, zijn lijden en sterven en zijn hemelvaart. Het beschrijft zodoende het leven van onze Koningin in vereniging met dat van haar goddelijke Zoon en alles wat zij deed, toen Hij bij haar was.
-Het derde deel bevat het leven van de moeder aller genaden gedurende de tijd, dat zij alleen leefde, verstoken van de nabijheid van Christus, onze Verlosser, tot aan het gelukkige uur van haar heengaan, tenhemelopneming en kroning als koningin van de hemel, waar zij eeuwig zal leven als de dochter van de Vader, de moeder van de Zoon en de bruid van de heilige Geest.
Uit deze drie delen vormde ik acht boeken, opdat zij gemakkelijker zouden zijn in het gebruik, altijd in mijn gedachten zouden zijn en een aansporing voor mijn wil en mijn overwegingen bij dag en nacht.
19. Ten tijde van het schrijven van deze geschiedenis stichtten mijn ouders in hun eigen huis het klooster van de Ongeschoeide Zusters van de Onbevlekte Ontvangenis. Dit geschiedde op bevel en door de heilige wil van God, die aan mijn moeder, nu zuster Catharina van Arana, in een bijzonder visioen was geopenbaard. Mijn vader verkreeg de naam van broeder Frans Coronel. De stichting vond plaats op de octaafdag van de verschijning van de Heer, de 13e januari 1619. Op deze zelfde dag werden mijn moeder en haar twee dochters ingekleed. Mijn vader trad in het klooster van de serafijnse vader st. Franciscus, waarin reeds twee zonen van hem als monniken leefden. Daar werd hij ingekleed, deed zijn professie, leefde een voorbeeldig leven en stierf een zalige dood. Mijn moeder en ikzelf deden onze geloften op Maria Lichtmis, de 2e februari 1620. MIjn zuster was nog te jong om haar professie te doen, zodoende werd deze uitgesteld. De almachtige God begunstigde in zijn grote goedheid onze familie zo overvloedig, dat allen Hem konden worden toegewijd in de kloosterlijke staat. In het achtste jaar na de stichting van dit klooster, in mijn vijfentwintigste levensjaar, het was het jaar van onze Heer 1616, verplichtte de gehoorzaamheid mij het ambt van abdis te aanvaarden. Dit ambt bekleed ik nog steeds, zij het onwaardig. Gedurende de eerste jaren dat ik dit ambt bekleedde, ontving ik vele bevelen van de Allerhoogste en van de koningin des hemels tot het schrijven van haar leven. Ik weerstreefde deze bevelen in vrezen en twijfels tot het jaar 1637, waarin ik begon het voor de eerste keer op te schrijven. Toen het gereed was, werd ik vervuld van angsten en beproevingen en toen mijn biechtvader mij dit aanried (mijn eigen biechtvader was afwezig in die zware tijd) verbrandde ik niet slechts deze levensgeschiedenis, maar ook vele andere, zeer ernstige en mysterievolle zaken, omdat mijn biechtvader zei dat vrouwen niet moesten schrijven in de Kerk. Ik volgde zijn bevel dadelijk op, maar dit werd mij zeer zwaar verweten door mijn oversten en door mijn biechtvader, die mijn gehele leven kende. Zij bedreigden mij met zware straffen indien ik de geschiedenis niet nogmaals wilde schrijven. Ook de Allerhoogste en de koningin van de hemel herhaalden hun bevelen. Gedurende dit herschrijven was het licht, dat ik ontving, omtrent het goddelijk Wezen zo sterk, zo overvloedig waren de zegeningen van de rechterhand om toch maar te bereiken, dat ik mij zou vernieuwen door het voorbeeld van mijn hemelse moeder, zo glashelder waren de instructies die ik ontving en zo groot de genaden, dat het noodzakelijk bleek een tweede boek te schrijven in verband met de levensgeschiedenis van onze koningin, dat ik tot titel zal geven:
“Wetten van de bruid; hoogten van Gods liefde en vruchten, verzameld van de boom des levens, die is de allerheiligste maagd Maria, onze vrouwe”. Door de goddelijke genade begin ik deze geschiedenis te herschrijven op de 8e december 1655, de dag van haar onbevlekte ontvangenis.
Betreft twee bijzondere visioenen, die de Heer zich verwaardigde aan mijn ziel te schenken en hoe ik gedwongen werd door verkregen inzicht en aanschouwde mysteries, mij geheel van aardse zaken terug te trekken en mijn geest te laten verwijlen boven de aarde.
1. Ik beken voor U (Mt 11,25) en zegen U, o grote Koning, dat U in uw verheven majesteit deze wonderlijke mysteries voor wijzen en leraren verborgen hebt gehouden en ze in uw beminnelijkheid hebt geopenbaard aan mij, de meest en onnutte slavin van uw Kerk, opdat U met meer recht moge bewonderd worden als de almachtige Schrijver van deze geschiedenis, nu uw instrument zo verachtelijk en zwak is.
2. Nadat ik de hierboven vermelde aarzeling en ongegronde angsten, die mij zo lang hadden geplaagd te boven was gekomen, schonk de verheven Majesteit mij vanuit de hemel een sterke kracht, even doeltreffend als teder!!
Een groot Licht brak door in mijn verstand, onderwierp mijn tegenstrevende wil, bracht rust, regelde en richtte al mijn innerlijke en uitwendige zinnen, zodat mijn gehele wezen aan zijn wil onderworpen was en uitsluitend was op zijn eer en zijn glorie! Nadat ik op deze wijze voorbereid was, hoorde ik de stem van de Almachtige, die mij riep en mij deed oprijzen naar Hem. Hij toonde mij, wat het zeggen wilde, te vertoeven in de woontenten des Heren (Sir 51,13). Deze aanschouwing gaf mij kracht tegen de briesende leeuwen, die hongerig rond mij doolden. Zij probeerden mijn ziel de zegeningen te ontnemen, die ik vond in de grenzeloze mysteries van dit heilig tabernakel en deze stad van God. De aanschouwing daarvan bevrijdde mij van het leed, dat dood en verdoemenis (Ps 17,5) en de hartstochten van Sodoma en Babylon, waartussen wij toch leven, met zich brachten. Mijn vijanden trachtten mij te misleiden met visioenen van bedrieglijke genoegens! Zij trachtten mij over te halen hen te volgen en mij blindelings in de wilde vlammen van de hartstochten te werpen. Maar voor al hun valstrikken bewaarde de Heer mij (Ps 56,7)!!! Hij onderwees mij door duidelijke waarschuwingen en leidde mij op de weg naar de volmaaktheid (Ps 24,15). Hij nodigde mij uit tot een rein en geestelijk leven, ried mij aan zeer voorzichtig te leven opdat zelfs temidden van de oven het vuur mij niet zou raken (Sir 51,4-7). Hij behoedde mij meerdere malen voor leugenachtige, onzuivere taal komende uit de mond van hen, die mij met hun aardse fabels wilden misleiden (Ps 119,86). Zijne majesteit noodde mij vanuit de kleinheid en het vuil van de zonden op te stijgen (Kl 3,28). Hij leerde mij te weerstaan aan de onvolkomenheden en mij boven mijzelf te doen uitstijgen door zijn duidelijke ingeving. Hij riep mij meerdere malen, soms om mij vaderlijk te vermanen, maar soms ook met de liefde van de bruidegom en zei mij:
“Stijg op, mijn duifje, schepsel van mijn handen, spoed u naar Mij (Hl 2,10), die de waarheid en het leven is (Joh 8,12) want iedereen die Mij volgt, wandelt in het Licht. Kom naar Mij, die de zuivere waarheid zelve is, de onveranderlijke heiligheid, naar Mij die de kracht en de wijsheid in zich vereent en de ware Leraar is voor hen die de wijsheid zoeken”. (W 7,15).
3. Zulke woorden waren zoete liefdespijlen. Zij vervulden mij met bewondering, eerbied en een grote kennis van mijn zonden, zodat ik mij terugtrok uit zijn aanwezigheid, omdat ik mijn kleinheid pas goed besefte. Maar dan sprak de Heer:
“Kom o ziel, kom naar Mij, uw almachtige God. Ofschoon gij een verloren kind waart en een zondares, rijs op van de aarde en kom bij uw Vader, ontvang de stola van mijn vriendschap en uw ring als bruid”.
4. Op een bepaalde dag, nog immer verblijf houdende in dat veilige toevluchtsoord, waarover ik reeds gesproken heb, zag ik de zes engelen die de Almachtige mij tot steun van mijn onderneming had toegewezen, naar mij toekomen. Zij zuiverden mijn ziel en maakten mij gereed voor de Heer. Zijne Majesteit gaf mijn innerlijk wezen een nieuw Licht, een soort deelgenootschap in glorie, waardoor ik in staat werd gesteld dingen te aanschouwen die boven de krachten gaan van een normaal menselijk wezen!! Zeer spoedig daarna verschenen mij nog twee engelen van een hogere graad dan mijn zes schutsengelen. Zij riepen mij tot zich; ik voelde in mij de kracht van God, waarmee zij mij riepen. Ik begreep dat dit zeer hoge afgezanten waren en dat zij mij grote, verborgen genaden wilden tonen. Ik beantwoordde hun roepen met grote vurigheid. Zo verlangend was ik te delen in de zegeningen, die zij mij aanwezen, dat ik hen dit liet blijken en hen meedeelde dat ik met een groot verlangen vervuld was om te zien wat zij mij wilden tonen en toch zo geheimzinnig voor mij verborgen hielden. Daarop antwoordde zij met grote waardigheid:
“Houd uzelf in bedwang, o ziel”. Ik keerde mij naar de grote hemelprinsen en zei: “Prinsen van de Allerhoogste en boodschappers van de grote Koning! Waarom moet ik mij nu in bedwang houden tegen mijn wil, waarom stelt u mijn vreugde en verrukking uit, die mij toch geroepen hebt? Welke kracht is het in u en welke macht die mij roept, vervult met vuur, die mij aantrekt en toch weerhoudt, mij gebiedt de geur van mijn Heer te volgen en mij toch als in boeien geklonken laat staan? Deel mij uw beweegredenen mee!”. Zij antwoordden: “Juist om u in al deze mysteries in te wijden is het noodzakelijk o ziel, blootsvoets en ontdaan van al uw verlangens en hartstochten naar hier te komen, want deze mysteries kunnen niet samengaan met ongeregelde neigingen. Ontdoe u van uw schoeisel, zoals Mozes voorheen (Ex 3,5) werd bevolen, voordat hij het wondervolle braambos kon zien”. “Prinsen van de hemel, meesters”antwoordde ik, “er werd Mozes veel gevraagd toen hij het bevel ontving de werken van een engel te volbrengen, terwijl hij toch maar een sterveling was, maar hij was een heilige en ik ben slechts een zondares vol ellende. Mijn hart is verontrust en ik worstel met de slavernij van de zonde, die ik in mijn ledematen voel, de wet van mijn geest weerstrevend”(Rom 7,23). Daarop antwoordden zij: “Ziel, het zou inderdaad een zeer moeilijke taak zijn, indien gij deze geheel op eigen kracht zoudt moeten volbrengen, maar de Allerhoogste, die u graag in de gewenste gesteldheid wil zien, is machtig en bereid tot helpen, indien gij dit maar uit uw gehele hart vraagt en uzelf erop voorbereidt haar van Hem te ontvangen (Ex 3,4). En zijn kracht, die het braambos deed branden zonder het te verteren, kan ook de ziel die dit werkelijk verlangt, vrijwaren voor het vuur van de hartstochten die haar omringen en belagen!!! Zijne Majesteit vraagt naar wat Hij verlangt en kan volvoeren wat Hij vraagt. Gesterkt door Hem, kunt u verrichten wat Hij beveelt (Fil 4,13); ontdoe u van uw schoeisel, ween om uw ellende, roep Hem aan met geheel uw hart, opdat uw gebeden verhoord zullen worden”.
5. Even later zag ik een kostbare sluier welke een schat bedekte. Mijn hart brandde van verlangen om te zien welk een heilig mysterie daaronder verborgen was. Mijn verlangen werd vervuld op de volgende wijze: “Gehoorzaam, o ziel, in alles wat u werd voorgeschreven en bevolen. Ontdoe u van uzelf, dan zal dit geheim u onthuld worden”.
Ik besloot mijn leven te beteren en mijn begeerten te onderdrukken, ik zuchtte en weende en met enige verzuchting vanuit de diepte van mijn ziel smeekte ik om de openbaring van dit geheim. Terwijl ik mijn goede voornemens maakte, werd de sluier welke de schat bedekte, langzaam opgeheven. Weldra viel de sluier geheel neer en zagen mijn zielenogen dat, wat ik niet onder woorden kan brengen. Ik zag een groot en wonderbaar teken aan de hemel, ik zag een vrouw, een zeer schone vrouwe en koningin, gekroond met de sterren, gekleed met de zon, de maan aan haar voeten (Apk 12,1). De heilige engelen spraken tot mij: “Dit is die gezegende vrouwe, die de heilige Johannes zag in de Apokalyps, waarin de wonderbare mysteries van de verlossing besloten liggen en verzegeld zijn. Zozeer heeft de almachtige God dit schepsel begenadigd dat wij, zijn engelen en geesten, vol verwondering zijn. Aanschouw en bewonder haar voorrechten, stel ze op schrift, want dat is de reden, waarom -in overeenstemming met uw omstandigheden- ze aan u zullen geopenbaard worden”.
Ik zag dusdanige wonderen, dat hun grootheid mijn tong deed verstarren en mijn bewondering verlammend werkte op mijn krachten. Ook kan ik mij niet voorstellen dat de schepselen hier op aarde ze ooit zullen begrijpen, zoals uit het vervolg van mijn verhaal zal blijken.
6. Op een volgende dag, terwijl ik in grote weldadige zoetheid verwijlde in het reeds genoemde verblijf, hoorde ik de stem van de Allerhoogste mij toespreken:
“Mijn bruid, het is mijn wens, dat gij u geheel instelt op het zoeken naar Mij en Mij dan met vuur bemint. Ik zou willen, dat uw leven op dat van de engelen ging gelijken, veel minder naar het menselijke afboog, zodat gij alle dingen van deze aarde geheel zoudt vergeten. Ik zou u op willen heffen als een arme, uit het stof, als een verlatene van de mesthoop (Ps 113,7) zodat, terwijl Ik u verhef en gij u vernedert, uw nardusgeur steeds rond mij is (Hl 1,12). Gij kunt dit omdat gij overtuigd bent van uw ellende en door uzelf slechts recht hebt op beproeving en vernedering. Aanschouw mijn grootte en uw kleinheid, denk eraan dat Ik rechtvaardig en heilig ben. Ik behandel u met welwillendheid door mijn barmhartigheid. Ik kastijd u niet, zoals gij zoudt verdienen. Streef ernaar op deze grondslag van de ootmoed alle andere deugden op te bouwen en zo aan mijn wensen te voldoen. Ik stel mijn maagdelijke moeder aan om u terecht te wijzen en op het goede pad te houden. Zij zal u aansporen en u begeleiden op al uw paden, in overeenstemming met mijn lust en welbehagen”.
7. Terwijl de Allerhoogste zo sprak, stond de koningin in zijn nabijheid. Zij achtte het niet beneden zich, de opdracht van zijne Majesteit te aanvaarden. Zij ging er dadelijk op in en sprak tot mij:
“Mijn dochter, ik aanvaard u als mijn leerlinge en metgezellin. Ik zal uw leermeesteres zijn, maar bedenk dat u mij moedig dient te gehoorzamen en vanaf deze dag geen spoor van een dochter van Adam meer in u gevonden mag worden. Mijn gedrag en werken gedurende mijn pelgrimstocht op aarde, benevens de wonderen, die de arm van de Almachtige gewrocht heeft door mij, zullen het voorbeeld en de spiegel voor uw leven zijn”.
Ik wierp mij neer voor de troon van de Koning en de koningin van het heelal en bood aan, haar in alles te gehoorzamen. Ik bedankte de Allerhoogste voor de ver boven mijn verdienste uitgaande gunst, die Hij mij gegeven had door mij zulk een gidse en beschermster te geven. In haar handen hernieuwde ik mijn geloften, ik droeg mijzelf aan haar op en nam mij voor opnieuw aan de verbetering van mijn leven te werken!!! Daarop sprak de Heer ten tweede male tot mij: “Aanschouw en begrijp!!”.
Mij omdraaiende zag ik een zeer schone ladder met vele treden. Daarom heen bevonden zich een menigte engelen; velen gingen langs de ladder omhoog, anderen daalden af. Zijne Majesteit zei: “Dit is nu de wonderbare ladder van Jakob, het huis van God en de poort van de hemel (Gn 28,12-17); als gij ernstig streeft om onberispelijk te worden in mijn ogen, dan zult gij Mij langs deze ladder kunnen bereiken”.
8. Deze belofte prikkelde mijn verlangens, zette mijn wil in vuur en vlam en bracht mijn geest in vervoering. Het bleek echter dat mijn zondigheid voor mijzelf het grootste struikelblok was. Daar was ik zeer bedroefd over (Job 7,20). Ik zuchtte onder mijn kluisters en verlangde op het punt te komen, waar geen enkel beletsel mijn liefde meer in de weg zou staan. In deze zorg bracht ik enige dagen door met te trachten mijn leven aan te passen; ik legde een generale biecht af en verbeterde enige onvolmaaktheden. Het visioen van de ladder bleef mij steeds voor ogen, maar verdere uitleg ervan kreeg ik niet. Ik beloofde de Heer mij van alle aardse zaken te ontdoen en de krachten van mijn wil uitsluitend voor zijn liefde te bewaren, zodat zij niet meer gericht zouden zijn op enig schepsel, hoe klein, hoe onbeduidend dit ook was. Ik verloochende alle zichtbare en tastbare dingen. Nadat ik enige dagen had doorgebracht met deze gevoelens, deelde de Heer mij mee, dat de ladder het leven van de allerheiligste maagd, haar deugden en genaden voorstelde. Zijne Majesteit zei mij:
“Ik wens, mijn bruid, dat gij deze ladder van Jakob bestijgt, binnengaat door de poort van de hemel om kennis op te nemen van mijn eigenschappen en uzelf te verdiepen in de aanschouwing van mijn Godheid. Sta op dan en beklim haar naar Mij toe. De engelen, die u er rond omheen ziet en haar begeleiden, zijn door Mij aangesteld als de engelbewaarders van Maria, als verdedigers en wachtposten van de stad van Sion. Beschouw haar aandachtig en tracht al mediterende over haar deugden, deze na te volgen”.
Toen scheen het mij toe of ik opsteeg langs de ladder en dat ik de onuitsprekelijke wonderen, de grootste heiligheid en de volmaaktheid aanschouwde, die door de kracht van de Allerhoogste in een eenvoudig schepsel waren gewrocht. Op het hoogste punt van de ladder zag ik de Heer der heerscharen en de koningin van het heelal. Zij bevalen mij Hem te vereren, te verheerlijken en te prijzen wegens de wonderen en er zoveel op te schrijven als ik zelf kon begrijpen. De hoogheilige Heer gaf mij een wet, niet slechts op stenen tafelen geschreven, zoals Hij die gaf aan Mozes (Ex 31,18) doch een wet geschreven door zijn almachtige vinger, opdat deze zou bestudeerd en zou gehouden worden. Hij bracht mijn wil in beweging, zodat ik in haar tegenwoordigheid beloofde mijn aarzeling te overwinnen en met haar hulp geschiedenis te schrijven, waarbij zeer speciaal op drie punten gelet diende te worden:
Ten eerste: te bedenken, dat het schepsel immer moet trachten de noodzakelijkheid te erkennen van de diepe eerbied, die het God is verschuldigd en zichzelf in dezelfde mate dient te vernederen als God doet door zijn welwillende neerbuigendheid tegenover de mensen en dat de uitwerking van groter gunsten en weldaden steed moet bestaan uit groter vrees, eerbied, nauwgezetheid en nederigheid;
Ten tweede: steeds indachtig te zijn de verplichting van alle mensen, die zo weinig aandacht schenken aan hun eigen redding, te overwegen en tot zich te laten doordringen, wat zij te danken hebben aan de koningin en moeder van barmhartigheid vanwege haar deel aan verlossing, te denken aan de liefde en eerbied, die zij getoond heeft aan God en de eer, die wij aan deze grote vrouwe te bewijzen hebben;
Ten derde: bereid te zijn mijn geestelijke leidsman en indien dit noodzakelijk zou zijn, de gehele wereld inzicht te geven in mijn kleinmoedigheid en laagheid en hen te laten weten, hoe weinig ik van mijzelf geef voor alles, wat ik ontvang.
9. Na deze plechtige verklaring antwoordde de allerheiligste maagd mij het volgende:
“Mijn dochter, de wereld heeft deze leer zeer zeer nodig, want zij weet niets van de eerbewijzen, waar de almachtige God recht op heeft. Zijn rechtvaardigheid wordt door deze omwetendheid geprikkeld om de mensen te vernederen en te bezoeken. Zij zijn verzonken in hun onverschilligheid, vervuld van duisterheden, zij weten niet waar zij hulp moeten zoeken, hoe het Licht te bereiken. Dit lot komt hen toe, het vloeit voort uit de rechtvaardigheid. Zij zijn schuldig omdat zij God niet vrezen en Hem geen eer betuigen”.
Behalve deze instructie, gaven de Allerhoogste en de koningin mij nog menige raad, hetgeen noodzakelijk was om hun wil ten opzichte van mijn werk duidelijk te maken. Het scheen mij overmoedig toe, alsook een gebrek aan liefde tegenover mijzelf, deze instructie, die zij mij beloofd had voor het schrijven van haar heilige levensloop, te verwerpen. Het scheen mij evenzo onbetamelijk, het schrijven uit te stellen, aangezien de Allerhoogste mij had doen weten, dat het nu de juiste tijd zou zijn voor het schrijven. Hierover zei Hij mij het volgende:
“Mijn dochter, toen Ik mijn enige Zoon naar de aarde zond, bevond deze zich in een zeer slechte staat, de slechtste sinds haar begin. De menselijke natuur was zo onvolmaakt, dat zij zich niet wilde onderwerpen aan de innerlijke voorschriften van mijn afgezanten, door eigen inzicht op te offeren en Mij te volgen, die toch de weg, de waarheid en het leven is (Joh 14,6). Zij weigerde gewetensvol mijn geboden te onderhouden zodat mijn vriendschap voor haar teloor ging. Deze menselijke natuur zou in een afgrond van duisternis en ellende vallen en in volhardend zondigen ten onder gaan. Vanaf de zonde van de eerste mens tot dat Ik de wet aan Mozes gaf, regeerden de mensen zichzelf naar eigen inzichten; zij vervielen in allerlei dwalingen en zondigden. Na de wet ontvangen te hebben zondigden zij wederom door haar niet te eerbiedigen en zo leefden zij verder, zichzelf steeds meer verwijderend van waarheid en Licht, uitlopend op totale onverschilligheid. In vaderlijke liefde heb Ik hen eeuwige verlossing en een geneesmiddel voor de ongeneeslijke gebreken van de menselijke natuur gezonden, zodoende handelend volgens mijn rechtvaardigheid. En juist zoals Ik toen de tijd gekomen achtte voor de grote openbaring van mijn barmhartigheid, zo acht Ik nu deze tijd hen een nieuwe gunst te schenken!!! Want nu is het uur en de tijd gekomen de mensheid de rechtvaardige beweegredenen van mijn toorn te tonen, nu zijn zij ten rechte beladen met schuld en daarvan overtuigd. Nu zal Ik mijn toorn tonen, mijn rechtvaardigheid en billijkheid zal Ik beoefenen; Ik zal hen laten zien hoe gerechtvaardigd mijn toorn is. Opdat dit alles sneller zal gaan, opdat mijn barmhartigheid zich meer in het openbaar zal tonen en omdat mijn liefde nooit mag rusten, zend Ik hen het juiste geneesmiddel, waarvan zij gebruik kunnen maken om wederom in mijn gunst te komen. Nu in dit uur,
-de wereld tot zulk een kritieke staat van zaken is gekomen en ondanks dat het Woord is vlees geworden, de stervelingen onverschilliger zijn dan ooit en hun welzijn niet zoeken,
-nu de dagen van hun pelgrimstocht snel voorbijgaan en het avondrood van de tijd reeds aanbreekt,
-nu de nacht van de eeuwigheid dichterbij komt voor de zondaars en de dag zonder nacht wordt geboren voor de rechtvaardigen,
-nu de meerderheid van de mensen dieper wegzinkt in de duisternis van onwetendheid en schuld,
-nu mijn heilige en goddelijke wet veracht wordt door hen, die de leiding hebben van de onrechtvaardige staatszaken, even vijandig als onverenigbaar met mijn voorzienigheid,
-nu de slechten allerminst mijn barmhartigheid verdienen,
-in deze voorbeschikte tijd
-wil Ik een poort openen waardoor de rechtvaardigen toegang kunnen krijgen tot mijn barmhartigheid,
-wil Ik hen een Licht geven, waardoor de somberheid, die hun geestesogen omgeeft, wordt verdreven.
-Ik wil hen een passend geneesmiddel geven, waardoor zij wederom in mijn genade komen. Gelukkig hij die het vinden zal en gezegend degene, die er de waarde van onderkent en gezegend en zeer wijs diegenen, die het willen onderzoeken, er de wonderen en verborgen mysteries van zullen begrijpen.
-Ik wens bekend te maken aan de stervelingen, hoeveel haar bemiddeling waard is, van haar, die herstel van leven bracht door sterfelijk bestaan te geven aan de onsterfelijke God. Als tegenprestatie wens Ik, dat zij zich aan de wonderen, die Ik in dat zuivere schepsel door mijn machtige arm heb gewrocht, spiegelen om eigen ondankbaarheid op juiste waarde te kunnen schatten.
-Ik wil hen veel duidelijk maken van alles, wat in overeenstemming met mijn raadsbesluit, nog verborgen is in de moeder van het Woord”.
10. “Ik heb deze wonderen niet in de primitieve Kerk geopenbaard, omdat zij zó groot zijn, dat de gelovigen verdwaald zouden zijn in overweging en bewondering ervan, in een tijd, waarin het op de eerste plaats noodzakelijk was, het evangelie te grondvesten en de wetten van de genade. Ofschoon alle mysteries van de godsdienst geheel met elkaar harmoniëren zouden er wellicht twijfels gerezen zijn bij onwetenden, toen het geloof in de menswording, verlossing en de voorschriften van het nieuwe verbond nog jong waren. Uit dezelfde overweging zei de Persoon van het vleesgeworden Woord tot zijn discipelen aan het laatste avondmaal:
“Ik heb nog veel meer aan u te zeggen, maar u zoudt het thans niet kunnen bevatten”(Joh 16,12). Deze woorden waren gericht tot heel de wereld, want deze was nog maar net in staat om gevolg te geven aan de wetten van de genade en de algehele instemming te betuigen met het geloof in Gods Zoon. Zij zou de mysteries rond de moeder niet hebben kunnen bevatten. Maar nu heeft het mensdom groter behoefte aan deze openbaring en deze noodzaak doet mij de slechte aard van vele mensen niet achten. En als de mensen nu Mij zouden willen behagen door eerbied te betuigen aan de wonderen rond mijn moeder, ze te bestuderen en er in te geloven, als zij haar bemiddeling zouden inroepen, uit geheel hun hart, dan zou de wereld daarbij gebaat zijn!!!!
Ik wil deze mystieke stad van toevlucht niet langer aan de mensen onthouden; beschrijf en schets haar met de gebrekkige middelen, die u ten dienste staan.
Ik wil niet, dat uw beschrijvingen en verklaringen omtrent het leven van de gezegende maagd uw mening of meditatie weergeven, Ik eis betrouwbaarheid. Hij, die oren heeft om te horen, laat hem horen. Laat zij die dorst hebben naar de levende bronnen komen en de uitgedroogde putten achter zich laten; laat hen, die het Licht zoeken, het tot het einde volgen (Jr 2,13).
Zo spreekt de almachtige God!”
11. Dit zijn de woorden van de Allerhoogste, gesproken op de eerder beschreven tijd. Gehoorzaam aan de overheid, die over mij gesteld is, zal ik in het volgende hoofdstuk beschrijven op welke wijze ik mijn inlichtingen ontvang en hoe ik God zie. Zodoende zal ik de verlichtingen en gunsten, die ik heb ontvangen en mij genadig worden toegwezen voor dit werk, uitleggen, in overeenstemming met de ontvangen bevelen.
Zie ook : greeth.wordpress.com/…………………..
De onbevlekte ontvangenis van Maria, moeder van God.
Het kleinde kind Maria, haar bezigheden tot haar vertrek nar de tempel.
Jezus stijgt op ten Hemel.
Pinksteren, De nederdaling van de H.Geest.
Sint Petrus draag de eerste H.Mis op.
Diepe eerbied voor de H.Communie.
Het leven en de dood van de H.Stefanus
De bekering van de H.Paulus!!
Lucifer zet een vervolging in tegen de Kerk en de H.Maria
Voorbereiding op de ontvangenis van het mensgeworden Woord.
De laatste jaren van Sint Jozef en zijn sterven.
In de laatste tijden; de noodzaak tot de liefde aan de H.Maria!!
en aan het eind onder de titel: greeth.wordpress.com/ Er is een weg om aan het vagevuur te ontkomen: nog 48 andere titels!!!! zeer de moeite waard!!!!!!!!!
Geef een reactie