Waar gebeurd verhaal uit het boek “De mystieke stads Gods” ; visioenen aan moeder abdis Maria van Agreda o.i.c. deel I.
Deel I kost €12,– en is te bestellen bij Mw. Th.Keulemans 024-3280067.
Over de heilige oefeningen en bezigheden van de koningin in de eerste anderhalf jaar van haar leven.
378. Het gedwongen zwijgen van andere kinderen in hun eerste jaar en de langzame ontwikkeling van hun verstand en van de mogelijkheid tot spreken, voortkomende uit natuurlijke zwakte, was heldhaftige deugd in de kind-koninginne. Want indien het spreken het uitvloeisel is van het verstand en als het ware het resultaat van zijn werking en indien zij haar vermogens volmaakt beheerste sinds haar ontvangenis, dan was het feit, dat zij niet direct na haar geboorte sprak, niet te wijten aan een gebrek aan haar bekwaamheid daartoe, maar aan haar afzien van deze macht. Andere kinderen missen de natuurlijke krachten, benodigd om hun mond te openen en hun kleine tong te gebruiken om te kunnen spreken, maar in het kind Maria was een dergelijk gemis niet aanwezig, want wat betreft haar natuurlijke krachten was zij sterker dan andere kinderen en aangezien zij oppermacht en heerschappij uitoefende over de gehele schepping, zou zij deze zeker hebben kunnen toepassen met betrekking tot haar eigen krachten en vermogens indien zij verkozen had dit te doen. Dat zij niet sprak was daarom deugd en grote volmaaktheid, welke op passende wijze haar wijsheid en genaden verborgen hield en de verbazing voorkwam, welke een kind, dat op prille leeftijd reeds sprak, zou veroorzaakt hebben. Maar, als het al wonderbaarlijk is, dat iemand spreken zou, die in overeenstemming met de natuurlijke gang van zaken, niet tot spreken in staat behoorde te zijn, dan weet ik niet of het niet wonderbaarlijker is, dit iemand, die vanaf haar geboorte in staat is om te spreken, gedurende anderhalf jaar zwijgt.
379. Daarom was het door de Allerhoogste zo beschikt, dat het oppermachtige kind vrijwillig het stilzwijgen zou bewaren gedurende het tijdsbestek, waarin gewone kinderen niet kunnen spreken. De enige uitzondering, welke hierop gemaakt werd, was met betrekking tot de gesprekken, die zij met de engelen, die haar bewaakten voerde, of als zij zich met een mondgebed tot de Heer wendde. Want wat betreft het gesprek met God, de Bewerker van de spraak, of dat met de heilige engelen, zijn boodschappers, als deze zich in zichtbare staat met haar onderhielden, hield het bewaren van het stilzwijgen geen steek: integendeel, het was passend, dat zij nu er geen beletsel was, met haar lippen en haar tong zou bidden, want het zou ook niet goed geweest zijn deze gedurende zulk een lange tijd niet te gebruiken. Maar haar moeder hoorde haar nooit, noch wist zij, dat haar kind in die periode reeds kon spreken en hieruit blijkt zoveel te meer, welk een volmaaktheid er van haar vereist werd om deze anderhalf jaar van haar kindertijd in algeheel stilzwijgen te volharden. Maar wanneer haar moeder gedurende deze tijd haar armen en handen bevrijdde uit de windselen, dan greep het kind Maria dadelijk de handen van haar ouders en kuste ze met grote onderwerping en eerbiedige deemoed, een gewoonte, welke zij gedurende het gehele leven van haar ouders volhield. Zij trachtte hen ook in deze periode van haar leven duidelijk te maken, dat zij hun zegen wenste te ontvangen, niet door woorden, maar door de diepe genegenheid van haar hart. Haar eerbied voor hen was zo groot, dat zij nimmer, zelfs niet in het kleinste puntje, faalde in de eerbied en de gehoorzaamheid, welke zij hen verschuldigd was. Noch bezorgde zij hen ooit enige moeite of overlast, want zij kende op voorhand al hun gedachten, welke zij graag volvoerde nog voor ze uitgesproken waren.
380. In al haar handelen en bewegingen werd zij geleid door de heilige Geest, zodat al deze handelingen volmaakt waren, maar toch was haar brandende liefde nooit gestild en hernieuwde zij onophoudelijk haar vurige streven om nog grotere giften te verkrijgen (1Kor 12,31). De aanwezigheid van de Allerhoogste onderhield bij voortduring in dit oppermachtig kind de goddelijke openbaringen en de verstandelijke visioenen. En indien te eniger tijd zijn Voorzienigheid één soort visioen of verlichting onderbrak, dan werd zij door andere in verrukking gebracht, want van het klare schouwen van de Godheid, dat ik hierboven reeds beschreef en dat plaatsgreep direct na haar geboorte, toen zij naar de hemel gebracht werd door de engelen (par. 333), hield zij de beelden van wat zij gezien had, in zich. Komende in de wijnkelder (Hl 2,4) waar haar liefde een passend verblijf had gevonden, was haar hart door liefde gewond en wanneer zij ernaar terugkeerde in haar meditaties, werden lichaam en ziel in heel haar wezen telkens weer in vuur en vlam gezet. Aangezien haar lichaam nog zwak en teer was en deze liefde zo sterk als de dood (Hl 8,6), voelde zij spoedig de doodsteek van de liefde, waaraan zij in haar prilheid zou gestorven zijn , ware het niet, dat de Almachtige haar gesterkt had en door een wonder in stand had gehouden. Toch liet de Heer menigmaal toe, dat dit tere en maagdelijke lichaam door de kracht van de liefde overmand werd, zodat de heilige engelen haar moesten ondersteunen en vertroosten in de vervulling van de woorden van de Bruid: “Fulcite me floribus, quia amore langueo”. “O, bloemen, ondersteun mij, want ik versmacht van liefde”(Hl 2,5). En deze meest edele soort van martelaarschap werd duizendvoudig herhaald in deze hemelse vrouwe. Zij overtrof daardoor alle martelaren in verdiensten alsook in lijden.
381. De pijn van de liefde is zo heerlijk en aantrekkelijk, dat zij des te meer wordt nagejaagd naarmate zij de overhand heeft en degene die eronder lijdt, verlangt niets liever dan over de geliefde te horen en te spreken om van deze pijn te worden genezen door hernieuwing van de wonde. Dit zoete zelfbedrog houdt de ziel in spanning tussen een leven vol pijnen en een zoete dood. Dit was de toestand, waarin het kind Maria verkeerde, wanneer zij met haar engelen sprak en hen hoorde spreken over haar Geliefde. Zij vroeg hen meermalen het volgende:
-“Dienaren van mijn Heer, gij, die zijn boodschappers zijt en een allerschoonst werk van zijn handen, vonken van dat goddelijk vuur, dat mijn hart verteert, aangezien gij zijn eeuwige schoonheid ongesluierd en onbeperkt geniet, openbaar mij de kenmerken van mijn Geliefde; zeg mij zijn eigenschappen. Zeg mij of ik Hem wellicht mishaagd heb; zeg mij wat Hij van mij verlangt, wat Hij van mij verwacht en haast u om mijn zielenpijn te verlichten, want ik sterf van liefde”.
382. En de bovenaardse geesten antwoordden:
-“Bruid van de Allerhoogste, uw Geliefde is de Enige, Hij die
-zichzelf genoeg is, die niets nodig heeft, maar die allen nodig hebben;
-Hij is oneindig in zijn volmaaktheden, ontzaglijk in zijn grootheid, grenzeloos in macht, onuitsprekelijk wijs, mateloos goed;
-Hij laat alle dingen beginnen zonder zelf een begin te hebben;
-Hij regeert de wereld zonder toestemming te vragen, houdt haar in stand zonder haar nodig te hebben, ziet de schoonheid van heel de schepping zonder dat zijn eigen schoonheid ooit door wie dan ook begrepen wordt en verheft tot de gezegende staat door zijn schoonheid allen, die er in slagen Hem te aanschouwen. Oneindig zijn, o vrouwe, de volmaaktheden van uw Bruidegom: zij overtreffen uw bevattingsvermogen en zijn hoge raadsbeslsuiten zijn ondoorgrondelijk voor het schepsel”.
383. In zulke menige andere samenspraken, te hoog voor ons bevattingsvermogen, bracht de allerheiligste Maria haar kindsheid door; zij voerde gesprekken met de engelen en met de Allerhoogste en werd Hem steeds meer gelijk. Aangezien zij geheel in Hem opging en haar beijvering en verlangen om ons hoogste Goed te mogen zien toenam, liet God haar op zijn bevel meerdere malen door de handen van de engelen naar de hoogste hemelen brengen, waar zij de nabijheid van de Godheid kon genieten. Bij deze gelegenheden zag zij soms God van aangezicht tot aangezicht, soms door ingestorte beelden van de hoogste en meest goddelijke soort. Ook zag zij de engelen in een duidelijk intuïtief visioen, hun graden, rangen en hiërarchieën en vele geheimen werden haar bij deze gelegenheden onthuld. Aangezien deze visioenen dikwijls herhaald werden, begon zij, doordat zij daaraan gewoon raakte en door de daden van deugd, welke zij in verband daarmee stelde, meer op een goddelijk dan op een menselijk schepsel te gelijken. Niemand anders zou ooit in staat zijn zulke gunsten te verwerken en zelfs zou aan de sterfelijke natuur van deze koningin het leven ontnomen zijn, indien zij niet door een wonder in stand zou zijn gehouden.
384. Indien het in haar kindzijn nodig was, wat zij enigerlei dienst of weldaad van de hand van haar ouders of van enig ander schepsel moest ontvangen, dan ontving zij die immer met inwendige nederigheid en dankbaarheid, terwijl zij de Heer smeekte het goede, dat aan haar in liefde gedaan was, te belonen. Ofschoon zij een hoge graad van heiligheid bereikt had en vervuld was van Gods Licht en geheimenissen, beschouwde zij zichzelf als de minste van alle stervelingen en als zij vergelijkingen maakte, dan schreef zij zichzelf steeds de laatste van alle plaatsen toe. Zij achtte zich zelfs onwaardig het voedsel, noodzakelijk tot instandhouding van haar leven, te ontvangen, ofschoon zij de koningin en meesteres van heel de schepping was.
Onderrichting door de koninging des hemels gegeven aan Maria van Agreda:
385.“Mijn dochter, hij, die meer ontvangen heeft, diende zichzelf te beschouwen als extrabehoeftige, want zijn schuld wordt steeds groter. Allen moesten zich verdeemoedigen aangezien zij uit zichzelf niets zijn, niets kunnen volbrengen en niets bezitten! Daarom moeten zij, die door de hand van de Almachtige verheven worden, zich vernederen als waren zij slechts stof. Want aan zichzelf overgelaten, in hun nietigheid en onwaardigheid, dienden zij zich schuldiger en dankbaarder te tonen voor alles, wat zij zelf nimmer kunnen vergoeden. Laten de mensen zich hun toestand bewust worden, want niemand kan zeggen, dat hij zichzelf gemaakt heeft, zichzelf instandhoudt, dat hij zijn leven kan verlengen of zijn dood kan uitstellen. Heel mijn wezen en instandhouding is in handen van de Heer; laat iedereen daarom zichzelf in zijn aanwezigheid vernederen en gij, mijn liefste, vergeet deze waarheden niet.
386. Ik zou willen, dat gij de deugd van zwijgen, welke ik vanaf mijn geboorte beoefend heb, als een grote schat wilde waarderen. Door het Licht, dat de Allerhoogste gaf, was ik vertrouwd met alle deugden, maar ik hechtte mij bij voorkeur aan deze deugd en besloot haar trouw te blijven gedurende mijn gehele leven en haar als een vriendin en metgezellin te beschouwen. Daarom bewaarde ik haar ongeschonden, ofschoon ik kon spreken vanaf het moment van mijn intrede in de wereld.Het zonder mate en onbedachtzaam spreken is een tweesnijdend zwaard, dat zowel degene die spreekt als degene die dit aanhoort, verwondt en zodoende op twee manieren de liefde in alle deugden vernietigd of verhindert. Hieruit kunt u begrijpen hoezeer God beledigd is door de ondeugd van het uiten van onbezonnen en vage taal en hoe duidelijk het is, dat loslippigheid en gekrakeel zijn geest vervreemdt en zijn aanwezigheid versluiert. Want zij, die veel praten, kunnen zich niet vrijwaren voor ernstige zonden (Spr 10,19). Slechts met God en zijn heiligen kan men veilig spreken en zelfs dan moet dit nog met bedachtzaamheid en bescheidenheid geschieden. De schepselen weten zo moeilijk de gulden middenweg te houden, zij verkeren steeds in gevaar, van het behoorlijke en noodzakelijke over te gaan tot het onvolmaakte en overtollige.
387. De manier om dit gevaar te ontgaan is het doorlopend overhellen naar het andere uiterste, steeds ernaar streven om na te denken en te zwijgen. Want het juiste midden: uitsluitend te zeggen wat noodzakelijk is, wordt eerder gevonden in het nadenken dan in het onmatig spreken. Bedenk, mijn ziel, dat gij uzelf niet in door u gezochte gesprekken met de schepselen kunt vermaken, zonder in de geheime diepten van uw ziel afstand te doen van God. Bedenk ook, dat wat gij niet kunt doen zonder onbeschaamdheid en belediging in uw gesprekken met andere schepselen, gij ook niet kunt doen in uw omgang met uw Heer en de Heer van allen. Sluit uw oren voor de misleidende gesprekken, die u zouden verleiden iets te zeggen, wat niet behoort, want het is niet juist, dat gij meer zegt dan dat wat u door uw Heer en Meester wordt voorgelegd. Luister naar zijn heilige wet, welke Hij mete zulk een vrijgevige hand in uw hart geschreven heeft, luister naar de stem van uw Herder en antwoordt Hem daar en Hem alleen. Ik wil u doordringen van het feit, dat indien gij mijn leerling en metgezellin wordt, u zich in het bijzonder dient te onderscheiden in deze deugd van stilzwijgen. Denk veel na, schrijf deze leer vandaag nog in uw hart en hecht uzelf meer en meer aan deze deugd, want eerst wens ik, dat gij in deze deugd bevestigd zijt alvorens u te leren hoe u moet spreken.
388. Ik zal u niet weerhouden, woorden van vermaning en troost tot uw dochters en dienaren te spreken. Spreek ook met diegenen, die u de merktekens van uw Geliefde kunnen geven en die u kunnen onderrichten en u kunnen doen ontvlammen in zijn liefde. In zulke gesprekken zult u een weldadig stilzwijgen van de ziel verkrijgen, want daarin wordt een afschuw en afschrik opgewekt voor mensen-gesprekken. Zo zult u leren uitsluitend die gesprekken te waarderen, die handelen over het verlangde eeuwige goed. Als dan de kracht van de liefde uw wezen herschept in dat van uw Geliefde, zal het vuur van uw hartstochten verzwakken en zult u belanden in die soort van zoet martelaarschap, welke ik onderging, waarin ik mij beklaagde over mijn lichaam en mijn sterfelijk leven, want zij schenen mij een dorre gevangenis toe, welke mij in mijn opgang hinderde, ofschoon zij mijn liefde niet konden tegenhouden. O, mijn dochter, vergeet alle aardse dingen in de schuilplaats van uw zwijgen, volg mij na met geheel uw ijver en heel uw kracht, want zo zult gij geraken tot de staat, waartoe uw Bruidegom u roept. Daar zult u de troostende woorden horen, die mij ondersteunen in mijn liefde-kwellingen: “Mijn duifje, open wijd uw hart en laat, o mijn geliefde, die zoete pijn haar intrede doen, want mijn hart is gewond door uw liefde”. Zo sprak de Heer tot mij en zo heeft u dit ook meermalen gehoord, want tot allen, die alleen zijn en zwijgen, spreekt zijne Majesteit”.
Hoe het allerheiligste kind Maria begon te spreken op de leeftijd van anderhalf jaar en wat haar bezigheden waren tot haar vertrek naar de tempel.
389. De tijd brak aan, waarop de allerheiligste Maria op nuttige en volkomen passende wijze haar gezegend stilzwijgen kon verbreken, de tijd, waarin de stem van deze hemelse tortelduif op aarde kon worden gehoord, opdat zij de getrouwe aankondigster kon zijn van de lentetijd van de genade (Hl 2,12). Maar voordat haar door de Heer werd opgedragen om met mensen te spreken (hetwelk geschiedde op de leeftijd van anderhalf jaar) werd zij begenadigd met een visioen van de Godheid, niet intuïtief maar verstandelijk, dat een samenvatting was van alle visioenen welke zij reeds ontvangen had en haar reeds verkregen gaven en genaden vermeerderde. In dat visioen vond een samenspraak plaats tussen het kind en de hoogste Heer, welke ik aarzelend in woorden zal proberen weer te geven.
390. De koningin sprak tot zijne Majesteit:
-“Allerhoogste Heer en onbegrijpelijke God, waarom vervolgt gij uw meest nutteloze en arme schepsel met zulke weldaden?
-Hoe kan uw grootheid zich in zulke liefdevolle minzaamheid laten gaan tegenover uw slavin, die daar niets tegenover kan stellen?
-De Allerhoogste ziet neer op de dienares.
-De Almachtige buigt zich over de behoeftige om hem te verrijken!
-Het Heiligste der heiligen verlaagt zichzelf in het stof!
-Ik, o Heer, ben de kleinste onder al uw schepselen en verdien het minst van allen uw gunsten.
_Hoe moet ik mij gedragen in uw goddelijke aanwezigheid?
-Hoe zal ik vergelden wat ik U schuldig ben?
-Wat heb ik, o Heer, dat niet van U is? U gaf mij het aanzijn, het leven en de mogelijkheid om te werken. Maar ik verheug mij, o mijn Geliefde, dat gij alles bezit en buiten U, het schepsel niets bezit. Ik verheug mij erover, dat Gij alleen de glorie kunt opeisen het kleine op te heffen, de meest onnutten te begunstigen en uit het niets iets te maken, want zo zal uw heerlijkheid meer bekend en meer geprezen worden”.!!!
391. De Heer antwoordde haar en zei:
-“Mijn duif en geliefde, mijn ogen slaan u met welgevallen gade;
-Gij hebt de bevalligheden, die mijn behagen zijn, mijn vriendin en uitverkorene. Ik wil u duidelijk maken, wat Mij in u het meest bevalt”.
-Deze beloften van de Heer wondden haar opnieuw en lieten het tedere hart, ondanks dat het in sterkte was toegenomen, versmachten van liefdespijnen en de Allerhoogste vervolgde in zijn welbehagen:
-“Ik ben de God van alle barmhartigheid, Ik word met een onmetelijke liefde tot de stervelingen getrokken!! Tussen de zeer velen, die Mij door hun fouten beledigd hebben, zie Ik enige rechtvaardigen, die mijn vrienden zijn, die Mij gediend hebben en die Mij vanuit de grond van hun hart dienen. Ik heb besloten hen te redden, door hen mijn Enig-geborene te zenden, opdat zij niet beroofd worden van mijn glorie en Ik hun lof eeuwig zal kunnen aanhoren”.
392. Op dit voorstel antwoordde het allerheiligste kind Maria:
“Allerhoogste Heer en machtige Koning, aan U behoren alle schepselen en alle macht toe; Gij alleen zijt de enig Heilige en de oppermachtige Heerser van heel de schepping: laat uw eigen mildheid U bewegen, o Heer, tot het verhaasten van de komst van uw Enig-geborene voor de verlossing van de zonen van Adam. Laat nu de dageraad van de dag, welke verlangd werd door mijn voorvaderen, aanbreken en laat de stervelingen uw eeuwige redding aanschouwen. Waarom, o geliefdste Meester, stelt U, die toch de zachtste Vader van alle barmhartigheid bent, de dag, welke uw geslagen en gevangen kinderen met zoveel verlangen tegemoetzien, zo lang uit? Als mijn leven iets waard is, dan offer ik dit graag voor hen op”.
393. De Allerhoogste spoorde haar met grote minzaamheid aan, om van nu af aan, elke dag, meerdere malen te bidden voor de bespoediging van de menswording van het eeuwig Woord en voor de verlossing van het gehele menselijke geslacht en drong er bij haar op aan de zonden van de mensen, welke hun redding en herstel beletten, te bewenen. Eveneens zei Hij haar, dat nu de tijd gekomen was, al haar uitwendige vermogens te gebruiken en dat het voor zijn eigen meerdere glorie passend was, dat zij met de menselijke schepselen zou spreken. Om te voldoen aan zijn wensen, zei het kind tot zijne Majesteit:
394. “Allerhoogste Heer en onbegrijpelijke Majesteit, hoe kan louter stof wagen om zich bezig te houden met deze verborgen en verheven geheimenissen? Hoe kan zij, die de minste is van alle vrouwen die geboren zijn, durven praten over geheimen, welke zo kostbaar zijn in uw ogen? Hoe kan ik voor de mensen uw gunst verdienen en wat kan een schepsel doen, dat U in niets gediend heeft? Maar Gij, o mijn Geliefde, voelt U tegenover de armoede verplicht: in U vinden de zieken gezondheid, de dorstigen zullen de bronnen van uw barmhartigheid vinden en de kracht om uw wil te volbrengen. Als Gij het zo beschikt, dat ik mijn lippen moet openen om met anderen dan Uzelf, die geheel mijn goed en heel mijn verlangen uitmaakt, te spreken, dan smeek ik U, sla acht op mijn zwakheid en weer het kwaad van mij af. Het is voor redelijke wezens zeer zwaar om niet te overdrijven in hun gesprekken. Als dat met uw wens overeen zou komen, dan zou ik liever zwijgen gedurende mijn gehele leven om het gevaar te ontlopen, dat ik U zou kunnen verliezen, want als dat zou geschieden, zou ik niet in staat zijn dit één moment te overleven”.
395. Dit was het antwoord van het allerheiligst kind Maria, want zij was zeer bevreesd voor de nieuwe en gevaarvolle plicht, welke haar was opgelegd: te spreken met de mensen. Indien God dit had toegelaten en zij haar eigen neigingen zou hebben mogen volgen, dan zou zij graag het stilzwijgen ongeschonden bewaard hebben en stom gebleven zijn gedurende heel haar verder leven.
O, grote verwarring en schitterend voorbeeld voor de lauwheid van de stervelingen, dat zij, die in haar spreken niet kón zondigen, in vreze moest verkeren voor de gevaren, welke daaraan verbonden waren! En wij, die onze mond niet kunnen openen zonder in onze woorden te zondigen, worden verteerd door ontzettend verlangen naar de verstrooiing, welke in het spreken gelegen is!
Maar, o mijn allerliefst kind en koningin van de gehele schepping, hoe kunt gij verlangen om dat stilzwijgen te bewaren? Vergeet gij, mijn meesteres, dat uw stilzwijgen de ondergang van de wereld, de smart van de hemel, alsmede -in onze manier van denken- een verlaten leegte voor de gezegende Drie-eenheid zou zijn? Weet u dan niet, dat zelfs in één enkel woord van u, namelijk in uw antwoord aan de aartsengel: “Fiat mihi secundum verbum tuum”, “Mij geschiede naar uw woord”(Lc 1,38), gij de volheid van volmaaktheid zult schenken aan al het bestaande?
-Aan de eeuwige Vader geeft u een dochter,
-aan de eeuwige Zoon, een moeder,
-aan de heilige Geest, een bruid,
-aan de engelen, herstel,
-aan de mensen, de verlossing,
-aan de hemelen, de glorie,
-vrede aan de aarde,
-een pleitbezorgster aan de wereld,
-gezondheid aan de zieken,
-en het leven aan de doden.
In dit antwoord geeft u aanzijn en werkelijkheid aan datgene, dat groter moet worden beschouwd dan wat ook buiten zijn eigen wezen en groter dan alle andere werken, welke God kon verrichten of afkondigen. Als dus het grootste werk van de goddelijke almacht en het welzijn van de gehele schepping uitsluitend van uw woord afhangt, hoe kunt u dan verlangen in het stilzwijgen te volharden, o, mijn vrouwe en meesteres? Spreek dan, o kind, gij, die zo goed spreken kunt en laat uw stem door alle hemelbogen klinken!!!!
396. De Allerhoogste was zeer verheugd met dit zeer voorzichtige antwoord van de bruid en zijn hart werd opnieuw verwond door de uit liefde geboren vrees van ons grote kind. Toen dan hun liefde geheel beantwoord werd door hun geliefde, was het alsof de drie goddelijke Personen onder elkaar, met betrekking tot haar smeekbede, de volgende woorden uit het Hooglied wisselden:
-“Onze zuster is klein en nog niet volgroeid. Hoe zullen wij onze zuster behandelen op de dag, dat zij zal worden toegesproken? Laten wij verschansingen van zilver om haar bouwen, alsof zij een vesting was (Hl 8,8). Gij zijt klein, geliefde zuster, in uw ogen, maar gij zijt groot en groot zult gij zijn in onze ogen. In deze deemoed heeft u ons hart gewond met de lijn van uw hals (Hl 4,4). Gij zijt klein in uw eigen oordeel en achting, dát is het wat onze liefde voor u in beroering brengt. Gij bezit nog niet de volwassenheid van voedende woorden, maar gij zijt ook geen vrouw volgens de wet van de zonde, want deze wet houdt voor u geen steek, noch zouden Wij willen, dat u onder die wet zoudt vallen. Gij vernedert uzelf, ofschoon gij groter bent dan alle schepselen. U bent bevreesd, ofschoon u veilig bent; gij wapent u tegen een gevaar, dat u niet zal bedreigen. Wat zullen Wij doen voor onze zuster op de dag, waarop zij haar lippen volgens onze wens zal openen om Ons te zegenen, terwijl de stervelingen dit doen om onze Naam te bespotten? Wat zullen wij doen om zo’n feestelijke dag als deze, waarop zij begint te spreken, te vieren? Hoe zullen Wij die nederige deemoed van haar belonen, van haar, die immer een feest voor onze ogen was? Lieflijk was haar stilzwijgen en allerlieflijkst zal haar stem Ons in de oren klinken. Als zij een vesting is, gebouwd op de overvloed van onze genaden en onoverwinnelijk gemaakt door de kracht van onze rechterhand, laten Wij dan op zulke sterke muren torens van zilver plaatsen, laten wij nieuwe gaven aan de vorige toevoegen en laat die torens van ons van zilver zijn om ze zodoende rijker en kostbaarder te doen zijn. Laten haar woorden als zij met spreken begint, allerzuiverst zijn, rein, krachtig en vol betekenis voor onze oren; laat onze genade over haar lippen vloeien en laat onze krachtige arm vol bescherming op haar rusten”(Ps 44,3).
397. Terwijl -in onze manier van denken- deze conferentie van de drie Personen van de Godheid plaatsgreep, werd ons kind-koningin gesterkt en getroost in haar nederige zorg betreffende de eerste uitoefening van haar spraakvermogen. De Heer beloofde haar, dat Hij haar woorden zou leiden en haar zou helpen ze te richten op zijn dienst en naar zijn welbehagen. Toen smeekte zij zijne Majesteit opnieuw om zijn verlof en zegen tot het openen van haar genadevolle lippen en voorzichtig en kies als zij in alle dingen was, richtte zij haar eerste woorden tot haar ouders, de heilige Joachim en Anna. Zij vroeg hen om hun zegen en erkende daarmee, dat zij haar leven en wezen, na God, van hen ontvangen had. De gelukkige ouders hoorden haar en zagen tegelijkertijd, dat zij geheel alleen kon lopen. De gelukkige Anna nam haar onder grote geestesvreugde in haar armen en zei: “Mijn dochter en geliefde van mijn hart, gezegend en heerlijk voor de Heer zij het uur, waarin wij uw woorden horen en waarin gij begint te lopen in zijn heilige dienst. Spreek met weinig woorden, zeg niet teveel, steeds passend en weloverwogen en laat uw voetstappen steeds goed gericht zijn in de dienst en voor de eer van uw Schepper”.
398. Het allerheiligste kind hoorde deze en andere vermaningen van de heilige Anna en zij grifte deze in haar gevoelige hart om ze daar in diepe nederigheid en gehoorzaamheid te bewaren. Gedurende de anderhalf jaar, welke overbleven van de drie jaren, vastgesteld voor haar vertrek naar de tempel, sprak zij slechts weinig woorden, buiten de woorden die zij met haar moeder wisselde, want de heilige Anna had de gewoonte haar te roepen en haar te vragen over God en zijn geheimenissen, om haar te horen spreken. Het hemelse kind vervulde haar wens, luisterde naar haar moeder en stelde haar vragen; zij die in wijsheid alle ooit geboren vrouwen overtrof, wenste te leren en onderwezen te worden. Zo brachten de moeder en de dochter de tijd door in zoete samenspraken over de Heer.
399. Het zou niet gemakkelijk zijn en zelfs onmogelijk om de activiteiten van het hemels kind Maria, gedurende deze achttien maanden die zij in gezelschap van haar moeder doorbracht, te beschrijven.
Haar moeder was tot schreiens toe bewogen, vol liefde en dankbaarheid, als zij het kind, eerbiedwaardiger dan de ark van het verbond, aanschouwde. Maar Anna onthulde haar hartsgeheim, dat haar dochter gekozen was om de moeder van de Messias te worden, nooit, ook al spraken zij meermalen over dit onbegrijpelijke geheim. Bij die gelegenheden was het kind in vuur en vlam van de meest brandende liefde. Zij sprak erover in verheven termen en verhief in haar onschuld haar eigen waardigheid zonder zich daarvan bewust te zijn, hetgeen haar allergezegendste moeder, de heilige Anna, meer en meer tot vreugde stemde en met liefde en zorgzaamheid voor haar dochter -de schat van haar hart- vervulde.
400. De krachten van het tere kind waren zeker niet toereikend voor de vervulling van de daden van de nederigheid, waartoe haar deemoedig hart haar aanspoorde, want deze meesteres van alle schepselen achtte zichzelf als de kleinste van allen en trachtte deze nederige gevoelens in daden om te zetten door het nederigste en slafelijkste werk van de huishouding op zich te nemen. Zij vreesde, dat als zij niet allen die om haar heen waren, diende, zij niet kon voldoen aan haar verplichtingen en tekort zou schieten in haar plicht tegenover de Heer. De werkelijke reden, dat zij niet alles volbracht wat zij wenste te doen, was geen andere dan de ongenoegzaamheid van haar lichamelijke krachten; terwijl de hoogste serafijn de plaats, waar haar voeten hadden gerust, graag zou gekust hebben, was zij dikwijls vervuld van de heilige vrees, dat een nederig werk haar zou ontgaan, zoals bijv. het schoonmaken van het huis. Aangezien men haar niet altijd verlof gaf om deze dingen te doen in het bijzijn van anderen, trachtte zij ze uit te voeren als zij alleen was. Dan werd zij daarbij geholpen door de heilige engelen en oogstte op die wijze de vruchten van haar nederigheid door die hulp.
401. De familie van Joachim kon noch rijk noch arm genoemd worden. De heilige Anna trachtte haar allerheiligste dochter overeenkomstig de stand van haar familie en haar middelen zo goed mogelijk binnen de perken, door zedigheid en bescheidenheid gesteld, te kleden. Het allernederigste kind zwichtte, zonder protest voor deze moederlijke zorg, gedurende de tijd van haar vrijwillig stilzwijgen. Maar toen zij met spreken begon, verzocht ze haar moeder onderdanig haar niet in kostbare en opvallende gewaden te kleden, maar voor haar kleren te kopen van grof en eenvoudig materiaal en indien mogelijk alreeds gedragen kleren, liefst van een asgrauwe kleur, gelijkend op de kleren, welke nu gedragen worden door de zusters van de heilige Clara. De heilige moeder, die haar dochter als haar meesteres beschouwde en haar wensen eerbiedigde, antwoordde: “Mijn dochter, ik zal uw wens betreffende de vorm en de kleur van uw kleren eerbiedigen, maar uw krachten veroorloven niet, dat de stof grof is en op dit punt wens ik, dat gij mij gehoorzaamt”.
402. Het kind voldeed aan de wil van haar moeder, weerstreefde haar niet en liet zich kleden in de kleren, welke voor haar aangeschaft waren. Zij hadden de kleur en de vorm, welke zij verlangd had, gelijk aan die welke kinderen, toegewijd aan een godsvruchtig leven, droegen. Ofschoon zij graag grovere en minder mooie kleren had gehad, vulde zij dit gebrek aan door haar gehoorzaamheid, want gehoorzaamheid is kostbaarder dan het offer (1 S 15,22). Zo verkreeg het allerheiligste kind Maria de verdienste van gehoorzaamheid tot haar moeder en van nederigheid in haar verlangens, omdat zij zichzelf onwaardig vond om te gebruiken wat toch noodzakelijk was tot het instandhouden van haar natuurlijk leven. Zij beoefende de deugd van gehoorzaamheid tegenover haar ouders op waardige en precieze wijze gedurende de drie jaren van haar verblijf bij hen; door haar goddelijk ingestorte kennis wist zij van tevoren al hun wensen en vervulde die, nog voordat ze uitgesproken waren, tot in het kleinste detail. Zij vroeg verlof aan haar moeder voor alles wat zij ondernemen wilde, vroeg meermalen haar zegen en kuste eerbiedig en nederig haar hand. De moeder stond haar dit toe terwijl zij in haar binnenste de gratie en verheven waardigheid van haar dochter vereerde.
403. Soms trok zij zich terug om geheel alleen het gezelschap en de omgang met haar heilige engelen te kunnen genieten en uitwendige tekenen van brandende liefde voor haar Bruidegom te geven. In sommige van haar oefeningen wierp zij zichzelf neer, deed dat allervolmaakste en tere lichaam onder tranen lijden voor de zonden van de stervelingen, terwijl zij de barmhartigheid en de zegeningen Gods over hen afriep en trachtte deze gunsten te verkrijgen door het heldhaftig beoefenen van de deugden. De hartepijn over de zonden, welke haar werden meegedeeld en de liefdesmarten, welke dit begeleidde, veroorzaakten in het hemelse kind diepe smart en lijden, maar aangezien zij in alle dingen de moeder van barmhartigheid en de middelares aller genade wilde zijn, stelde zij haar lichaamskracht zelfs op deze jonge leeftijd op zware proef door boetedoening en versterving en zij ontweek geen enkele inspanning, welke de tijd en de gelegenheid met zich brachten om voor haarzelf en voor ons, mensen, genaden te verdienen.
404. Op tweejarige leeftijd ontplooide zij reeds een bijzondere liefde en een groot medelijden voor de armen. Zij vroeg aalmoezen voor hen aan de heilige Anna en de zachtaardige moeder stond die graag aan haar af, zowel voor de armen zelf als om de tedere liefde van haar allerheiligste dochter een uitlaat te gunnen, waardoor zij, die de meesteres van de barmhartigheid was, werd aangespoord om de armen te achten en lief te hebben. Behoudens datgene, wat zij voor de armen ontving, hield zij een deel van haar maaltijden voor uitdeling aan de misdeelden apart, zodat vanaf de tijd van haar kindsheid af met meer reden dan van Job gezegd kan worden: vanaf mijn kindsheid groeide het medelijden met mij (Job 31,16-18). Zij gaf de armen niet alsof zij van haar een weldaad ontvingen, maar alsof zij een rechtvaardige schuld betaalde, terwijl zij in haar hart zei: “Dit komt mijn broeder en meester toe, hij heeft dit nodig en ik heb het in mijn bezit zonder enige verdienste mijnerzijds”. Als zij aalmoezen gaf, dan kuste zij de handen van de armen of, indien zij alleen was, dan kuste zij hun voeten en als het mogelijk was, kuste zij de grond, waarover ze gelopen hadden. Zij beperkte zich niet tot het geven van aalmoezen, maar schonk hen steeds veel grotere gaven door hun voorspraak te zijn, zodat ze van haar, naar lichaam en ziel gesterkt, heengingen!!!!
405. Niet minder bewonderenwaardig waren de nederigheid en de gehoorzaamheid van het allerheiligst kind wanneer men haar onderwees in het lezen en in alle andere zaken, welke men kinderen van die leeftijd leert. Zij werd door haar ouders onderwezen in het lezen en in andere kennis en zij onderging dit terwijl zij een ingestorte kennis had van al het geschapene. De engelen waren vervuld van de onvergelijkelijke wijsheid van dit kind, dat gewillig luisterde bij elk onderricht. Haar heilige moeder Anna -in zover haar intuïtie en liefde dit toe liet- beschouwde de hemelse prinses in vervoering en zegende de Almachtige in haar. Maar naarmate de tijd voor haar aanbieding aan de tempel naderde, groeide tevens, met haar liefde, de vrees voor de komst van het einde van de drie jaren, vastgesteld door de Almachtige en het bewustzijn, dat de voorwaarden van haar gelofte punctueel vervuld moesten worden. Daarom begon het kind Maria, zes maanden voor die tijd, haar moeder voor te bereiden en gereed te maken voor de scheiding, door uiting te geven aan haar hevig verlangen naar haar verblijf in de tempel. Zij somde de weldaden op, welke zij uit de handen van de Heer ontvangen hadden, stelde vast hoezeer zij verplicht waren om zijn groter welbehagen te zoeken en hoe zij als zij eenmaal aan God zou zijn toegewijd in de grote tempel, nog meer haar dochter zou zijn dan in hun eigen huis.
406. De heilige Anna hoorde de bescheiden argumenten van haar kind Maria, maar, ofschoon zij geheel overgegeven was aan de goddelijke wil en haar gelofte: -haar geliefde dochter op te offeren- wilde vervullen, veroorzaakte toch de natuurlijke kracht van haar liefde voor zulk een ongeëvenaarde en geliefde schat, gemengd met het volle begrip van haar onschatbare waarde, een verschrikkelijke tweestrijd in haar toegewijd hart, bij de gedachte aan haar vertrek, dat niet ver meer af was. Er is geen twijfel aan, dat zij haar leven zou verloren hebben door deze verschrikkelijke en felle smart als niet de hand van de Almachtige haar getroost had!! Want het was waar, dat de genade en de waardigheid van haar hemelse dochter haar geheel bekend waren en haar hart in vervoering hadden gebracht, zodat de aanwezigheid van Maria haar waardevoller toescheen dan het leven! Vervuld van deze smart sprak zij tot het kind”:
-“Mijn geliefde dochter, ik heb jaren naar u verlangd en ik verdien slechts gedurende weinig jaren uw gezelschap te mogen genieten, maar zo moet de wil van God vervuld worden; ik zal mijn gelofte u naar de tempel te zenden, niet ontrouw worden, maar er is nog enige tijd over tot de vervulling daarvan zal komen; heb dus geduld tot de dag komt, waarop aan uw wensen voldaan zal worden”.
407. Enige dagen voor de dag, waarop de allerheiligste Maria de leeftijd van drie jaar zou bereiken, werd zij begunstigd met een abstract visioen van de Godheid, waarin haar werd meegedeeld, dat de tijd voor haar vertrek naar de tempel, beschikt door God, was aangebroken en dat zij aldaar zou verblijven, toegewijd en opgedragen aan zijn dienst. Haar allerzuiverste ziel werd met nieuwe vreugde en dankbaarheid vervuld bij dit vooruitzicht. Zij sprak tot de Heer en bedankte Hem met de volgende woorden:
“Allerhoogste God van Abraham, Isaak en Jakob, mijn eeuwige en hoogste Goed, ik kan U niet waardig genoeg prijzen; laat dit geschieden door de hemelse geesten in naam van deze nederige slavin, nu Gij, ontzaglijke Heer, die niemand nodig hebt, dit kleine aardwormpje aanziet in uw oneindige barmhartigheid. Waaraan dank ik deze grote weldaad, dat U mij wilt ontvangen in uw huis en dienst, terwijl ik niet eens het meest verlaten plekje van de aarde als woonplaats verdien? Maar nu U door uw eigen grootheid daartoe wordt aangezet, smeek ik U de harten van mijn ouders gereed te maken om uw heilige wil te vervullen”.
408. Tezelfdertijd had de heilige Anna een visioen, waarin de Heer haar opdroeg haar gelofte te vervullen door haar dochter aan de tempel toe te wijden op de dag, waarop het derde jaar van haar leeftijd verstreken zou zijn. Er is geen twijfel aan, dat dit bevel meer smart veroorzaakte in de heilige Anna, dan het bevel om Isaak op te offeren, in vader Abraham teweegbracht. Maar de Heer troostte haar en stelde haar gerust, terwijl Hij zijn genade en hulp beloofde in haar eenzaamheid gedurende de afwezigheid van haar geliefde dochter. De heilige vrouw toonde, dat zij voorbereid en gereed was om het bevel van de Almachtige op te volgen en zij antwoordde vol onderwerping met het volgende gebed:
-“Heer God, Meester van heel mijn wezen, ik heb U voor uw dienst in de tempel mijn dochter beloofd, die Gij mij in uw onuitsprekelijke barmhartigheid gegeven hebt. Zij is van U en ik geef haar aan U terug onder dank voor de tijd, waarin ik van haar mocht genieten en voor de gunst haar te hebben mogen ontvangen en te vormen. Maar bedenk, God en Heer, dat ik tijdens het bewaren van uw onschatbare kleinood, rijk was; ik genoot van haar gezelschap in dit tranendal, zij was de vreugde van mijn smart, de verzachting voor mijn zwoegen, de spiegel voor mijn leven, het voorbeeld van een bovennatuurlijke volmaaktheid, welke mijn lauwheid stimuleerde en mijn gevoelens deed ontvlammen.
-Door dat schepsel alleen heb ik gehoopt op barmhartigheid en genade en ik vrees, dat ik door haar te moeten afstaan uw genade zal verliezen. Heel, o Heer, de wonde in mijn hart en behandel mij niet zoals ik verdien, maar zie mij aan als een goede Vader van barmhartigheid, nu ik mijn dochter naar de tempel ga brengen, in overeenstemming met uw bevel”.
409. Ook de heilige Joachim had omstreeks die tijd een visioen, waarin hij hetzelfde bevel als de heilige Anna ontving. Na overleg gepleegd te hebben, stelden zij de dag, waarop het kind naar de tempel moest gebracht worden vast, geheel in overeenstemming met de wil van de Heer en in volkomen onderwerping daaraan. Ook deze heilige man ondervond diepe smart, maar toch niet zo groot als die van de heilige Anna, want het grote geheim, dat Maria de toekomstige moeder van God zou worden, was alsnog voor hem verborgen.
Onderrichting mij door de koningin des hemels gegeven.
410. “Mijn lieve dochter, houd steeds in gedachte, dat alle levenden eens sterven moeten, maar dat zij niet weten hoeveel tijd hen hier gegeven zal worden; zij weten echter zeker dat de levensduur kort is, de eeuwigheid zonder einde en dat zij slechts in dit leven kunnen verdienen wat later eeuwig leven of eeuwige dood zal opleveren. In deze gevaarvolle pelgrimstoch van het leven heeft God bepaald, dat niemand met zekerheid kan weten, of hij waardig bevonden wordt zijn liefde of zijn haat te ontvangen, maar als hij zijn verstand goed gebruikt, zal deze onzekerheid hem aanzetten om met al zijn krachten de vriendschap van diezelfde God te gaan zoeken. (Pr 9,1) God rechtvaardigt zijn zaak, zodra de ziel tot de jaren van het verstand komt; vanaf die tijd verlicht Hij de mensen, spoort hen aan en geleidt hen naar de deugd en houdt hen af van de zonde; Hij doet hen water en vuur onderscheiden, het goede achten en het kwade verwerpen, de deugden zoeken en de zonde afstoten. Daarentegen roept God de zielen en wekt ze op door zijn heilige inblazingen en doorlopende aansporingen. Hij geeft hen de hulp van de sacramenten, leerstellingen en geboden, laat hen door zijn engelen, predikers, biechtvaders, geestelijken en leermeesters aanzetten tot ijver, eveneens door rampspoed en gunsten, door het voorbeeld van vreemdelingen, door bezoekingen, sterfgevallen en allerlei gebeurtenissen en beschikkingen van zijn Voorzienigheid; Hij regelt alle dingen van het leven om alle mensen tot zich te trekken, want Hij wil dat allen zalig worden. Zo geeft Hij het schepsel een weelde van welwillende hulp, welke het kan en moet gebruiken om hogerop te geraken.
411. Daartegen verzetten zich alle neigingen van de lagere en gevoelsnatuur, -besmet als deze is met de “fomes peccatie” dit is “het door zonden gekweekte-” die aangetrokken wordt naar de waarneembare dingen en door de lagere hunkeringen en weerzinwekkende driften het verstand benevelt en de wil verstrikt in valse vrijheid van niet beheerste verlangens. Door zijn betoveringen en zijn bedrieglijke en zondige voorstellen verduistert de duivel het innerlijke licht, hij verbergt het dodelijke vergif onder een vriendelijk aandoend uiterlijk. Maar de Allerhoogste laat zijn schepselen niet dadelijk in de steek; Hij hernieuwt zijn barmhartigheid, roept hen herhaalde malen terug en als zij op zijn eerste roep terugkeren dan voegt Hij nieuwe barmhartigheid toe aan zijn vrijgevigheid en blijft dit doen in de mate, waarin de ziel Hem beantwoordt (Tim 10,24). Als een beloning voor de overwinning, welke de ziel over zichzelf behaalt, neemt de kracht van zijn hartstocht af, de wellust vermindert, de geest wordt vrijgemaakt om hoger te stijgen en uit te rijzen boven eigen neigingen en boven de duivels!!!
412. Maar als de mens nalaat om boven zijn eigen verlangens en nalatigheid uit te stijgen, dan geeft hij toe aan de vijand van God en de mensen. Hoe meer hij zich vervreemdt van Gods goedheid, des te onwaardiger wordt hij voor de geheime roepstem van de Allerhoogste en zoveel minder waardeert hij zijn hulp, al is deze groot. Want de duivel en de hartstochten hebben een groter overmacht en kracht over zijn verstand gekregen en hebben hem ongeschikt gemaakt voor de genade van de Almachtige (W 4,12). Daarop, mijn lieve dochter, berust de gehele redding of verdoemenis van de zielen: in het beginnen met het aanmoedigen of het weerstaan van de stappen van de Heer. Ik wens, dat gij deze leerstelling nooit zult vergeten en dat u de vele oproepen, welke de Heer u doet toekomen, zult weten te beantwoorden. Zie er op toe, dat gij sterk zijt in het weerstaan van zijn vijanden en vol zorg om het welbehagen van de Heer te volbrengen, want daardoor behaagt gij Hem en kunt u luisteren naar de bevelen, die u door goddelijk licht zullen worden bekendgemaakt! Ik hield veel van mijn ouders, maar aangezien ik wist dat het de wil van de Heer was hen te verlaten, vergat ik mijn huis en mijn volk om mijn Bruigedom te volgen. De juiste opvoeding en onderrichting van kinderen kan veel bijdragen om hen bereid te maken tot de praktijken van de deugd, want zo zullen zij gewoon zijn om de zekere en veilige leidster van het verstand te volgen bij haar eerste verschijningen”. Einde
Geef een reactie