Uit het boek De mystieke stad Gods; deel 7, opgetekend door moeder abdis (Maria van Agreda o.i.c) aan haar gegeven visioenen door de Heer onze God. Per deel €12,– (in totaal zijn er 8 delen), te bestellen bij Fam.Frenkel Oyenseweg 19 5346 SN Oss tel. 0412-642611.
248. Onze moeder de Kerk, daartoe geleid door de heilige Geest, viert de bekering van de heilige Paulus als een van de grootste genadewonderen en tot vertroosting van de zondaars, want van een kwaadaardige godslasteraar en vervolger van de naam van Christuus, zoals sint Paulus zichzelf noemt (1 Tim 1,13), was hij veranderd in een apostel die barmhartigheid verkreeg door de goddelijke genade. Daar aan het verkrijgen daarvan onze grote koningin een voornaam aandeel had, mag dit bijzondere wondere van de Almachtige in deze geschiedenis niet ontbreken. Maar de grootte kan nog het best begrepen worden indien de toestand van sint Paulus als vervolger van de Kerk ten tijde van zijn roeping duidelijk uiteengezet wordt en indien de redenen, die hem tot krachtdadig voorvechter van de wet van Mozes en bittere vervolger van Christus maakte, bekend worden.
249. Sint Paulus onderscheidde zich in het Jodendom om twee redenen. De ene was zijn eigen karakter en de tweede de oplettendheid van de duivel om zich van zijn van nature goede kwaliteiten ten nutte te maken. Sint Paulus had een krachtige, grootmoedige, zeer edele, vriendelijke, actieve, moedige en standvastige aard. Hij had vele morele deugden. Hij stelde er een eer in een onwrikbare belijder van de wet van Mozes te zijn en daarop te studeren en daarin doorkneed te zijn; ofschoon hij in feite onkundig was van het wezen daarvan, zoals hij zelf aan Timótëus bekent, omdat al zijn kennis menselijk en aards was. Zoals vele joden kende hij de wet slechts van de buitenkant, zonder de geest ervan te begrijpen noch had hij niet de goddelijke inzichten, die noodzakelijk waren om haar goed te begrijpen en door te dringen in haar gebeurtenissen. Maar daar zijn onkunde hem voorkwam reële kennis te zijn en hij een sterk geheugen en een vlot verstand had, werd hij een groot ijveraar voor de tradities van de rabbijnen (Gal 1,14). Hij oordeelde het een smaad en een dwaasheid dat -zoals hij dacht- een nieuwe wet, uitgedacht, door een man die als een misdadiger gekruisigd was, in de plaats zou komen van de wet, die door God zelf verkondigd en aan Mozes op de berg gegeven was. Zodoende koesterde hij een grote haat en afschuw voor Christus, zijn wet en zijn leerlingen. Vanuit deze dwaling en steunend op zijn morele deugden -als we hier kunnen spreken van deugden, gezien het feit dat er van liefde geen sprake was-, vond hij zijn troost in de bestrijding van de fouten die anderen maakten. Want het is een gewone miskenning van de kinderen van Adam, dat ze vreugde scheppen in enig goed werk zonder zich de veel belangrijker inspanning te getroosten om hun kwade neigingen te onderdrukken. Saulus leefde en handelde vanuit dit zelfbedrog. Hij was er vast van overtuigd, dat hij volijverig de eer van God hooghield door de oude wet van Mozes en alle geboden, die daaruit voortvloeien, na te leven. Het scheen hem toe dat hij door zo te handelen Gods eer verdedigde, want hij had deze wet niet werkelijk begrepen; die wet die in haar ceremonies en symbolen slechts tijdelijk en niet eeuwig was en noodzakelijkerwijs afgeschaft zou worden door een wijzer en machtiger Wetgever, door Mozes zelf aangekondigd (Dt 18,15).
250. Deze misplaatste ijver en heftigheid werd door de boosaardigheid van de duivel en zijn trawanten aangewakkerd. Zij prikkelden hem en spoorden hem aan tot nog groter haat jegens de wet van onze Heiland Jezus Christus. Vele malen heb ik in de loop van deze geschiedenis de boosaardige pogingen en helse complotten van deze draak tegen de heilige Kerk genoemd (Par. 204; boek 6 par. 714). Daarbij behoorde ook het naarstig speuren naar mensen, die als geschikte en adequate instrumenten van zijn boosaardigheid zouden kunnen dienen. Lucifer noch zijn trawanten kunnen, -ofschoon ieder voor zich in staat is mensen te bekoren-, publiekelijk hun oproerige baniers opsteken en leiders worden in een of andere sekte die God bestrijdt, tenzij met de hulp van een menselijk wezen, die de blinden en ongeletterden aanvoert. Deze wrede vijand was woedend over het gelukkig begin van de heilige Kerk; hij vreesde haar vooruitgang en werd verteerd door afgunst bij het zien van wezens van een lagere natuur dan hij zelf die opgeheven werden en deelgenoot werden van de Godheid en zijn glorie, die hij zelf verloochend had. Hij zag de neigingen van Saulus, zijn gewoonten en de toestand van zijn innerlijk en dit alles scheen hem toe overeen te komen met zijn eigen plan tot ruïnering van de Kerk van Christus.
251. Lucifer vroeg zijn trawanten raad inzake dit zondige plan. Tot dit doel riep hij een speciale bijeenkomst tezamen. De draak en zijn trawanten besloten unaniem Saulus op te zwepen door zijn haat tegen de apostelen en de gehele kudde van Christus aan te wakkeren en aan zijn innerlijke toestand aan te passen en om dit doel sneller te bereiken stelden ze zijn verontwaardiging als een deugd voor, waarop hij trots kon zijn. De duivels volgden dit besluit letterlijk op zonder een gelegenheid daartoe voorbij te laten gaan. Ofschoon Paulus ontevreden was en gekant tegen de leer van onze Heer, zelfs voor zijn dood op het kruis, had hij zich toch nog niet tot een bijzondere ijveraar voor de verdediging van de wet van Mozes en tegenstander van de Heer verklaard. Eerst na de dood van de heilige Stefanus toonde hij die woede, waartoe de helse draak hem tegen de volgelingen van Christus geïnspireerd had. Daar de vijand het hart van Saulus bij die gelegenheid zo bereid vond tot het uitvoeren van zijn boosaardige suggesties, werd hij zo arrogant, dat het hem toescheen, dat hij verder niets te wensen had en dat deze man geen weerstand zou bieden, indien hij hem verdere boze plannen zou influisteren.
252. Misleid door zijn goddeloze arrogantie trachtte Lucifer Saulus te verleiden tot moord op de apostelen en de allergezegendste Maria. De trots van deze bloeddorstige draak was zo groot geworden, dat hij bedrogen zou uitkomen. De gezindheid van Saulus was edel en grootmoedig en het scheen hem beneden zijn waardigheid om dergelijke misdaden te bedrijven en de rol van moordenaar te gaan spelen, terwijl hij -zo dacht hij althans- de wet van Christus door redenering en aan de kaakstelling zou kunnen vernietigen. Het idee om de gezegende moeder te doden riep nog groter afschuw bij hem op, want hij hield haar, als vrouw, in hoog aanzien en ook omdat hij haar had gadegeslagen gedurende het lijden en de passie van Christus. Daarom scheen zij hem toe als een grootmoedige vrouw die eerbied waard was. Zij had zijn achting inderdaad verdiend door haar houding in die periode. Ook zijn medelijden over haar smart en in haar beproeving had zij opgewekt. Daarom liet hij geen toespeling van de duivel op een moordaanslag op de gezegende Maria toe. Dit medelijden voor haar bracht de bekering van Saulus naderbij. Ook hield hij zich niet bezig met plannen tegen de levens van de apostelen, ofschoon Lucifer deze moord als een daad, die zijn moedige geest waardig was, aanprees. Hij verwierp al deze zondige gedachten maar besloot alle Joden aan te sporen de Kerk te vervolgen en haar met de naam van Christus te vernietigen.
253. Toen de draak en zijn volgelingen inzagen, dat ze niets meer konden bereiken, stelden zij zich tevreden met het besluit dat Saulus genomen had. De vreselijke woede van deze duivels jegens God kan afgemeten worden aan het feit, dat op dezelfde dag zij nog een tweede bijeenkomst hielden, waar zij beraadslaagden hoe zij het leven van deze man, die zo goed gedisponeerd was voor de uitvoering van hun boosaardige plannen, konden verzekeren. Deze dodelijke vijanden weten zeer goed, dat zij geen zeggingsschap hebben over het leven van de mensen, dat zij geen leven kunnen verwekken noch verdelgen, tenzij God hun dat toestaat bij een bijzondere gelegenheid. Maar in dit geval wilden zij behoeders en geneesheren zijn voor het leven en de gezondheid van Saulus, voor zover hun macht dit toeliet, door b.v. zijn voorzorg jegens wat nadelig voor de gezondheid is, wakker te houden en dingen, die weldadig zouden zijn voor het leven en de gezondheid aan te raden. Maar ondanks al hun pogingen waren ze toch niet in staat het werk van de genade zoals God dit wenste te voltrekken, te verhinderen. Zij verwachtten in de verste verte niet dat Saulus ooit het geloof van Christus zou omhelzen en dat het leven dat zij trachtten te behouden en te verlengen zou strekken tot hun eigen ondergang en kwelling. Zulke voorvallen worden verzorgd door de wijsheid van de Allerhoogste om de duivel, door eigen inblazingen in verwarring gebracht zich zijn eigen valstrikken te laten spannen en opdat al diens kuiperijen zouden dienen tot vervulling van de goddelijke en onweerstaanbare wil.
254. Dit waren de besluiten van de hoogste Wijsheid, opdat de bekering van Paulus wonderschoon en stralend zou zijn! Met deze dingen voor ogen liet God toe dat satan, na de dood van de heilige Stefanus, Saulus aanzette om naar de hogepriester te gaan met wrede bedreigingen jegens de leerlingen van Christus, die Jeruzalem verlaten hadden en om verlof te vragen hen van de plaatsen waar zij zich ophielden, gevankelijk naar Jeruzalem terug te brengen (Hnd 9,1). Voor deze onderneming bood Saulus zichzelf en zijn bezittingen aan, zelfs zijn leven; op eigen kosten en zonder enig salaris maakte hij deze reis, opdat de nieuwe wet, gepredikt door de leerlingen van de gekruisigde, de wet van zijn voorvaderen niet zou overvleugelen. Dit aanbod vond gewillig gehoor bij de hogepriesters en hun raadgevers; zij gaven Saulus direct de opdracht die hij vroeg, in het bijzonder verlof om naar Damascus te gaan, waar, volgens ontvangen rapporten enige leerlingen zich hadden teruggetrokken na Jeruzalem te hebben verlaten. Hij maakte zich gereed voor de reis, waartoe hij enige gerechtsdienaren en soldaten in dienst nam om hem te vergezellen. Maar zijn talrijkste escorte werd gevormd door vele legioenen duivels, die tot zijn ondersteuning uit de hel tevoorschijn gekomen waren om door Saulus, met vertoon van enorme kracht, een eind te maken aan de Kerk en deze in vuur en bloed te smoren. Dit was in feite de opzet van Saulus en tegelijk die, waartoe Lucifer en zijn trawanten hem trachtten aan te sporen. Maar laten we hem eerst even alleen laten op zijn reis naar Damascus, verlangend alle leerlingen van Christus, die hij in de synagogen van die stad zou aantreffen, te grijpen.
255. Niets van dit alles bleef verborgen voor de koningin van de hemel, want naast haar kennis van en indringende visioenen op de innerlijke gedachtten van mensen en duivels, zorgden de apostelen ervoor, dat zij alles te weten kwam wat de volgelingen van haar Zoon aanging. Reeds lang geleden wist zij, dat Saulus een apostel van Christus zou worden, voor de heidenen zou prediken en een vooraanstaand en geacht man in de Kerk zou worden. Want al deze dingen had haar Zoon haar meegedeeld, zoals ik het tweede gedeelte van deze geschiedenis heb gezegd. Maar toen zij zag, dat de vervolgingen in hevigheid toenamen en de glorieuze vruchten van de bekering van Saulus op zich lieten wachten (boek 5 par. 23) en zij daarenboven waarnam, dat de leerlingen van Christus, die niets van de geheime raadsbesluiten van de Allerhoogste afwisten, zeer onder de indruk waren en ontmoedigd door de woede en de hardnekkigheid van de vervolgingen, werd de liefhebbende moeder met smart vervuld. Omdat zij overwoog, dat deze kwestie zeer belangrijk was, schepte zij nieuwe moed en vertrouwen in haar gebeden voor het welzijn van de Kerk en de bekering van Saulus. Zij wierp zich neer in de aanwezigheid van haar Zoon en stortte het volgende gebed:
256. “Allerhoogste Heer, Zoon van de eeuwige Vader, ware God van de ware God, voortgekomen uit zijn eigen ondeelbare substantie en door uw onuitsprekelijke neerbuigendheid mijn Zoon en het leven van mijn ziel geworden, hoe zal ik uw slavin, doorgaan met leven, indien de vervolging van de geliefde Kerk, die Gij aan mijn zorgen hebt toevertrouwd, blijft zegevieren en niet door uw Almacht bedwongen wordt? Moet mijn hart aanschouwen, dat de vrucht van uw kostbaar bloed veracht en onder de voet gelopen wordt? Indien Gij, mijn Heer, mij de kinderen, door U in de Kerk ontvangen, schenkt en indien ik hen moet liefhebben en over hen moet waken als een moeder, hoe kan ik dan getroost worden, indien ik ze zo vervolgd en vernietigd moet zien omdat ze uw heilige Naam en Uzelf beminnen met een oprecht hart? U bezit de kracht en de wijsheid en het is niet gepast, dat hij over U zal gloriëren, die de draak uit de hel is, de vijand van uw naam en de belasteraar van mijn kinderen en uw broeders is. Mijn Zoon beperk de trots van deze oude slang, die in zijn trots opnieuw de kop opsteekt om zijn woede tegen de eenvoudige schapen uit uw kudde uit te braken. Lucifer heeft in zijn bedrog Saulus betrokken, die Gij uitverkoren hebt als uw apostel. Het is tijd, dat Gij uw Almacht toont en deze ziel, die zoveel zal bijdragen tot de glorie van uw naam en zoveel goed moet doen voor de gehele wereld, redt”.
257. De allergezegendste vrouwe hield dit gebed zeer lang vol. Zij offerde zichzelve op om te lijden en te sterven, indien dit nodig zou zijn voor het welzijn van de heilige Kerk en de bekering van Saulus. Aangezien haar goddelijke Zoon in zijn oneindige wijsheid voorzien had, dat zijn geliefde moeder dit gebed zou storten, daalde Hij neer uit de hemel en Hij verscheen haar in Persoon, terwijl zij in haar bidvertrek bad. Hij zei tot haar:
“Mijn geliefde moeder, waarin Ik de vervulling aantref van geheel mijn wil en vreugde, wat verlangt gij? Zeg Mij wat gij wenst!”.
Zoals gebruikelijk in de aanwezigheid van haaar Zoon wierp zij zich ter aarde neer en aanbad Hem als de ware God, terwijl zij zei:
“Mijn hoogste Heer, ver van tevoren kent Gij de harten en de gedachten van uw schepselen en mijn wensen zijn een open boek voor uw ogen. Mijn smekingen zijn de gebeden van iemand, die uw oneindige liefde voor de mensen kent, van de moeder van uw kerk, de middelares van zondaren en uw slavin. Indien ik alles van U ontvangen heb zonder mijn verdienste, kan ik niet bevreesd zijn niet gehoord te worden in mijn verlangens voor uw eer. Ik vraag U, o mijn Zoon, dat Gij op de bezoekingen die uw Kerk te verduren heeft, neerziet en dat Gij, als een liefhebbende Vader, uw kinderen, die Gij door uw kostbaar bloed verwekt hebt, te hulp komt”.
258. De Heer schiep vreugde in de verzuchtingen van zijn geliefde moeder en bruid en daarom vroeg Hij haar meer bijzonderheden, alsof Hij onkundig was van wat zij verlangde en wat haar zeker niet zou kunnen geweigerd worden, gezien haar grote verdiensten en liefde. Christus, onze Heer bestendigde deze liefdeslist, waardoor Hij bleef converseren met zijn lieve moeder, terwijl zij een pleidooi hield voor de beëndiging van de vervolgingen en de bekering van Saulus. Onder meer zei Hij:
“Mijn moeder, indien Ik in mijn barmhartigheid lankmoedigheid toon jegens Saulus, hoe kan Ik dan voldoen aan mijn gerechtigheid? Want Saulus volhardt in het diepste ongeloof en kwaadaardigheid en speelt mijn vijanden in de kaart door met inzet van zijn gehele persoonlijkheid te werken voor de vernietiging van mijn Kerk en de uitwissing van mijn Naam van het aanschijn van de aarde, waardoor hij heel mijn toorn en kastijding verdient!”.
Op dit argument dat zozeer de kant van de gerechtigheid weergaf, had de moeder van barmhartigheid en wijsheid haar antwoord. Zij zei: (Ps 9,7).
“Mijn Heer en eeuwige God, mijn Zoon, de hooglopende vloed van schuld in Saulus was niet voldoende om het vuur van uw goddelijke liefde, -die U, zoals Gij mijzelf gezegd hebt Paulus tot apostel deed verkiezen- te doven, toen Gij een vat van verkiezing, aanvaardbaar in uw goddelijke Geest en waardig om in uw geheugen te verblijven, in Saulus zag. Nog machtiger en meer adequaat waren uw oneindige barmhartigheden, waarmee Gij uw geliefde Kerk hebt gesticht en daarom vraag ik niets waartoe Gij niet reeds vroeger hebt besloten, maar ik betreur het, mijn Zoon, dat deze ziel maar doorgaat zichzelf en anderen te benadelen en dat de verheerlijking van uw Naam, tot vreugde van de engelen en heiligen, tot troost voor de rechtvaardigen, tot ondersteuning van het vertrouwen, dat zondaars moeten blijven houden en tot verwarring van uw vijanden, verhinderd wordt. Versmaad de gebeden van uw moeder niet, mijn Zoon en Meester; laat uw goddelijke raadsbesluiten uitgevoerd worden en laat mij uw Naam verheerlijkt aanschouwen, want de tijd en de gelegenheid zijn rijp en mijn hart kan het niet verdragen, dat deze weldaad nog langer wordt uitgesteld”.
259. Tijdens deze smeking laaide de liefdesbrand in de allerzuiverste maagd tot zulk een hoogte, dat haar natuurlijke leven zonder twijfel verteerd zou zijn, indien de Heer haar niet door wonderbaarlijke tussenkomst van zijn Almacht bewaard had. Ofschoon Hij zijn gezegendste moeder toestond lichamelijke smarten te ondergaan, als het ware in een bezwijming te geraken, om de vreugde van de overgrote liefde van dit schepsel te genieten, troostte haar Zoon haar toch door toe te geven aan haar smekingen, omdat Hij -volgens onze wijze van begrip- niet langer weerstand kon bieden aan de liefde die zijn hart verwondde. Hij sprak tot haar:
“Mijn moeder, uitverkorene onder alle schepselen, laat uw wil zonder uitstel geschieden. Ik zal met Saulus doen zoals gij vraagt en Ik zal hem zo hervormen, dat hij vanaf dit moment een verdediger van de Kerk, die hij nu nog vervolgt, wordt en een prediker, die mijn Naam en mijn eer verheerlijkt. Ik zal nu overgaan om hem onmiddellijk in vriendschap en genade te ontvangen”.
260. Daarop verliet, Jezus Christus, onze Heer, de aanwezigheid van zijn meest gezegende moeder, die Hij in gebed en met duidelijk inzicht in wat er zou gebeuren, achterliet. Direct daarna verscheen de Heer aan Saulus op de weg naar Damascus, waarheen hij, gedreven door zijn toenemende woede jegens Jezus, zijn reis versnelde waardoor die reeds ver gevorderd was. De Heer vertoonde zich aan Saulus in een stralende wolk omgeven van grote heerlijkheid en tezelfdertijd werd Saulus als het ware overspoeld met goddelijk licht, zowel uiterlijk als innerlijk en zijn hart en zinnen werden, zonder mogelijkheid van weerstand, overrompeld. Hij viel plotseling van zijn paard en hoorde tegelijkertijd een stem uit de hoge, zeggende: “Saulus, Saulus, waarom vervolgt gij Mij?” Vol vrees en verwarring antwoordde hij: “Wie zijt Gij, Heer” De stem antwoordde: “Ik ben Jezus, die gij vervolgt, het valt u hard om tegen de prikkel van mijn Almacht te slaan”. Onder grote vrees en bevend antwoordde Saulus: “Heer, wat beveelt Gij en wat wilt Gij dat ik doe?” De metgezellen van Saulus hoorden deze vragen en antwoorden ofschoon zij de Heiland niet zagen. Zij zagen de pracht die hem omgaf en allen werden vervuld van verbazing bij deze plotselinge en onverwachte gebeurtenis (Hnd 9,3). Gedurende enige tijd waren zij met stomheid geslagen.
261. Dit nieuwe wonder, ver uitgaande boven alle die voorheen in de wereld gezien waren, was groter en reikte verder dan wat zintuiglijk waarneembaar was. Saulus was niet slechts lichamelijk ter aarde geworpen, verblind en krachteloos gemaakt, zo, dat indien de goddelijke macht hem niet gesteund had, hij onmiddellijk gestorven zou zijn, maar ook innerlijk had hij een grotere verandering ondergaan dan indien hij uit het niets tot leven zou zijn gekomen, verder verwijderd van zijn vroegere wezen dan licht van duisternis of de hoogste hemel van de laagste aarde, want hij was veranderd van het evenbeeld van een duivel totdat van de hoogste en edelste, meest vurige serafijn. Deze triomf over Lucifer en zijn trawanten had God in het bijzonder voorbehouden aan zijn goddelijke wijsheid en zijn Almacht, opdat, door de kracht van de passie en de dood van Christus deze draak en zijn boosaardigheid overwonnen zou worden door de menselijke natuur van een man, waarin de uitwerkingen van genade en verlossing in tegenstelling stonden tot de zonden van Lucifer en alle gevolgen daarvan. Zo geschiedde het dat in dezelfde korte tijd, waarin Lucifer door trots veranderd was van een engel in een duivel, de kracht van Christus Saulus veranderde van een duivel in een engel van genade. In de engelennatuur veranderde de hoogste schoonheid in de diepste laagheid en in de menselijke natuur de grootste perversiteit in de hoogst mogelijke morele volmaaktheid. Lucifer daalde als vijand van God van de hemel naar de diepste diepten van de aarde en een man steeg op, als vriend van God, van de aarde naar de hoogste hemel.
262. Em omdat deze triomf niet voldoende glorierijk zou zijn geweest, indien de Heer niet meer gegeven zou hebben dan Lucifer verloren had, was het de wens van de Almachtige in de heilige Paulus een tweede triomf boven zijn overwinning op de duivel te geven. Want Lucifer had nooit het zalig schouwen bezeten ofschoon hij vanuit de hoogste genadenstand gevallen was. Hij was dit nimmer waard geweest; zodoende kon hij niet verliezen wat hij niet bezat. Maar Paulus werd direct nadat hij zichzelf beschikbaar had gesteld voor de rechtvaardiging en begonnen was met toe te nemen in genaden deelgenoot gemaakt van de glorie en hij zag de Godheid duidelijk, ofschoon zijn visioen gradueel was. O, onoverwinnelijke kracht van de goddelijke macht, o, oneindige uitwerking van de verdiensten van het leven en de dood van Christus. Het was zeker redelijk en rechtvaardig dat, indien de boosaardigheid van de zonde in een ogenblik de engel in een duivel veranderde, dat de genade van de Verlosser krachtiger en overvloediger zou zijn dan de zonde (Rom 5,20), waaruit een man zou verlost worden, niet slechts om hem de oorspronkelijke genaden weer te doen geworden, maar ook de glorie daaraan te verbinden. Dit is een groter wonder dan de schepping van hemel en aarde en alle schepselen, groter dan het gezicht terug te geven aan de blinden, gezondheid aan de zieken en het leven aan de doden. Laat ons de zondaars gelukwensen vanwege de hoop die door deze wonderbaarlijke rechtvaardigheid gewekt wordt, want wij hebben als Hersteller, als onze Vader en als onze Broeder dezelfde Heer die Paulus rechtvaardigde en Hij is niet minder machtig noch minder heilig voor ons dan voor sint Paulus.
263. Gedurende de tijd die Paulus neerliggende op de aarde doorbracht, werd hij geheel vernieuwd door de heiligmakende genade en andere ingestorte gaven hersteld en overeenkomstig verlicht in als zijn innerlijke vermogens, waardoor hij gereed was om opgeheven te worden in de empirische hemel, die de derde hemel genoemd wordt. Hijzelf belijdt, dat hij niet wist of hij in het lichaam of in de geest op werd genomen in de hemel (2 Kor 12,4). Maar daar zag hij door een meer dan gewoon visioen, zij het vergankelijk, de Godheid, duidelijk en intuïtief. Naast het Wezen van God en zijn vermogens van oneindige volmaaktheid, zag hij de geheimenissen van de menswording en de verlossing en alle geheimen van de wet van de genade en van de status van de Kerk. Hij zag de ongeëvenaarde weldaad van zijn rechtvaardiging en van het gebed van de heilige Stefanus voor hem. En zeer duidelijk zag hij de gebeden van de heilige Maria en hoe zijn bekering door haar verhaast was en haar verdiensten, na die van Christus, hem aanvaardbaar gemaakt hadden voor de ogen van God. Vanaf dat uur was hij met dankbaarheid, diepe eerbied en toewijding vervuld jegens de koningin van de hemel, wier waardigheid hem nu geopenbaard was en die hij in het vervolg erkende als zijn reparatrice. Tegelijkertijd aanvaardde hij het ambt van apostel, waartoe hij geroepen was en waarvoor hij zou zwoegen en lijden tot de dood. In samenhang hiermee werden hem nog vele andere mysteries duidelijk gemaakt, waarover hij zelf zegt, dat ze niet mogen worden geopenbaard. Hij bood zichzelf aan als slachtoffer van de wil van God, in alle dingen, zoals hij later in de loop van zijn leven zou tonen (2 Kor 12,4). De allergezegendste Drie-eenheid aanvaardde dit offer van zijn lippen en in tegenwoordigheid van het gehele hemelse hof werd hij aangesteld als prediker en leraar van de heidenen en als een vat van uitverkiezing om door de wereld de naam van de Allerhoogste te verspreiden.
264. Voor de heiligen in de hemel was dit een dag van extra verheugenis en jubel. Allen componeerden nieuwe lofgezangen, die de goddelijke Almacht verheerlijkten voor dit zeldzame en buitengewone wonder. Indien ze zich al verheugden over de bekering van een zondaar (Lc 15,7), hoe groot zou dan de vreugde zijn bij het zien van de grootheid van Gods barmhartigheid, die zich op deze wijze openbaarde en over de enorme weldaad die aan alle stervelingen bewezen werd, tot meerdere eer van zijn heilige Kerk. Saulus stond op uit zijn trance, veranderd in Paulus. Zich oprichtend scheen hij blind te zijn en het licht van de zon kon hij niet aanschouwen. Zijn metgezellen brachten hem naar Damascus, naar het huis van een van zijn bekenden. Daar verbleef hij de eerste drie dagen zonder eten of drinken, verzonken in gebed, tot ieders bewondering. Hij wierp zichzelf op de grond en aangezien hij nu de juiste instelling had om zijn zonden te betreuren onder diepe smart en afkeer van het verleden bad hij:
-“Wee mij, in welk een duisternis en blindheid heb ik geleefd en hoe ver ben ik gevorderd op deze weg naar de verdoemenis- O oneindige liefde: O mateloze liefdesbrand!!!
-O oneindige zoetheid van de eeuwige vrijgevigheid.
-Wie, mijn Heer en God, heeft U aangespoord zo te handelen tegenover mij, die lage worm van deze aarde, uw vijand en loochenaar.
-Maar wie zou U kunnen beïnvloeden, behoudens Uzelf en de gebeden van uw moeder en bruid?
-Terwijl ik in mijn blindheid en duisternis optrek om U te vervolgen, komt Gij allervriendelijkste Heer, mij tegemoet.
-Terwijl ik bezig was om het onschuldige bloed te doen vloeien, dat steeds tegen mij zal blijven getuigen, waste Gij, God van barmhartigheid, mij schoon met uw eigen bloed, zuiverde mij en maakte mij deelgenoot van uw onuitsprekelijke Godheid.
-Hoe kan ik tot in alle eeuwigheid deze ongehoorde barmhartigheid voldoende prijzen?
-Hoe kan ik voldoening geven over een leven, dat zo afzichtelijk was voor uw ogen?
-Hemel en aarde verkondigen uw glorie.
-Ik zal uw heilige Naam prediken en verdedigen temidden van uw vijanden”.
Deze en meerdere andere verzuchtingen werden door de heilige Paulus met onmeetbare smartgevoelens, brandende liefdesdaden en met diepe en nederige dankbaarheid telkens herhaald.
265. Op de derde dag na de ontreddering en de bekering van Paulus sprak de Heer in een visioen tot een van de leerlingen, Ananias geheten, die in Damascus woonde (Hnd 9,9). Hem bij zijn naam noemend als zijn dienaar en vriend droeg de Heer hem op naar het huis van een man, die Judas heette, in een bepaalde wijk van de stad te gaan, waar hij Saulus van Tarsus zou aantreffen, in gebed verzonken. Tezelfdertijd had Saulus ook een visioen, waarin hij de leerling Ananias zag en herkende, terwijl deze naar hem toekwam en hem het licht van zijn ogen teruggaf door hem de handen op te leggen. Maar Ananias wist niet van dat visioen van Paulus. Daarom antwoordde hij:
“Heer, ik heb inlichtingen over deze man. Hij heeft uw heiligen in Jeruzalem vervolgd en een grote slachting onder hen aangericht. Niet tevreden daarmee is hij nu naar Damascus gekomen met volmachten van de hogepriesters om iedereen op te pakken die hij uw Naam hoort verkondigen. Wilt U nu een eenvoudige schaap, zoals ik, uitzenden om de wolf die erop uit is het te verslinden, op te sporen?”. De Heer antwoordde:
“Ga, want degene die gij tot mijn vijand bestempelt, is voor Mij een vat van uitverkiezing, om mijn naam door alle landen en koninkrijken te verspreiden alsook naar de kinderen van Israël te brengen. En Ik kan, zoals Ik ook zal doen, hem opdragen te lijden om mijn Naam”. En de leerling vernam onmiddellijk alles wat geschied was.
266. Vertrouwend op dit woord van de Heer gehoorzaamde Ananias en hij spoedde zich naar het huis, waarin sint Paulus verbleef. Hij trof hem in gebed aan en sprak tot hem:
“Broeder Saulus, onze Heer Jezus, die u verscheen tijdens uw reis, zendt mij, opdat gij het licht in uw ogen zult herkrijgen en vervuld moge worden van de heilige Geest”.
Hij ontving de heilige communie uit de handen van Ananias, werd gesterkt en gezondgemaakt en dankte de Schepper van al deze weldaden. Daarna nam hij enig voedsel tot zich, want hij had in drie dagen niets gegeten. Hij bleef enige tijd in Damascus en hield besprekingen en gesprekken met de leerlingen in die stad. Hij wierp zich neer aan hun voeten en vroeg hen vergiffenis en om als de minste onder hen te worden aangenomen, als hun dienaar en broeder. Met hun toestemming en na hun raad te hebben ingewonnen trok hij de stad in om in het openbaar Christus als de Messias en de Verlosser van de wereld te prediken. Hij deed dit zo vurig, met grote wijsheid en ijver dat hij verwarring stichtte onder de ongelovige Joden in de talrijke synagogen van Damascus (par. 198). Allen stonden verbaasd over deze onverwachte verandering en zeiden: is dit niet de man, die in Jeruzalem te vuur en te zwaard allen heeft vervolgd die deze Naam aanroepen. En is hij niet gekomen om die mensen gevangen te nemen en naar de hogepriesters van die stad te brengen? Wat is dat dan voor een verandering, die wij in hem waarnemen? (par. 319)
267. De krachten van de heilige Paulus namen elke dag toe en met vurigheid predikte hij op de bijeenkomsten van de Joden en heidenen. Dientengevolge beraamden zij hem het leven te ontnemen, waarop geschiedde, waar wij later op zullen terugkomen. De wonderbaarlijke bekering van de heilige Paulus vond plaats op een dag die een jaar en een maand na het martelaarschap van de heilige Stefanus viel, de 25e januari, diezelfde dag, waarop de Kerk dit feest viert. Dit was 36 jaar na de geboorte van onze Heer, omdat de heilige Stefanus, zoals in het twaalde hoofdstuk gezegd is, stierf toen hij 34 jaar en een dag oud was. De bekering van de heilige Paulus vond plaats nadat een maand van het 36e jaar verstreken was. Daarna vertrok de heilige Jakobus op zijn missiereis, zoals ik t.z.t. zal meedelen.
268. Laat ons terugkeren naar onze grote koningin en vrouwe van de engelen, die door haar visioenen alles wist wat er met Saulus gebeurd was; zijn eerste ongelukkige geestestoestand, zijn woede tegen de naam van Christus, zijn plotselinge val en de oorzaak daarvan, zijn bekering en boven alles uit zijn uitzonderlijke en wonderbaarlijke opname ten hemel en tot de aanschouwing Gods en verder alles wat er met hem in Damascus gebeurd was (par. 179). Deze kennis was niet slechts passend en kwam haar toe, omdat zij de moeder van de Heer en van zijn heilige Kerk was en het instrument van dit grote wonder, maar ook omdat zij alleen dit wonder op juiste waarde kon schatten, zelfs meer dan de heilige Paulus en meer dan het gehele mystieke lichaam van de Kerk, want het zou niet juist zijn, dat zulk een ongehoorde weldaad en dit wonderbaarlijke werk van de Almachtige zonder de erkenning en de dankbaarheid van de mensen zou blijven. Deze werd door de gezegende Maria in alle volheid opgebracht en zij was de eerste die deze plechtige gebeurtenis met de erkenning van het gehele menselijke geslacht, die daartoe geëigend was, vierde. De heilige moeder nodigde al haar heilige engelen en vele anderen vanuit de hemel uit, die, in afwisselende koren, met haar liederen zongen, vol lof en vervuld van de verheerlijking van de kracht, wijsheid en grote barmhartigheid van de Almacht jegens Paulus en andere liederen die de verdiensten van haar allerheiligste Zoon bezongen waardoor het mogelijk was geweest deze bekering zo vol wonderdaden tot stand te brengen. Door deze dankbetuiging en trouw van de allerheiligste Maria werd de Allerhoogste -althans volgens onze wijze van denken- als het ware, genoegdoening geschonken voor het grote geschenk, dat de Kerk deze bekering van de heilige Paulus ontvangen had.
269. Maar laten we niet zwijgen over de meditaties van deze nieuwe apostel, over wat de meest liefhebbende moeder dacht over hem en over hem gedacht had als vijand en vervolger van haar allerheiligste Zoon en van zijn leerlingen, geheel ingesteld op de vernietiging van de Kerk. De liefdevolle gissingen van de heilige Paulus in deze materie kwamen niet zozeer voort uit onwetendheid maar eerder uit zijn nederigheid en eerbied jegens de moeder van Jezus. Maar hij wist niet, dat de grote vrouwe geheel op de hoogte was van alles wat er met hem was geschied. Ofschoon hij door zijn nieuw verworven kennis van hemelse dingen haar in God erkend had, als zijn meest welwillende hulp bij zijn bekering en redding, bracht de herinnering aan de zondigheid van zijn vroeger leven hem vernedering, neerslachtigheid en vrees van iemand die onwaardig is gunsten te ontvangen van deze moeder, wier Zoon hij zo wreed en blind vervolgd had. Het scheen hem toe dat tot vergeving van zijn zware zonden oneindige barmhartigheid nodig was en Maria was slechts een gewoon schepsel. Aan de andere kant vatte hij moed uit de wetenschap dat zij, in navolging van haar Zoon, haar vervolgers vergeving geschonken had. De leerlingen vertelden hem ook, hoe vriendelijk en goed zij was jegens zondaars en behoeftigen, waardoor hij ontvlamd werd door zijn vurige wens haar te zien, zich voor haar neer te werpen en de grond te kussen, waarover zij gelopen had. Maar direct daarop schaamde hij zich weer diep bij de gedachte voor haar te verschijnen, die de ware moeder van Jezus was, nog steeds in levende lijve, zo diep gegriefd door zijn gedrag. Hij overwoog of het geen aanbeveling zou verdienen haar te vragen hem te bestraffen omdat dit enige genoegdoening zou kunnen betekenen, maar dit soort wraak paste niet in het beeld van haar lieftalligheid die haar door haar gebeden zulke grote barmhartigheid voor hem had doen verkrijgen.
270. De Heer stond toe, dat sint Paulus, naast deze verontrustende gedachten een pijnigende maar zoete smart doorstond, waarin hij tenslotte tot zichzelf zei:
“Vat moed, lage en zondige mens, want zij al u zonder twijfel ontvangen, omdat zij tussenpersoon is geweest als de ware moeder van Hem, die stierf voor uw heil en zij zal optreden als de moeder van deze Zoon, omdat beiden geheel barmhartigheid en liefde zijn en geen berouwvolle en nederige zondaar zullen weigeren” (Ps 51,19).”
De vrees en de twijfels van sint Paulus waren niet verborgen voor de hemelse moeder, want haar was, door verheven kennis, alles bekend. Zij wist ook, dat de apostel in de eerste tijd geen gelegenheid zou hebben haar te zoeken. Door haar moederlijke liefde bewogen, wilde zij niet, dat deze troost zo lang zou worden uitgesteld. Om deze nu van Jeruzalem naar hem te brengen riep zij een van haar engelen en zei hem:
“Hemelse geest en dienaar van mijn Zoon en Heer, ik ben tot diep medelijden geroerd door het verdriet en de verwarring in het nederige hart van Paulus. Ik verzoek u, mijn engel, ga onmiddellijk naar Damascus en troost hem in zijn vrees. Feliciteer hem met zijn grote geluk en herinner hem aan de dank, die hij in alle eeuwigheid verschuldigd zal zijn aan mijn Zoon en Heer voor zijn barmhartigheid, waarmee Hij hem als vriend tegemoet is getreden en hem heeft uitgekozen als zijn apostel. Zeg hem, dat er nooit zulk een barmhartigheid aan anderen betoond is als aan hem en zeg hem in mijn naam dat ik hem als een moeder zal helpen bij al zijn werken en hem zal steunen als dienaresse van alle apostelen en de bedienaren van de naam van mijn Zoon. Geef hem mijn zegen in de naam van Hem, die zich gewaardigde vlees aan te nemen in mijn schoot en gevoed te worden aan mijn borst”.
271. De heilige engel vervulde onmiddellijk de opdracht van zijn koningin en verscheen snel voor de heilige Paulus, die voortdurend in gebed volhardde, want dit gebeurde op de dag na zijn doopsel en op de vierde dag na zijn bekering. De engel verscheen hem onder menselijke gedaante, prachtvol en stralend en vervulde de bevelen van Maria. Sint Paulus luisterde naar zijn boodschap onder onvergelijkelijke deemoed en geestesvreugde. Hij antwoordde de engel als volgt:
“Dienaar van de almachtige en eeuwige God, ik, de laagste van alle mensen, smeek u, lieflijke hemelse geest, dank Hem en prijs Hem, in overeenstemming met mijn schuldgevoelens jegens Hem, die, zoals gij ziet, groot zijn, voor de onverdiende genaden, die ik mocht ontvangen en die mij de aard en het goddelijk licht van zijn kinderen heeft gegeven. Des te meer ik mij verwijderde van zijn grootmoedigheid, des te meer vervolgde Hij mij en kwam hij mij tegemoet; toen ik mijzelf aan de dood overgaf, gaf Hij mij het leven; toen ik Hem als een vijand vervolgde, richtte Hij mij op in zijn genade en gaf mij de vriendschap, waardoor Hij de grootste onrechtvaardigheden met de meest uitzonderlijke zegeningen beantwoordde. Niemand, zo vol haat en afzichtelijke dingen als ik, maar niemand, was, zo, om niet, vergeven en begunstigd (1 Tim 1,13). Hij rukte mij uit de muil van de leeuw om tot een van de schapen van zijn kudde te worden. Gij zijt getuige van dit alles, mijn Heer, help mij om eeuwig dankbaar te zijn. En ik smeek u, zeg tegen de moeder van barmhartigheid en mijn vrouwe dat ik, haar onwaardige slaaf, zich voor haar ter aarde werp, de grond aanbid waarop zij treedt en met een barmhartig hart haar om vergeving vraag voor de trieste pogingen de eer en de naam van haar Zoon en ware God te vernietigen. Smeek haar mijn beledigingen te vergeten en deze godslasterende zondaar als moeder te behandelen, als de moeder die als een maagd ontving, voortbracht en voedde de Heer, die haar het leven had gegeven en haar tot dit doel en onder alle schepselen had uitverkoren. Ik verdien kasstijding en ben vergoeding schuldig voor mijn vele zonden en ik ben bereid daarvoor te lijden, maar ik ben op de hoogte van haar barmhartigheid en ik zal mij graag onder haar gunst en bescherming stellen. Laat zij mij als een kind van de Kerk, die zij zozeer liefheeft, ontvangen. Alle dagen van mijn leven zal ik wijden aan de groei en bloei en de verdediging van deze Kerk en in dienst staan van haar, die ik erken als mijn redding en als mijn moeder van alle genaden”.
272. De heilige engel keerde naar de allergezegendste Maria met dit antwoord terug en ofschoon zij dit reeds wist door haar grote wijsheid, liet zij het herhalen. Zij hoorde het met grote vreugde en gaf wederom dank en lof aan de Allerhoogste voor de werken van zijn goddelijke rechterhand in de nieuwe apostel sint Paulus en voor de weldaden, die daarvan zouden uitgaan naar zijn heilige Kerk en de gelovigen. Over de verwarring en de verpletterende nederlaag van de duivels bij de bekering van de heilige Paulus en over vele andere geheimenissen, die mij verteld werden betreffende de boosaardigheden daarvan zal ik, voor zover mogelijk, in het volgende hoofdstuk spreken.
Instructies mij ( Maria van Agreda) gegeven door de koninging van de engelen, de allerheiligste Maria.
273. “Mijn dochter, geen van de gelovigen zou onkundig moeten zijn van het feit, dat de Allerhoogste sint Paulus naar zich toe had kunnen trekken en hem had kunnen bekeren, zonder zijn toevlucht te nemen tot zulke wonderen van zijn oneindige Almacht. Maar Hij maakte daarvan gebruik om de mensen te laten zien hoezeer zijn goedheid geneigd is om hen te vergeven en ze op te heffen tot zijn vriendschap en genade en om hen door het voorbeeld van deze grote apostel te leren hoe zij, op hun beurt, moeten meewerken met zijn wekroep en daarop moeten antwoorden. Vele zielen wekt de Heer op en Hij zet hen op de goede weg door zijn inspiratie en hulp. Velen rechtvaardigen zich door de sacramenten van de Kerk, maar niet allen volharden daarin en een nog kleiner aantal volgen zijn raad en zijn streven naar volmaaktheid: zij beginnen in de geest, zij verslappen en eindigen in het vlees. De reden voor hun gebrek aan volharding in de genade en het terugvallen in hun zonden is, dat zij de geest van sint Paulus niet navolgen, die hem zijn bekering deed uitroepen: “Heer wat wilt Gij van mij en wat zal ik voor U doen? (Hnd 9,6)”.
Indien enige van hen dit gevoel met hun lippen belijden, dan komt dit toch niet uit de diepten van hun hart. Zij houden steeds enige eigenliefde achter, enige eerzucht, hebzucht of zinnelijk genoegen of zelfs van gelegenheid tot zonde en dan struikelen zij spoedig en vallen opnieuw.
274. Maar de apostel was een waar voorbeeld van iemand die bekeerd is door het licht van de genade, niet slechts omdat hij van het dieptepunt van de zonde opsteeg naar de wonderschone genade van vriendschap met God, maar ook omdat hij tot zijn uiterste mogelijkheid meewerkte met de roep van God direct zijn zondige instelling en egoïsme verlatend en zich beschikbaar stellend voor de goddelijke wil en het goddelijk welbehagen. Deze algehele onderwerping van zichzelf aan de wil van God is vervat in deze woorden: “Heer wat wilt Gij met mij doen”. En daarin lag voor zover het van hem afhing, geheel zijn redding. Toen hij ze met alle ernst van een berouwvol en nederig hart uitsprak, deed hij afstand van de wensen van zijn eigen wil en gaf zich over aan die van de Heer, terwijl hij tegelijkertijd besloot, dat in het vervolg geen van zijn vermogens van geest of lichaam gericht zouden zijn op het dierlijke of zinnelijke leven, waarin hij terecht was gekomen. Hij gaf zichzelf over aan de dienst van de Almachtige, in welke richting de goddelijke wil hem zou kenbaar gemaakt worden en zou deze zonder uitstel of verweer uitvoeren. En dit bracht hij direct in praktijk door de stad in te trekken zoals het bevel van de Heer, hem overgebracht door Ananias, hem opdroeg. Aangezien de Allerhoogste de geheimen van het menselijk hart onderzoekt, zag Hij de ernst waarmee de heilige apostel aan zijn wekroep gehoor gaf en zich beschikbaar stelde aan zijn wil en beschikkingen. Hij ontving hem niet slechts met grote vreugde, maar vermenigvuldigde op onvoorstelbare wijze zijn genaden, gaven en wonderschone gunsten, die Paulus zelfs nooit ontvangen zou hebben of zelfs verdiend zou kunnen hebben zonder deze volledige onderwerping aan de wensen van de Heer.
275. In overeenstemming met deze waarheden, mijn dochter, wens ik dat gij, tot volledige uitvoering van mijn zo dikwijls herhaalde bevelen en waarschuwingen, alle zichtbare, schoonschijnende en bedrieglijke zaken zult vergeten. Herhaal dikwijls en meer met het hart dan met de lippen die woorden van de heilige Paulus: “Heer wat wilt Gij met mij doen?”. Want zodra gij iets van eigen keuze gaat beginnen, dan is het niet waar, dat gij uitsluitend de wil van God wilt doen. Het instrument heeft als beweging of handeling alleen die door de kunstenaar daaraan gegeven wordt en indien het zijn eigen wil had dan zou het tegen de wil van de gebruiker kunnen ingaan. Ditzelfde geld tussen God en de ziel: want indien zij enige wens heeft om onafhankelijk te zijn van God, dan zal zij in opstand komen tegen Gods welbehagen. Aangezien Hij de vrijheid, die de mensen gegeven is, niet aantast, staat Hij toe, dat deze vrijheid de mens doet verdwalen zodra ze besluit haar weg te gaan, zonder rekening te houden met de Schepper.
276. En aangezien het niet passend zou zijn, dat de handelingen van de schepselen in dit sterfelijke leven op wonderbaarlijke wijze zouden geleid worden door de goddelijke macht, heeft God, opdat de mensen geen valse verontschuldigingen kunnen maken, een wet in hun harten geplant en ook zijn heilige Kerk gesticht, opdat zij de goddelijke wil mogen kennen en hun gedrag richten op de vervulling daarvan. Daarenboven heeft Hij als extra veiligheid, oversten en priesters in zijn Kerk aangesteld, opdat de mensen hen horend en gehoorzamend de Heer, in hen, zoude gehoorzamen. Al deze veiligheid bezit gij, mijn liefste, ten volle, zodat gij niet behoeft toe te geven aan enige neiging, gedachte en wens van uzelf noch aan uw eigen wil in welk opzicht dan ook, onafhankelijk van degene die belast is met de leiding van uw ziel, want die is door de Heer naar u gezonden, juist zoals Ananias naar de heilige Paulus. Verder zijt gij op bijzondere wijze verplicht tot deze gehoorzaamheid, omdat de Allerhoogste u met speciale liefde en genade omgeeft en het zijn wens is u als een instrrument in zijn handen te gebruiken, u te helpen, te leiden en te bewegen, zowel rechtstreeks als indirect, door mij en zijn heilige engelen!! En dit alles doet Hij, zoals gij wel weet, zeer getrouw! Overweeg dan hoeveel redenen gij hebt om aan uw eigen verlangens te sterven en uitsluitend voor de wil van God te leven en dat deze wil leven dient te geven aan al uw handelingen en activiteiten. Houd daarom op met uw voortdurende overpeinzingen en zelfvertrouwen en bedenk dat zelfs, indien gij de wijsheid van de grootste geleerde zoudt bezitten, gij de adviezen zoudt kennen van de allervoorzichtigsten en de natuurlijke intelligentie van de engelen, gij zijn wil, met dit alles, lang niet zo volmaakt zoudt volbrengen dan door daarvan afstand te doen en alles aan zijn goddelijke welbehagen over te laten. Slechts Hij weet wat u past en jaagt dit na met eeuwige liefde; Hij zoekt wegen voor u en leidt u op deze paden. Sta toe dat zijn goddelijk licht u leidt zonder tijd te verliezen uw plicht te doen, want in dit uitstel zit gevaar van dwaling en in mijn leer ligt alle veiligheid en succes. Grif dit in uw hart, opdat gij mijn tussenkomst moge verdienen en daardoor tot de nabijheid van de Allerhoogste gebracht moge worden”.
Geef een reactie