Uit het boek “”De mystieke stad Gods”; visioenen aan Maria van Agreda gedaan, deel 6 blz. 221/226. Het boek is de bestellen bij Mw. Th.Keulemans, Timorstr. 16 6524 KC Nijmegen. tel. 024-3280067 en kost €12,–
Enige verschijningen van Christus, onze Heiland, aan de Maria’s en de apostelen; de voorzichtigheid van de koningin bij het luisteren naar de verslagen van deze verschijningen van de Heer.
766. Nadat Jezus, onze Heiland, verrezen en verheerlijkt, zijn allergezegendste moeder had bezocht en haar vervuld had met glorie, besloot Hij, als liefhebbende Vader en Herder de schapen van zijn kudde, die de ergernis over zijn lijden verspreid hadden, weer bijeen te brengen. De heilige aartsvaders en allen die Hij verlost had uit het voorgeborchte bleven voortdurend in zijn gezelschap, ofschoon het slechts aan onze grote koningin was voorbehouden hen te zien, met hen te spreken en zich met hen te onderhouden in deze tijd tussen de verrijzenis en de hemelvaart van haar goddelijke Zoon. Wanneer de Heer niet aan anderen verscheen, verbleef Hij met zijn geliefde moeder in het cenakel. Zij verliet deze zaal niet in deze veertig dagen. Daar genoot zij van het gezelschap van de Verlosser van de wereld en van het koor van profeten en heiligen, die de Koning en de koningin vergezelden. Om zijn verrijzenis bekend te maken aan de apostelen begon Hij zich te vertonen aan de vrouwen, niet vanwege hun zwakheid, maar juist omdat ze sterker waren in hun geloof en in hun hoop op de verrijzenis. Dit is de reden waarom zij het privilege genoten, de verrezen Christus als eersten te zien.
767. De evangelist Marcus (Mc 15,47) meldt de speciale aandacht waarmee Maria Magdalena en de andere Maria de plaats waar het lichaam van Jezus was neergelegd, bezien hadden. Het was dan ook geen wonder dat zij zich, in gezelschap van andere vrouwen, op de avond van de Sabbat van het cenakel naar de stad begaven om nieuwe welriekende oliën en geurige kruiden te kopen, teneinde daarmee de volgende dag naar het graf te gaan voor een hernieuwde balseming. Zondags, geheel onkundig van het feit dat het graf op gezag van Pilatus (Mt 27,65) onder bewaking was gesteld en van zegels voorzien, spoedden zij zich in alle vroegte daarheen om hun godsvruchtige plannen uit te voeren. Op hun weg dachten zij slechts aan de moeilijkheid van het bewegen van de zware steen, die zij voor de opening van het graf hadden zien rollen, maar hun liefde zou deze hindernis wel overwinnen, al wisten ze niet hoe dit zou geschieden. Toen ze vertrokken van het cenakel was het nog donker, maar voordat ze aan het graf kwamen was de zon reeds opgegaan, want op die dag weerden de drie uren van duisternis die na de dood van de Heiland waren opgetreden, gecompenseerd door een vroege zonsopgang. Dit wonder kan overeenstemming brengen in de verklaringen van de heilige Marcus en de heilige Johannes, wanneer de eerste schrijft, dat de Maria’s na zonsopgang kwamen en de tweede zegt, dat het nog donker was toen zij kwamen (Mc 16,2; Joh 20,1), want beiden zeggen terecht dat zij zeer vroeg, voor het ochtendgloren vertrokken en dat de zon, door zijn snelle opkomst reeds boven de horizon was bij hun aankomst aan het graf, ofschoon ze deze korte weg zeer snel hadden afgelegd. Het graf was in een gewelfde spelonk, een soort kelder, waarvan de ingang bedekt was door een grote stenen plaat. Daarin, iets naar één kant en boven de grond, was het holle stuk steen waarin het lichaam van de Heiland rustte.
768. Even voordat de Maria’s over de moeilijkheid de steen te verrollen spraken, vond er een plotselinge heftige beving van de aarde plaats. Tezelfdertijd opende een engel van de Heer het graf door de steen opzij te rollen. Bij het horen van dit geluid en het voelen van de aardbeving vielen de wachters ter aarde. Zij waren verstijfd van schrik en verwarring, ofschoon zij de Heer niet zagen. Want het Lichaam van de Heer was niet meer in het graf; Hij was reeds verrezen en had het graf reeds verlaten, voordat de engel de steen opzij had gerold. De Maria’s waren beangstigd maar zij werden door God bemoedigd en naderden het gewelf. Dichtbij de ingang zagen zij de engel op de steen zitten die hij had weggerold. Hij zat daar, zijn gelaat straalde, zijn kleren waren sneeuwwit (Mc 16,5). hij sprak tot hen: “Weest niet bevreesd; gij zoekt Jezus van Nazareth die gekruisigd was; Hij is verrezen, Hij is niet hier; zie de plaats waar ze Heem hadden neergelegd”. De heilige vrouwen traden binnen. Zij zagen en werden vervuld van smart, want op dat moment waren ze meer ontroerd door de afwezigheid van de Heer dan door de woorden van de engel. Toen zagen ze twee andere engelen, gezeten aan elke kant van de uitholling, die tegen hen spraken: “Waarom zoekt gij de Levende bij de doden? Herinner u de woorden die Hij tot u sprak toen Hij nog in Galilea was, dat Hij op de derde dag zou verrijzen. Maar ga, zeg aan de leerlingen en Petrus, dat Hij hen voorgaat naar Galilea. Daar zullen zij Hem vinden! (Mc 16,7).
769. Toen de engelen hen herinnerd hadden aan Jezus’woorden, herinnerden zij zich eveneens wat de goddelijke Meester gezegd had. Zij waren nu zeker van zijn verrijzenis. Ze spoedden zich weg van het graf en brachten verslag uit van hun bevindingen aan de elf apostelen en de andere volgelingen van de Heer. Maar velen van hun waren geschokt in hun geloof en de woorden van hun Meester en Verlosser zo weinig indachtig, dat zij het verhaal van de vrouwen als een vluchtige hallucinatie beschouwden. Terwijl de vrouwen, bevend van vreugde, aan de apostelen vertelden wat zij gezien hadden, ontwaakten de schildwachten uit hun bedwelming en herwonnen het gebruik van hun zintuigen. Toen ze het graf open en leeg zagen, spoedden zij zich naar de prinsen en priesters om daar mededeling van te doen. Deze geraakten in grote verwarring; zij belegden een vergadering om vast te stellen wat zij zouden kunnen doen om het effect van dit wonder af te zwakken, want dit zou niet verborgen kunnen blijven. Zij besloten de soldaten veel geld te geven om hen over te halen te zeggen dat gedurende hun slaap de leerlingen van Jezus het lichaam uit het graf hadden genomen. De priesters verzekerden de wachten dat hen niets zou kunnen overkomen. Zij verspreidden deze leugen onder de Joden. Menigeen was zo dwaas om dit te geloven en er zijn in onze dagen, die hardnekkig en blind genoeg zijn om daarop in te gaan en de getuigenis van deze soldaten willen aannemen over feiten die gebeurd zouden zijn terwijl zij sliepen.
770. Ofschoon sommige leerlingen en apostelen het verhaal van de Maria’s als een onzinnig verhaal beschouwden, gingen toch Petrus en Johannes, die zich graag persoonlijk wensten te overtuigen, haastig naar het graf, op de voet gevolgd door de heilige vrouwen (Joh 20,3). De heilige Johannes kwam daar als eerste aan. Nog voordat hij het graf was binnengegaan, zag hij de wikkels terzijde liggen. Hij wachtte de komst van Petrus af, trad terzijde en liet Petrus voorgaan. Beiden zagen dat het heilige lichaam niet in het graf was. De heilige Johannes werd nu bevestigd in datgene wat hij begonnen was te geloven toen hij de koningin van de hemel, geheel veranderd en verheerlijkt had aangetroffen en hij beleed zijn geloof. De twee apostelen keerden terug om verslag uit te brengen over het wonder, dat zij in het graf hadden waargenomen. De Maria’s bleven in een plaats, iets verwijderd van het graf en praatten over de gebeurtenissen. Maria Magdalena betrad voor de tweede maal, onder tranen en in grote beroering, het graf ofschoon de apostelen de engelen niet gezien hadden, werd zij hen gewaar. Zij vroegen haar: “Vrouw, waarom weent gij”? (Joh 20,5). Zij antwoordde: “Omdat ze mijn Heer hebben weggenomen en ik niet weet waarheen ze Hem gebracht hebben”. Na dit antwoord verliet zij de tuin rondom het graf en ontmoette de Heer. Zij herkende Hem niet en dacht dat Hij de tuinman was. Ook de Heer vroeg haar: “Vrouwe, waarom weent gij? Wie zoekt gij”? Magdalena wist niet, dat Hij de Heer was en antwoordde Hem alsof Hij de tuinman was, zeggende: “Heer, indien Gij Hem elders gebracht hebt, zeg mij dan waar gij Hem neergelegd hebt en ik zal Hem wegbrengen”. Toen sprak de liefhebbende Meester haar toe met het volgende woord: ‘Maria’en bij het uitspreken van haar naam liet Hij zich door de toon van zijn stem herkennen.
771. Zodra Magdalena Jezus herkend had, werd zij vervuld van vreugdevolle liefde. Zij antwoordde Hem, zeggende: “Rabboni, mijn Meester”! Zij wierp zich aan zijn voeten en wilde ze kussen, zoals zij dit gewend was. Maar de Heer voorkwam haar, zeggende: “Raak Mij niet aan, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, waarvan Ik werd uitgezonden, maar keer terug naar de anderen en zeg aan mijn broeders, de apostelen, dat Ik naar mijn en hun Vader ga”. Toen verliet Magdalena Hem, vervuld van troost en jubelend. Kort daarna ontmoette ze de andere Maria’s. Zij hoorden haar aan, luisterden naar haar ontmoeting met Jezus, verrezen uit het graf en terwijl ze nog onder tranen tezamen beraadslaagden wat hen te doen stond, ver scheen Hij hen, zeggende: “God redde U”. Zij allen herkenden Hem zoals de heilige Matteüs ons vertelt; zij vereerden zijn heilige voeten. De Heer beval hen ten tweede male naar de apostelen te gaan, hen te vertellen, dat zij Hem ontmoet hadden en dat zij naar Galilea moesten gaan, waar zij Hem in verrezen staat zouden aanschouwen (Mt 28,9). Jezus verdween daarna. De heilige vrouwen spoedden zich naar het Cenakel om de apostelen te vertellen wat hen overkomen was; maar de apostelen bleven aarzelen hun geloof te tonen (Lc 24,110. Daarna gingen de vrouwen naar de koningin van de hemel om haar te vertellen wat er gebeurd was. Ofschoon Maria alles wist wat voorgevallen was door haar verstandelijk schouwen, luisterde zij met bewonderenswaardige liefde en voorzichtigheid. Van hun verhaal maakte zij gebruik, hen te bevestigen in hun geloof in de geheimenissen van de menswording en hen in te lichten over de teksten van de heilige Schrift die daarop slaan. Maar de hemelse koningin vertelde hen niet wat geschied was, ofschoon zij de lerares van deze getrouwe en toegewijde leerlingen was, juist als de Heer de Leraar was van de apostelen op het gebied van het geloof.
772. De evangelisten delen niet mee wanneer de Heer aan Petrus verscheen, ofschoon de heilige Lucas dit wel vermoedt maar het was na zijn verschijning aan de vrouwen. Hij verscheen voor hem persoonlijk, als het Hoofd van de Kerk en voordat Hij aan alle apostelen tezamen of aan enige van hen afzonderlijk verscheen. Het geschiedde op dezelfde dag, nadat de heilige vrouwen hem op de hoogte gesteld hadden van zijn verschijning aan hen. Spoedig daarna vond de verschijning plaats van de Heer aan de twee leerlingen, die in de namiddag van die dag naar Emmaüs gingen, hetgeen tot in de bijzonderheden door de heilige Lucas (Lc 24,13) verteld wordt. Deze stad is zestig stadiën van Jeruzalem verwijderd, dat is gelijk aan vier Palestijnse of twee Spaanse mijlen. De ene heette Kléopas en de andere was de heilige Lucas zelf. Het had op de volgende wijze plaat: De twee leerlingen verlieten Jeruzalem, nadat zij de verslagen van de vrouwen gehoord hadden. Onderweg praatten zij over de gebeurtenissen van het lijden, de heiligheid van hun Meester en de wreedheid van de Joden. Zij verwonderden zich erover, dat de Almachtige had toegestaan dat deze heilige en onschuldige Man zulke kwellingen en zulk onrecht had moeten doorstaan. De een zei: “Wanneer is ooit een dusdanige zachtheid en liefde in een mens voorgekomen”? en de andere antwoordde daarop: “Wie heeft er ooit van zulk een geduld gehoord, zo zonder een woord zonder een klacht of zelfs maar het minste teken van verontrusting in uiterlijk voorkomen of in houding? Zijn leerstellingen waren heilig, zijn leven treft geen blaam, zijn woorden waren woorden van het eeuwige leven, zijn daden kwamen allen ten goede. Wat kon de priester dan zien in Hem om een dusdanige haat in zich op te wekken”? De andere antwoordde: “Waarlijk, Hij was in alle opzichten prachtig; geen mens kan ontkennen dat Hij een groot profeet was; Hij volbracht vele wonderen, Hij gaf het gezicht aan blinden terug, gezondheid aan de zieken, het leven aan doden en overlaadde allen met zegeningen. Maar Hij zei, dat Hij op de derde dag na zijn dood zou verrijzen -dat is vandaag- en dat hebben we niet gezien”. De andere antwoordde: “Hij heeft ook gezegd dat Hij zou gekruisigd worden dat werd letterlijk bewaarheid”. (Mt 20,19).
773. Onder dit gesprek verscheen Jezus aan hen in het gewaad van een pelgrim en als iemand die hen toevallig onderweg ontmoette. Hij groette hen en sprak: “Waarover spreekt gij? Het komt mij voor dat gij bedroefd zijt”. Kléopas antwoordde: “Zijt gij de enige vreemdeling in Jeruzalem, dat ge niet weet wat gedurende deze dagen in de stad is voorgevallen”? De Heer zei: “Wat is er dan gebeurd”? Waarop de leerling antwoordde: “Weet Gij niet wat de prinsen en priesters Jezus van Nazaret hebben aangedaan, een Man, heilig en machtig; in woorden en daden; hoe zij Hem veroordeelden en gekruisigd hebben? Wij hoopten dat Hij Israël verlossen zou door uit de doden op te staan, maar nu is de derde dag reeds aangebroken en wij weten niet wat er geschied is. En enige van de vrouwen van de leerlingen hebben ons verschrikt: zij gingen heel vroeg op deze dag naar het graf en vonden geen lichaam. Zij zeiden dat zij enige engelen gezien hadden die hen vertelden, dat Hij verrezen was. Daarna gingen enige van ons naar het graf en vonden bewaarheid wat de vrouwen gezegd hadden. We zijn nu op weg naar Emmaüs om de gebeurtenissen af te wachten”. Toen antwoordde de Heer: “O kleingelovigen! Waarom begrijpt gij niet dat alles zo moest geschieden; dat Christus al deze pijnen en die verschrikkelijke dood moest ondergaan om binnen te kunnen gaan in zijn glorie”!
774. Op grond van deze mysteries legde de goddelijke Meester hen toen zijn leven en dood voor de verlossing van het menselijk geslacht uit. Hij interpreteerde voor hen verscheidene teksten uit de heilige Schrift: van het lam dat Mozes liet slachten en eten, nadat de drempel en deurpost waren getekend met zijn bloed; de dood van de hogepriester Aäron; de dood van Samson door het losbandig leven van zijn bruid Dalilah; vele psalmen van David die de zondige raad, de kruisiging en het verdelen van zijn kleren voorafspiegelden en dat zijn lichaam geen bederf zou kennen; de woorden uit het Boek der Wijsheid, duidelijker in Jesaja en Jeremia over zijn lijden, nl. dat Hij er uit zou zien als een melaatse, een man van smarten en dat Hij naar de slachtbank gebracht zou worden zonder zijn mond te openen en in Zacharias die Hem zag, doorboord door vele wonden en vele andere passages van de heilige profeten die duidelijk de mysteries van zijn leven en dood openbaarden. Door de kracht van deze argumenten ontvlamde in de leerlingen geleidelijk de liefde en werd hun geloof, dat zeer verduisterd was, wederom verlicht. En toen ze dichtbij de burcht van Emmaüs waren en de Meester hen te verstaan gaf, dat Hij verder wilde gaan, smeekten zij Hem om bij hen te blijven, aangezien het reeds laat in de avond was. De Heer stemde daarin toe en zat met hen aan het avondeten aan, zoals dat bij de Joden gebruikelijk was. De Heer nam het brood, zegende en brak het en liet hen daardoor duidelijk merken, dat Hij hun Verlosser en Meester was.
775. Zij kenden Hem, omdat Hij de ogen van hun zielen geopend had. Op hetzelfde moment verdween Hij uit hun lichamelijke ogen en zagen zij Hem niet meer. Maar zij verkeerden vanaf dat ogenblik in vreugdevolle verwondering.Ze onderhielden zich over de brandende liefde, die ze gevoeld hadden, toen Hij met hen over de schriften sprak. Ze keerden direct naar Jeruzalem terug, ofschoon de nacht reeds gevallen was. Zij gingen naar het huis waarin de apostelen zich teruggetrokken hadden uit angst voor de Joden. Daar troffen zij hen aan, sprekende over de verrezen Heiland en hoe Hij reeds aan Petrus verschenen was. Daaraan voegden de twee leerlingen toe wat hen overkomen was op weg naar Emmaüs en hoe zij de Heiland herkend hadden aan het breken van het brood in de herberg van Emmaüs. Bij deze bijeenkomst was ook de heilige Thomas aanwezig, maar ondanks de verslagen van de apostelen en het getuigenis van de heilige Petrus, die verklaarde dat hij de verrezen Meester had gezien en ondanks de verhalen van de vrouwen volhardde hij in twijfels en ongeloof. Hij verliet wat haastig hun gezelschap, wat veroorzaakt werd door zijn ongelovigheid. Kort daarna, toen Thomas al vertrokken was en de deuren opnieuw gesloten waren, trad de Heer binnen en verscheen aan de anderen. Toen Hij in hun midden gekomen was, zei Hij tot hen: “Vrede zij u. Ik ben het, vrees niet”.
776. Bij deze plotselinge verschijning vreesden de apostelen dat wat zij zagen een geest of een spook was. Maar de Heer voegde aan zijn laatste woorden toe: “Waarom zijt gij zo verward en waarom komen allerhande gedachten in uw harten op? Beschouwt mijn handen en voeten en weet dat Ik het zelf ben: betast Mij en zie voor uzelf, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u kunt zien in Mij”. De apostelen waren zo opgewonden en dusdanig in verwarring geraakt dat zij; ofschoon ze Hem voor zich zagen en zijn wonden aanraakten, zich niet konden realiseren, dat Hij het was tegen wie zij spraken en die zij aanraakten. De liefdevolle Meester wilde hen nog meer geruststellen en sprak tot hen: “Geef Mij iets te eten, indien er iets eetbaars aanwezig is”. Zij boden Hem gebakken vis en een stukje honingraat aan. Hij at er een beetje van en verdeelde de rest onder hen, zeggende: “Weet gij niet dat alles wat er met Mij geschied is, overeenkomst met wat door Mozes en de profeten in de psalmen en in de schriften is neergelegd en dat alles in Mij vervuld moest worden zoals het geprofeteerd werd”? En met deze woorden opende Hij hun harten; zij kenden Hem en begrepen de teksten van de schriften over de passie, de dood en de verrijzenis op de derde dag. Na hen op deze wijze geïnstrueerd te hebben sprak Hij hen als volgt toe: “Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u, opdat gij de wereld kennis zult bijbrengen over de waarheid, over God en over het eeuwige leven, terwijl gij berouw en vergeving van zonden predikt in mijn Naam´. Hij ademde over hen en zei ´Ontvangt de heilige Geest, opdat de zonden die gij zult vergeven, vergeven zullen worden en die gij zult houden, gehouden zullen blijven. Predikt dit aan alle volkeren, te beginnen in Jeruzalem`.
Na hen op deze wijze getroost en hun geloof bevestigd te hebben en hen met alle priesters de macht om zonden te vergeven, geschonken te hebben, verdween Hij uit hun midden.
777. Dit alles vond plaats in afwezigheid van Thomas, maar spoedig daarna keerde Hij terug naar de verzamelde apostelen, die hem vertelden wat er in zijn afwezigheid geschied was. Maar ofschoon hij hen zo veranderd en in vreugdevolle stemming aantrof, bleef hij ongelovig en verzette hij zich tegen de aanname van dit bericht, zeggende, dat hij niets zou geloven van alles wat hem verteld werd dan tenzij hij met eigen ogen de Heiland gezien zou hebben en zijn vingers in de wonden van de zijde van de Heer en van zijn handen zou gelegd hebben (Joh 20,25). In deze koppigheid volhardde de ongelovige Thomas gedurende acht dagen. Daarna trad de Heiland wederom door gesloten deuren binnen en verscheen temidden van de apostelen waaronder Thomas. Hij begroette hen zoals gewoonlijk, zeggende: “Vrede zij u”en riep toen Thomas bij zich die Hij op zachte wijze terechtwees:”Kom thomas en raak met uw handen de wonden in mijn zijde en in mijn handen aan en wees niet zo ongelovig maar laat u overtuigen en geloof”. Thomas raakte de goddelijke wonden aan en werd innerlijk verlicht om te geloven en zijn onwetendheid te erkennen. Hij wierp zich op de grond en sprak: “Mijn Heer en mijn God”! waarop de Heer antwoordde: “Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd, maar gezegend zijn zij die niet gezien en toch geloofd hebben”! De Heer verdween en liet de apostelen en Thomas vervuld van Licht en vreugde achter. Zij wendden zich onmiddellijk tot de heilige Maria om haar te vertellen wat er gebeurd was juist zoals ze ook na de eerste verschijning van de Heer gedaan hadden.