Uit het boek “In de stroming van de liefde” blz. 141 t/m 167, door P.Victor Sion o.c.d.
Deze prachtige zielsbeweging van de H.Tersia is zeker ook geschikt voor iedere ziel die met God wil leven!!
In deze tijd dat er vele huwelijken stranden zeg ik van harte: “Geef je helemaal over aan je Hemelse Vader met wat hij voorheeft met jouw.
Omarm je eigen kruis; het is de meest nuchtere liefde die men maar bedenken kan, maar het is tevens de meest opbouwende liefde die men maar bedenken kan en weet ze komt van Gods oneindige Liefde. Geef je hieraan over; het is meer dan de moeite waard!!! Greeth.
DE ZIELSBEWEGING VAN DE OVERGAVE
Terwijl Teresia ons de middelen aanwijst, om van dag tot dag de weg te volgen die zij voor ons heeft uitgestippeld, let zij er wel op, geen enkel waardevol gegeven, voor het geestelijk leven te verwaarlozen: wàt is de mens en wàt is God…? Hij is Vader, altijd bereid ons te vergeven. Hij heeft tot ons gesproken door zijn Zoon, die om ons te redden tot ons is afgedaald. En Jezus heeft ons deze overvloed van zijn liefde willen bekendmaken door ons aan zijn eigen Moeder te vertrouwen.
Wat de mens betreft, daarover maakt de heilige zich absoluut geen illusies. Hij is zwak en behoeftig als een arm vogeltje, even machteloos en afhankelijk als een kind dat voortdurend valt. Zonder zwaarmoedigheid komt zij toch steeds op onze onvolmaaktheden terug, op onze fouten en ellende. Ze weet, dat die zwakheid verschillend is volgens ieders persoonlijkheid en dat ieder er op zijn eigen manier tegen zal moeten reageren. Wat hierop neerkomt, dat er dus zeer veel verschillende mogelijkheden zijn op de weg van de kinderen. Met hoeveel tact en voorzorgen leidt Teresia elk van haar novicen op de weg die zij hun voorhoudt! Zij schrijft ook niet op dezelfde manier aan haar twee “geestelijke broers”. Zij past zich met wijs inzicht aan hun persoonlijke gesteltenis en praktische omstandigheden aan. De raadgevingen, die ons van haar bewaard bleven, dragen ook een heel persoonlijk karakter en kunnen niet klakkeloos op ieder geval worden toegepast. Zij vragen aanpassing en wij moeten hier vooral de geest in zien, waardoor zij werden ingegeven, er de grote lijn in herkennen die aan alles ten grondslag lag. Teresia twijfelt er niet aan of die geest van kindsheid kan zich soepel in alle omstandigheden ontwikkelen. Het is van belang reeds vanaf het begin helder in te zien waar het om gaat, daar kan soms enige tijd van opletten en aanleren mee gemoeid zijn. Teresia zelf heeft haar leerschool moeten doormaken en daarom kan zij, beter dan wie ook, waarschuwen voor wat er slechts de schijn van is en ons leren in alle omstandigheden inwendig “in Jezus’armen” te leven, soepel en volgzaam zoals het een geestelijk kind past.
WAT MEN VERMIJDEN MOET
Doen “alsof”. Een ziel zou zich, onder voorwendsel van “overgave”, in zichzelf kunnen opsluiten ofwel teleurstellingen en gevoelens van gekwetste eigenliefde laten bestaan, die zij zichzelf niet wil bekennen. Als het om bekoringen of afwijkingen gaat die uit onze natuur voortkomen, moeten wij niet om die moeilijkheid heenlopen of onszelf wijsmaken, dat ze niet bestaan. Zoiets zouden we bovendien niet lang kunnen volhouden zonder andere en ernstige gevolgen: die opgekropte, verdrongen gevoeligheid van onvoldane neigingen zouden zich wel eens alle tezamen als een onoverkomelijk struikelblok aan ons kunnen opdringen. Daarom houdt Teresia niet op, er haar zusters voor te behoeden. Zij denken met grote stappen in het geestelijk leven vooruit te gaan en staan dn plotseling even ontredderd tegenover moeilijkheden die zich soms ineens opstapelen. Teresia kijkt de beproevingen vlak in de ogen om zich dan genoodzaakt te zien, ze aan God toe te vertrouwen. Zo brengt Teresia ons terug tot het bewustzijn van onze eigen geringheid: een kind doet toch geen pogingen om zijn eigen beperktheid te loochenen, het maakt er integendeel een reden tot vertrouwen van.
Zogenaamde ijver.
Een andere bekoring kan ons overvallen: verstrooiing zoeken om de ingetogenheid te ontvluchten. Gedrukt onder de last van dagelijkse ongetrouwheden, lukt het de mens niet zich in het gebed edelmoedig aan God over te geven. Met een hart dat vermoeid en verdoofd in Gods tegenwoordigheid vertoeft, is het besef van Gods alziende blik op onze armoede een last temeer. In die halfslachtige houding -te laf om de sprong in Gods armen te wagen en gepijnigd door een samenzijn met Hem, die reden heeft teleurgesteld te zijn- zoeken wij een oplossing in allerlei werkzaamheden, die ons in beslag nemen en de inwendige aandacht van God afleiden, en zulks nog wel met het idee, dat die ijver voortkomt uit het verlangen te werken voor zijn glorie! Neen, we worden niet geholpen met God te ontvluchten, maar we moeten los zien te komen van onszelf. Daar wijst Teresia haar novicen op: “U moet als het ware een zekere afstand bewaren tegenover uw persoonlijk werk, er nauwgezet de voorgeschreven tijd aan besteden, maar met vrijheid van hart. Vroeger heb ik eens gelezen, dat de Israëlieten met één hand werkten aan het bouwen van de muren van Jerusalem en met de andere een zwaard vasthielden. Dat is een goed beeld van de manier, waarop wij te werk moeten gaan.”
Schijnbaar “goede bedoelingen”.
Het zou een even ernstige vergissing zijn aan onze natuurlijke neigingen en verlangens tegemoet te komen onder het mom van bovennatuurlijke bedoelingen. Schuilt in ieder van ons niet het heimwee naar een aardsparadijselijke “volmaaktheid”? In plaats van onze natuur te hervormen, voeden wij haar op vernuftige wijze en zo blijft de ziel op hetzelfde peil, zonder zich daarboven te verheffen. Er zijn karakters, die met deze bekoring meer te strijden hebben dan andere, en men moet hen daarop wijzen. Hun natuurlijke pogingen kunnen in Gods oog geen waarde hebben. Zij menen weliswaar naar God te streven, maar in de grond zoeken zij zichzelf. Hun persoonlijkheid wordt niet helder en zuiver. Hoe vaak moest Teresia de eigenliefde van haar zusjes niet ontmaskeren of hen erop opmerkzaam maken, dat hun schijnbaar goede bedoelingen in de grond zelfverheerlijking waren! Zij duldt niet, dat zij hun geest met klatergouden illusies voeden. “Niet dat ik de diepe gedachten, die de ziel voeden en met God verenigen, versmaad; maar sinds lang heb ik begrepen, dat men er niet moet op steunen en de volmaaktheid niet moet laten bestaan in het ontvangen van veel verlichtingen. De schoonste gedachten zijn niets zonder daden.” De heilige legt de werkelijkheid onmeedogend bloot en laat hun zien, dat zij door louter natuurlijke neigingen geleid werden. Al die min of meer onbewuste pogingen om in zelfbehagen zijn “ik” te bevredigen zijn niet in overeenstemming met de geestelijke kindsheid. Om veilig op de weg van de kinderen voort te gaan, moet men beginnen met een juist en eerlijk inzicht in onze eigen natuur en ook in de moeilijkheid, die niet zozeer te overwinnen is als wel te aanvaarden, waarboven men niet zozeer moet uitstijgen als wel ze God nederig aanbieden.
Het eigen ritme van de onbeperkte overgave
Deze drievoudige klip moeten wij dus trachten te omzeilen; wij moeten er ons niet met geweld tegen verpletteren. Als een kind voor een moeilijkheid staat, roept het spontaan zijn Vader. Wat Teresia vooral aan het kind-zijn wil ontlenen, is niet het aantrekkelijke, onschuldige of onbezorgde, en nog minder zijn kinderachtige naïviteit, zelfs niet een zekere nederigheid en eenvoud die te weinig diep zijn om als “deugd” in aanmerking te kunnen komen, maar vooral de ‘toestand’ van volledige onafhankelijkheid de noodzaak waarin het kind zich bevindt om kracht en bescherming te verwachten van een ander, aan wie hij het bestaan dankt. Het is van weinig betekenis of de ziel telkens valt onder het gewicht van eigen zwakheid of uitputting! Zij kan tot volmaaktheid komen, als zij zich daardoor maar niet terneer laat slaan, als zij zich maar niet teleurgesteld in zichzelf opsluit. Teresia’s antwoord op deze moeilijkheid is niet alleen van belang voor kloosterlingen, maar voor allen die eerlijk en edelmoedig aan Jezus willen behagen. De zielsbeweging van de overgave komt in iedere omstandigheid van pas. Men behoeft ze maar aandachtig te beschouwen, om er diep van overtuigd te raken. Als een ziel in overgave wil leven, moet zij er niet in toestemmen op het pil van haar moeilijkheden te blijven staan. De inwendige beweging is er juist op gericht, zich los te maken van de aarde om zich tot God te verheffen. In plaats van koppig tegen een bekoring te strijden of zichzelf met geweld te willen overwinnen, verheft de ziel zich dadelijk tot de Vader: zij geeft zich aan Hem over of, beter gezegd zij legt Hem haar moeilijkheid voor en stelt ze in zijn handen. Als een taak haar krachten of vermogens te boven schijnt te gaan, werpt zij zich vol vertrouwen in Gods armen. Niet altijd kan men over een hinderpaal heenstappen, maar dan tracht men er als het ware onderdoor te kruipen in een geest van vertrouwen en toewijding. Zij die vertrouwd zijn met de geestelijke leer van de H.Johannes van het Kruis, ontdekken in deze richtlijnen van Teresia zonder moeite de bekende “anagogische akte” -de vleugelslag van de overgave- die de mystieke Leraar aanraadt, wanneer de ziel zich boven het aardse wil verheffen. Terwijl zij alles onder zich laat, wiekt de ziel in vrije vleugelslag naar oven om God geheel aan te hangen. Men kan dan ook werkelijk van een opwiekende beweging spreken. Gaat het om nutteloze zaken, dan slaagt de ziel erin alles in God te vergeten. Betreft het dingen, waarmee zij zich beslist moet bezig houden, dan ziet zij dat alles in Gods licht en brengt ze met zijn kracht tot stand. Zo wordt alles onherroepelijk tot God teruggebracht. De ziel leidt een leven, dat geheel doorweven is van geloof, hoop en liefde. Telkens als zij zo spontaan naar God opwiekt en zich daarbij van al het overige losmaakt, wordt zij door Hem ontvangen en Hij deelt haar zijn eigen leven mee. In eerste instantie is het een beweging, ingegeven door een sterk geloof, maar volgens de heilige kerkleraar is de diepste grond ervan: de liefde. Teresia heeft de kunst verstaan deze leerstelling in alle bijzonderheden van haar leven te beleven en door haar woord en voorbeeld heeft zij ons de weg gewezen om hetzelfde te doen, zonder dat wij lang behoeven te zoeken en te tasten en daardoor misschien de moed zouden kunnen verliezen.
Groeiende ervaring van die zielsbeweging
Teresia leerde bij ondervinding, dat men er niet onmiddellijk in slaagt deze zielsbeweging volmaakt tot stand te brengen. Er komt oefening bij te pas. Als zij over haar eigen leven nadenkt, ziet zij, dat Jezus haar geleidelijk vormde en dat zij door het leven zelf onderricht werd. Ze zou dat moeilijke begin voor haar zusters gemakkelijker willen maken. Ondanks hun goede wil en de zo juiste aanbevelingen van hun jonge meesteres, zijn zij bij tegenslag maar al te gauw geneigd de strijd op te geven. Zij moet ze telkens weer opwekken en hun leren, voetje voor voetje verder te schrijden op de weg die zij hun wijst. Doordat zij haar eigen ondervindingen overdenkt, kan zij het de anderen lichter maken. Zij weet door eigen ervaring, dat wij in geval van beproeving niet vanzelf komen tot die zielsbeweging van de overgave. Zij vertelt: “Op een avond na de completen zocht ik tevergeefs ons lampje op de planken, die ervoor zijn ingericht. Het was groot stilzwijgen en ik kon dus geen navraag doen. Ik begreep dat een zuster, in de gedachte dat het de hare was, onze lamp had genomen, die ik hard nodig had. In plaats van me om dit gemis verdrietig te voelen, was ik echt gelukkig in het idee dat de armoede niet alleen bestaat in het ontberen van prettige, maar ook van de allernoodzakelijkste dingen. In de uitwendige duisternis werd ik dus innerlijk verlicht.” In dit voorval komt haar houding uit. Het is al een bewijs van grote zelfbeheersing, innerlijk de zuster te verontschuldigen die zich blijkbaar vergist heeft. Maar we kunnen de allereerste natuurlijke reactie wel aanvoelen: een gevoel van ontevredenheid om dit uur van eenzame werkeloosheid, dat gemakkelijk hart en geest zou kunnen blijven verstrooien tijdens de Metten, die erna zouden beginnen. Maar Teresia herleidt het innerlijke “drama” tot de juiste verhoudingen en laat zich inpalmen door de genade, die haar loutert en vrede schenkt! Veeleer is het God, die naar haar toekomt, dan Teresia, die zich bewust bezint op haar eigen handeling. Door haar poging tot naastenliefde, gehoorzaamheid aan het stilzwijgen en geduld, ondergaat zij vredig Gods werking in haar. Zo wij de opwiekende beweging hier nog niet in haar volmaaktheid aantreffen, zien we toch dat Teresia haar volkomen in al haar elementen begrepen heeft sinds 1890. Toen deelde Moeder Agnes haar mee, dat zij er niet op moest rekenen, haar professie op de gewone tijd te doen. Zij zou nog acht maanden moeten wachten. “Op het eerste ogenblik vond ik het heel moeilijk dit grote offer te brengen, maar weldra brak het licht in mijn ziel door. Op zekere dag begreep ik tijdens het inwendig gebed dat mijn zo vurig verlangen naar de professie met een grote eigenliefde vermengd was. Daar ik mij aan Jezus gegeven had om Hem plezier te doen, moest ik Hem niet dwingen mijn wil in plaats van de zijne te doen… Toen zei ik tot Jezus: -O mijn God, ik vraag U niet mijn heilige geloften te mogen uitspreken, ik zal wachten zolang Gij wilt. Alleen wil ik niet, dat onze vereniging door mijn schuld uitgesteld zou worden.” De beweging van overgave wordt in deze tekst kort en goed beschreven. De ziel is zich van de beproeving bewust en lijdt eronder. Maar in plaats van opstandig te worden, zoekt zij naar de oorzaak van haar verdriet. Ze vindt die in haar hoogmoed. Daarop keert zij zich tot God om zich met zijn wil te verenigen door haar verdriet te aanvaarden en dit de Heer aan te bieden zolang Hij het zou willen. Deze overgave maakt eigen inspanning niet overbodig: Teresia gaat aan het werk om haar bruidskleed met nieuwe juwelen te versieren. In deze eenvoudige gebeurtenis onderscheiden wij duidelijk de drie opeenvolgende gevoelens, waaruit de opwiekende zielsbeweging van de overgave is samengesteld: goed de werkelijkheid onder het oog te zien, haar aanvaarden en haar tenslotte aan God aan te bieden. Teresia doorleefde in deze omstandigheid een zeer pijnlijk ogenblik: was de hardnekkige weigering van de directeur (Pastoor Delatroëtte) geen weigering van God zelf? Maar, om in dergelijke bijzonder gevoelige omstandigheden los te komen van zichzelf en zich heldhaftig aan God over te geven, moet de ziel dikwijls in minder belangrijke omstandigheden geoefend zijn. Zr. Genoveva vertelt ons een ander geval: “Het gebeurde eens op een avond, dat zij een lamp in orde moest maken voor het buitenverblijf….. -Ik had daarover veel strijd, vertelde zij mij in vertrouwen, en mopperde inwendig tegen de mensen en de omstandigheden. Ook nam ik het de buitenzusters kwalijk, dat zij mij aan het werk zetten…. Maar opeens ging in mijn ziel het licht op: ik stelde me voor dat ik een dienst bewees aan de Heilige Familie… En toen deed ik het met zoveel liefde, dat ik met gezwinde pas en een hart dat van tederheid overstroomde verder ging. Sindsdien heb ik dat middel altijd gebruikt.” Dit kleine voorval, dat ongeveer in het najaar 1892 moet hebben plaats gehad, tekent ons Teresia, die er tegelijk een les uit wil trekken voor haar zus. Altijd hetzelfde verloop: zich rekenschap geven van de situatie, de bezwarende omstandigheden ervan aanvaarden en ze aan God aanbieden, daarop met meer vuur aan de slag gaan; in plaats van tegen te sputteren, voortsnellen in Jezus’dienst. We behoeven de authentieke geschriften of de herinneringen maar open te slaan, om te zien hoe Teresia’s dagen vol zijn van die opwiekende zielsbeweging, die haar als van nature schijnt af te gaan. Laten we alleen nog zien hoe zij haar vreselijke geloofsbeproevingen verduurt: “Bij iedere nieuwe aanleiding tot strijd, als de vijand mij komt uitdagen, doe ik heel dapper. Daar ik weet dat het laf is in een duel te vechten, draai ik mijn tegenstander de rug toe, zonder hem in zijn gezicht te willen zien. Maar ik snel Jezus tegemoet, ik zeg Hem bereid te zijn tot het vergieten van mijn laatste druppel bloed om te getuigen dat er een hemel bestaat. Ik zeg Hem, blij te zijn, niet van die schone hemel op aarde te genieten.” In deze beschrijving valt ons nog een bijzonderheid op in Teresia’s handelwijze, waarvan wij goed de draagwijdte moeten vatten om het geheim van haar overwinningen te kennen. Wij moeten geen open strijd aanbinden met de vijand, alsof wij hem met onze eigen kracht zouden kunnen neerslaan: zich alleen tegenover hem stellen, is vrijwel hetzelfde, als hem bij voorbaat laten winnen! Teresia werpt zich niet in de strijd, maar trekt er zich uit terug om zich in Jezus’armen te werpen, en daarmee heeft zij zich aan de kant van de Overwinnaar geschaard. “In alles zegepralen we glansrijk door Hem, die ons liefheeft.” Zij laat aan God alleen de eer van de overwinning, om zo de vijand des te zekerder te verslaan. De anagogische akte door St.Jan van het Kruis geleerd, deze opwiekende zielsbeweging komt zo in ieders bereik te liggen: het gaat er slechts om, eerlijk te aanvaarden, dat er een moeilijkheid te overwinnen is, deze God in handen te geven om Hem zelf de eer van de overwinning te laten. Wie zou daartoe niet in staat zijn?
Aard en structuur van de opwiekende beweging
Daar Teresia zelf eerst na nooit aflatende trouw tot de volmaaktheid in deze overgave kwam, kon zij haar novicen ook leren, hoe zij telkens opnieuw deze akte moesten stellen, voordat zij daarin spontaan te werk zouden kunnen gaan. Als het hun niet lukt, wijst dit erop dat zij één van de elementen van deze zielsbeweging hebben verwaarloosd; zij wilden vermoedelijk al te vlug van de moeilijkheid afkomen of bleven er te lang mee bezig. In Teresia’s ervaringen onderscheiden wij steeds drie opeenvolgende elementen: eerst het eerlijk en helder inzien van de strijd, de bekoring, de onrust; daarop even kordaat tot het inzicht komen, dat onze kracht niet toereikend is om eroverheen te komen, en tenslotte het voornaamste: de toestand waarin wij ons bevinden, het besef van onze ontoereikendheid aan God aanbieden. Door die akte van overgave aan God, blijven wij niet terneergedrukt onder de last die ons bezwaart, maar onze toevlucht tot Hem maakt er ons reeds vrij van. De omstandigheden zelf hebben Teresia genoodzaakt, tot een klaar inzicht te komen en wij zien haar telkens op die onderdelen terugkomen in de raad, die zij haar novicen geeft. Dat neemt niet weg, dat die drie elementen tezamen een organische eenheid vormen, zodra wij ons maar totaal aan God overgeven.
Objectiviteit in het vaststellen van de toestand.
De ziel, die zich in een verontrustende omstandigheid bevindt, moet allereerst trachten tot een objectief inzicht te komen, zonder de moeilijkheid te overdrijven en zonder haar te loochenen. Toen Teresia hoorde, dat haar professie werd uitgesteld, ontdekte zij, dat haar droefheid, althans voor een deel, het gevolg was van gekwetste eigenliefde. Die ondervinding was leerzaam en wij horen haar zeggen tot een novice die zich beklaagt, dat de priorin meer belangstelling heeft voor een andere zuster dan voor haar: “U houdt niet van onze Moeder, maar van uzelf!” Ook weet zij, dat menige gedrukte zielstoestand aan oorzaken buiten onszelf te wijten kan zijn: “Het is een grote beproeving, alles zo somber in te zien, maar dat ligt niet helemaal aan u.” Maar dat mag
nog geen aanleiding zijn, ons zonder meer bij onvolmaaktheden neer te leggen. “Als we een fout begaan, moeten wij nooit de schuld geven aan bijkomstige omstandigheden, zoals ziekte of het weer, maar inzien dat die misstap een gevolg is van onze onvolmaaktheid, zonder er ons ooit om te ontmoedigen.” Teresia maakt dus onderscheid tussen de toestand, die niet van ons afhangt, en de daad, waarvoor wij verantwoordelijk zijn. Liever loopt zij gevaar een zekere gewetensangst te veroorzaken, dan al te ruime gewetens te vormen. Dit laatste kan er bij haar fijngevoelige, trouwe liefde tot Jezus niet door. Gods eisen blijven dezelfde, maar de zondaar moet er de moed niet bij verliezen en “in een hoekje gaan treuren”. Hij moet tot de Vader gaan, die alles vergeeft, zich zonder vrees schuldig verklaren, omdat hij daardoor alles aan Gods barmhartigheid zal verkrijgen. De overgave moet de vrucht zijn van een onbeperkte nederigheid, nooit kunnen wij eerlijk genoeg onze zwakheid erkennen. Teresia dringt er daarom bij haar novicen op aan, zichzelf te zien zoals zij werkelijk zijn. Toen Zr. Genoveva zich eens al te bezorgd maakte, dat men de versleten dekens te stevig zou uitkloppen, vroeg haar meesteres fijntjes: “Wat zou u doen, als het uw taak niet was ze te verstellen?” Evenmin mag men een toestand overdrijven, om zich te laten beklagen of zich al te gevoelig te laten gaan: in alles moeten de juiste verhoudingen bewaard blijven. Is iemand al te fier om een prijzenswaardig initiatief? Hoe zou u er tegenover staan, als u het niet zelf bedacht had, maar als een ander het u had opgedragen het zo te doen? Want als het erom gaat, ideeën van anderen over te nemen of er zich bij aan te passen, vindt men genoeg bezwaren. Altijd objectief blijven! En de heilige kent daarvoor geen beter middel dan maar telkens op onze zwakke kanten te wijzen. Doet zij dat om te ontmoedigen? Zeker niet!
Het vredig aanvaarden van de feitelijke toestand.
Teresia wil dat wij loskomen van onszelf. Bewust van onze nietigheid moeten wij ons haasten, ze te erkennen en te aanvaarden. De mens behoeft zichzelf niet te ontvluchten, geen afkeer van zichzelf te krijgen omdat hij arm en ellendig is, evenmin moet hij zijn zwerende plekken met welbehagen beschouwen: het gaat er slechts om, geduld met zichzelf te hebben, te dulden en niet zijn kwalen te verergeren. Wij haalden reeds haar fijngevoelige briefje aan Moeder Agnes aan, waarin zij een opwelling van slecht humeur bekent. We laten hier nogmaals die tekst van 25 mei 1897 volgen, omdat wij daarin de vrede aanvoelen, waarmee Teresia haar eigen armoede erkent:
“Ik heb er geen verdriet meer van als ik zie, dat ik de zwakte zelf ben. Integendeel, ik beroem er mij op en verwacht elke dag, nieuwe onvolmaaktheden in mij te ontdekken. Ik beken dat die verlichtingen omtrent mijn nietigheid mij meer goed doen dan verlichtingen in het geloof.” Zij vindt in haar ellende een bron van vreugde. In plaats van bedroefd te zijn, is zij blij. Zij is zo zwak, God zelf zal haar oprichten. Als zij zich bij Hem aanmeldt, zal God genoodzaakt zijn tussenbeide te komen. “Ik ondervind een gevoel van levendige blijdschap, niet alleen voor onvolmaakt uitgemaakt te worden, maar vooral het te zijn.” Waarom zou zij bedroefd zijn om de ongunstige mening die men over haar heeft, zij is het er immers zelf mee eens? De anderen hebben gelijk. Er is geen aanleiding zich daar bedrukt bij te voelen, daar haar pijnlijke toestand Gods vaderlijke hulp afroept. Haar geestelijke armoede voedt en prikkelt haar hoop. Maar de zielen zijn bang voor hun behoeftigheid en dat betreurt Teresia. “Hoe weinigen zijn er die het rustig aanvaarden, telkens te vallen, altijd zwak te zijn, die blij zijn zichzelf op de grond te zien en er door de anderen opgemerkt te worden!” Als zij terugkomt op de vergelijking, die zij in haar brief aan Zr. Maria van het H.Hart gebruikte, vat zij haar onderricht tenslotte samen in dit beeld: “We moeten maar geduldig de buien over ons laten komen, wat geeft het of we ook al een beetje nat worden!” Om de verschillende elementen in deze geestelijke akte beter te doen uitkomen, maakten wij onderscheid tussen 1) het zich bewust maken van een bestaande moeilijkheid en 2) het aanvaarden van onze beperktheid. Teresia zelf laat dit niet altijd uitdrukkelijk naar voren komen, maar dat betekent niet, dat dit proces haar ontgaat. “Het voornaamste is: van onze eigen zwakheid overtuigd te zijn (a) en ze te aanvaarden (b), “zegt zij. Deze leer is juist het tegenovergestelde van farizeïsche “volmaaktheid” en de zuivere weerklank van de evangelische nederigheid, die de H.Paulus op zijn wijze tot uitdrukking bracht: “Het liefst zal ik dus op mijn zwakheden roemen.”
Opwaartse zielsbeweging.
Het volstaat niet, met zichzelf genoegen te nemen zoals men is, men moet zich opdragen. Teresia’s kunst is het, de ziel te beletten op zichzelf terug te vallen en haar te helpen tot God op te stijgen. Het woord “overgave”, dat Teresia zo lief is, schijnt slechts de passieve kant van die geestelijke opwiekende beweging uit te drukken. Maar wat zou ons aanvaarden betekenen zonder dit opdragen? Teresia blijkt in de praktijk sterk erop aangedrongen te hebben, zich in Gods armen te werpen. Daar zij er zo vertrouwd mee werd, begrijpt men haar ijver om al haar zusters tot die staat van geestelijke reflex-beweging te zien komen. Toch zouden wij een vergissing begaan, als wij ons Teresia’s opvoeding stijf en gelijkvormig zouden voorstellen. Haar bijzonder soepele methode schikt zich naar de omstandigheden en de zieletoestanden. In zijn boek over de H.Teresia van het Kind Jezus heeft Van der Meersch sterk de nadruk gelegd op het belang van het kennen en aanvaarden van zichzelf. Maar dit derde element, in Teresia’s oog onmisbaar, dat bestaat in het zich wegschenken aan God door alles van Hem te hopen, liet hij in het geheel niet uitkomen. Daardoor heeft hij het grote geheel van Teresia’s opvattingen verdraaid.
Voor een beginner die zich nog moet oefenen in die akte van totale overgave, zal het beter zijn, zich niet al te zeer in de een of andere moeilijkheid te verdiepen. Hij zou erin kunnen blijven steken. Later, als de kalmte teruggekeerd is, kan hij proberen er objectief op terug te komen. In het begin doet men beter, zich zonder aarzelen aan de Overwinnaar uit te leveren, om zich niet te ontmoedigen door een nauwkeurige ontleding van hetgeen een bron van lijden is. “Vaak geven wij ons pas na veel beraadslaging, wij aarzelen alvorens onze geestelijke of stoffelijke belangen op te offeren. Maar dat is geen liefde, want liefde is blind.” Toen Teresia Zr. Genoveva aanried om hun kinderlijke uitvinding, nl. van “onder het paard door te gaan”, in praktijk brengen, gaf zij er deze uitleg bij: “Onder de zaken doorglippen wil zeggen: ze niet van dichtbij beschouwen, er niet over redeneren.” We moeten niet onder de invloed komen van een tegenstander, die ons op zijn terrein lokt, maar ons er zo spoedig mogelijk van losmaken. Een novice mag zeker haar kleine narigheden vertellen, maar pas als er geen “vonkje van hartstocht” meer over is. Op de allereerste plaats moet de ziel zich aan God overgeven. Pas later mag zij, als zij “afgekoeld” is, over het gebeurde nadenken om zichzelf beter te leren kennen. Dan breekt het ogenblik aan dat de ziel, door het licht van de genade, de onzuiverheid van haar motieven duidelijk in ziet. Beter dan het grondigste gewetensonderzoek openbaart God haar eigen beperktheid en zwakheid. Juist dan moet men niet bezig blijven met zich te bekijken en te beluisteren. Het licht werd aan de ziel gegeven om haar aan te sporen, zich in het zuiverende vuur van de goddelijke liefde te werpen. In plaats van de moed te verliezen omdat zij zich plotseling zo lelijk ziet, moet zij zich vlug tot God wenden om Hem te bewijzen, dat zij zich werkelijk aanvaard zoals zij is. Teresia erkent in haar wijsheid Gods werk. Wanneer haar zus Zr. Genoveva, het niet meer nodig heeft dat men haar de ogen opent, en zij haar in vertrouwen over haar ellende en zwakheid komt spreken, wacht Teresia er zich wel voor, haar op natuurlijke wijze te troosten door het sombere schilderij wat op te klaren of haar aan te sporen zich door menselijke inspanning te verbeteren. Meer dan ooit is het dan het ogenblik zich in Jezus’armen te werpen. Aan een zuster, die een ziekelijke neiging heeft tot sombere gedachten, schrijft de heilige: “Het is lelijk zo te kniezen in plaats van te gaan slapen aan Jezus’Hart. En als Zr. Genoveva zich beklaagt “nooit goed te worden”: “O ja, u zult er komen, O.L-Heer zal u zover brengen.” Altijd hetzelfde beginsel: zich onmiddellijk, zonder uitstel aan God overgeven. Als de ziel zich niet onttrekt aan deze belichting van eigen zwakheid, die God haar geeft om haar inniger tot zich te trekken, gaat zij als van nature en met een enkele vleugelslag tot de Vader. Zodra zich een moeilijkheid voordoet, vlucht zij naar boven. Als een vijand opdaagt, schuilt een kind zich dadelijk in Vaders armen. Tegen het einde van haar leven kan Teresia niet anders meer reageren. Zij wordt zo volkomen door de H.Geest omhoog gericht, dat zij het voor een ongetrouwheid aanziet, zich lang met menselijke beschouwingen op te houden. Haar raadgevingen in verband met de naastenliefde konden zulk een diepte bereiken, omdat zij nooit op de anderen toetreedt zonder hun de liefde van God te brengen, evenals zij nooit naar de Vader gaat zonder Hem haar naaste zelf bij te brengen. “Er zijn ogenblikken waarop men zo weinig met zichzelf op zijn gemak is, dat men haast heeft eruit los te komen…. Ik zie geen andere manier van uit mijzelf te treden dan door een bezoek aan Jezus en Maria en door daden van naastenliefde.” In iedere omstandigheid moet men diezelfde opwaartse zielsbeweging hernieuwen. -Hiervan gaf Teresia ons een voorbeeld tijdens haar ziekte.- De onbenulligste kleinigheid even goed als prettige en gemakkelijke dingen moeten een gelegenheid worden om ons tot God te wenden. “Ik vond het eenvoudiger, aan God onder dankzegging aan te bieden, wat naar mijn smaak was.” Als de natuur de overhand heeft of de geest niet vurig genoeg in God geborgen is, wordt Teresia niet bedroefd. “Ondanks het gevoel dat op het eerste ogenblik in mij opkwam, heb ik telkens tot God gezegd, dat ik Hem nog meer beminde.” Iedere struikeling brengt haar aan Jezus’voeten en haar grootste overwinning is het wel, zelfs haar voorbijgaande onvolmaaktheden aan te bieden. “Ik zeg vlug tegen O.L-Heer…. laat mij ook dit, dat Gij mij uit liefde als een beproeving overzendt, aanbieden… Ik ben blij, dat ik U dit leed mag geven.” Wat in de overgave van belang is, is de top. Zich aan God geven in de staat waarin men verkeert, dàt is de gesteldheid waar men vanaf het begin van het geestelijke leven tot het einde telkens op terug moet komen. Zowel een rouwmoedige zondaar als een groot heilige zullen er hun voordeel mee kunnen doen. Om zich zo geheel in Gods handen over te geven en in alles op Hem te vertrouwen, is er dikwijls een lange tijd van oefening en inspanning nodig.
Maar laten wij niet moe worden telkens de weg te gaan, die wij Teresia zo trouw zagen volgen. Uit haar teksten blijkt zonder de minste twijfel, hoe drie bewegingen in die akte van overgave ineenvloeien, te beginnen bij het zich bewust maken tot aan de zielsbeweging van de overgave, die het gevolg is van de nederige en eerlijkke aanvaarding van onze beperktheid.
Concrete eenheid in deze zielsbeweging
Hier laten wij nog enkele teksten volgen, waarin wij de drie elementen, door de ontleding afzonderlijk beschouwd, bijeen vinden in de vlotte reacties van onze heilige.
“Als ik aan de moeilijkheden en het lijden denk die mij nog te wachten staan, sta ik ’s morgens op met des te meer vreugde en vertrouwen, omdat ik er meer gelegenheden in zie, om Jezus mijn liefde te tonen en de kost voor mijn kinderen te verdienen.” De elkander opvolgende momenten zijn hier heel duidelijk: bewustmaking, aanvaarding, -evenals Jeanne d’Arc neemt Teresia alles van de goede kant op-, tenslotte de opdracht met een apostolische inslag, waardoor de blik verruimd en alle zelfzucht verbannen wordt. Tegenover Zr. Genoveva verklaarde zij: “Ik wil liever onrechtvaardig beschuldigd worden, omdat ik mij dan niets te verwijten heb, en dat geef ik met vreugde aan God. Vervolgens verneder ik mij bij de gedachte, dat ik best in staat zou zijn te doen waarvan ze mij beschuldigen.” Hierin is de volgorde anders: Teresia wendt zich allereerst tot God, hetzij door een reactie die een tweede natuur werd, hetzij uit vrees voor eigen zwakheid. Daarom blijft zij niet bij de feitelijke omstandigheden stilstaan. Daarna keert zij zich in zichzelf, niet om zich te rechtvaardigen, maar om zich te vernederen. Zo gedraagt zij zich ook, als zij met de novicen spreekt: “Weest blij dat God, door u uw zwakheid te laten voelen, u de gelegenheid geeft een groter aantal zielen voor Hem te winnen.” Nu zien wij weer de drie etappes in rechte volgorde: bewustzijn van onze zwakheid (wat heel pijnlijk kan zijn) – vredige aanvaarding omdat die zelfkennis een gave Gods is waarvoor wij Hem nooit genoeg kunnen danken, -opdracht, dikwijls met geestdriftige edelmoedigheid, omdat de ware zin van het leven is Jezus te beminnen en Hem te doen beminnen.
In de praktijk blijkt Teresia met grote vaardigheid te werk te gaan, om haar zusjes deze gewoonte van deze opwaartse zielsbeweging bij te brengen. Nu eens laat zij een novice aan zichzelf over, om haar “te dwingen niets van menselijke hulp te verwachten, tot God te gaan, haar fouten in te zien en zich te vernederen.” Dan weer legt zij het op een meer moederlijke manier aan, maar altijd zal de enige troost, die zij geeft, bestaan in een opwekking de sprong naar God te wagen.
Eens was Zr. Genoveva geheel ontmoedigd door het gedrag van een lastige zieke en zij kwam bij Teresia. Zij schrijft: “Zij ontving mij vriendelijk, troostte en bemoedigde me (met deze woorden): “Ja, ik begrijp, dat het u veel kost… O, wat zou ik blij zijn, als men mij dat gevraagd zou hebben. De natuur zou het misschien lastig gevonden hebben, maar ik zou, dunkt me, met veel liefde gehandeld hebben, door te denken aan dit woord van O.L-Heer: Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht.” Bij een andere gelegenheid dezelfde opvoedingsmethode: “In plaats van te trachten ons van onze moeilijkheden te bevrijden, liet zij ze ons goed onder het oog zien… “We luisteren weer naar Zr. Genoveva: “Als ik haar bijvoorbeeld ging zegge”: Nu is het zaterdag en mijn helpster, die deze week de houtkist moet vullen, heeft het vergeten te doen, terwijl ik er altijd zo goed op let als het mijn beurt is, probeerde zij me te verzoenen met hetgeen zo mijn verontwaardiging gaande maakte. Zonder erop uit te zijn, mijn somber relaas te ontzenuwen of op te helderen, drong zij me, de moeilijkheid van meer nabij te beschouwen, en deed zij, alsof ze het met mij eens was: Zeker, laten wij aannemen dat uw medezuster alle fouten begaat die u haar aanwrijft… -Zij handelde aldus om mij niet af te stoten en werkte verder op die basis door. Geleidelijk bereikte zij, dat ik mijn lot aangenaam vond, dat ik ernaar verlangde dat de zusters tegenover mij tekortschieten in oplettendheid en voorkomendheid, dat mijn gezellinnen hun taken slecht vervullen en ik in hun plaats berispt word, beschuldigd verkeerd gedaan te hebben, waarmee ik niet eens belast was. Kortom, zij bracht mij in de volmaakte gevoelens. Als dan de overwinning behaald was, haalde zij voorbeelden van deugd aan van de novice, die ik aanklaagde. Al spoedig maakte mijn ontstemming plaats voor bewondering, en ik dacht, dat de anderen beter waren dan ik. Meer nog, als zij geweten had, dat de bewuste houtkist door die zuster gevuld was, sinds ik daar voor het laatst geweest was, wachtte zij er zich wel voor, mij dit te zeggen, hoewel die mededeling mijn strijd onmiddellijk beëindigd zou hebben. Volgens het plan, dat ik hier beschrijf, was zij erin geslaagd, mij in volmaakte gevoelens te brengen, en zei dan eenvoudig: Ik weet, dat de kist vol is. Soms bezorgde zij ons een dergelijke verrassing en maakte van die omstandigheid gebruik om ons aan te tonen, dat men zich vaak opwindt om redenen die niet of alleen maar in onze verbeelding bestaan.”
De brief van het lammetje aan de herderin.
Het sterkste en meest indrukwekkende document dat de H.Teresia ons nagelaten heeft over de overgave, is heel zeker de brief, die zij aan de Eerw. Moeder Maria van Gonzaga schreef na haar herkiezing tot priorin op 21 maart 1896. Daarin geeft zij ons zowel de methode als de praktijk van de kleine weg. Er moest niet minder dan zevenmaal gestemd worden bij die verkiezing en men begrijpt gemakkelijk wat voor drama de priorin inwendig beleefde bij de gedachte aan mogelijke verdeeldheid in de communiteit. Teresia wachtte drie maanden, voordat zij schreef. Beter dan wie ook begreep zij de ontreddering van haar Moeder, daar deze zich bij de heilige had uitgesproken. Om haar te troosten, bad zij voor haar, daar zij zeker aan anderen de eer wilde laten, de vrede in de harten te herstellen. Maar de tijd gaat voorbij en er verandert niets. Dan voelt Teresia dat zij spreken moet. Er bestond voor haar geen zwaardere plichtsvervulling: eerbied en oprechtheid, flinkheid en goedheid moesten daarin tot één geheel worden. Wie zou daartoe in staat zijn? Jezus!! Dadelijk vertrouwt Teresia alles aan Hem toe. Hijzelf zal tussenbeide komen, van Hem alleen zal de priorin zowel bemoediging als verwijten ontvangen: haar sprong naar Jezus geeft Teresia het middel om de vrijheid van geest te vinden, terwijl zij innerlijk het leed van haar priorin meevoelt. Het komt erop neer, dat zij bij Jezus de voorspreekster van haar “herderin” wordt. De tact en de glimlach van het “lam” maken er een levendig tafereeltje van. De Herderin moet naar de redenen van de Goede Herder luisteren. Maar voor wie in zijn gevoelsleven overhoop ligt, is het moeilijk Christus’ woorden te verstaan. Zij worden door de natuur overstemd, daarom moet er eerst kalmte komen. Langzaam en geduldig leidt Teresia de eerste bewegingen, om de ziel van haar priorin terug te voeren naar de goddelijke vrede. Zoals zij het gewoon is, wil zij ook nu, dat haar Moeder de werkelijkheid onomwonden onder het oog ziet, dat zij de waarheid voor zichzelf niet verdoezelt. Zij gaat door een storm zoals zij zich nog nooit had voorgesteld, maar ook dit werd voor haar van eeuwigheid door Jezus zelf bereid. Het is als een “keurproef” en zij moet er doorheen, zonder aan anderen de schuld te geven. Teresia duldt geen uitvluchten. Misschien dacht de priorin, dat die opwindende verkiezing een teken was van “wereldse invloed” in de communiteit. Dat is niet zo, verzekert Teresia. Dat voorwendsel belet de ziel klaar te zien. Van de andere kant is de priorin misschien geneigd, in niemand meer vertrouwen te stellen, op geen van haar zusters nog te rekenen. Maar dat is een overdrijving die niet aan Gods bedoeling beantwoordt. Deze passage is van zoveel belang, dat wij ze hier aanhalen: we zien daarin Teresia’s werkelijkheidszin als het om geestelijke leiding gaat. Het is Jezus, die tot haar Moeder spreekt! “Ik zeg niet, volledig van de schepselen afstand te doen, hun liefde en voorkomendheden te versmaden, maar ze integendeel aan te nemen om Mij plezier te doen, er gebruik van te maken als van evenveel treden, want zich van de schepselen verwijderen zou slechts dienen om de aardse wegen te gaan en er te verdwalen.”
Het “lammetje” belet voortdurend haar herderin een menselijk standpunt in te nemen, om haar zo tot Gods gezichtshoek te brengen. Maar zou een bedroefde ziel dan niet een verlichting, een troostend woord uit de hemel mogen ontvangen, waardoor de vrede in haar terug zou keren? Neen, “als ik zou spreken, zou de beproeving ophouden;” de de herderin moet deze doormaken.
Nu kan Teresia een paar stapjes verder gaan: zij heeft het probleem duidelijk gesteld, het ontdaan van menselijke elementen of bedrieglijke ideeën. De beproeving in al haar naaktheid is overgebleven, het lijden werd gelouterd. Dit is nu het ogenblik om het te aanvaarden. Teresia gaat weer met dezelfde fijngevoelige voorzorgen te werk. Wij zagen reeds haar vaardigheid in het opruimen van alle uitvluchten, nu moeten wij de overredingskracht bewonderen, waarmee zij wil bereiken, dat de beproeving goed gedragen wordt. De herderin is tot het inzicht gekomen, dat O.L-Heer “er haar niet van wil bevrijden.” Maar dan moet zij ook begrijpen dat dit kruis van de hemel en niet van de schepselen afkomstig is. Het is een geschenk van Jezus aan zijn uitverkorenen, het moet dus een “geliefd lijden worden, dat dankbaar aanvaard wordt.” De priorin zal er zo toe komen, zich erover te verheugen Jezus’ vernedering te delen. Teresia houdt vast aan deze enige oplossing: een edelmoedige ziel mag zich niet aan Gods wil onttrekken. Nu moet de priorin tot het laatste stadium van de overgave komen. Teresia gebruikt dit woord niet, omdat het te eenvoudig is, te kinderlijk zou kunnen klinken voor iemand die niet op dezelfde wijze gevormd werd. Maar praktisch vraagt Teresia haar, niet te blijven in deze lijdelijke aanvaarding, waarin zij gevaar loopt telkens op zichzelf terug te vallen en daar nog meer door te lijden. Zij moet zich aan God wegschenken. Jezus verzekert haar, dat Hij deze beproeving heeft overgezonden, om “dit minnende hart alleen te vullen,” kortom, om haar liefde te vormen in het vuur van zijn Liefde. Voortaan “moet zij zich nog alleen maar aan Hemhechten;” zij moet al haar hoop op God stellen, die alleen in staat is eraan te beantwoorden. Jezus geeft het woord van de psalm weer: “gelukkig hij die zijn kracht in Mij vindt.” Die beweging wordt voltooid in de opdracht, in de bereidvaardigheid van heel haar wezen tegenover de goddelijke liefde.
Persoonlijke beleving. Het geheim van Teresia’s scherpzinnige voorzichtigheid moeten wij nergens anders zoeken dan in haar trouwe, dikwijls zelfs heldhaftige praktijk van de volledige overgave, die zij kort voor haar dood in een beroemd geworden zin samenvatte: “De heiligheid bestaat niet in een of andere oefening, maar in een gesteltenis van het hart, waardoor wij nederig en klein worden in Gods armen, bewust van onze zwakheid en tot in het overmoedige vertrouwend op zijn vaderlijke goedheid.”
Om ons met God te verenigen, stelt Teresia ons dus niets voor, waarbij diepzinnige kennis of buitengewone menselijke waarden nodig zijn. Zij stelt iedere ziel in staat naar heiligheid te streven, als zij zich maar wil aanvaarden zoals God har maakte, al haar ondankbaarheid ten spijt. Zich aan die wetten van de overgave onderwerpen betekent: met zekere pas vooruitgaan, want het is 1) een leven van zelfverloochening, 2) een verzaken aan alle verlammende vormen van eigenliefde, en 3) in de geest van de verlossing leven uit bezorgdheid voor de zielen. De volledige overgave van elke dag is realistisch en concreet, omdat alle menselijke gegevens daarin geëerbiedigd worden, en zij dwingt ons uitsluitend “in Gods armen” te leven.
Het leven in de geest van het kind-zijn is zeker geen gemakkelijke levensvorm. De overgave wordt niet beoefend, om het lijden te verzachten, maar om er alle voordeel uit te halen. Wij zullen ons pas volledig aan God overgeven, als wij van alle zelfzuchtige bedoelingen bevrijd zijn, en dat geschiedt gewoonlijk pas na veel offers. Haar hele leven lang heeft Teresia ons getoond, zonder zich evenwel met mooie woorden te paaien, eenvoudigweg “om God plezier te doen”. Zij vroeg zich zelfs al, hoe zij het in de hemel zou kunnen stellen zonder lijden, zo sterk werd haar offergeest gesteund door haar overgave.
De zelfverloochening, die Teresia ons vraagt, staat ons van nature het meeste tegen, omdat zij verborgen blijft en voortdurend offers vraagt van hetgeen ons het meest ter harte gaat. Gaat het om zorgen of een al te grote bedrijvigheid? Dan moeten wij die vorm van activiteit verzaken, die onze ziel van haar vrede berooft. Van meer belang is het immers dat we ons voor het geheel inspannen dan dat wij ons opwinden met nutteloze kommergedachten. Streeft een onbeheerste neiging in ons naar louter natuurlijke voldoening? Dan moeten wij “neen” zeggen tegen het schepsel en “ja” aan God. Worden wij gekweld door onze fouten of door onze conditie van zondige mensen? Trachten we dan onze onrust te overwinnen, niets goeds van onszelf, maar alles van Gods barmhartige liefde zelf te verwachten. Voelen wij onze beperktheid en onmacht op pijnlijke wijze? Laten we onszelf nemen zoals we zijn en niet alles opeens willen bereiken. In onze overgave aan de liefde zullen wij vrede vinden. Om in het leven van elke dag trouw te zijn in zulke voortdurende akten van zelfverloochening, heeft de ziel méér dan doodgewone moed nodig. Inderdaad het vraagt veel sterkte om zich niet door de moeilijkheden van binnen en van buiten te laten overwinnen, ze eerlijk onder het oog te zien, er telkens een gelegenheid van te maken om zijn liefde aan Jezus te tonen. Zo heeft Teresia het gedaan en op die wijze leidt zij haar novicen, want “alleen de volledige opoffering van zichzelf heet beminnen.”
Wij hebben in deze bladzijden gezien, hoezeer Teresia’s raadgevingen voor talrijke zielen geschikt zijn, omdat zij zich voortdurende beweegt op het plan van ieders dagelijkse omstandigheden. In de leiding van haar medezusters heeft haar “weg” bewezen, van hoge waarde te zijn en zijzelf werd daardoor gedwongen hem praktisch en concreet onder woorden te brengen. Aan een missionaris vraagt zij, die weg niet te verlaten, en zij stelt een seminarist gerust, door hem in deze weg van overgave aan te moedigen. Zijdelings brengt zij haar zus Leonie op dezelfde gedachte, toen deze uit het klooster in de wereld terugkeerde. In haar laatste levensjaar dringt het inzicht tot haar door, dat haar “boodschap” aan een legioen van zielen ten nutte zou kunnen komen. Nu God zich gewaardigt heeft van haar getuigenis gebruik te maken, wil Hij daardoor de zielen verlichten en leiden die door andere “wegen ter volmaaktheid” afgeschrikt worden. Teresia’s leven en woorden zijn bemoedigend, omdat zij voortdurend rekening houdt met ieders feitelijke levensomstandigheden, met de bovennatuurlijke waarde, die er door God in gelegd wordt, en met onze edelmoedige verlangens.
Nu zij omgeven is door een aureool van heiligheid, zouden wij bij het lezen van haar teksten misschien gemakkelijk haar leeftijd en haar ziekte, haar omgeving en levenswijze, en die dikwijls pijnlijke omstandigheden van haar kloosterleven over het hoofd kunnen zien. Maar voor Teresia zelf waren die geringe voorvallen en dagelijkse kleine beproevingen als een springplank naar God. Nooit groeiden zij haar over het hoofd, nimmer maakte het kleine haar kleinzerig of kleinzielig. In plaats van haar te belemmeren in haar vaart, hielpen zij haar omhoog. Ook aan haar novicen vraagt zij, van alle onbeduidende zaken, waarvan het dagelijkse leven van de gewone mensen vol is, “liefde te maken”. Zijzelf houdt, door alle vermoeiende en verwarrende kleinigheden heen, hart en geest helder op het einddoel gericht. Niet alleen is zij blij, kleine offer te brengen, maar ze neemt ze met vreugde op, om ze in Gods armen te werpen en er zodoende zelf niet meer door bezwaard te worden. Haar besloten, verborgen levenswijze, ver van “de wereld”, kan zonder moeite getransponeerd worden in alle omstandigheden, waarin kloosterlingen en wereldlingen zich van dag tot dag bevinden: Zij bleef in de hoogste trouw aan haar roeping toch altijd “van de wereld”. Onvermoeibaar voedt en versterkt zij zich met de bovennatuurlijke werkelijkheden van deze weg van overgave, voortdurend in contact met God. Die trouw volgehouden beweging van onze aardse werkelijkheid naar de hemelse, schijnt wel de meest wezenlijke trek van Teresia’s leer te zijn. In die overgave bewaart zij de zekerheid, haar heiligingsideaal eens te verwezenlijkt te zien, vindt haar geestelijke armoede haar volle uitdrukking. In die overgave ontvangt Teresia Gods verlichtingen om te leven in het geloof aan zijn barmhartige Liefde; in diezelfde overgave voelt zij zich gedrongen, zich als slachtoffer van liefde aan de goddelijke Liefde aan te bieden en zich open te stellen voor de oneindige stroom van goddelijke tederheid. De overgave vat tenslotte heel haar gedachte samen, want men stemt ermee in aldus te leven als een arm, behoeftig kind, in de volle zekerheid bemind te worden door een Vader, die onze waarheid, rijkdom en liefde wil zijn. Die volledige overgave laat beter dan wat ook Gods voorkomendheden uitkomen, want het gaat er eerder om, te ontvangen dan te geven, en zich meer aan Hem over te laten dan uit eigen kracht werkzaam te zijn.
Teresia heeft die waarachtige armoede gewild, om ruimte te geven aan de grenzeloze verlangens van haar hart, de onmetelijke hoop van haar ziel. Zij wil Jezus winnen “langs zijn hart” Zij wil zoveel genaden verkrijgen, dat zij zich van het krachtigste middel, de machtigste hefboom wil bedienen: de liefde die uitdrukking vindt in de overgave, vrucht van de geestelijke kindsheid. In deze geest beoefent zij een volmaakte naastenliefde: haar voortdurend weerkeren naar God stelt er haar toe in staat. Blijft zij vriendelijk, glimlachend, dan is dat omdat alle liefde van God komt,”!! en door de overgave kan zij aan die bron van levend water blijven drinken ten gerieve van haar zusters. Spant zij zich voor de anderen in, dan denkt zij altijd aan het groot getal zondaars dat bekering nodig heeft, aan de geweldige taak van de Kerk. Zij is ervan overtuigd tot die intenties veel bij te dragen en het evangelie verzekert haar, dat zij ook in de hemel werkzaam zal mogen blijven. Daar zal zij onverbrekelijk verbonden blijven met Christus’ genadewerk in zijn Kerk, voor de komst van zijn Rijk.
De beweging van overgave drukt Teresia’s gedachten en verlangens beknopt uit. Evenals haar Akte van Opdracht is zij van ieder ogenblik. Elk werk, elke omstandigheid kan men God in handen geven en er bestaat geen enkel gevoel, geen enkele psychologische toestand, waarvan de ziel zich niet innerlijk zou kunnen vrijmaken door ze aan Hem toe te vertrouwen. Dat was het vruchtbare onderricht dat Teresia enige jaren met uitgelezen tact aan haar novicen gaf. Ieder die haar leerling wil zijn, moet zichzelf een arm kind weten en in Gods vaderarmen leven, om alle zorgen op Hem te werpen. Hem alle bezigheden en moeilijkheden in handen te geven. Teresia, aldus neergevlijd “in Gods armen” of “op Maria’s schoot” zittend, tornt zonder vrees tegen alle stormen op, want “God geeft haar ieder ogenblik wat zij nodig heeft”. Door haar gevormd en opgevoed volgt de ziel de regels van de overgave; zij mag zeker zijn van de goede uitslag, omdat het bewustzijn van haar eigen volkomen armoede de overwinning van de Barmhartige Liefde in haar afroept.
Tags: De overgave; door de H.Teresia van Lisieux, geef je aan haar over!, het kruis is de nuchterste liefde die men maar bedenken kan; het is de meest opvoedende liefde tevens door God toegelaten, je iegen kruis omarm het; alles is in Gods handen, jouw Kruis is de Liefde in actie