
Dit prachtige werk is zeer aanbevelingswaardig aan alle priesters en alle mensen van goede wil om in deze tijd van ongelooflijke gebeurtenissen in de wereld te kunnen standhouden tegen zoveel beproevingen die er op het spel staan! Neem het ter hand en de Genade zal u diepe vrede, vreugde en kracht schenken!! Greeth.
Mijn engel en ik; in 7 treden met elkaar. Uitg. Colomba Oegstgeest.
Nooit meer alleen; Mijn engel en ik!
Openen wij ons hart wijd voor de boodschap van de vriendschap met de ons zo nabije en doorgaans zo onbekende broeder! De heilige Schrift zegt het, maar nergens is het zo waar als tussen engel en mens : “Wie een trouwe vriend vindt, heeft een schat gevonden!”
Op 9 oktober 1958 stierf in Castel Gandolfo Paus Pius XII (Eugenio Pacelli). In de symbolische taal van de zogeheten “Paus-voorspellingen”, lange tijd ten onrechte toegeschreven aan de middeleeuwse Ierse monnik Malachias, werd hij Pastor Angelicus genoemd, de engelachtige herder. Van wege de grote uitstraling die van hem uitging hebben velen de titel zeer toepasselijk gevonden. Zo ervoer een vermaard auteur als Reinhold Schneider de grote paus bij een privé-audiëntie als ‘een lichtstraal. Het is opmerkelijk dat de engelachtige herder op 3 oktober 1958, minder dan een week voor zijn dood, nog een toespraak hield tot pelgrims uit de Verenigde Staten, helemaal gewijd aan de engelen. Daarin sprak hij als volgt:
“Gisteren vierde de Kerk het feest van de heilige engelbewaarders. Wij weten dat engelen onzichtbaar zijn, maar ze zijn groot en machtig. Gods Voorzienigheid heeft hen daarom over heel de stoffelijke wereld als bewakers aangesteld. Zij waken ook over al die landen en steden die gij in deze weken bezocht hebt. En zij zijn het ook, die u op uw grote reis tot hier toe beschermd hebben. Heeft de Heer niet van de kleine kinderen gezegd: ‘Hun engelen in de hemel zien zonder ophouden het Aangezicht van mijn Vader die in de hemel is’? En wanneer kinderen volwassen worden, zouden hun engelen hen dan verlaten? O Nee! Zei de liturgie gisteren niet: ‘Laten wij de lof zingen van de engelen, hoeders van de mensen, hemelse begeleiders, die de Vader aangesteld heeft als bewakers van hun zwakke natuur, opdat zij niet ten offer vallen aan de vijanden die hun ondergang beramen’?
Zulke gedachten komen wij steeds opnieuw tegen in de geschriften van de kerkvaders. Iedere mens, al lijkt hij nog zo gering, heeft een engel die hem op zijn pad begeleidt. De opdracht van de engelen is met zorg over ons te waken, opdat wij ons niet van Christus, onze Heer, verwijderen. Zij beschermen ons niet alleen tegen alle gevaren die ons op onze wegen kunnen bedreigen, maar staan ons ook actief terzijde en moedigen ons aan, steeds hoger te stijgen op de weg naar de heiligheid. Dierbare pelgrims, nu wij u aan het begin van deze maand oktober hier mogen ontvangen, willen wij niet nalaten, u kort aan te sporen, uw innerlijk zintuig voor de onzichtbare wereld die ons omgeeft te wekken en te activeren, want de zichtbare dingen zijn vergankelijk, de onzichtbare daarentegen eeuwig.
Wij willen u bovendien aanmoedigen vertrouwelijke betrekkingen met de engelen aan te knopen die zozeer over uw eeuwig heil en heiligheid waken. Gij zult later, God moge het geven, een hele eeuwigheid in zaligheid met hun verenigd zijn. Leert hen daarom reeds nu kennen!
Paus Pius XII wijst ons hier dus op:
1. de grote hulp die de engelen ons bieden bij de groei in de heiligheid,
2. het belang van het verscherpen van ons innerlijk zintuig voor de wereld van het onzichtbare,
33. de vanzelfsprekendheid van een vertrouwelijke omgang met de engelbewaarder,
4. het blijde perspectief, onze engel ook in de eeuwigheid bij ons te hebben,
5. en op de noodzaak, onze engel al in deze wereld te leren kennen.
De zo nadrukkelijke woorden van Pius XII over de engelen, gesproken aan het einde van zijn roemrijke pontificaat, zou men achteraf als profetisch en providentieel kunnen duiden. Amper vier jaar na zijn dood zal het Tweede Vaticaanse Concilie beginnen (1962-1965), gevolgd door een periode van verwarring, crisis en zelfs geloofsafval, die Paus Paulus VI in 1972 het woord zou ingeven van “de rook van Satan die in de Tempel Gods is binnengedrongen”. De Kerk zal niet ondergaan, maar zij heeft sindsdien wel een bijzondere behoefte aan de hulp van de heilige engelen!. Het is aan ons ze met volharding en vertrouwen aan te roepen!
De wereld van de engelen is een onvoorstelbaar grote en heerlijke schepping. Theologen als St. Augustinus, St.Thomas van Aquino en Kardinaal J.H.Newman waren erdoor gefascineerd. Ofschoon het ook voor ons goed zou zijn voor deze wereld meer belangstelling te tonen, is het dan wel nodig eerst onze aandacht te besteden aan hetgeen voor ons persoonlijk als christenen van vitale betekenis is, namelijk het thema van de engelbewaarders en onze omgang met hen. Het lijkt sterk uitgedrukt, maar is daarom niet minder waar: dit onderwerp is van een brandende actualiteit, vandaag en morgen en tot aan het einde van ons leven.
Het gaat om het avontuur van engel en mens, samen onderweg naar de hemel, met een unieke opdracht in deze wereld en voor deze wereld: de verheerlijking van God en de overwinning van het Rijk Gods op aarde. Het slagen hiervan hangt wat ons betreft wezenlijk af van de mate waarin wij de engel in ons leven een kans geven en wij ons door hem laten leiden.
Centraal staat daarom in de volgende beschouwingen het onderwerp van de vriendschap met degene die ons door God vanuit de hemel tot gids, vriend en broeder gegeven is. Het is belangrijk dat wij in het beleven van deze vriendschap voortdurend vorderingen maken. Hoe de groei in onze vriendschap er in grote lijnen zou kunnen uitzien en welke zeven treden met de heilige engelbewaarder blijken.
De vriendschap ontwikkelt zich in zeven fasen. Het gaat daarbij allereerst om bewustwording, om weten en begrijpen, maar dan ook om waardering voor wat ons hier door het geloof aan schoons en belangrijks aangereikt wordt. Daarom zal de mens er ook iets tegenover moeten stellen, de bereidwilligheid met name zich te engageren en zich door zijn engelbewaarder te laten leiden om de weg naar de heiligheid te gaan. Het gaat daarbij echter ook om een kostbare vriendschap, onderpand van bijzondere genaden, die op een andere wijze niet verkregen kunnen worden!
De leer van de zeven treden wordt behandeld in zeven hoofdstukjes met als titels de volgende trefwoorden:
Weet!,, Luister! Vraag!, Gehoorzaam!, Leer!, Wijd u!, Dank!
Nog een goede raad vooraf. Het is zinvol en zegenrijk, zo vaak u dit ter hand neemt, telkens met een kort gebed te beginnen en te sluiten, eventueel met het gebed tot de H.Engelbewaarder. “Engel van God, die mijn bewaarder zijt, aan wie de Goddelijke Goedheid mij heeft toevertrouwd, bewaar, geleid en bestuur mij. Amen.”
Openen wij ons hart wijd voor de boodschap van de vriendschap met de ons zo nabije en doorgaans zo onbekende broeder. De Heilige Schrift zegt het, maar nergens is het zo waar als tussen engel en mens: “Wie een trouwe vriend vindt, heeft een schat gevonden!”
(1) De eerste trede heet: “Weet!“
Het eerste wat men moet weten, is hetgeen de Kerk ons op basis van de Goddelijke Openbaring, vervat in de Boeken van het Oude en Nieuwe Testament, alsook op basis van de Traditie leert: er bestaat een grote onzichtbare wereld, de wereld van de gelukzalige Geesten, door God geschapen, heilig, machtig; het zijn waardige dienaren van de Allerhoogste. Wij noemen ze gewoonlijk de heilige engelen. Hun verhevenheid overtreft ver alles wat wij, aardbewoners, ons kunnen voorstellen.
De Katechismus van de Katholieke Kerk (KKK) zegt ons hieromtrent: “Het bestaan van de engelen is een geloofswaarheid… De engelen beschikken over intelligentie en wil; het zijn persoonlijke en onsterfelijke schepselen. Zij overtreffen alle zichtbare schepselen in volmaaktheid. De glans van hun heerlijkheid is er de getuige van. Zij zijn er vanaf de schepping en in heel de heilsgeschiedenis, zij kondigen van verre en van dichtbij dit heil aan en staan in dienst van het goddelijk plan van de verwezenlijking hiervan: zij sluiten het aards paradijs, beschermen Lot, redden Hagar en kind, houden Abrahams hand tegen, door hun dienstwerk wordt de Wet meegedeeld, zij leiden het volk van God, zij kondigen geboorten en roepingen aan, zij staan de profeten bij, om maar enkele voorbeelden te noemen. Tenslotte is het de engel Gabriël die de geboorte van de Voorloper en van Jezus zelf aankondigt.”
Het katholieke geloof leert ons bovendien, dat er niet alleen heilige, maar ook boze engelen bestaan. Het gaat om afvallige geesten, die tijdens de beproeving van de engelen al in de dageraad van de schepping tegen de Schepper in opstand gekomen zijn en door God verdoemd werden. Zij bevolken de hel en vormen het Rijk van de Duisternis tegenover het Rijk van God. Het tweede Vaticaanse Concilie zegt hierover: “Heel de geschiedenis van de mensheid is getekend door een zware strijd tegen de Machten van de Duisternis, deze is al bij het begin van de schepping uitgebroken en zal voortduren tot aan de laatste dag. De mens, in deze strijd verwikkeld, moet zonder ophouden vechten om aan het goede trouw te blijven en kan zijn heil niet bereiken tenzij onder grote inspanningen, daarbij geholpen door Gods genade!” In deze strijd heeft God ons in de zending van de engelbewaarders een grote hulp gegeven. In overeenstemming met heel de Traditie verzekert genoemde katechismus: “Vanaf de kinderjaren tot de dood is het menselijk leven omringd door de bescherming van de engelen. Iedere gelovige wordt terzijde gestaan door een engel om hem als een behoeder en herder naar het leven te leiden.” -Het is dus zeker, dat alle gelovigen- maar ook de ongelovigen- hun engelbewaarders hebben.
Daarbij heeft God, menselijk gedacht, het de engelen niet eenvoudig gemaakt. Want de meeste mensen weten, veelal buiten eigen schuld, niet eens dat er engelen bestaan en nog minder dat zij een engelbewaarder hebben. Daaronder zijn, verspreid over heel de aarde en heel de geschiedenis, talloze edele mensen, die van goede wil zijn en die zich zonder het te beseffen toch door hun engelen laten leiden, en zij varen daar wèl bij. Dat bij onwetenden en ongelovigen de boze geesten een gemakkelijker spel hebben ligt voor de hand. Maar onder christenen en aanhangers van andere godsdiensten, waarin ook geloofd wordt aan goede geesten, is het daarbij voor de engelen nier per se gemakkelijker. Zo weten de christenen weliswaar, dat God, zoals Psalm 91 zegt, zijn engelen bevolen heeft over ons te waken. Maar velen beseffen amper wat dat betekent en denken ook praktisch nooit aan de hemelse begeleider. Dat neemt niet weg, dat alle engelbewaarders voor hun beschermelingen bij God ten beste spreken en hen, zoveel mogelijk, beschermen tegen gevaren naar ziel en lichaam.
Wat wij al evenzeer moeten weten is, dat de engel niet alleen een boodschapper van God en een trouw dienaar is: hij is ook vervuld van een grote persoonlijke belangstelling voor ons. De engel en wij zijn in Gods plan, zolang onze aardse weg duurt, als broer en broer, broer en zus! In het boek Tobias spreken de engel Rafaël en Tobias elkaar met aan, ze noemen elkaar . De engelen en wij hebben in deze wereld een gemeenschappelijke zending te volbrengen, waarbij de een de ander nodig heeft en de een de ander helpt. Iedereen heeft van God natuurlijke talenten en bovennatuurlijke genaden ontvangen. Het is nodig ze in te zetten tot Gods eer en tot redding van de zielen. De engelen staan ons daarbij terzijde. Zij leren ons de gebeurtenissen en de kansen van het leven van alledag te zien in het licht van de eeuwigheid en daardoor schatten te verzamelen voor de hemel!. Sinds zij een medezuster met een erg moeilijk karakter langere tijd heldhaftig verdragen en haar bovendien ontelbare attenties bewezen had, komen -aldus de Kleine Theresia- de hemelse heerscharen haar steeds te hulp: “Zij kunnen het niet hebben, dat ik, na in deze strijd gezegevierd te hebben, nog ooit verslagen word.”
De heilige Theresia van Lisieux.
Om te slagen in een ware vriendschap met de engel moeten wij ook weten, dat de zending als engelbewaarder voor de engel zelf een grote ervaring, ja een avontuur is. Dat dit zo is, kan men zich indenken. Voor hem zijn wij, mensen totaal andere wezens, wezens samengesteld uit geest en stof, levend binnen de enge grenzen van tijd en ruimte, onwetend en kwetsbaar. Om ons te begeleiden moet de engel zich bij ons aanpassen en langzaam en geduldig over de kronkelige wegen van onze aarde wandelen, in plaats van met de snelheid van de wind te vliegen door de eindeloze ruimten die hem eigen zijn. Daarbij zijn de engelen in het onzekere over hoe hun reis met ons tenslotte zal aflopen. De engelen weten immers ook niet alles. Zo kennen zij naar het woord van de Heer ook niet het . De mens is zo zwak, zo onberekenbaar, zo vol tegenstrijdigheden en zoveel mensen bevinden zich op dwaalwegen.
Ter illustratie hiervan citeren wij een vers, ontleend aan het bekende gedicht van Kardinaal J.H.Newman: “De droom van Gerontius.“- lett. ‘oude man’ – is gestorven. Over hem spreekt zijn engelbewaarder als volgt.
Heer, die in alles wonderbaarlijk zijt,
het wonderbaarlijkst zijt gij in de mens,
wiens stugge hart gij met zo’n zacht beleid
en tederheid geplooid hebt naar uw wens,
om met een zelfde aantal zalige zielen,
het te vervangen die door hoogmoed vielen.
Hij lag ter aarde, ’t pas geboren wicht,
van Adams bloed, bevlekt met Adams zonde,
verziekt in heel zijn wezen en ontwricht,
met om zijn hart een helse slang gewonden,
die vreemd aan zijn natuur, toch met veel list
zijn jonge ziel tot kwaad te dringen wist.
Toen zond de hemel mij om de balans
van goed en kwaad in hem steeds recht te zetten,
en hem, omsingeld door de dood, nochtans
te winnen en zijn neergang te beletten,
want voor zijn ziel was een te hoog bedrag
betaald als prijs, toen zij gevallen lag.
O, wat een bont, steeds wisselend verloop
van zegepraal en van verslagenheid,
van hoogmoed en berouw, van vrees en hoop
is het geweest, die levenslange strijd.
Nooit heb ik snelheid, nooit geduld gespaard,
als hij geleid moest worden of bewaard.
O mens, uit aarde en hemel vreemd verweven,
aan lager wal geraakte majesteit,
geurige bloem die giftig zaad blijft geven,
kostbare mantel om verdorvenheid!
Die nooit zo dicht bij schande en misdrijf staat
als na ’t verrichten van een grootse daad.
Hoe zouden zuivere geesten ooit verstaan
iets dat uit geest en aarde is saamgeweven,
als wij niet helpend naast hem moesten gaan,
met hem verbonden, heel zijn aardse leven?
Zo weet, meer dan de hoge serafijn,
een bewaarengel, wat mensen zijn.
Dat de engel alles onderneemt om de mens te redden is begrijpelijk vanuit de gedachte, dat hij zijn menselijke broeder toch niet voor altijd verliezen wil! Dat ieder zijn eenmalig eigen engelbewaarder heeft, is dan ook geen private mening. Thomas van Aquino, bekend als ‘doctor angelicus’ (engelachtige leraar’), schrijft dat de engel na onze dood niet meer onze engelbewaarder zal zijn, maar onze ‘medeheerser’ (de idee is, dat engelen en mensen in de eeuwigheid met God zullen heersen). De unieke relatie tussen engel en mens vindt men ook in het daggebed van het feest van de heilige engelbewaarders. De Kerk bidt in de oratie: “God, in uw ondoorgrondelijke voorzienigheid zendt Gij uw engelen om ons te bewaren. Verhoor ons gebed: schenk ons altijd hun bescherming en geef ons eens de vreugde eeuwig bij hen te zijn.” Denken wij ook nog aan de vermaning van Paus Pius XII: “Gij zult later, God moge het geven, een eeuwigheid lang in de zaligheid met uw engelen verenigd zijn. Leert hen dus nu reeds kennen!”
Er bestaan tussen de engelen onderling, zoals ook tussen de mensen, grote verschillen in talenten en gaven die God hun gegeven heeft. Er zijn categorische en individuele verschillen. In de wereld van de engelen vinden wij de categorische verschillen vooral in de hiërarchische opbouw van hun wereld in . De theologie zegt, dat de hoogste koren, die God het meest nabij zijn: Serafijnen, Cherubijnen en Tronen, van God ook het meeste licht ontvangen. Licht betekent hier: kennis!, weten! Het sterkere of zwakkere licht maakt de volmaaktheid uit van engelen en koren. Het licht stroomt van de Serafijnen naar de Cherubijnen, van deze naar de Tronen, en dan verder naar de lagere koren.
De mensheid kan in deze samenhang als een soort onderbouw van de koren van de engelen gezien worden. Voor ons komt het licht namelijk ten dele ook van boven. Het komt direct of indirect van God. Direct komt het van God, met name van het Woord dat in de geschiedenis Mens geworden is. In de proloog van zijn Evangelie noemt St.Jan het woord ‘het licht der mensen’ dat ‘alle mensen verlicht’. Indirect komt Gods licht tot ons door de koren van de engelen. Zo bidden wij tot de engelbewaarder om ons te verlichten.
Ten dele echter komt ons licht van beneden, d.w.z. van de stoffelijke wereld, waarvan wij de indrukken via de uitwendige en inwendige zintuigen in ons opnemen. Deze worden in het verstand omgezet in het licht van begrippen en oordelen waarmee wij alles geestelijk doordringen. Het is goed te weten dat de engelbewaarders gerekend worden tot het 9e en laatste koor. Daardoor zijn ze ons het dichtst nabij en begrijpen ons ook het best. Als engelbewaarders hebben zij door hun omgang met de mensen bovendien ervaringen opgedaan waarvan de engelen van de hogere koren geen idee hebben. Het is goed in dit verband nog kort te verwijzen naar wat in de laatste strofe van het vers van de engelbewaarder van Gerontius bij Newman boven te lezen was: “Hoe zouden zuivere geesten ooit verstaan, iets dat uit geest en aarde is saamgeweven, als wij niet helpend naast hem moesten gaan, met hem verbonden heel zijn aardse leven… Zo weet, meer dan de hoge serafijn, een bewaarengel, wat mensen zijn!
Wat ons echter aan de relatie tussen engelbewaarder en mens mag interesseren is de vraag naar een mogelijke innerlijke verwantschap tussen beiden en wel zo’n eenmalige, dat geen engel innerlijk zo op een bepaalde mens gelijkt als diens eigen engelbewaarder. En omgekeerd geen mens zo op een engel gelijkt als diens beschermeling. Weliswaar mag men niet vergeten dat op basis van hun schepping engelen en mensen wezenlijk verschillen. Maar dit hoeft niet uit te sluiten, dat God in zijn voorzienigheid hen al op voorhand zo op elkaar afgestemd heeft, dat zij op basis van genoemde innerlijke verwantschap een eenmalig duo vormen en zo in Kerk en wereld een grote zending kunnen vervullen. In deze zin zou onze engel geestelijk werkelijk onze broeder kunnen zijn, of zelfs ons (maar dan ook ons , op voorwaarde alsnog dat de mens er aan werkt in goedheid en reinheid zoveel mogelijk op zijn grote begeleider te gelijken. Bedenken wij vervolgens dat onze God een God van liefde is en een God van vriendschap. Het is niet niets wanneer God een engel opdraagt een leven lang een mens op aarde te begeleiden. Het is ook niet niets, wanneer een mens een leven lang oprecht probeert de engel te gehoorzamen en hem te volgen. Maar het is tegelijk voor beiden een grote vreugde, wanneer het contact en de omgang harmonisch is.
Theresia van Lisieux, die -zoals later nog betoogd zal worden- een bijzondere verering voor haar engelbewaarder had, heeft Gods hand ook gezien in enkele contacten met priesters, met wie zij in de laatste jaren van haar leven correspondeerde. Ergens schrijft zij zelfs te geloven, dat zij geschapen is voor de missionaris Abbé Adolphe Roulland. In een brief aan Abbé Bellière meent zij, dat hun zielen “gemaakt zijn om elkaar te begrijpen”. De uitdrukkingen mogen ietwat sterk overkomen, maar het is niet te loochenen dat de heilige voor deze priesters veel betekend heeft en dat de kennismaking met hen ook voor haar een gewin is geweest. Welnu, juist tussen engel en mens bestaat een door God gewilde band die voor de mens van onschatbare waarde is en waaraan het streven er een ware vriendschap van te maken een grote meerwaarde toevoegt.
Dit te kunnen geloven is van eminent belang: wij zien de engel dan met heel andere ogen. Hij is niet zo maar onze engelbewaarder, maar zoveel als onze . Dit zou ons moeten aanmoedigen om een ware vriendschap met hem te sluiten en te proberen van deze vriendschap een kunstwerk te maken en er alle mogelijkheden, genaden en vreugden van te ontdekken.
Van deze vriendschap tussen engel en mens profiteert niet alleen de mens, maar al evenzeer de engel. Dank zij zijn ervaringen met ons zal de engel het mysterie van de Menswording van Gods Zoon veel dieper kunnen begrijpen, evenals het mysterie van het lijden, het mysterie van de Kerk, alsook Gods plannen met heel de schepping op de drie niveaus van geest, materie en mens.
Wat een enorm Godsgeschenk; Mijn engel en ik; voor altijd samen!!
De Katechismus zegt hierover: “Het Vierde Concilie van Lateranen stelt dat God tegelijkertijd vanaf het begin van de tijd uit het niets beide scheppingen, de geestelijke en lichamelijke, d.w.z. de engelen en de wereld geschapen heeft; en daarna het menselijk schepsel dat beide in zich verenigt, samengesteld als het is uit geest en lichaam.” Dit alles door zijn ervaringen als engelbewaarder dieper te kunnen doorgronden is ongetwijfeld een groot gewin, een grote vreugde voor de engel. De heilige Petrus zegt in dezelfde zin, dat het geheim van de Kerk zo wonderbaar is.
Door zijn dagelijkse omgang met zijn menselijke beschermeling, als de steeds aanwezige getuige van diens fouten en dwalingen, leert de engel anderzijds ook zeker op een wijze die wij niet verstaan mee te lijden met onze zwakheden. Dit geldt uiteraard nog veel meer voor Gods Zoon, die als mens geleden heeft en, zoals de Brief aan de Hebreeën het zegt, <daarom als hogepriester kan meevoelen met onze zwakheden>.
(2) De tweede trede heet: “Luister!”.
Bij de tweede trede begint de weg met de heilige engel pas echt. De eerste trede was alleen voorbereiding. Men moet eerst weten wat engelen zijn en leren beseffen, wat voor een groot geschenk de heilige engelbewaarder voor ons is. Bij de tweede trede gaat het om het leren luisteren naar de engel. Het is van het grootste belang, dat wij daarin slagen, om ook de vijf nog volgende treden te kunnen beklimmen en zo in het bezit te komen van wat boven genoemd werd «alle mogelijkheden, genaden en vreugden», die met die vriendschap gepaard gaan. Maar daartoe moeten wij ons openstellen voor het geheim van zijn ononderbroken aanwezigheid in ons leven en moeten wij ons constant door hem laten leiden en begeleiden! En dat is niet eenvoudig.
De engel heeft drie taken aan ons te verrichten.
Zijn eerste taak is die van ons naar ziel en lichaam te bewaren;
zijn tweede die van Gods boodschapper te zijn om ons te verlichten, te bemoedigen en te vermanen;
zijn derde die van een leven lang ons te geleiden en te besturen en zo steeds met ons onderweg te zijn.
Deze drie taken vinden wij afzonderlijk bij de Drie Aartsengelen terug. Ieder van hen is op zijn gebied uniek. St. Michael, aanvoerder van de hemelse machten, is de bewaarder (strijder, verdediger, beschermer) bij uitstek. St.Gabriël is de boodschapper bij uitstek (hij brengt aan Maria de heilige boodschap aller tijden), St. Raphaël is de begeleider bij uitstek, zoals het boekje Tobias laat zien. Onze engelbewaarder moet voor ons op zijn niveau deze taken samen waarnemen. Het bekende gebed tot hem spreekt van bewaren, verlichten en van geleiden en besturen. Het weten omtrent de engelbewaarder roept uiteraard het andere weten omtrent onze tegenstanders in de wereld van de geesten op. Het is goed daar rekening mee te houden en ons daarvoor in acht te nemen.
Origenes (± 185-253), een van de grootste leraren van de christelijke oudheid, schrijft zelfs: “Alle mensen worden vergezeld door twee engelen, een boze, die hen tot zonde wil verleiden en een goede, die hen aanmoedigt de weg van de deugd te gaan!!” En veel auteurs voor en na hem zijn deze mening toegedaan. Bovendien hadden veel heiligen, zoals een heilige Pastoor van Ars en een heilige Padre Pio, regelmatig tastbaar met de Boze te doen. Ook gewone gelovigen hebben soms de indruk door de Boze vervolgd te worden. En van tijd tot tijd hebben wij allemaal wel eens verzucht: “Het lijkt wel of de duivel er mee speelt!” Dit alles betekent gelukkig niet, dat ieder mens constant vergezeld wordt door zowel een goede als een boze geest. Dat heeft de Kerk officieel nooit geleerd. Anderzijds getuigt het van christelijke realisme, te geloven dat de Boze voortdurend in de buurt is. De Heer zelf maakt ons daarop attent in het Onze Vader. Hij laat ons daarin bidden: “En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade.” De Katechismus tekent hierbij aan: “In deze bede is het kwade geen abstract begrip, maar het duidt een persoon aan, de Satan, de Boze.” Het is bij het bidden van het Onze Vader goed hieraan te denken. Achter het kwaad in de wereld en ook in ons eigen leven staat steeds de Boze. Ook de beide Apostelen Petrus en Paulus waarschuwen voor de Boze. St.Petrus schrijft: “Weest bezonnen en waakzaam! De duivel, uw vijand, zwerft rond als een brullende leeuw, zoekend, wie hij zal verslinden. Weerstaat hem, sterk door het geloof!” En St. Paulus zegt het niet minder kernachtig: “Onze strijd gaat niet tegen vlees en bloed, maar tegen heerschappijen en machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis en de boze geesten in de lucht. Grijpt daarom naar de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden en pal te blijven staan, met de gordel van de waarheid, het pantser der gerechtigheid, het schild van het geloof, de helm van het heil, het zwaard van de Geest.” In deze strijd is het een troost de goede engel naast ons te weten. Op een jaloerse wijze waakt hij over ons. Denken wij aan de boven al genoemde Psalm 91, waarin te lezen valt: “Geen onheil zal u treffen, geen plaag uw tent bereiken. Want God heeft zijn engelen ontboden om u op al uw wegen te hoeden. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot.” Dit zich door de heilige engel onder Gods Voorzienigheid geborgen te weten, ontslaat ons dan toch niet van de plicht naar de engel te luisteren, wanneer hij een boodschap voor ons heeft. Dit lezen wij in Exodus 23, 20-22: “Zie, Ik zend mijn engel voor u uit, om u onderweg te bewaken, en u naar de plaats te leiden, die Ik u heb bereid. Wees voor hem op uw hoede, luister naar hem, en wees niet weerspannig. Hij zal uw zonden niet vergeven; want in hem woont mijn Naam. Maar zo gij naar Mij luistert, en alles doet, wat Ik heb gezegd, zal Ik de vijand van uw vijanden zijn en de verdrukker van uw verdrukkers.”
Als God ons zegt: “Luister naar hem!, betekent dit, dat wij de engel kunnen horen, wat vervolgens inhoudt, dat de engel zich aan ons openbaart met een boodschap, een aansporing of waarschuwing. Wij moeten leren zijn signalen op te vangen en daarachter de engel zelf te ontdekken, en daarop te reageren. De engel spreekt immers in Gods Naam. Het is nuttig op dit thema wat dieper in te gaan. Wanneer men vrome christenen zou vragen, of ze hun engel horen, zullen ze doorgaans zeggen: “Nee, dat lijkt mij niet, dat geloof ik niet!” De vraag zelf is hun nieuw, en ze verwachten ook niet dat de engel tot hun zou moeten spreken. Zij vinden het al mooi te weten, dat zij een engelbewaarder hebben en roepen hem ook wel aan en hebben daar baat bij. Maar dat de engel met hen rechtstreeks in contact wil treden, is hun onbekend. Hun ervaringen met de engel gaan niet zover. Zij hebben er ook geen idee van wat in hun leven nog alles mogelijk zou zijn, wanneer zij bewust hun contacten met de engel zouden verstevigen. Dan kunnen werkelijk grote dingen gebeuren.
Een beeld daarvan geeft in het boekje Tobias in het Oude Testament het verslag dat Tobias bij zijn thuiskomst doet van de voordelen die de omgang met St.Raphaël hem gebracht heeft. (Op dat moment weet hij nog niet wie zijn reisgezel eigenlijk was!). “Vader, wat zullen we hem voor loon geven, hoe kunnen wij hem zijn weldaden vergelden? Hij heeft mij op de heen- en terugreis beschermd, en gezorgd dat ik in het bezit kwam van het geld dat u Gabriël lang geleden geleend hebt, en dat ons nu zo goed van pas komt; hij heeft mij een vrouw bezorgd, de boze geest van haar verdreven en daarmee haar ouders van hun zware beproeving bevrijd; hij heeft me gered uit de greep van de vis en u zelf wonderbaarlijk van uw blindheid genezen. Ja, wij zijn door hem met tal van weldaden overladen. Maar misschien wil hij de helft van het vermogen aannemen dat ik heb meegebracht!” Met het luisteren, zo zagen wij, begint de zo genadenrijke weg van mens en engel samen. Het komt erop aan, daarin te slagen. Deze weg zou men een roeping, of zelfs kunst of charisma kunnen noemen. Weliswaar bedoelt God deze weg zeker voor al zijn kinderen, maar de meesten vinden en gaan deze weg niet. Boven spraken wij van christenen die aan de engelbewaarder geloven, die hem zelfs aanroepen en wier gebeden door de engel ook verhoord worden -zoals wanneer men zijn hulp inroept om een verloren voorwerp terug te vinden, of wanneer men hem in een uur van gevaar met nadruk aanroept: “engel, help!” Maar dat alleen is nog geen leven met de engel, geen samen onderweg zijn, geen regelmatige onderlinge communicatie, geen vriendschap.
Men zou kunnen zeggen, dat er twee niveaus van verering van de engelbewaarder zijn. Het eerste is dat, wat wij zoëven kort geschilderd hebben. Dit is de gebruikelijke verering waarmee wij opgegroeid zijn en waarmee wij ook goede ervaringen hebben opgedaan. Maar er is nog een andere wijze van verering! Men kan dit vergelijken met Mariaverering zó en zó. De eerste is die van de normale Mariaverering, eventueel verbonden met het dagelijks rozenhoedje en een mooi Mariabeeld in de kamer dat wij trouw versieren. Het gaat daarbij wel degelijk om liefde, ook een grote liefde voor de Moeder van God. Maar er bestaat nog een andere, en dat is die van met Maria te leven zoals een kind met zijn moeder. De H.Grignion de Montfort heeft ons deze weg geleerd en Paus Johannes Paulus II beval deze ten zeerste aan. Deze gaat ver uit boven de algemene verering van Maria. Zo kent de verering van de engelbewaarder een hoger niveau, het niveau van een werkelijk geslaagde weg met tweeën. Alleen is hierover tot nog toe weinig geschreven. Voor wij verder gaan, is het nodig een mogelijk misverstand uit de weg te ruimen. Wanneer christenen menen de engel niet te horen, is dat geen bewijs dat zij hem dus ook niet horen. (Wij spraken hiervan al vroeger, toen het ging over talloos vele edelmoedige mensen die niet eens weten dat er engelen bestaan en zich toch onbewust door hen laten leiden. Dat dit bestaat, zou voor deze gelovigen een grote troost zijn, tenslotte zijn ze van goede wil en houden vaak ook werkelijk van hun hemelse broeder.) De vergissing van degenen die menen de engel niet te horen, bestaat in het feit dat zij horen zonder zich reflexief bewust te zijn dat zij horen. Het belangrijkste is ook niet, dat wij ons realiseren te handelen op ingeving van de engel. Het belangrijkste is dat wij in feite handelen zoals de engel dat wil en wij daarmee ons voordeel doen. De engelen werken discreet -iets wat wij nooit mogen vergeten- en zoeken niet hun eigen eer. Men mag aannemen, dat reine, eenvoudige mensen, die in Gods tegenwoordigheid leven, praktisch voortdurend door de engelen verlicht worden, niet alleen, ofschoon wel vooral, wanneer zij bidden, de werken van de liefde verrichten enz., maar ook bij hun dagelijks werk en de praktische keuzes van het alledaagse leven. Dat betekent zoveel als dat de engelen hun geweten versterken, en zij daardoor beter onderscheiden tussen goed en kwaad, tussen wat betamelijk is en wat niet. Men kan zeggen, dat de engel dan door het geweten van zijn beschermeling spreekt. Daaruit kan men concluderen, dat het deugdzaam en gewetensvol gedrag van goede christenen voor een groot gedeelte te herleiden is tot de werking van hun engelbewaarder. Maar de engel heeft hun ook al bijgestaan bij hun groei naar een volwassen christelijk geloof, al in de tijd dat zij de katechismus moesten opzeggen, de Tien Geboden van buiten leerden of de christelijke gebeden voor elke dag. Hij opende hun hart, wanneer hun in de liturgie of op school het geloof verkondigd en uitgelegd werd. Gelukkig degenen die nog een goede christelijke opvoeding genoten hebben. Dit alles bevestigd nog een keer de stelling, dat velen naar hun engelbewaarders luisteren, zonder het zich bewust te zijn. Hoe zegenrijk dit ook is, het is alsnog niet het ideaal van de tweede trede: “Luister!”
Komen wij terug op wat boven gezegd werd, dat de engelen ons eigenlijk zonder ophouden verlichten, op voorwaarde dat wij in Gods tegenwoordigheid leven. Dat is de genade van de kleinen, de eenvoudigen, de reinen. Om de engel te horen zouden wij weer kinderen moeten worden. Wij, volwassenen, hebben als gevolg van de erfzonde tijdens onze groei naar de volwassenheid doorgaans veel aan natuurlijkheid, eenvoud, onbevangenheid ingeboet, eigenschappen die wij als kleine kinderen nog hadden. Het is niet toevallig dat de Heer juist bij de kinderen spreekt van de engelen: “Hun engelen in de hemel zien het Aangezicht van de Vader die in de hemel is.” Hij stelt de Apostelen niet voor niets een kind ten voorbeeld en zegt: “Als gij u niet bekeert en als kinderen wordt, zult gij het Rijk der Hemelen niet binnengaan.” Reinheid en armoede van geest zijn al evenzeer gevraagd om aan Gods geheimen deelachtig te worden. Zo jubelt de Heer en dankt zijn Vader met de woorden: “Ik dank u, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen gehouden hebt en aan kleinen geopenbaard. Ja, Vader, zo is het uw welbehagen geweest.”
In de Bergrede bij St.Matteüs prijst de Heer de armen van geest en de reinen van hart zalig: “Zalig de armen van geest, want aan hun behoort het Rijk der Hemelen, zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien.” De wereld van de engelen is de wereld van de Geest, de wereld van het bovennatuurlijke, van het mysterie. En daartoe hebben alleen kinderen toegang! Het genoemde kindzijn is gave en opgave voor allen die naar Jezus’ woord het Rijk Gods willen binnengaan. Dit vraagt van ons discipline, het bedwingen van onze nieuwsgierigheid, onze praatzucht, onze geldingsdrang, het beheersen van onze kwade neigingen, het mijden van onnodige of zelfs bedenkelijke verstrooiingen (o.a. door de media), het breken met sociale contacten die ons geen goed doen, het aankweken van een bepaalde ascese in het gebruik van spijzen en genotmiddelen, en positief het zoeken van «wat daarboven is», concreet het streven naar een leven van gebed, naar een wandelen voor Gods Aanschijn. St.Paulus schrijft: “Zo gij met Christus verrezen zijt, zoekt dan ook naar wat daarboven is en niet naar het aardse. Gij hebt de oude mens afgelegd met zijn gewoonten en de nieuwe mens aangetrokken die tot beter inzicht vernieuwd is naar het beeld van zijn Schepper.” Wie er niet in slaagt, of niet bereid is een geordend leven te leiden en zijn slechte gewoonten als boven aangegeven te overwinnen, komt niet verder. Hij is niet in staat te luisteren. Met het kunnen luisteren of niet staat of valt elke vooruitgang op de weg naar de vriendschap met de engel en wat belangrijker is op de weg naar de heiligheid. De discipline die wij onszelf opleggen, moet konsekwent zijn en al beginnen bij de orde in onze uiterlijke gedragingen. De H.Theresia van Lisieux schrijft in haar leven, dat zij als kind al een grote controle had over de spontane opwellingen van haar natuur. “Hoe gelukkig was ik op die leeftijd, ik begon al van het leven te genieten. Daarbij had de deugd voor mij al haar charmes. Ik had toen al dezelfde instelling als nu en had al een grote macht over mijn handelingen”.
Dit betekende concreet, dat zij nooit een weerwoord gaf, of wanneer zij ten onrechte beschuldigd werd haar mond hield, nooit over wat klaagde, of dat zij haar leesboek bij het verstrijken van de haar toegestane tijd dichtklapte en geen regel verder las, enz. Dit wil niet zeggen, dat het haar geen strijd kostte, maar op de duur ging het vanzelf. Oefening baart kunst, oefening baart ook deugd! Voor wie naar het hogere streeft, en daarbij door zijn engel geholpen wil worden, is de zelfbeheersing en ook de ascese een absolute voorwaarde. Dat moet ons niet verbazen. Een bekend woordenboek van de Franse taal, Le Robert Quotidien, definieert ascese als een «discipline die iemand zich oplegt bij het streven naar morele volmaaktheid of bij de poging door te stoten tot het domein van de religie of tot de wereld van het geestelijke in het algemeen»
Dit heeft ook te doen met een thema waarvoor de moderne mens weinig begrip weet op te brengen, het thema van de zedigheid. Daarmee bedoelen wij geen preutsheid. Concreet kunnen de zogeheten «regels der zedigheid» van volk tot volk, en ook van tijd tot tijd wisselen. De zedigheid heeft te doen met eerbaarheid en welvoeglijkheid in woord en blik, in staan en gaan, heel bijzonder in de wijze van zich te kleden. Bij christenen gaat het daarbij om hun waardigheid van gedoopten, om het weten dat het lichaam een tempel van God is, en dat wij leven onder het oog van God en de engelen. Men zou op dit punt eigenlijk christenen van niet-christenen kunnen onderscheiden. St. Paulus schrijft, dat de vrouw zich bij het gebed in de gemeenschap der gelovigen het hoofd moet bedekken; omwille van de engelen. Wat het laatste betreft, zeiden we al, dat regels van zedigheid nar tijd en plaats kunnen variëren. Daarbij blijft het motief van de Apostel geldig: «omwille van de engelen», d.w.z. dat wij vanwege hun aanwezigheid alsnog eerbied aan de dag moeten leggen, en bij voorbeeld omwille van hen ook onze medemensen eren: de waardigheid van de engelen straalt soms zichtbaar op hun beschermelingen af! In dezelfde zin spoorde de H.Teresia van Lisieux haar novicen aan, bij alles steeds een sereen en waardig gedrag aan de dag te leggen «omwille van de heilige engelen die ons omringen». Gods wereld, de wereld van engelen en heiligen, zou nu al de onze moeten zijn! Hoe zei het nog Paus Pius XII? “Wij willen u al evenzeer aanmoedigen om vertrouwelijke betrekkingen aan te knopen met de engelen die zozeer over uw eeuwig heil en uw heiligheid waken.”
(3) De derde trede heet: “Vraag!”
Vraag en u zal gegeven worden!
De Samaritaanse vrouw bij de waterput.
Zonder er zich rekenschap van te geven doen mensen voortdurend morele keuzes, de ene keer voor de engel en de waarheid, de andere keer voor de Boze en de leugen. Het gaat daarbij niet altijd om een definitieve keuze, een keuze vóór of tegen God. Er bestaan namelijk doodzonden en dagelijkse zonden, zulke die niet «ten dode leiden». Daarbij mogen dagelijkse zonden niet onderschat worden! Zij kunnen ons grote schade berokkenen, onze liefde verlammen en kunnen vroeg of laat tot doodzonden leiden.
Op de weg naar een leven van eenheid met de engel is het belangrijk te beseffen, dat de Boze bij alle zonder der mensen betrokken is, zo niet vooraf of tijdens de zonden, dan toch minstens achteraf, in zover dat hij er altijd zijn voordeel mee doet. Anderzijds is ook de goede engel steeds betrokken bij het goede dat wij doen. Dit leert ons St.Thomas van Aquino naar wie de Katechismus verwijs als hij schrijft: “De engelen werken mee aan alles wat goed is voor ons.” De mens staat dus altijd in de strijd, en heeft, graag of niet, in de onzichtbare wereld zijn bondgenoten èn zijn tegenstanders.
Om verdienstelijke akten te stellen moet de mens in Gods vriendschap, of anders uitgedrukt, in staat vang genade zijn. Mocht de mens dat niet zijn, bevindt hij zich -zij het nog niet onherroepelijk- in de macht van de Boze. Er bestaat bij tal van christenen op dit punt onwetendheid en zelfs ook onverschilligheid. Wie echter met de engel gaat, heeft gekozen voor God en zorgt er voor in Gods genade te zijn. Maar hoe kan men weten in Gods genade te zijn? Daarop antwoordt de Kerk dat niemand dit zonder een bijzondere openbaring zeker weten kan. Zij beroept zich hiervoor op een uitspraak van het boek Prediker, waar staat: “Geen mens weet of hij liefde verdient of haat.” Toen de heilige Jeanne dÁrc in 1431 in Rouen voor de rechters stond die haar tot de brandstapel zouden veroordelen, werd haar een keer de erg indiscrete vraag gesteld, of zij meende in staat van genade te zijn. Daarop gaf zij dit gevatte antwoord: “U wilt weten of ik in staat van genade ben. Zo ik dat ben, moge God mij daarin bewaren. Ben ik dat niet, moge Hij mij daarin terugplaatsen.” Hoewel wijzelf daarover dus geen absolute zekerheid kunnen hebben, mogen wij vertrouwen, dat wij toch in Gods vriendschap zijn, op voorwaarde dat wij de werken van het geloof en de liefde verrichten. Jeanne dÁrc vervolgde dan ook met te zegge”: “Maar meent u, dat de stemmen van de H.Catharina en de H.Margaretha tot mij (uit de hemel) zouden spreken,, indien ik niet in staat van genade was? Ik denk, dat zij mij in dat geval onmiddellijk zouden verlaten. Wanneer ik de H.Michaël mag zien, dunkt het mij, dat ik niet in staat van zonde ben.” Hoezeer zij op een rein geweten bedacht was, blijkt nog uit haar verdere getuigenis: “Evenzo denk ik dat men nooit genoeg kan verlangen naar reinheid van geweten. Ik meen dat ik nooit een doodzonde bedreef en God moge verhoeden, dat dit ooit zou gebeuren. Moge het God behagen, dat ik nooit iets deed of doen zal dat mijn geweten bezwaart.”
Heiligen denken en leven zo. Ook de H.Theresia van Lisieux had de zorg, toch maar in Gods vriendschap te zijn. In de droom, waarin de Eerwaarde Moeder Anne van Jezus, stichteres van de Karmel in Frankrijk, haar vanuit de hemel verscheen, stelde zij de voor haar zo belangrijke vraag: “Is de goede God tevreden over mij?”, waarop de heilige antwoordde: “Hij is tevreden, zeer tevreden!” Maar Theresia wilde nog meer, en vroeg zich af: “Maar is mijn liefde wel helemaal puur?” Het besef, dat wij voor de groei in Gods liefde aangewezen zijn op de engelen, met name op de engelbewaarder, zou ons moeten bewegen, het contact met onze hemelse broeder te verdiepen. Het is dan niet meer genoeg te geloven, dat hij er is (eerste trede) en dat hij tot ons spreekt (tweede trede). Wij voelen de behoefte, van onszelf, uit contact met hem op te nemen. Dit wordt bij de derde trede bedoeld met “Vraag!” Dit betekent zowel: “Stel een vraag”, als “vraag om hulp”.
De mens heeft van de engel steeds opnieuw licht en concrete bijstand nodig. Met het uit eigen beweging aanspreken van de engel, zelfs als het vooreerst alleen maar gaat om een bede om licht of hulp, wordt het contact voor het eerst wederkerig en komt de genade van de vriendschap al ietwat in zicht. Daarmee worden wij actief, treden uit onszelf, stellen ons open voor dit onbekende wezen, door God bestemd om onze broeder te worden. Het is niet altijd gemakkelijk zichzelf te verlaten: niet alle mensen zijn even extrovert en sommigen verkiezen op zichzelf te blijven en zich op te houden in de kleine wereld van hun gedachten, ideeën en gevoelens. Zich openen, zich inlaten op een gesprek is altijd ergen een risico; daarbij moet men plaats maken voor een ander en voor diens wereld, moet men soms zichzelf kunnen vergeten. Hier bestaat nog de extra moeilijkheid, van de engel niet te kunnen zien, zoals wij ook God niet zien. En toch, de omgang met de engel is iets groots, het is een ontmoeting! “Niemand is een eiland”, zegt de titel van het bekende boek van Thomas Merton. De mens is dan ook niet geschapen als eenling om eenzaam te zijn en daarom is ook niemand zichzelf genoeg.
Zelfs God is Zich niet genoeg! In God hebben Vader en Zoon elkaar nodig. Dit is een groot verschil met het Jodendom en de Islam, waar men ook aan één God gelooft, maar waar de ene God gezien wordt als Rn Persoon in één Wezen. In het christendom is God echter Drie Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest, in één Wezen. De grote Engelse schrijver G.K.Chesterton (1874-1936) betoogde in zijn meesterlijke apologie «Orthodoxy» al, dat in tegenstelling tot Allah onze God een gemeenschap is: “God Himself is a society. Hij zegt zelfs, zonder oneerbiedig te willen zijn: “HHet is ook voor God niet goed alleen te zijn!” Paus Johannes Paulus II zei het graag zo: “God is een gezin”. In Mc 1,9 noemt de Vader Jezus bij de doop in de Jordaan zijn «geliefde zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb!»
Het gebed is iets geweldigs. Daarmee bouwen wij een brug van de aarde naar de hemel, van het zichtbare naar het onzichtbare, van de tijd naar de eeuwigheid, van de schepselen naar de Schepper… wij anticiperen hier het hemels geluk in de Stad Gods, waar onze woning voor altijd zal zijn. Denken wij aan de mooie tetst in Hebr. 12,22v.: “Gij zijt toegetreden tot de berg Sion, tot de Stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, tot de duizendtallen engelen en de feestvergadering van de zaligen die in de hemel zijn ingeschreven.”
Bij de derde trede gaat het ons om de totaal unieke vriendschap met Rn engel uit die genoemde «duizendtallen engelen» die voor God onze broeder geworden is. Dat betekent een uitdaging voor ieder van ons, een groots avontuur, op voorwaarde dat wij de daarmee verbonden kansen met beide handen grijpen! In de periode vóór de derde trede heeft de mens toch al veel van de engel ontvangen, bescherming, inspiratie, troost, hetgeen geldt voor alle goedwillenden die door de engel geleid worden, ieder naar de mate van zijn ontvankelijkheid en bereidwilligheid. Daarbij was de mens veelal passief, wist niet of bedacht niet dat een goede geest hem verlichtte en leidde. De mens bleef bij zich staan, er was geen wederkerigheid met de engel, men was alleen, ietwat zoals Adam in het paradijs vóór de schepping van de vrouw. Hij had nog niet de hulp gevonden die bij hem paste. De engelbewaarder is immers niet zo maar, zoals velen schijnen te geloven, een dienaar Gods, een hulp bij de arbeid, een toevlucht in de nood, met wie het uiteraard past van tijd tot tijd een blik, een woord te wisselen. Onze engel is al evenmin een soort postbode die ons ’s morgens de post bezorgt en die men verder laat trekken met een: “Dank u wel! Tot ziens!” Bij het Laatste Avondmaal wilde Jezus zijn leerlingen niet meer dienaren, maar vrienden noemen, omdat Hij hun alles meegedeeld had, wat Hij van de Vader gehoord had. Dienaren worden voor hun diensten betaald, maar van vrienden verwacht men vriendschap, en men beantwoordt deze ook met vriendschap. Zo zou het vooral ook tussen mens en engel moeten zijn.
Bij de derde trede wordt gezegd, dat wij de engel moeten vragen. Dit is typisch voor het karakter van onze vriendschap met de broeder uit de hemel. De mens is niet de gelijke van de engel. Zijn zending is over ons te waken, om te geraken tot de plaats die God voor ons bestemd heeft. Op de weg daarheen moet hij ons verlichten en helpen, maar de mens moet hem er ook om vragen. Daardoor ontstaat de bovengenoemde wederkerigheid in de onderlinge betrekkingen, hetgeen echter niets afdoet aan de eerbied die wij de engelbewaarder steeds schuldig blijven. Men moge hier denken aan de homilie van de heilige Bernardus van Clairvaux in de daglezing van het feest van de engelbewaarders: “God geeft zijn engelen opdracht u op al uw wegen te beschermen. Hoeveel ontzag moet dit woord in u niet wekken, hoeveel ijver in u laten opkomen, hoeveel vertrouwen u niet inboezemen! Ontzag vanwege hun aanwezigheid, ijver vanwege hun welwillendheid, vertrouwen vanwege hun waakzaamheid!
Het is goed te beseffen, dat een van de grote vruchten van de verering van de engelen het grotere ontzag is dat wij gaan gevoelen voor God zelf! Wie niet meer aan engelen gelooft, verkeert in het gevaar al spoedig voor God zelf niet meer de passende eerbied te hebben. De prefatie van de heilige engelen in de onder Paus Paulus VI ingevoerde Ordo Missae zegt: “Het is billijk en heilzaam, U almachtige Vader, te danken en in de heerlijkheid van de engelen Uw macht en grootheid te prijzen. Want het strekt U tot eer en glorie, wanneer wij hen vereren, die toch Uw schepselen zijn. Aan hun glans en waardigheid erkennen wij pas hoe ontzaglijk Gij Zelf zijt, verheven boven alle schepselen! Een van de oorzaken van de huidige geloofscrisis is de dramatische ondergang van het geloof aan de engelen. Daardoor verliest de mens het zintuig voor het bovennatuurlijke, voor de wereld van God en het mysterie. Daarmee stompt ook de zin af voor alles wat heilig is (met name ook het menselijk leven!), of voor wat schoon is in de kunst, maar al evenzeer in de omgangsvormen. Men denke aan de verruwing van de zeden, evenals aan de zogenaamd ‘hedendaagse kunst’. Deze is verregaand gedegenereerd, omdat, zoals Reinhold Schneider zegt, de echte kunst het verlies van het geloof aan de engelen ‘niet meer te boven gekomen is’.
Hoe de mens zijn hemelse broeder regelmatig moet vragen, wordt ons aanschouwelijk getoond in het genoemde boek Tobias. De jonge Tobias stelt zijn reisgezel steeds opnieuw vragen: “Waartoe dit, waarom dat?”. Het gaat daarbij -we zagen het al- om twee soorten vragen. Wij hebben steeds licht nodig, inzicht, begrip, informatie, maar ook bijstand, hulp, kracht. Willen wij daarom steeds opnieuw en ook ruim gebruik maken van de aanwezigheid en de bijstand van de gids en vriend die God ons gestuurd heeft!
Wanneer God zegt: “Zie, Ik zend u mijn engel, luistert naar hem!” en wij dit woord toepassen op de eigen engelbewaarder, volgt daaruit dat het luisteren naar en het aanroepen van de engel in het leven van elke dag geen randgebeuren kan zijn, geen vrome, maar vrijblijvende devotie. Het is ook geen luxe, de engelen in het algemeen meer aan te roepen. De strijd tussen goed en kwaad schijnt in de wereld van vandaag in alle hevigheid uitgebroken te zijn. Daarvoor zal God ons met de engelen ook nieuwe wegen wijzen. Naast Reinhold Schneider pleit ook een geestelijk auteur als Walter Nigg voor een
vernieuwing van de verering van de engelen, niet een vernieuwing die zou neerkomen op een terugkeer naar het verleden, maar een die een verdieping en een verdere ontwikkeling betekent van de Leer en Traditie omtrent de bijstand van en het leven met de heilige engelen en die voldoet aan de eisen van de apocalyptische tijden die aangebroken zijn. Bij het trefwoord “vraag”!” gaat het niet alleen om vragen, telkens als het nodig of wenselijk is, maar om het begin van een doorlopend contact! Het gaat om het bewustzijn dat de engel steeds aan onze zijde is en om de behoefte het gesprek, de vriendschap te voeden en te onderhouden. Wij moeten leren leven in een houding van luisteren, zoals dat tussen moeder en kind, en niet minder tussen twee geliefden het geval is. Het dagelijks leven confronteert ons steeds opnieuw met situaties die nieuw zijn en waarbij het niet meteen duidelijk is hoe men moet reageren, of wat God van ons wil. Dan is het goed zich kort te concentreren door a.h.w. een blik op de engel te werpen, of kort te vragen: “Wat moet ik zeggen, wat doen?” En als dit op zich al duidelijk is, maar wij voelen, dat dit of dat ons niet aanstaat en wij ons met een uitvlucht aan onze plicht zouden willen onttrekken, is het verstandig hem om hulp te vragen: “Help mij grootmoedig zijn!” Het is goed te weten, dat de engel ons zo graag helpt en zich zo verheugt, wanneer wij de weg van de liefde gaan. Don Bosco, die vanwege zijn gezegend apostolaat onder de jongeren van de achterbuurten van Turijn ruimschoots ervaringen met engelen opgedaan had, zei: “Het verlangen van de engelen om ons te helpen is veel groter dan ons verlangen ons door hen te laten helpen!
De moeilijkheid, als wij nog moeten leren met de engel onderweg te zijn, is dat wij hem steeds opnieuw vergeten.
Hij wil helpen, maar wij hebben hem niet nodig. Wij zijn te impulsief, willen de dingen te veel op onze manier doen. De engel dringt zich niet op, ziet zwijgend toe hoe wij hem keer op keer de pas afsnijden, en moet zo vaak constateren dat er dingen verkeerd gaan. Hij kan dan uiteraard met onze houding niet gelukkig zijn. Ook voor hem geldt wat St. Rafaël in het boekje Tobias zegt: “Ik ben niet gekomen uit mijzelf, maar in opdracht van God!” Als wij zoveel tijd nodig hebben om de engel werkelijk in ons leven toe te laten, is de reden waarschijnlijk, dat wij zo weinig onthecht zijn aan onze zinnen. Wij willen zien en horen en beleven en genieten. Wij verwennen daarbij onszelf en raken aan allerlei dingen verslaafd. De wereld Gods, de wereld van het geloof en het gebed, staat nog zo ver van ons af. St.Thomas van Aquino zegt nuchter: “De mens kan alleen in zover gevoelig worden voor de ingevingen van de engel als hij zich weet te ontworstelen aan de betovering van de zinnen.” Daarom zijn kinderen en de werkelijk kleine zielen, die de H.Theresia van Lisieux voor de heiligen van de eindtijd houdt, de lievelingen van de engelen. Natuurlijke onschuld en reinheid van gemoed bereiden het hart voor het licht van de engelen.
Vaak wordt de vraag gesteld, of de verering van de engel, zoals hier aanbevolen, niet tekort doet aan de liefde en het gebed die wij God schuldig zijn. Wanneer wij geïnsisteerd hebben op het gesprek met de engel, betekent dit niet, dat dit ten koste moet gaan van ons wandelen voor Gods Aanschijn, van onze regelmatige omgang met de Moeder Gods, zoals de H.Grignion dit ziet, en van andere vormen of oefeningen van gebed. De engel kan uiteraard in ons hart de plaats van God of die van Maria niet innemen. Daarbij is God ook zijn grote en enige liefde, hetgeen voor alle engelen en heiligen geldt. Maria is zijn koningin en hij verheugt zich haar in ons te dienen. Het gaat in de omgang met onze hemelse broeder juist om het samen naar God toegaan, Hem samen willen dienen en eren. Veelal is voor de omgang met de broeder alleen al het van elkaar weten, het wederkerige vertrouwen, een groet van tijd tot tijd, een korte, dankbare blik voldoende. Het meest belangrijke blijft het zwijgen, de vrede, de reinheid en eenvoud van levenshouding. Als wij in deze houding volharden, kan de engel moeiteloos bij ons in en uitgaan en Gods Geest ook aan ons grote dingen doen.
(4) De vierde trede heet: “Gehoorzaam!”
Aartsengel Gabriël brengt de blijde Boodschap aan Maria; zie de dienstmaagd des Heren mij geschiede naar uw woord.
De engelen leven in de volheid van de zalige aanschouwing, in het eeuwige licht van Gods Waarheid en Liefde. Het zijn geesten. Dit verklaart hun gestrengheid tegenover ons. Reinhold Schneider zei van hen: “Engelen zijn zwaarden van staal. Zij zegevieren of breken. Maar buigen doen ze niet!” Het onbuigzame van de engelen vinden wij ook terug in het zogenaamde derde geheim van Fatima. Lucia, een van de zieners, schrijft over dit visioen van 13 juli 1917: “Toen zagen wij links van Onze Lieve Vrouw een engel met een vurig zwaard in de linkerhand. Vonken vlogen ervan af en vlammen sloegen eruit, alsof die de wereld in brand wilden zetten. Ze doofden echter, toen zij in aanraking kwamen met de bundels licht die Onze Lieve Vrouw over de vlammen liet uitstralen. De engel wees met de rechterhand naar de aarde en riep met luide stem: “Boete, boete, boete!” De onverzettelijkheid van de engelen is die van St. Michaël, wiens naam een uitdaging is ‘Wie is als God?’Leven met de engelen betekent leven in andere dimensies! In hun wereld is de gehoorzaamheid van kapitale betekenis. Wie Hemelse Hiërarchie zegt, zegt autoriteit. Wanneer het Oude Testament spreekt van Jahwe Sebaot, de God van de (hemelse) Legerscharen, dan gaat het opnieuw om autoriteit.
De wereld van de engelen is een wereld van eenheid, van harmonie. Men ziet het aan hetgeen St. Jan schrijft in het boek van de Geheime Openbaring, waar ons een indruk gegeven wordt van de hemelse liturgie: “Ik hoorde de stem van vele engelen rondom de troon, rondom de Levende Wezens en de Oudsten; hun getal was tienduizendmaal tienduizenden, en duizendmaal duizenden. En ze riepen met machtige stem: Waardig is het Lam dat geslacht is, macht te ontvangen, rijkdom en wijsheid, kracht, ere, glorie en lof! En ieder schepsel in de hemel, op de aarde en onder de aarde, op de zee en alles wat daarin is, hoorde ik roepen: Aan Hem die zetelt op de troon en aan het Lam, zij lof en eer en glorie en kracht in de eeuwen der eeuwen! En de vier Levende Wezens riepen: Amen! En de Oudsten vielen in aanbidding neer.”
De gehoorzaamheid die wij de engel schuldig zijn, is die welke wij schuldig zijn aan Hem, die hem gezonden heeft. Citeren wij nog een keer Exodus 23, 20-22: “Zie, Ik zend mijn engel voor u uit, om u onderweg te bewaken, en u naar de plaats te leiden die Ik u heb bereid. Wees voor hem op uw hoede, luister naar hem, en wees niet weerspannig tegen hem. Hij zal u uw zonden niet vergeven; want in hem woont mijn Naam. Maar zo gij naar Mij luistert, en alles doet wat Ik heb gezegd, zal Ik de vijand van uw vijanden zijn en de verdrukker van uw verdrukkers.”
Men moet eigenlijk verbaasd staan over de nadruk, waarmee het volk de gehoorzaamheid aan zijn hemelse geleider wordt bijgebracht. Het wordt zelfs voor hem gewaarschuwd: “Wees voor hem op uw hoede!”
De Hebreeuwse tekst suggereert zelfs, dat de engel geen genade kent: “Hij zal u uw zonden niet vergeven!” De engel spreekt immers met goddelijk gezag: “In hem woont mijn Naam!” Allen die zich aan kinderen zouden willen vergrijpen worden in het Evangelie door de Heer ernstig gewaarschuwd met een beroep op de engelen: “Hun engelen in de hemel zien altijd het Aanschijn van de Vader die in de hemel is.” Geen engel vergeet! Uiteraard moet hij als God vergeeft ook bereid zijn om te vergeven en te vergeten. Maar het is goed de engelen te respecteren; tenslotte horen zij tot Gods hofhouding en staan ze voor zijn troon. St.Gabriël moet Zacharias daaraan herinneren, wanneer deze twijfelt, of zijn vrouw op haar leeftijd nog wel een kind kan krijgen. Het moet hem genoeg zijn te weten met wie hij te doen heeft. “Ik ben Gabriël, ik sta voor Gods Aanschijn en ben gezonden om u deze boodschap te brengen.” Zacharias wordt dan ook als straf prompt met stomheid geslagen, tot op de dag van de geboorte van Johannes. Hij heeft het zeker nooit meer vergeten. Met de engelen doet men niet wat men wil.
Ook in het boekje Tobias horen wij van de waardigheid van de engelen. Bij het afscheid geeft St.Rafaël pas zijn ware identiteit prijs: “Ik ben Rafaël, één van de ‘Zeven, die voor Gods Aanschijn staan’.” De tekst vervolgt met te zeggen, dat de gelovige Tobit en zijn familie ‘schrokken en zich sidderend neerwierpen, het gelaat op de grond!’ Wij citeren deze teksten zo uitvoerig, om te laten zien, hoe wij -ondanks de nabijheid en de trouw van de engel naast ons- nooit mogen vergeten, dat zijn gezag over ons van God komt en dat wij het niet kunnen riskeren zijn leiding te verwerpen en zijn raadgevingen in de wind te slaan.
Uit wat vroeger gezegd is, weten wij dat de engel en geweten niet gescheiden kunnen worden. Wie naar de engel luistert, volgt zijn geweten en omgekeerd. De omgang met de engel leidt tot een teer geweten. Dat is een geweten, dat de verschillen tussen goed en kwaad zuiver tot in de finesses registreert. Wij zouden daarom God ook in het kleine niet moeten teleurstellen. St.Paulus zegt, dat wij de Geest van God niet moeten bedroeven. De trouw daarin veronderstelt dan ook een grote Godsliefde.
Wij merken het meestal pas achteraf, dat wij door gebrek aan attentie en oplettendheid tegenover de medemens tekort geschoten zijn. Tegenover God is dit nog meer het geval. De reden is, dat wij niet weten wat de liefde is, hoe de liefde is, hoe teer zij ervaart, hoezeer zij lijdt onder de onnadenkendheid van de geliefde. De H.Theresia van Lisieux had de grote wens, dat priesters met de Eucharistische Heer even teer zouden omgaan als Maria met het Kind in de kribbe.
Het is het beeld voor hoe ook Godgewijden en in het algemeen de vrome christenen erop moeten letten zelf de eucharistische Heer niet door onnadenkendheid en tactloosheid ook maar in het geringste te kwetsen: De Heer is de bruidegom, en de ziel de bruid! De H.Paulus was van dezelfde zorg voor zijn gelovigen bezield, waar hij schrijft, dat zij hem zijn ijver voor hun mogen vergeven: “Ik gevoel voor u een goddelijke ijverzucht; want ik heb u met Christus als met de ene bruidegom verloofd, en u als een reine maagd aan zijn zijde gesteld.”
De liefde voor God moet ook volwassen zijn, zodat wij aan de dingen van de aarde geen te grote aandacht schenken. Willen ook wij ons graag laten opvoeden door de engel naast ons! In de hemel zullen wij God danken voor de weldaden die wij door bemiddeling van onze engelen op aarde ervaren hebben. Mocht het anders zijn, dan zullen wij daar later zeker spijt van krijgen. Dit was de mening van de Franse Dominicaan M.J.Congar, die al lang geleden schreef: “Omdat de engelen God een onvergelijkelijk grote glorie brengen, door -als waren zij onze oudere broers- erover te waken dat Gods beeld en gelijkenis in ons geen schade oplopen, moeten wij veel van de engelen houden en hen veelvuldig aanroepen. God zal ons later rekenschap vragen van de barmhartigheid waarmee Hij naast ieder van ons een engel-van-zijn-Aanschijn geplaatst heeft.” In deze is de gedachte aan de grotere verantwoording van zulken die weten dat zij een engelbewaarder hebben heilzaam. Degenen die nooit van hem gehoord hebben, worden door God dan ook milder gestraft, zoals de uitdrukking in het Evangelie luidt.
Zo vaak wij in het Onze Vader bidden: “Uw Wil geschiede op aarde zoals in de hemel!”, worden wij door de Heer gewezen op de gehoorzaamheid van de engelen. Zij zijn onze grote voorbeelden. De vleugels, waarmee zij in de Heilige Schrift regelmatig verschijnen, zijn een beeld van hun ijver om Gods Wil vliegensvlug te vervullen. Willen wij in hun navolging met eenzelfde stipte, blijde gehoorzaamheid God dienen. Voor God is de gehoorzaamheid iets groots!
Om enig idee te geven van de waardering die de heiligen voor de gehoorzaamheid koesteren, mogen wij hier kort een woord citeren van Dom Columba Marmion (1858-1923). Op 3 september 2000 werd deze benedictijner monnik en groot leraar van het innerlijk leven samen met twee grote pausen, Pius IX en Johannes XXIII, in Rome zalig verklaard. Hij was vele jaren abt van de Belgische abdij Maredsous. Hij legde over zichzelf het volgende getuigenis af: “Voordat ik monnik werd, kon ik in de ogen van de wereld niets beters doen dan wat ik (als diocesaan priester) al deed. Ik was professor, ik had wat men noemt een mooie aanstelling, had succes en tal van vrienden die aan mij hingen. Ik had zelfs alles om heilig te worden. Maar één genade miste ik, die van altijd te mogen gehoorzamen. Toen heb ik nagedacht en gebeden, en God heeft mij de schoonheid en de grootheid van de gehoorzaamheid geopenbaard. De gehoorzaamheid is de enige garantie om zeker te zijn, altijd Gods Wil te doen. Daarom heb ik mijn vaderland (Ierland) verlaten, afstand gedaan van mijn vrijheid en van al het andere, en ben monnik geworden.”
Laten wij dus God gehoorzamen, laten wij de engelen gehoorzamen. Zij doorzien veel beter dan wij de boosheid van de zonde, de tactiek van de duivelse bekoringen, de rampzalige gevolgen van de lichtzinnigheid waarmee ook christenen vaak met de zonde flirten. Als wij soms dan toch ten val komen, laat de engel ons niet in de steek. Met goedheid en werkelijk engelachtig geduld opent hij onze ogen, maar rust dan ook niet totdat wij besluiten ons met God te verzoenen en een beroep te doen op het grote sacrament van Gods barmhartigheid. Wij kennen het woord van de Heer over de vreugde bij de engelen over de bekering van de zondaars. Bereiden wij de engel naast ons regelmatig die vreugde!
Theresia van Lisieux geldt als een van de grootste heiligen aller tijden. Haar heldhaftige gehoorzaamheid heeft daartoe uiteraard veel bijgedragen. In haar noviciaatstijd leed zij veel aan maagpijn. Zij vond het niet nodig daaraan maar één woord te verliezen, maar de novicenmeesteres wilde, dat ze het haar zou zeggen, zo vaak zij daardoor geplaagd werd. Nu was dit dagelijks het geval en gehoorzaam als ze was ging de jonge novice het dan ook elke dag zeggen, tot een keer de novicenmeesteres uitriep: “Wat is dat voor een kind, dat niets anders doet dan klagen!” Zij was vergeten dat zij daartoe zelf het bevel gegeven had. De heilige gaf geen kik en bleef in vrede. Haar grote voorbeeld in de gehoorzaamheid waren de heilige engelen geweest.
Zij schrijft: “Ik voelde (reeds als kind) in mij een heel bijzondere drang de gelukzalige Geesten van de hemel aan te roepen, en wel heel bijzonder degene die de goede God mij gegeven heeft om de compagnon van mijn ballingschap (het leven op aarde) te zijn”. Volgen wij haar hierin na. Gaan wij opnieuw met onze engel op weg, onze kleine weg, zoals Theresia het zegt, trouw gehoorzamend, maar met een grote hoop in ons hart en een groot vertrouwen!
(5) De vijfde trede heet: “Leer!“
betekent hier: “Leer ‘wij’ zeggen!” Het gaat om een grote stap voorwaarts op onze weg naar een leven van eenheid met de engel. Iemand heeft gezegd: “De liefde begint waar twee mensen spontaan wij kunnen zeggen”. Maar voordat twee mensen spontaan wij kunnen zeggen, is het nodig dat zij zich eerst als een wij kunnen voelen! Een andere spreuk zegt: “De mens is het wezen dat aan het jij tot ik wordt!. Dat betekent, dat in de liefde en ten dele ook in de vriendschap de een de ander nodig heeft om zichzelf te worden. Een vrouw ontdekt niet zelden pas wat het is vrouw te zijn, wanneer zij een huwelijk aangaat. In de liefde, in de vriendschap worden wij ons niet zelden van een aantal eigenschappen bewust die wij tot dan toe bij onszelf nog niet waargenomen hadden. Een mooi voorbeeld van wat vriendschap in mensen, ook heilige mensen, kan losweken, vinden wij opnieuw in het leven van de H.Theresia van Lisieux. Wij noemden boven een keer Abbé Bellière, de aspirant-missionaris, voor wie Zr. Theresia op verzoek van de priorin bad en met wie zij correspondeerde. Dat begon met een brief aan Abbé Bellière aan de priorin met het verzoek een Zuster van de gemeenschap te vragen voor hem en zijn toekomstig apostolaat te bidden. De priorin vond dat Zr. Theresia dat maar op zich moest nemen. Theresia vertelt hierover later als volgt: “Mijn Moeder, ik kan u niet zeggen, hoe gelukkig ik was. Mijn verlangen een geestelijke priesterbroer te hebben, zag ik opeens in vervulling gaan. Ik was boordevol van een vreugde die ik kinderlijk noem, want ik moet terugkeren tot de dagen van mijn jeugd om mij aan zulke vreugden te herinneren waarvoor het hart te klein is. In alle jaren daarna heb ik zo’n geluk nooit meer gesmaakt. Ik voelde dat mijn ziel aan deze kant nieuw was, als had iemand voor het eerst snaren bij mij aangeraakt, die tot dan toe in vergetelheid gebleven waren.”
Ook wij moeten ernaar streven te ervaren wat het ons doet, werkelijk onze broeder uit de hemel ontdekt te hebben, wat daardoor alles anders geworden is, hoeveel vreugde, rust, zekerheid en dankbaarheid jegens hem en God, die hem ons gegeven heeft, in ons leven zijn binnengestroomd! Vol blijdschap stellen wij vast hoe moeilijke dingen daardoor opeens geen probleem meer zijn of hoeveel goeds wij met deze hulp voor anderen kunnen doen!. Op zijn wijze getuigde ook Paus Pius XI op 2 september 1934 van de kostbare hulp van de engelen. Dit was bij gelegenheid van een grote jeugdbedevaart uit heel Italië.
“Onze engelbewaarder is niet alleen voortdurend bij ons aanwezig, maar zijn aanwezigheid is een en al tederheid, een en al liefde. Daarom moeten wij deze ook beantwoorden met een tedere liefde, met een ware toewijding en een oprechte volgzaamheid. Deze volgzaamheid moeten wij hem betuigen ’s morgens en ’s avonds en in het verloop van de hele dag. Dat doet ook de paus (Pius XI zelf), die ’s morgens en ’s avonds de engel aanroept, en ook regelmatig overdag, vooral wanneer zich problemen en moeilijkheden voordoen, hetgeen (bij de paus) uiteraard niet zelden het geval is! Wij voelen en wij stellen vast, dat de engel bij ons is, ons bijstaat en ons helpt!”
Eigenlijk zou het niet moeilijk moeten zijn om te slagen in een ware vriendschap met de heilige engel. Hij is ons toch niet helemaal vreemd. Tenslotte hebben wij allemaal als mensen ook iets van de engel in ons, en in de hemel zullen wij, zoals de Heer zegt, . Van dit onderwerp spreekt ons ook de Franse mystiek begenadigde religieuze, Mère Yvonne-Aimée de Jésus (1901-1951):
“Ik voel in mij vreemde dingen. Men zou bijna denken, dat God mij eigenlijk eerst als engel bedoeld had voor de hemel, maar dat Hij van mening veranderd is, en mij achteraf als mens laat vastplakken op de aarde. Ik heb van de engel mijn mysterieuze liefdeleven, dit doorschouwen van mensen en dingen, deze zeldzame gaven, die de grootste geleerden nooit zullen begrijpen. Dit leven van een totale en intieme liefde voor God, deze dwaze liefde voor de zielen, dàt komt van de hemel. Van de aarde heb ik mijn arme natuur, bovenmate gevoelig, een natuur die strijdt, die klaagt, die lijdt en weent, uitgeleverd aan de begeerlijkheid en de bekoringen”.
Philippe Faure meent: “De engel is de hemelse pool van de mens, zijn geheime inspirator, drager van de hoogste kennis. De engel is de weg naar het Woord (Christus) en voedt zich met Hem, want de engel is het volmaakte recevoir van het goddelijk licht. Om Christus te kennen moet de mens zijn engel weten te vinden, zijn transcendente persoonlijkheid in zichzelf herkennen, deze actualiseren en laten stralen. Als de mens op zijn hemelse pool gericht staat, verandert de wereld en wordt met schoonheid en waarheid bekleed.
Het zou goed zijn, indien ook in onze dagen de gelovigen door de Kerk weer regelmatig gewezen werden op de noodzaak van de verering van de heilige engelen. Een prachtig voorbeeld daarvan gaf in 1865, 12 jaar na het herstel van de kerkelijke hiërarchie in Nederland onder Paus Pius IX, de provinciale synode van Utrecht. In plechtige bewoordingen verklaarde deze synode het volgende:
“De zielenherders mogen de gelovigen leren de engelachtige Geesten te vereren en aan te roepen, die . God bedient zich van hun bemiddeling, niet alleen in het bestuur van de Kerk, maar al evenzeer in dat van heel de schepping. Dank zij hun tussenkomst worden wij elke dag bevrijd uit de grootste gevaren naar ziel en lichaam. Zij dragen zorg voor ons heil dat hun is toevertrouwd en zij offeren aan God onze gebeden en tranen op. Het is de gemeenschappelijke opdracht van alle katholieken en van iedereen apart de heilige Aartsengel Michaël bijzondere eer te bewijzen. Hij is de glorierijke aanvoerder in de strijd tegen de Draak en zal de Kerk verdedigen in haar laatste beproeving. Bovendien mogen het allen zich aangelegen laten zijn de engelen te eren die ons gegeven zijn om te verhoeden dat wij in de strikken van de vijanden vallen.
Het advies van Paus Pius XII was geweest, de engelen nu reeds te leren kennen. De engelbewaarder te leren kennen betekent hem concreet te ervaren, hem als met een schok te ontdekken, opeens het bewijs in handen te hebben, dat wij echt een broeder bij God hebben, die actief is in ons leven.
Nadat de aartsvader Jacob in zijn slaap een visioen gehad had over de engelen Gods die op een hemelladder opstegen en afdaalden, was het voor hem bij het ontwaken een ware schok zich te realiseren, dat de plaats waar hij gelegen had, een heilige plaats was en riep hij uit: “Waarlijk, Jahwe is hier en ik wist het niet. Hoe vreeswekkend is deze plaats! Hier is werkelijk het huis Gods en de poort van de hemel!”..
Het was al evenzeer voor de heilige Petrus een schok geweest te ontdekken dat hij bij zijn redding uit de gevangenis niet zo maar een visioen gezien gehad had, maar dat hij werkelijk door een engel bevrijd was: “Nu weet ik zeker, dat God zijn engel gestuurd heeft!” Misschien heeft de mens om tot de fase van het door te stoten, inderdaad een aantal ervaringen nodig, waaruit blijkt, dat de engel echt geholpen heeft. Zulke ervaringen kunnen echter bij zulken die de weg samen met de engel al gevonden hebben, aan de orde van de dag zijn!.
Men spreekt soms van ‘grote’ vriendschappen. Dat zijn zulke waarin vrienden onder elkaar veel uitwisselen, waarin veel groots gebeurt, niet alleen voor de vrienden zelf, maar ook voor anderen. Tot deze categorie nu behoort in het plan van God heel zeker ook de vriendschap tussen engel en mens. Er is daarin veel uit te wisselen, veel te geven en veel te ontvangen en het gaat hierbij om de grote zaak van het Rijk Gods. Maar het eigenlijke is wel de innigheid en diepte van de vriendschap als zodanig. Het is een groot geluk voortaan niet meer te denken en te zeggen: “Ik doe dit… ik ga daarheen… ik wil bidden”, maar in plaats daarvan te denken en te zeggen: , om alles samen te doen met de broeder die God ons voor tijd en eeuwigheid gegeven heeft. Daarmee overwinnen wij steeds beter ook de droevige voorrang van dat ik dat steeds bij zichzelf blijft staan en dat behoort tot de bittere vruchten van de erfzonde waarmee wij tot onze dood nog te stellen zullen hebben. Hier ontstaat de behoefte en het gemak naar elkaar te zien en te luisteren en met elkaar te spreken. Is de broeder niet altijd bij ons, naast ons?
Dit mag op het eerste gezicht wat utopisch lijken. Zou men voor het hier bedoelde immers niet eerst moeten denken aan een vriendschap als die tussen man en vrouw, en dit nog in een ideaal huwelijk?
Daarop moet in alle ernst geantwoord worden: “Zijn wij, de engel en ik, tenslotte niet ook een paar; van een zelfs intiemere, diepere eenheid dan die tussen man en vrouw, en van een veel langere levensduur -letterlijk zolang mijn leven op aarde duurt? En zet deze eenheid zich niet voort in de eeuwigheid, waar de mensen niet meer zullen huwen, maar; zoals wij boven al hoorden, zullen zijn ? Ons beider zending beperkt zich niet tot de zichtbare kring van het leven van elke dag. Want, goed beschouwd, is God onze enige liefde, en de edelmoedigheid van ons hart moet uitgaan tot heel zijn Rijk in deze wereld. Om ook voor Kerk en wereld beschikbaar te zijn en zijn liefde daarin vruchtbaar te maken is het nodig te leren leven in heel andere dimensies. Welnu, het is de taak van de engel ons de weg daarheen te wijzen en ons te helpen aan de daar geldende verhoudingen te wennen!
Een bijzonder geval van een grote vriendschap met de engelbewaarder vinden wij in het leven van de op 25 mei 1887 in Pietrelcina (Benevento) geboren en op 16 juni 2002 heiligverklaarde, wereldwijd bekende Italiaanse Capucijn en gestigmatiseerde priester Padre Pio. Over hem schrijft een medebroeder, Pasquale Cataneo: “Tussen hem en zijn engel had zich een soort voltrokken, die werkte als een (van engel en mens). Ongetwijfeld maakte de uitzonderlijke geestelijke weg van Padre Pio ook een buitengewone samenwerking van de engel nodig. En al evenzeer had zijn met zoveel charisma’s verrijkt priesterschap een veelheid van dienstverleningen (van de zijde van de engel) nodig. (Men kan hier o.a. denken aan bilocatie of het zich zo maar in vreemde talen kunnen onderhouden). De gebruikte termen ‘geestelijke versmelting ‘en ‘samenleving’ geven een idee van wat tussen mens en engelbewaarder mogelijk is, ook zeker bij mensen die niet dragers van bijzondere charisma’s zijn zoals Padre Pio… maar wier leven door een intensieve vriendschap met de engel toch tot iets groots voor God en de Kerk zou kunnen worden.
Omdat de vriendschap leeft van tekenen, zal de mens bij het leren en onderhouden van de vriendschap met de engel vindingrijk moeten zijn en eigen initiatieven nemen. Daarbij zal hij uit eigen ervaring ontdekken, op hoeveel gebieden de engel hem kan helpen, op voorwaarde dat men hem erom vraagt.
Om ons een idee te geven, hoe reëel de engel in een mensenleven kan binnentreden, drukken wij hier een bladzijde af uit het boek: Voici l’heure des Anges (), geschreven door Giovanni Siena. Het gaat daar over de begenadigde heilige Gemma Galgani (1878-1903), ‘lijdensbruid van Christus’, door Paus Pius XII op 2 mei 1940 heiligverklaard. Een van haar charisma’s was de omgang met haar engelbewaarder die zij voortdurend zag. “Wat zullen wij zeggen van de intimiteit en ononderbroken familiariteit waarmee Gemma met haar engel omging? Zij was zelf een engel van eenvoud en reinheid, brandend van een onverzadigbare, haar geheel verterende liefde voor God. Haar intieme omgang met de engel moet als iets zeldzaams aangezien worden. Men kan zeggen, dat haar hemelse vriend geen moment in haar leven afwezig was. Gemma zag hem, sprak met hem, en in zijn tegenwoordigheid verrichtte zij haar gebeden en mediteerde zij over God en de wonderen van het hemelse leven. De engel verscheen haar, nu eens geknield in gebedshouding, dan weer als vrij zwevend in de ruimte.”
Haar geestelijke leidsman vertelt, dat het regelmatig voorkwam, dat wanneer hij met haar in gesprek was, hij haar vroeg of haar engel nog steeds op zijn post naast haar was. Gemma placht dan telkens met een spontane blije beweging haar hoofd in de richting van de engel te keren, zag hem aan en raakte, vol bewondering voor zijn schoonheid, in extase en was buiten bewustzijn, zolang zij hem aankeek. Als ze ’s avonds slapen ging, vroeg zij hem haar te zegenen en bij haar te blijven waken. Zodra zij van hem een teken gekregen had, draaide zij zich op haar andere zijde. De volgende morgen ontwaakte zij met telkens de vreugdevolle verrassing, hem nog steeds bij zich te zien. Vaak zei ze:
Soms, als zij haast had om naar de kerk te gaan en daar te communiceren, deed zij op haar charmante wijze of zij voor hem geen tijd had. “Ik heb iets belangrijks te doen, ik ga naar Jezus!’ Toen haar leidsman haar voorstelde een generale biecht te spreken en zich daarop schriftelijk voor te bereiden, liet zij zich daarbij door de engel helpen, die haar ook bij veel andere dingen terzijde stond. Gemma verklaarde later: “hij herinnerde mij aan alles wat er geweest was en dicteerde mij soms enkele woorden. Zo was ik er gauw klaar mee”. Maar zij gaf haar engel ook regelmatig opdrachten. Zij stuurde hem voor boodschappen naar hier en ginder. En als zij het huis niet kon verlaten, of geen postzegel had, was het de engel die de brieven op de post deed of ze zelf persoonlijk op hun bestemming bracht!”
Wij willen aan het einde van onze beschouwing van de vijfde trede nog even op het typische gezegde van de H.Gemma Galgani ingaan: “De engel houdt mij steeds in het oog!” Dit schijnt niet erg te passen bij ons idee van vriendschap met de engel. Men mag niet vergeten, dat hoe innig het contact en de samenwerking tussen engel en mens ook mogen zijn, de engel alsnog over ons moet waken. Zijn liefde is tegelijk innig en nuchter, zoals de liefde van een goede en verstandige moeder voor haar kind. Heiligheid heeft te doen met Jezus ‘woord over de weg naar de hemel die smal en stijl is, heel anders dan de weg naar het verderf. De H. Theresia van Lisieux zegt het op haar wijze zo: ” Uw engel volgt u steeds op de voet!” Wij moeten, zoals Reinhold Schneider zegt, de moed hebben onze engelen in het gezicht te zien en ons realiseren dat zij van uur tot uur getuigen zijn van al onze daden. Deze getuigenissen mogen ons helpen, niet de engel te vrezen, maar ons steeds bewust te zijn van zijn aanwezigheid, die, zoals wij boven uit de mond van Paus Pius XI hoorden, tenslotte toch een aanwezigheid is van een en al tederheid en liefde. De engel is onze grote weldoener, maar meer nog onze vriend en broer. Het is goed en het doet goed met hem onderweg te zijn. Op de vijfde trede leren wij elkaar begrijpen. Het zou ons daarom niet zwaar moeten vallen de uitdaging van deze vriendschap dankbaar en met vertrouwen te aanvaarden!.
(6) De zesde trede heet: Wijd u!“
Lieve Moeder Maria, in uw hart wil ik blijven, leid mij tot Jezus, tot de Vader, met mijn H.Engel samen!
De engelbewaarder is een geschenk van Gods liefde. Als wijzelf onder alle heiligen onze engelbewaarder kunnen uitzoeken, hadden wij zeker geen betere gevonden dan degene die God ons in zijn oneindige wijsheid gegeven heeft. De engel past bij ons, en wij bij hem. Men kan het vergelijken met mens en kruis. Ieder, zo mag men aannemen, krijgt ook het kruis dat bij hem past en hem de meeste genaden schenkt.
Als dat zo is, zou het voor ons een diep verlangen moeten zijn, ons nog sterker aan hem te binden! De toewijding is een concrete vorm van een dergelijke sterkere binding. Daarvoor is het goed in te gaan op wat een toewijding eigenlijk is. Onder een toewijding verstaat men een akte waarmee de gelovige zichzelf en zijn leven aan God of de heiligen toevertrouwt en aanbeveelt. Fundament daarbij blijft de binding aan God die ontstaat met het ontvangen van het Sacrament van het H.Doopsel. De toewijding is geïnspireerd door het verlangen God of de heiligen te eren en daardoor vorderingen te maken in de deugd. Bekende wijdingen zijn die aan het Heilig Hart van Jezus, aan Maria en haar Onbevlekte Hart, en ook de wijding aan de heilige engelen, met name St. Michaël (die in een aantal landen dan ook vereerd wordt als patroon of beschermheer van het volk). Het verlangen naar de wijding gaat meestal uit van de gelovige mens zelf. Maar het komt ook voor dat de Hemel een wijding verlangt. Zo heeft de Moeder Gods van Fatima de wijding van de wereld, en vooral van Rusland verlangd, en daaraan grote beloften verbonden. Het is bekend, dat de ondergang van het communisme als systeem aan het einde van de 20ste eeuw voor een groot gedeelte te danken is aan het vervullen van Maria’s wens. Op 25 maart 1984 wijdde Paus Johannes Paulus II op het Sint Pietersplein in Rome, de wereld en vooral Rusland toe aan het Onbevlekt Hart van Maria. Minder dan 6 jaar later, om precies te zijn, op 9 november 1989, viel de ‘muur van Berlijn’ en schudden vervolgens Rusland en de landen van Oost-Europa, praktisch zonder bloedvergieten, het juk van het communisme af. De genoemde wijdingen van het Heilig Hart of aan de Moeder Gods hebben de Kerk en de mensheid veel genaden gebracht.
Niet alleen Maria, maar ook engelen kunnen vragen om een toewijding aan hen. Dit laatste gebeurde in een visioen waarvan de H.Margareta Maria Alacoque bericht in haar leven. Zij schrijft: “Op zekere dag, toen ik mij ten tijde van de hennepoogst in de tuin ophield, dicht bij het Allerheiligste in de kapel, en geknield mijn werk deed, voelde ik mij opeens overvallen door een innerlijke en uiterlijke rust en verscheen mij het aanbiddelijk Hart van mijn Jezus, stralender dan de zon. Het bevond zich temidden van de vlammen van zijn reine liefde, omgeven door Serafijnen, die in een wonderbaarlijk samenspel het Heilig Hart loofden. Ze zongen: De Liefde zegeviert, de Liefde brengt vreugde, de Liefde van het Heilig Hart stemt gelukkig. De zalige geesten nodigden mij uit met hun dit beminnelijk Hart te loven. Ik durfde het echter niet. Toen zeiden ze, dat ze gekomen waren om een verbond met mij te sluiten, om Hem een ononderbroken verering van liefde, aanbidding en lofprijzing aan te bieden. Daarmee beloofden zij mij, mijn plaats bij het Allerheiligste in te nemen, zodat zij namens mij het Hart van Jezus zouden aanbidden, zo vaak als ik niet in de kapel kon zijn. Daarvoor zouden zij willen delen in mijn lijden, zoals ik in hun vreugde. Daarop schreven zij dit verbond met gouden letters in het Heilig Hart. Het visioen duurde twee of drie uur, maar de gevolgen daarvan heb ik heel mijn leven gevoeld, de hulp die ik daardoor ervoer, alsook de zoetheid die daarmee verbonden was. Ik voelde mij zo beschaamd. Maar sindsdien noem ik de engelen in mijn gebed steeds mijn goddelijke bondgenoten. Door deze genade ontving ik een hevig verlangen om bij alles een zuivere intentie te hebben en een dermate hoog idee van wat het is om met God te spreken, dat, daarmee vergeleken, al het andere mij als onrein voorkomt.” Hier krijgen wij pas echt een idee van wat voor grote vruchten een toewijding aan de engelen kan brengen!
Zoals wij boven zagen, pleitte Reinhold Schneider al kort na de Tweede Wereldoorlog voor een nieuwe ontwikkeling in de verering van de heilige engelen. Deze is nodig ten aanzien van de enorme beproevingen en uitdagingen waarvoor Kerk en mensheid zich in de eindtijd geplaatst zullen zien. De schrijver doelde daarmee heel bijzonder op een verbond van engelen en mensen in de strijd tegen de Boze. Zonder de engelen zijn wij, mensen, kansloos. Zoals de Kerk als geheel dan haar toevlucht zal moeten nemen tot St. Michaël, Vorst van de Hemelse Legerscharen, zullen ook afzonderlijke gelovigen zich moeten wenden tot de engelbewaarders. In bijna profetische taal zegt Schneider daarover het volgende.
“Het is de grote zending van de priester een nieuw verbond voor te bereiden tussen de gelovigen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd en hun engelen. Hij is de eerste die de macht van de engelen mag afroepen over onze arme, zo geknechte wereld. Het zal zijn taak zijn de jonge man te geleiden naar zijn engel en hem ertoe te brengen zich voor altijd aan zijn hemelse geleider toe te wijden. Daardoor zal heel zijn leven doorstraald worden met het licht van de engel. De priester zal ook de jonge vrouw toewijden aan haar engel, opdat zij, dank zij zijn licht, haar leven als in een spiegel leert zien in een nooit afnemende klaarheid, die geen troebele, onzekere gevoelens duldt. Van de engel gaat immers een licht uit, licht van het éne ware Licht: het Aanschijn van Christus.“
Reinhold Schneider spreekt van de grote zending van de priester, de gelovigen voor te bereiden op een verbond met de engel, hij spreekt van het zich aan de engel toevertrouwen, van het zich aan hem toewijden. Hij spreekt van het licht, licht van het Licht van Christus’ Aanschijn. Dit licht doorstraalt heel het leven van de jonge man, die zich in aanwezigheid van de priester aan zijn engel toegewijd heeft. Het is het licht, dat de jonge vrouw helpt de zin van het eigen leven in een nooit aflatende klaarheid te zien. Wie zich aan de engel toewijdt, ontvangt de genade van een grotere verlichting door de engel, kan zo ook goed en kwaad beter onderscheiden, begrijpt beter en dieper de ernst van de tijd waarin wij leven, en zijn geloof zal in de verwarring van onze dagen geen schade oplopen. Het belangrijkste is nog dat zo iemand geloof en leven in andere perspectieven leert zien. Als de mens trouw is aan deze genade, zal hij sneller toenemen in de deugd en grote vorderingen maken op de weg naar de heiligheid.
Om een indruk te geven van wat voor grote verwachtingen Reinhold Schneider koestert van een binding aan de engelen citeren wij nog verder uit bovenstaande tekst: “Wanneer nu zulke mensen -met de wijding aan de engelbewaarder- zich aaneensluiten, dan verenigen zich ook hun engelen. Zij zullen samen allen onder hun hoede nemen en het zal dan hun beschermelingen gegeven zijn in leven en arbeid een grote invloed op hun milieu uit te oefenen.“
Voor de persoonlijke omgang met de heilige engel kan het een hulp zijn de engelbewaarder een naam te geven. Velen hebben daarbij baat gevonden om het contact persoonlijker te maken, spontaner en directer. In het boek Rechters wordt een keer een engel naar zijn naam gevraagd, maar de engel wil deze niet prijsgeven: “Waarom vraagt gij naar mijn naam? Die is toch wonderbaar!” Engelen verraden niet zo maar hun naam. Maar dat betekent niet, dat wij de engel geen naam zouden mogen geven. De boven geciteerde Mère Yvonne-Aimée noemde haar engel, met wie zij een levend en effectief contact onderhield: Lumen, .
Alles wat hier over de zesde trede gezegd is, laat zich organisch en als vanzelfsprekend ook in ons eigen leven als christenen onderbrengen. Wie de engel in zijn leven een keer ontdekt heeft en bewust met hem op weg gegaan is, voelt vroeg of laat het verlangen en zelfs de behoefte zich aan hem te binden! Weliswaar is het gebruik van een toewijding aan de engelbewaarder in de traditie van de Kerk weinig bekend. Het door de Heilige Stoel in 2002 uitgegeven Directorium over Volksvroomheid en Liturgie spreekt er helaas dan ook niet van.
In de tweede helft van de 19e eeuw en nog in de 20e eeuw bestond dan toch op veel door religieuzen geleide scholen in Frankrijk en daarbuiten een door de Kerk goedgekeurde ‘vereniging van de heilige engelen’, waarin leerlingen aangespoord werden de engelen te vereren en na een proeftijd toegelaten werden tot een toewijding aan de heilige engelen Deze vond plaats in het kader van een plechtigheid in kerk of kapel, onder leiding van een priester. De H.Theresia van het Kind Jezus heeft zich op 31 mei 1882 zo ook met andere leerlingen aan de engelen toegewijd in het college van de Zrs. Benedictinessen te Lisieux. In genoemde ‘vereniging van de heilige engelen’ bestond echter ook een toewijding aan de engelbewaarder -in gemeenschap te bidden- die in diverse kloosterscholen gepraktiseerd werd. Ondanks het zwijgen van bovengenoemde Directorium over toewijdingen aan de heilige engelen, heeft de Heilige Stoel op 31 mei 2000 nog een gebed van toewijding aan de heilige engelen voor gebruik in het Opus Sanctorum Angelorum goedgekeurd. In dit gebed is ook een toewijding aan de heilige engelbewaarder opgenomen. Het is misschien nuttig de tekst hiervan weer te geven.
Toewijding aan de Heilige Engelbewaarder
Heilige Engelbewaarder, die steeds het Aangezicht van onze hemelse Vader schouwt, aan u heeft God mij vanaf het begin van mijn leven toevertrouwd. Van harte dank ik u voor uw liefdevolle zorg. Ik geef mijzelf over aan u en beloof u mijn liefde en trouw. Ik vraag u, bescherm mij tegen mijn eigen zwakheid en tegen de aanvallen van de boze geesten. Verlicht mijn geest en mijn hart om de Wil van God altijd te erkennen en te volbrengen, en leid mij tot de vereniging met God, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.
Gezegd werd, dat voor iedereen die de engel in zijn leven ontdekt heeft, de toewijding aan de engelbewaarder eigenlijk vanzelfsprekend zou moeten zijn. God heeft in zijn goedheid en zorg voor het aardse leven aan ieder van ons ongevraagd een stralende engel uit de hemel als broeder en begeleider gegeven. Het lijkt alleen maar juist, dat wij uitdrukkelijk willen danken, met de belofte, ons graag door de engel te willen laten leiden en hem te gehoorzamen.
De meest ideale vorm hiervan is een akte van toewijding als de boven afgedrukte, begrepen als een verbond en afgelegd in aanwezigheid van een priester. Deze is een authentieke vertegenwoordiger van God en de Kerk en heeft daarmee, zoals Reinhold Schneider zegt, de macht om Gods engelen over onze wereld af te roepen. Het gaat niet aan, alleen maar te geloven, dat wij een engelbewaarder hebben, wij willen tonen, dit grote geschenk naar vermogen te waarderen en daarvoor ook onze verantwoording te nemen. Het gaat tenslotte om een grote vriendschap, die men weliswaar niet verdienen, en al evenmin vergelden kan, maar die wij toch grootmoedig willen beantwoorden.
We zullen moeten wachten op de eeuwigheid om heel de schoonheid en rijkdom van de relatie tussen mens en engel, engel en mens te kunnen zien. Maar intussen zouden wij ons al gedrongen moeten voelen, de banden met de engel van dag tot dag meer aan te halen, zoals Reinhold Schneider schrijft: “De vriendschap met de beste vriend die God ons voor tijd en eeuwigheid gegeven heeft, moet verdiend en door gebed verkregen worden. Zij moet, evenals andere op de eeuwigheid gerichte betrekkingen tussen mensen, een werk worden dat ons alle uren van het leven begeleidt. Wij moeten eigenlijk in een nooit eindigend gesprek met onze engel leven”. Door zijn akte van toewijding, met liefde en vastberaden afgelegd, zal de mens na enige tijd een opvallende verinnerlijking en een aanzienlijke vooruitgang in zijn vriendschap met zijn hemelse begeleider ondervinden.
Daarnaast ligt het voor de hand, ons bepaalde gewoonten eigen te maken, om het leven met de engelen concreet te maken. De leden van de boven genoemde ‘vereniging van de heilige engelen’ werden verondersteld een aantal vrome gebruiken in acht te nemen. De H.Theresia van Lisieux spreekt van haar grote ijver voor deze devoties. Ze worden genoemd in het gebedsboekje van genoemde vereniging. Wij hebben er daarvan een aantal onder eigen nummering geselecteerd.
1. De engelbewaarder ’s morgens en ’s avonds om hulp vragen.
2. Hem bij alle moeilijkheden, of bij het maken van plannen, in het gebed raadplegen.
3. Vooral bij dreigend gevaar zijn toevlucht tot hem nemen.
4. Trouw zijn ingevingen volgen, hetzij hij ons aan een plicht herinnert of ons aanspoort een bepaald gebrek te bestrijden.
5. Uit eerbied voor de engelbewaarder overal, ook wanneer men alleen is, op de zedigheid bedacht zijn.
6. In gezelschap van anderen hun engelen stil groeten.
7. Overal naar best vermogen de verering van de heilige engelen bevorderen.
8. Het door Paus Pius IX goedgekeurde ter ere van St. Michaël en de 9 Koren der engelen bidden.
9. De feestdagen van de engelbewaarders en de Drie Aartsengelen met bijzondere devotie vieren.
10. De engelen tot voorbeeld nemen, zich oefenen in de deugden van grootmoedigheid en sterkte en hun behagen door reinheid van gedrag en leven.
(Een gebruik, dat onder de vrome gewoonten niet uitdrukkelijk genoemd wordt, maar door Theresia ijverig beoefend werd, en ook nu nog door engelenvrienden in het algemeen, is het zenden van zijn heilige engel naar anderen om met hen in contact te treden, hen te beschermen, te troosten of te bemoedigen).
(7) De zevende trede heet: Dank hem!“
Het boek Tobias gaat, zoals wij zagen, ten einde met de vraag van Tobias: “Vader, hoe kunnen wij mijn reisgezel voor alles danken?” De laatste en hoogste trede van eenheid met de engelbewaarder is inderdaad de dankbaarheid. Dit mag ons verbazen, maar toch is het waar. De hier bedoelde dankbaarheid is niet eenvoudig de in het verkeer tussen mensen gebruikelijke dankbaarheid voor ontvangen attenties of weldaden.
Het gaat om een ons diep doordringend gevoel van geluk en verbazing, dat alleen maar tussen vrienden mogelijk is, juist om het geschenk van de vriendschap, waarbij niet weldaden of bewezen diensten, maar de goedheid van de gever en tenslotte de gever zelf op de voorgrond staat. Zoals wij zagen, voelde de H.Theresia van Lisieux zich tot de engelen aangetrokken, vooral tot degene die God voor haar bestemd had als haar begeleider in de tijd van haar aardse ballingschap. In verband met haar zaligverklaring in 1923 werd aangrenzend aan de vroegere woning van de familie Martin in Alençon een prachtige kapel gebouwd, van waaruit men door een glazen wand een blik kan werpen in de slaapkamer van de ouders, waar zij op 2 januari 1873 geboren werd. In de kapel bevindt zich een fresco, waarop haar engel afgebeeld staat, voorovergebogen over de wieg. Op de achtergrond ziet men de contouren van de Karmel van Lisieux en de Sint Pieter in Rome. Onder het fresco staat te lezen: “Bij de wieg van Theresia ziet de engel een glimp van de toekomst!” (Misschien heeft onze engel bij onze geboorte ook iets ‘gezien’? Zeker had hij een mooie droom. Willen wij hem niet teleurstellen!).
Het leven van de heilige was zo kort. Maar hoe intens was het en hoe heeft zij de verwachtingen van haar engel nog wel overtroffen! In januari 1897, jaar van haar dood, eert zij haar schone engel, haar vriend en trooster, met onderstaand gedicht. Zelden was een vriendschap tussen engel en mens zo schoon, zo innig en zo vruchtbaar!
In dit gedicht ziet zij haar engel eerst voor Gods troon staan , dan wordt deze haar broeder, vriend en trooster. Hij ontfermt zich over haar zwakheid, neemt haar bij de hand, ruimt alle hindernissen op haar pad weg, en beveelt haar aan steeds naar de hemel te kijken. Dan laat hij zich door haar met de snelheid van de bliksem zenden om mensen in nood te troosten en te bemoedigen. Zij spreekt van haar leven vol offers in het klooster tot bekering van de zondaars. Met de geestdrift en de bijstand van haar broeder en met haar eigen gaven van Kruis en Hostie ziet zij in vrede uit naar de vreugden die duren zonder eind!
Aan mijn Engelbewaarder
O glorierijke bewaarder van mijn ziel!,
Gij die in de schone Hemel straalt,
Als een stille en zuivere vlam
Bij de troon van de Eeuwige!
Gij daalt voor mij op de aarde af,
En mij verlichtend met uw glans,
Schone engel, wordt gij mijn broeder,
Mijn vriend en mijn trooster.
Mijn grote zwakheid kennend,
Neemt gij mij bij de hand,
En ik zie hoe gij vol tedere zorg
De stenen op mijn pad wegruimt!
Uw zoete stem nodigt mij uit,
Alleen naar de hemel te kijken.
Hoe nederiger gij mij ziet,
Des te meer straalt uw voorhoofd.
O gij, die de ruimten doorklieft
Sneller nog dan de bliksemschicht,
Ik smeek u, vlieg namens mij
Naar allen die mij dierbaar zijn.
Droog met uw vleugel hun tranen,
Zing, hoe goed Jezus is,
Zing, dat het lijden zijn charmes heeft,
En noem daarbij zacht mijn naam!
Ik wil tijdens mijn korte leven
Mijn broeders, de zondaars, redden.
Schone engel van het Vaderland,
Ik heb alleen maar mijn offers,
En mijn strenge armoede,
Samen met uw hemelse vreugden,
Bied ze aan de Heilige Drieënheid.
Aan u het Koninkrijk en de Glorie,
De rijkdommen van de Koning der koningen,
Aan mij de nederige Hostie in de ciborie,
Aan mij de schat van het Kruis.
Met het Kruis, met de Hostie,
Met uw hemelse bijstand
Zie ik in vrede uit naar het andere leven,
Naar de vreugden die duren zonder eind!
Voor de Orthodoxe Kerk is het een vanzelfsprekendheid meerdere keren per dag de engelbewaarder in de liturgie te noemen en te groeten als ‘engel van de vrede, en bewaarder van onze zielen en lichamen’. Zij kent een hymnusacathystos (‘staande’ te zingen) ter ere van de engelbewaarder 12 x 12 vreugderoepen, gericht aan de engel, waarin de Kerk haar geloof uitdrukt in de veelzijdige hulp die hij ons dagelijks biedt. In een van de gebeden heet het: “Mijn heilige bewaarder, deze zang, met hoeveel ijver u ook aangeboden, vermag niet mijn diepe dankbaarheid uit te spreken voor alle weldaden die u mij vroeger al en tot dit uur bewezen hebt. Toch moet ik u om uw voorspraak bidden, opdat ik bij het schrikwekkend oordeel bij de Schepper genade mag vinden en Hij mij verlene in de eeuwigheid met alle heiligen te zingen: Alleluia!”
Ook wij willen in de zin van de hymne van de Orthodoxe Kerk de engel van harte danken. Onze dankbaarheid tegenover de engelbewaarder zal parallel met onze vriendschap ook dagelijks moeten toenemen. Van dag tot dag immers ondervinden wij zijn weldaden. Het gaat daarbij om diensten die hij ons op honderd-en-een manieren bewijst (met ons te bescheremen, te verlichten en te begeleiden, met het terugvinden van verloren voorwerpen, het niet vergeten van een bepaalde plicht, met het tot stand brengen van contacten met personen die wij op geen andere wijze kunnen benaderen, met ons bij gevaren tijdig te waarschuwen, met andere personen te bewegen – eventueel door ons -iets voor de goede zaak te doen, met ons op een bepaald uur te wekken, met ons te helpen om in onbekende steden zonder veel moeite onze weg te vinden of met ons, ook in piekuren, altijd een parkeerplaats te bezorgen, enz. (Niets is hem te veel of te weinig!). Van tijd tot tijd bewijzen zij ons ook surprises, zonder dat wij daarom gevraagd hebben.
Maar wat de hulp van de engel aangaat moeten wij ook kunnen wachten. De engel is geen automaat! Hij staat tenslotte niet in uw dienst, maar in die van de Goddelijke Voorzienigheid, die weet welke genaden wanneer voor u belangrijk zijn. Anderzijds moeten wij leren de regeling van een aantal zaken aan hem over te laten. Dat geeft ons meer tijd voor onze eigen opgaven. Als wij op deze wijze de engelbewaarder meer bij ons leven van elke dag betrekken, eren wij hem en zal onze weg samen overvloedige vruchten dragen voor het Rijk van God.
Belangrijker dan de boven genoemde diensten die de engel ons graag bewijst, is echter de opvoeding die hij ons geeft op het gebied van gebed en offer, van naastenliefde en apostolaatsgeest. Het kan daarbij gebeuren, dat -wanneer wij tekort schieten- hij een enkele keer moet ingrijpen en ons door kleine penibele incidenten misschien gevoelig straft en voor de ogen van anderen te kijk zet! Laten wij zijn terechtwijzing nederig aanvaarden… en hem zeggen, dat hij ons niet moet sparen. Het gaat tenslotte om alles of niets. Wij leven in de eindtijd, en daarvoor geldt heel bijzonder het woord van de Heer: “Het Rijk Gods lijdt geweld, en geweldenaars nemen het in!”.
Als wij de engel onze dank willen laten blijken, verenigen wij ons dan door de dag veelvuldig met zijn eeuwig ‘Sanctus!’, bezoeken wij de Heer in het tabernakel, steeds door engelen omgeven, betrachten wij het zwijgen en het alleenzijn, zo nódig voor het wandelen in Gods tegenwoordigheid en voor het gebed der stilte, beoefenen wij grootmoedig de werken van barmhartigheid, vereren wij de Heilige Maagd, Koningin van de engelen en ook de koren van de engelen, vooral de Drie Aartsengelen, St. Michaël, St. Gabriël en St. Rafaël, en sporen wij allen aan in deze wereld vol nood de heilige engelen te vereren en ze vol vertrouwen aan te roepen.
Goede Lezer! Als u er werkelijk in slaagt met de engel te leven, hebt u een grote schat gevonden. Uw broeder voor tijd en eeuwigheid zal zich aan u openbaren, u zult zijn leren kennen en weten wat hij graag heeft, weten hoe u hem kunt behagen, hoe u de weg naar zijn hart kunt vinden. En uw beider vereniging zal een eenheid worden. De H. Theresia van Lisieux zegt, dat er een groot verschil bestaat tussen vereniging en eenheid: “In de vereniging is men nog met tweeën, in de eenheid is men één.
Gods plan, alles wijst erop, om twee zo heterogene wezens als engel en mens in deze grote eindtijd onder nieuwe voortekenen samen te brengen, is grandioos. De volle ontplooiing van dit plan in vereniging en eenheid van beiden schijnt voorbehouden voor de laatste tijden. Als u de roep Gods hoort, sta dan op, reik uw engelbewaarder de hand en ga met hem de weg van de vriendschap in zeven treden ten einde toe. Deze weg is ongetwijfeld een bijzondere genade, voor de Kerk… en voor u!
BesluitJohannes Paulus II heeft vaker blijk gegeven van zijn grote liefde voor de wereld van de engelen. Zo heeft hij in de zomer van 1986 bij de openbare audiënties op woensdag in het Vaticaan vijf keer een katechese gehouden over de engelen. In 2004 verscheen zijn boek , waarin hij , zoals waarschijnlijk wel alle kinderen, heb ik ontelbare malen de aanroeping herhaald: Mijn engelbewaarder weet waarmee ik bezig ben. Mijn vertrouwen in zijn tegenwoordigheid en bescherming groeit van dag tot dag. St Michaël, Sint Gabriël, Sint Rafaël zijn de aartsengelen die ik dikwijls in mijn gebeden aanroep. Ik herinner mij ook aan de mooie verhandeling van St. Thomas (van Aquino) over de engelen, zuivere geesten.”
Met dit prachtig getuigenis van Paus Johannes Paulus II voor ogen mogen volgende gebeden ons helpen met de verering van de Heilige Engelen dagelijks meer ernst te maken.
kroontje ter ere van St.Michaël en de Koren van de Heilige Engelen.
Een sinds lang in het christenvolk bestaande geliefde en genadenrijke devotie is die van het ‘engelenkroontje ter ere van St. Michaël en de Koren der heilige engelen’. Zij behoort tot de bovengenoemde devoties, met ijver beoefend door de H.Theresia van Lisieux.
I. O God, kom mij te hulp. Heer haast u mij te helpen. Eer aan de Vader, enz.
II. Dan volgt het Onze Vader en drie Weesgegroeten, telkens vóór de bij de afzonderlijke koren te bidden.
1e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor der Serafijnen, verlene de Heer dat ons hart ontstoken mag worden in brandende liefde tot Hem. Amen.
2e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor der Cherubijnen verlene ons de Heer de weg van het verderf te verlaten en geleid te worden op de weg van de christelijke volmaaktheid. Amen.
3e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor der hoogverheven Tronen verlene ons de Heer de deugd van een ware en oprechte nederigheid. Amen.
4e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor der Heerschappijen verlene ons de Heer de genade de boze neigingen van onze gevallen natuur te beteugelen. Amen.
5e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor der Krachten bevrijde ons de Heer uit de strikken van de Boze, en sterke Hij ons in de bekoringen. Amen.
6e Groet
Op voorspraak van St.Michaël en het Koor van de majesteitelijke Vorsten moge de Heer ons niet in de bekoring laten vallen, maar ons verlossen van het kwaad. Amen.
7e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor der Machten verlene ons de Heer de geest van een waarachtige en oprechte gehoorzaamheid. Amen.
8e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor van de goedertieren Aartsengelen verlene ons de Heer volharding in de werken van de liefde om daardoor tot de eeuwige glorie te geraken. Amen.
9e Groet
Op voorspraak van St. Michaël en het Koor van alle Engelen geve ons de Heer door hen in dit leven beschermd te worden en geleid tot de eeuwige glorie. Amen.
III. Vervolgens worden volgende gebeden gericht tot St. Michaël en tot God.
Glorierijke Vorst, St. Michaël, aanvoerder van de Hemelse Legerscharen, overwinnaar van de boze geesten en beschermer van de zielen onderweg naar God, wiens verhevenheid en deugdzaamheid onvolprezen zijn; wij smeken u, bevrijd ons van alle kwaad, en laat ons door uw kostbare bijstand vooruitgang maken in de eredienst die wij God schuldig zijn.
Bid voor ons, gelukzalige heilige Michaël, Patroon van de Kerk, opdat wij de beloften van Christus waardig worden.
Almachtige en eeuwige God, die in uw oneindige goedheid tot heil van de zielen de heilige Aartsengel Michaël op wonderbaarlijke wijze aangesteld hebt tot Patroon van uw Kerk, verleen ons zijn bescherming om in het uur van onze dood tot uw verheven Majesteit te mogen worden toegelaten. Door Christus, onze Heer. Amen.
Het kroontje eindigt met vier Onze vaders ter ere van de Drie Aartsengelen en de Heilige Engelbewaarder.
Litanie van de koren der heilige engelen (voor privé-gebruik)
Heer, ontferm u over ons. Christus, ontferm u over ons. Heer, ontferm u over ons. Christus, aanhoor ons. Christus, verhoor ons.
God, hemelse Vader, ontferm u over ons.
God, Zoon, Verlosser van de wereld,
God, Heilige Geest,
Heilige Drievuldigheid, één God,
Heilige Maria, bid voor ons.
Heilige Moeder van God,
Vrouwe aan de hemel, omkranst met de zon, de maan en twaalf sterren,
Verheven Koningin der Engelen,
Gij, Negen Koren der Hemelse Hiërarchie, bid voor ons
Heilige Serafijnen, God lovend met het “Sanctus, sanctus, sanctus!”,
Heilige Cherubijnen, sterke helden die Gods Wil volbrengt,
Heilige Levende Wezens, in aanbidding rond de Troon en het Lam,
Heilige Tronen, engelen van Gods Almacht en Majesteit,
Heilige Heerschappijen,
Heilige Krachten,
Heilige Vorsten des Hemels,
Heilige Machten,
Heilige Aartsengelen,
Heilige Aartsengel Michaël, bid voor ons.
Engel, wiens naam een uitdaging is: “Wie is als God?”,
Held, die in de deemoed met Gods bijstand Lucifer overwon,
Vorst van de Hemelse Legerscharen,
Patroon van de Heilige Kerk,
Verdediger der stervenden tegen de aanvallen van de Boze,
Geleider van de zielen voor de troon van God,
Heilige Aartsengel Gabriël, bid voor ons.
Engel, die heet: “Kracht van God”,
Engel, die de profeet Daniël inwijdde in de geheimen der eindtijd,
Engel, die de geboorte aankondigde van Johannes de Doper,
Engel, die Maria begroette als “vol van genade”,
Engel, die in Nazareth de heiligste boodschap aller tijden bracht,
Engel, door wie wij de Menswording van Christus hebben leren kennen,
Heilige Aartsengel Rafaël, bid voor ons.
Engel met de boodschap: “God geneest!”,
Engel, een der “Zeven die staan voor te troon van God”,
Engel, gezonden tot troost en opbeuring van eenzamen en treurenden,
Wonderbaarlijke gids van verdwaalden en zoekenden,
Patroon van geneesheren en zieken, reizigers en trekkers,
Noodhelper vol liefde en macht in beproevingen groot en klein,
Heilige Engelen, bid voor ons.
Geesten uit het niets geschapen toen God sprak: “Het licht zij!”,
Stralende wezens van adembenemende schoonheid en majesteit,
Engelen, duizendmaal duizenden, staande voor God,
Zangers van: “Waardig is het Lam te ontvangen heerlijkheid en macht”,
Engelen, met wier lofprijzing wij mogen instemmen in de heilige liturgie,
Dienaars van de Allerhoogste, wakend over Gods wijdse schepping,
Engelen, gesteld over volkeren en naties, gemeenschappen en gezinnen,
Beschermers van het gelovige volk van God en al zijn standen,,
Engelen, voorbeelden van volmaakte gehoorzaamheid aan Gods Wil,
Middelaars van genade en licht bij onze groei naar de heiligheid,
Engelen, tot het einde der tijden verwikkeld in een gigantische strijd omwille van ons,
Engelen, die onder bazuingeschal de uitverkorenen zult verzamelen,
Heilige Engelbewaarders, bid voor ons.
Engelen, aan wie God vaderlijke zorg ons heeft toevertrouwd,
Engelen, die ons met zoveel liefde verlicht, bewaart, geleidt en bestuurt,
Engelen, die onze broeders zijt en onze geduldige opvoeders,
Engelen, in wier aanwezigheid wij ons nooit eenzaam hoeven te voelen,
Engelen, met wie een hechte vriendschap ons moge verbinden,
Engelen, in wier gezelschap wij ons in de hemel hopen te verheugen,
Engelen, die wij in de eeuwigheid voor uw trouw zullen danken,
Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, spaar ons Heer.
Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, verhoor ons Heer.
Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt, ontferm u ov er ons.
Gij zijt genaderd tot de berg Sion, de Stad van de levende God, Tot het hemelse Jeruzalem en de duizendtallen engelen.
Laat ons bidden: God, die de taken van engelen en mensen op wonderbaarlijke wijze verdeelt, verleen goedgunstig, dat zij, die in de hemel steeds voor uw Aanschijn staan en U dienen, op aarde ons leven mogen beschermen. Door Christus, onze Heer. Amen.