HET LAATSTE AVONDMAAL; is waargebeurd verhaal

Uit het boek “De mystieke stad Gods” deel 6, opgetekend door Maria van Agreda o.i.c. €12,–
te verkrijgen bij Mw. Keulemans, Timorstraat 16 6524 KC Nijmegen. 024-3280067.

Christus, onze Heiland, viert het laatste Avondmaal met zijn leerlingen zoals de wet dit voorschrijft en Hij wast hun voeten; zijn allerheiligste moeder ontvangt volledige kennis en begrip over al deze mysteries.

445. Onze Verlosser vervolgde zijn weg naar Jeruzalem in de vooravond van die donderdag voorafgaande aan zijn passie en dood. Hij onderrichtte de apostelen door gesprekken met hen te voeren. Zij, op hun beurt, brachten hun moeilijkheden en twijfels naar voren, die Hij als Leraar van wijsheid en als liefhebbende Vader beantwoordde met woorden, die hen diep in het hart drongen. Want Hij, die hen altijd had liefgehad, was in deze laatste uren van zijn leven gelijk een goddelijke zwaan, die zich uitputte in beminnelijkheid, tederheid en in minzaamheid van stem en manieren. Hij wist dat zijn passie nabij was, dat zwaar en gruwelijk lijden voor Hem was weggelegd, maar juist zoals de vorst het vuur samentrekt, werd ook zijn liefde groter en groter. Het laaiende liefdesvuur, brandend in het Hart van Jezus, sloeg uit. Het overmeesterde door zijn doordringende kwaliteiten eerst de dichtst bij Hem staanden en eveneens degenen, die van plan waren het voor eeuwig uit te doven. Uitgezonderd Christus en zijn gezegende moeder worden alle stervelingen gewoonlijk geprikkeld tot wrok door beledigingen of onthutst en geërgerd door tegenspoed. Wij zijn zeer tevreden over onszelf, indien we ons niet wreken op degenen die ons beledigd hebben. Maar de liefde van de goddelijke Meester werd niet kleiner door het vooruitzicht van de oneer van zijn passie noch terneer gedrukt door de domheid en valsheid van zijn apostelen, welke Hij al spoedig van hen zou ondervinden.

446. De apostelen vroegen Hem waar Hij het Paasavondmaal wilde vieren. Want op die donderdagavond zouden de Joden hun Paaslam eten: een groot en plechtig nationaal feest. Van al hun feesten was het eten van het Paaslam wel het meest profetische en meest betekenisvolle ten aanzien van de Messias, ja, van alle mysteries, die op Hem betrekking hadden; maar de apostelen waren nauwelijks op de hoogte van de relatie van dit feest met de Christus. De goddelijke Meester antwoordde hen door de heilige Petrus en Johannes naar Jeruzalem te zenden om regelingen te treffen voor het Avondmaal. Dit zou in een huis zijn, waar ze een bediende zouden zien binnengaan met een kruik water. De huiseigenaar moest uit Christus’Naam gevraagd worden een kamer beschikbaar te stellen voor zijn laatste maaltijd met zijn discipelen. Deze man leefde dichtbij Jeruzalem, hij was rijk en had veel invloed. Daarenboven was hij de Heiland zeer genegen; hij was één van degenen, die zijn wonderen hadden gezien, zijn onderrichtingen hadden aanhoord en daarin geloofd hadden. De Schepper van het Leven beloonde zijn godsvrucht en toewijding door zijn huis te bestemmen voor het vieren van het grote mysterie, waardoor het gewijd werd tot een tempel voor de gelovigen van de toekomstige tijden. De twee apostelen vertrokken onmiddellijk en volbrachten hun opdracht. Zij vroegen de eigenaar van het huis of de Meester van het Leven tot het vieren van het feest van ongedesemde broden zijn gast mocht zijn.

447. Het hart van deze huisheer was verlicht door een bijzondere genade. Hij bood zijn huis aan met alle noodzakelijke meubels tot het vieren van het Paasmaal overeenkomstig de wet. Hij maakte voor hen een grote zaal gereed en hing daarin schone tapijten, die als passende aankleding zouden dienen voor de alsnog voor hem en de apostelen onbekende mysteries, die de Heer daarin zou vieren. Nadat de voorbereidingen op deze wijze gereed waren gekomen arriveerden de Heiland en de andere apostelen in de zaal. Zijn allergezegendste moeder en de andere heilige vrouwen volgden weldra. Bij het betreden van de zaal wierp de nederige koningin zich op de vloer en aanbad haar allerheiligste Zoon, zoals zij immer deed. Zij vroeg zijn zegen en smeekte Hem haar te laten weten wat zij moest doen. Hij zei haar naar een andere kamer te gaan, van waaruit zij in staat zou zijn alles te aanschouwen, wat er die avond in overeenstemming met de decreten van de Voorzienigheid geschieden zou. Haar werd tevens opgedragen de heilige vrouwen in haar gezelschap te troosten en voorzover dit passend was te onderrichten. De grote vrouwe gehoorzaamde en trok zich terug met haar metgezellinnen. Zij bezwoer hen te volharden in geloof en gebed, terwijl zijzelf, wetende dat het uur van haar heilige communie op handen was, doorging met haar innerlijk schouwen geheel op het doen en laten van haar allerheiligste Zoon te richten en zich voorbereidde om zijn lichaam en bloed op waardige wijze te ontvangen.

448. Nadat zijn allerheiligste moeder zich teruggetrokken had, nam onze Heer en Meester, Jezus, met zijn apostelen en discipelen plaats om het feest van het lam te vieren.
Hij nam alle ceremonies, die in de wet vastgelegd waren (Ex 13,3) en door Mozes op zijn bevel waren opgetekend, in acht. Gedurende dit laatste Avondmaal legde Hij alle ceremonies van de zinnebeeldige wet, zoals die door patriarchen en profeten onderhouden was, aan de apostelen uit. Hij toonde hen, hoe de werkelijke waarheid daaronder verborgen was geweest, namelijk alles wat Hijzelf als Verlosser van de wereld zou volbrengen. Hij deed hen begrijpen, dat nu de wet van Mozes en haar zinnebeeldige betekenis vervangen was door haar werkelijke vervulling; dat, naarmate het Licht van de nieuwe wet van de genade begon te schijnen, de schaduwen zouden verdwijnen en de natuurwet, opnieuw bevestigd door de voorschriften van Mozes, nu haar ware basis zou verkrijgen, veredeld en vervolmaakt door zijn eigen onderrichtingen; dat de doeltreffende sacramenten van de nieuwe wet die van de oude wet, als slechts zinnebeeldig en niet-doeltreffend, zouden vervangen. Hij deelde hen mee, dat door de viering van dit Avondmaal er een eind was gekomen aan de riten en voorschriften van de oude wet, die slechts een voorbereiding en een uitbeelding was van datgene wat Hij binnenkort zou volbrengen en zodoende, afgesloten zijnde, onbruikbaar was geworden.

449. Deze onderrichting lichtte de apostelen in omtrent de diepe mysteries van dit laatste Avondmaal. De andere discipelen, die aanwezig waren, begrepen deze geheimenissen niet zo grondig als de apostelen. Judas luisterde slecht en begreep van hen allen er het minste van, ja, eigenlijk niets, want hij was geheel in de ban van zijn geldzucht, dacht slechts aan zijn voorgenomen verraad en hoe hij dat op de meest slinkse wijze zou kunnen volvoeren. De Heer liet niet blijken, dat Hij afwist van zijn geheim; dit diende de plannen van zijn rechtvaardigheid en zijn allerhoogste Voorzienigheid op de beste wijze. Hij wilde hem niet uitsluiten van het Avondmaal en van de andere geheimenissen en wilde het geheel aan zijn eigen slechtheid overlaten om zijn uitsluiting te bewerkstelligen. De goddelijke Meester behandelde hem als zijn discipel, apostel en dienaar en liet hem zijn eer. Zo ging Hij de kinderen van de Kerk voor in de wijze, waarop zij hun priesters en de dienaren van de Kerk moesten behandelen, hoe zij hun eer moesten hooghouden en moesten vermijden over hun zonden en zwakheden te spreken, die aan hun zwakke menselijke natuur kleefden, ondanks hun hoge ambt. Geen van hen zal ooit slechter zijn dan Judas, dat kunnen wij wel aannemen, want geen van de gelovigen zal ooit gelijk zijn aan Christus, onze Heer en Heiland en geen zal ooit, zoals ons geloof ons leert, zijn goddelijke autoriteit en macht hebben. Daarom dienen zij, omdat alle mensen oneindig veel minder belangrijk zijn dan onze Heiland, steeds hun priesters hoog te houden, die, ofschoon zondig, toch altijd nog beter zijn dan Judas. Laten ze hen dezelfde behandeling doen toekomen, die Hij zich verwaardigde te geven aan zijn zeer zondige discipel en apostel. Deze verplichting tegenover priesters moet zelfs oversten bezielen, want Christus onze Heer, die Judas verdroeg en zo zorgzaam was voor zijn reputatie, is oneindig veel waardiger dan een overste.

450. Bij deze gelegenheid componeerde de Verlosser een nieuw lied, waarin Hij de eeuwige Vader lof toebracht voor het in zijn Zoon tot vervulling brengen van de symbolen van de oude wet en op deze wijze de glorie van zijn Naam te hebben vermeerderd. Hij verdeemoedigde zich in zijn mensheid voor God, belijdend, aanbiddend en prijzend de oneindige Godheid, oneindig verheven boven zijn menszijn. Daarna wendde Hij zich tot de eeuwige Vader en liet Hij de brandende liefde van zijn hart ontvlammen in het volgende sublieme gebed:

451. “Mijn eeuwige Vader en oneindige God, uw goddelijke en eeuwige wil besloot deze, mijn menselijke natuur te scheppen, opdat ik het Hoofd zou zijn van allen, die voorbestemd zijn voor uw glorie en uw geluk en die hun werkelijke geluksstaat zullen bereiken door gebruik te maken van mijn werken. Tot dit doel en om hen van de val van Adam te verlossen, heb ik drieëndertig jaar met hen geleefd. Nu, mijn Heer en Vader, is het juiste en door U uitgestippelde uur tot vervulling van uw heilige wil aangebroken, de grootheid van uw heilige Naam zal binnenkort aan de mensen geopenbaard worden en uw onbegrijpelijke Godheid zal door het heilig geloof aan alle landen gekend en verheven worden. Het is tijd, dat het Boek met de zeven zegelen geopend zal worden, zoals Gij mij dit opgedragen hebt en dat de symbolen van vroeger tot een gelukkige oplossing zullen worden gebracht (apk 5,7). De oude dierenoffers, die het offer, dat ik van Mijzelf vrijwillig ga opdragen, uitbeeldden, dienen nu te eindigen. Ik draag Mijzelf op voor de kinderen van Adam, voor de ledematen van mijn mystieke Lichaam, voor de schapen uit uw kudde en ik smeek U in dit uur mij met een barmhartig oog gade te slaan. Indien in het verleden uw toorn kon bedwongen worden door deze oude symbolen en bloedoffers, die ik nu ga afschaffen, laat uw toorn nu geheel worden weggenomen, nu ik bereid ben, mijzelf in een vrijwillig offer te doen sterven op het kruis en Mijzelf aan te bieden als een brandoffer van mijn liefde. Daarom, o Heer, laat de gestrengheid van uw rechtvaardigheid verminderen en bezie het menselijk geslacht met ogen van barmhartigheid. Laat Ons een nieuwe wet voor het mensdom maken, waardoor zij de boeien hunner ongehoorzaamheid afleggen en voor zichzelf de poorten van de hemel kunnen openen. Laat hen nu een vrije weg en open deuren aantreffen, waardoor zij met mij kunnen optrekken naar het visioen van Uwe Godheid, zij allen, die mijn voetstappen willen drukken en mijn wetten willen gehoorzamen”.

452.

DSCI0561 (2)

De eeuwige Vader ontving dit gebed van onze Verlosser met grote minzaamheid. Hij zond ontelbare heerscharen engelen vanuit zijn hof om aanwezig te zijn bij de prachtvolle werken, die Christus in die zaal zou volbrengen. Terwijl zich in het cenakel afspeelde, werd Maria verheven in hoogste contemplatie, waarin zij alles waarnam, alsof zij daarbij aanwezig was. Zodoende werd zij in staat gesteld mee te werken en zich aan te sluiten, als een allertrouwste hulp, daartoe verlicht door de hoogste Wijsheid. Door heldhaftige en hemelse daden volgde zij Christus in zijn daden na, want alles vond grote bereidheid in haar hart en veroorzaakte een geheimzinnige en goddelijke echo van gelijksoortige gebeden en smekingen in de allerzoetste maagd. Daarenboven componeerde zij nieuwe en bewonderenswaardige lofzangen voor alles wat de heilige mensheid van Christus nu zou gaan volbrengen in gehoorzaamheid aan de goddelijke wil en in overeenstemming met de vervulling van de symbolen van de oude wet.

453. Het zou zeer schoon zijn en alle bewondering ten zeerste waard, zoals dit ook voor de heilige engelen het geval was, indien wij en alle gelovigen, die na ons komen, de goddelijke harmonie van de werken en deugden in het hart van onze grote koningin begrepen, indien wij zouden zien, dat deze zich als in een hemels koor nimmer onderling hinderden en nooit in verwarring raakten ondanks hun overvloed bij deze gelegenheid. Vervuld van de hoogste wijsheid, waarover ik reeds sprak, aanschouwde zij de mysterieuze vervulling en verwerkelijking van de ceremoniën van de oude wet door de edele en probate sacramenten van de nieuwe wet. Zij werd gewaar hoe de gouden vruchten van de verlossing zich in de gelukzaligen zouden manifesteren; hoe de verdoemden ten onder zouden gaan; zij zag de verheerlijking van Gods heilige Naam en van de heilige mensheid van Christus; zij zag de wijdverbreide kennis en het geloof in de ware God, die nu door de gehele wereld hun aanvang zouden nemen. Zij begreep ten volle, waarom de hemelen gedurende zoveel eeuwen gesloten waren geweest om de kinderen van Adam nu de kans te geven, door de vestiging en voortgang van de nieuwe evangelische Kerk en haar bedienaren, daarin binnen te treden; zij zag, dat haar Goddelijke Zoon de bewonderenswaardige, begaafde Kunstenaar en Schepper was van al deze zegeningen, die de bewondering en lof van alle hovelingen van de hemel opwekten. Voor deze prachtige resultaten, zonder er ook maar één van te vergeten, zegende zij de eeuwige Vader en dankte zij Hem vanuit haar vertrooste en jubelende ziel.

454. Maar zij was zich ervan bewust, dat al deze bewonderenswaardige werken haar Zoon lijden, smaad, beledigingen en kwellingen van zijn passie zouden kosten en ten laatste de bittere dood op het kruis. Dit alles zou Hij ondergaan in dezelfde mensheid, die Hij van haar ontvangen had; terwijl toch ook veel kinderen van Adam, waarvoor Hij geleden had, op ondankbare wijze de rijke vruchten van de verlossing zouden verspillen. Deze kennis vulde het zuivere hart van de liefhebbende moeder met bittere smart. Maar aangezien zij een levende en getrouwe kopie was van haar allerheiligste Zoon, konden al deze gevoelens hun plaats vinden in haar grootmoedig en ruim hart; zij was niet ontmoedigd noch in verwarring gebracht en vervulde de haar opgelegde taak: haar metgezellinnen voor te lichten en te troosten met woorden, welke aangepast waren aan hun verstandelijke vermogens. Zonder haar eigen grote wijsheidsbronnen uit het oog te verliezen, daalde zij af naar hun gedachtenniveau en sprak woorden van troost over het eeuwige leven, ter hunner onderrichting. O bewonderenswaardige leermeesteres en bovenmenselijk voorbeeld, aller navolging geheel waard! Het is waar, dat in vergelijking met deze zee van genade en Licht onze voorrechten in het niet verzinken, maar het is tevens waar, dat ons lijden en onze bezoekingen vergeleken met de hare eigenlijk slechts denkbeeldig zijn en niet de moeite waard om vermeld te worden, want zij leed meer dan alle kinderen van Adam tezamen. En toch kunnen wij het niet opbrengen om zelfs de geringste tegenslag met geduld te dragen, noch ter harer navolging noch voor onze eigen eeuwige gelukzaligheid. Wij verzetten ons tegen de prikkels van het lijden, we worden verteerd door rusteloze droefenis, zij brengen ons geheel in verwarring. Wij laten onze hartstochten de vrije loop, wij weerstreven de moeilijkheden in toorn en zijn dan vervuld met zelfsmart. In onze koppigheid verliezen wij het gezond verstand, worden gejaagd en onbeheerst en spoeden ons op die wijze naar de afgrond. Zelfs aards geluk lokt ons ten verderve en zo kan er niet vertrouwd worden op onze geïnfecteerde en bedorven natuur. Laten wij, bij dergelijke gelegenheden, aan onze meesteres denken, om ons evenwicht te hervinden.

455. Na afloop van het Avondmaal, waaraan Christus onze Heiland zijn discipelen onderricht had, stond de Meester, zoals Johannes ons vertelt, op (Joh 13,4) om hun voeten te wassen. Hij wierp zich echter eerst neder voor zijn eeuwige Vader en richtte tot Hem een gebed van dezelfde soort als Hij vóór tafel gebeden had. Dit gebed werd echter niet uitgesproken, doch innerlijk geconcipieerd en opgedragen. Het luidde:
“Eeuwige Vader, Schepper van het heelal, Ik ben Uw evenbeeld en gelijk aan uw Wezen, voortgebracht door uw wijsheid (Heb 1,3). Nu Ik mijzelf aangeboden heb voor de verlossing van de wereld door mijn lijden en dood, overeenkomstig uw wil, is het mijn wens deze sacramenten en geheimenissen aan te vangen door mijzelf tot in het stof te vernederen, opdat de trots van Lucifer beschaamd worde door de nederigheid van uw Enig-geborene. Om een voorbeeld van nederigheid na te laten aan mijn apostelen en mijn Kerk, die op de hechte basis dezer deugd moet gebaseerd zijn zal Ik, o Vader, de voeten van mijn discipelen wassen, zelfs die van de minste onder hen, van Judas, gevangen als hij is in eigen boosaardigheid. Ik zal Mij voor hem neerwerpen in de diepste en meest oprechte zelfvernedering om hem mijn vriendschap en zijn redding aan te bieden. Ofschoon hij mijn grootste vijand is onder de stervelingen zal Ik hem geen vergiffenis weigeren over zijn verraad noch hem de allervriendelijkste behandeling ontzeggen, opdat, indien hij weigert deze te aanvaarden, de gehele wereld moge weten, dat Ik voor hem mijn armen in barmhartigheid geopend heb en hij mijn tegemoetkomingen met hardnekkige minachting heeft afgewezen”.

456. Dit was het gebed van de Heiland bij de voorbereiding van de voetwassing van zijn apostelen. Er zijn geen woorden of gelijkenissen te vinden in heel de schepping, die op de juiste wijze de goddelijke drijfkracht van de liefde, waarmee Hij deze werken van barmhartigheid zou uitvoeren, zouden kunnen beschrijven, want in vergelijking daarmee is
-het vuur niet snel genoeg;
-de opkomst van de vloed slechts zwak;
-de middelpuntzoekende kracht in een steen slechts traag;
-en zijn alle krachten van de elementen in de wereld die wij ons kunnen voorstellen, zelfs in gezamenlijke manifestatie, slechts zwakke afschaduwingen van de kracht van zijn liefde.
Maar wij moeten wel besluiten, dat slechts goddelijke liefde en wijsheid een dergelijke vernedering konden uitdenken, waarbij beiden, de Godheid en de heilige mensheid, zich verlaagden tot onder het niveau van gewone schepselen en zelfs tot onder de slechtste van allen, Judas,
-dat Hij, die het Woord was van de eeuwige Vader,
-de Heilige onder de heiligen,
-het Wezen van de goedheid,
-de Heer der heren en de Koning der koningen,
zichzelf zou neerwerpen voor de zondigste van alle mensen en de voeten van dit meest onzuivere en allerlaagste van zijn schepselen zou aanraken met zijn lippen en dat Hij dit uitsluitend zou doen met het oog op de rechtvaardiging van zijn verdoolde discipel en om voor hem onmetelijke zegeningen te verkrijgen.

457. De Meester stond op uit zijn gebed en terwijl zijn gelaat vrede en rust uitstraalde, vroeg Hij zijn discipelen zich neer te zetten als personen van hogere rang, terwijl Hij zelf bleef staan, alsof Hij hun dienaar was. Daarna legde Hij zijn mantel af, die Hij over het naadloze kleed droeg, dat zijn gehele persoon behalve zijn voeten bedekte. Hij droeg sandalen, die Hij soms aflegde gedurende zijn prediktochten, maar Hij had ze behouden vanaf de dag dat zijn moeder ze Hem aan de voeten had gedaan in Egypte. Ze waren met zijn voeten meegegroeid, zoals ik reeds eerde opmerkte (Boek 4 par. 691). Na zijn mantel, waarover de evangelist Johannes spreekt (Joh 13,4) te hebben afgelegd, omgordde Hij zijn lichaam met één uiteinde van een grote handdoek, waarvan het andere uiteinde vrij afhing. Daarna deed Hij water in een bekken om de voeten van zijn apostelen, die in grote verbazing de handelingen van hun goddelijke Meester gadesloegen, te wassen.

458. Hij begaf zich allereerst naar het hoofd van de apostelen, de heilige Petrus. Maar toen deze snel geagiteerde apostel zijn Heer, die hij als de Zoon van God had erkend, daartoe innerlijk verlicht door zijn geloof, zich over zijn voeten zag buigen, riep hij uit, geheel bevangen van eigen kleinheid en onbeduidendheid: “Gij zult in alle eeuwigheid mijn voeten niet wassen”! De Schepper van het leven antwoordde hem ernstig: “Gij weet nu nog niet wat Ik bezig ben te verrichten, maar later zult gij dit zeker begrijpen”. Dit betekende voor Petrus: gehoorzaam nu eerst aan mijn bevel en mijn wil en laat uw wil niet boven de mijne prevaleren, waardoor de deugdenstroom verward en doorkruist zou worden. Voor alles dient gij uw begripsvermogen gewonnen te geven en te geloven dat wat Ik doe, goed is; daarna, na geloofd en gehoorzaamd te hebben, zult gij de in mijn handelingen verborgen mysteries begrijpen, want de kennis daarvan is afhankelijk van uw gehoorzaamheid. Zonder gehoorzaamheid kunt gij niet waarlijk nederig zijn, want dan is er slechts arrogantie. Uw nederigheid kan nimmer voorrang verkrijgen over mijn deemoed; Ik vernederde mijzelf tot in de dood en om deze nederigheid te veerkrijgen zocht Ik allereerst de weg van de gehoorzaamheid; maar gij, die mijn discipel bent, gij volgt mijn leer niet na. Onder het mom van de nederigheid zijt gij ongehoorzaam en door op deze wijze de juiste orde te verstoren blijft er zowel van uw nederigheid als van uw gehoorzaamheid niets over, omdat gij uw eigen arrogantie mening volgt.

459. Dee heilige Petrus begreep de leerstellingen, vervat in het eerste antwoord van onze Heer niet, want ofschoon hij tot zijn volgelingen behoorde, had hij nog nooit de goddelijke uitwerkingen van dit contact ondergaan en was hij nog niet genoeg doortrokken van zijn leer. Geheel verward in de dwaalwegen van zijn onbescheiden nederigheid antwoordde hij de Heer: “Ik zal nooit toestaan, dat gij mijn voeten wast”: Maar de Heer des levens antwoordde met groter ernst en gestrengheid: “Indien Ik u niet was, dn zult gij geen deel hebben aan Mij”. Door dit dreigende antwoord bekrachtigde de Heer de gehoorzaamheid voor altijd als de veilige weg. Volgens menselijk inzicht had de heilige Petrus zeker enig excuus om de Heer niet voetstoots toe te staan zich voor een aards en zondig mens, zoals hij was, neder te werpen en Hem, die hij nog voor kort aanbeden en erkend had als zijn Schepper, te veroorloven zulk een ongehoorde daad van zelfvernedering te stellen. Maar zijn tegenwerking ontmoette geen bijval in de ogen van de goddelijke Meester, die niet kon dwalen in datgene wat Hij zich had voorgenomen. Want wanneer er geen duidelijke dwaling vervat in datgene wat bevolen wordt, moet gehoorzaamheid blind zijn en zonder uitvluchten. Door dit mysterie wilde de Heer de ongehoorzaamheid van onze eerste ouders, Adam en Eva, waardoor de zonde haar intrede in de wereld deed, goedmaken en wegens de overeenkomst en de relatie tussen deze zonde en de ongehoorzaamheid van Petrus bedreigde de Heer hem met een gelijksoortige straf, door hem te zeggen, dat hij geen deel aan Hem zou hebben, indien hij niet zou gehoorzamen, nl. dat hij zou uitgesloten worden van de vruchten van de verlossing, waardoor wij, bij uitsluiting van al het andere waardig zouden wijn, zijn vriendschap en glorie te verwerven. Hij bedreigde hem ook uit te sluiten van deelhebbing aan zijn Lichaam en Bloed, nu Hij op het punt stond, deze voort te doen leven in sacramenteel brood en wijn. De Heiland gaf hem te verstaan dat, hoe graag Hij zichzelf ook wenste mee te delen, niet gedeeltelijk, maar totaal, toch de ongehoorzaamheid in staat zou zijn, zelfs de apostel deze zegening te onthouden.

460. Door deze dreiging van onze Heer Christus werd de heilige Petrus verootmoedigd en verlicht. Hij onderwierp zich onmiddellijk en vanuit de grond van zijn hart zei hij: “Heer, niet alleen mijn voeten, maar ook mijn handen en mijn hoofd”. Hij wilde hiermee uitdrukken, dat hij zijn voeten in dienst stelde van de gehoorzaamheid en zijn handen eveneens en dat hij elk eigen oordeel, dat niet in overeenstemming was met de wensen van de Heer uit zijn hoofd wilde zetten. De Heer aanvaardde de onderwerping van de heilige Petrus en sprak: “Hij die gereinigd is, dient nog slechts zijn voeten te wassen; hij is geheel schoon. Gij zijt rein, maar niet allen zijn rein,” want tussen de apostelen zat de zondige Judas. Christus zei dit, omdat alle discipelen, met uitzondering van Judas, gerechtvaardigd en rein gewassen waren door zijn leerstellingen en dat zij nog slechts gereinigd dienden te worden van onvolmaaktheden en dagelijkse zonden, zodat zij des te waardiger de heilige communie zouden kunnen ontvangen en door een betere voorbereiding beter in staat zouden zijn de goddelijke uitwerking daarvan en de overvloedige genaden daaruit deel te worden. Want dagelijkse zonden, verstrooiingen en lauwheid doen deze gaven niet geheel tot hun recht komen. Daarop werden de voeten van Petrus gewassen, zoals ook die van de andere discipelen, die dit onder tranen en in grote verbazing toelieten. En allen werden vervuld met nieuwe genaden en nieuw Licht.

461. De goddelijke Meester waste eveneens de voeten van Judas. De zondige verraderlijkheid van Judas kon Christus niet verhinderen, hem extra tekenen van zijn liefde, meer zelfs dan aan de andere apostelen, te doen toekomen. Zonder dat de anderen hier iets van merkten, betoonde de Heer zijn bijzondere liefde op twee manieren aan Judas. Ten eerste door de minzame en liefhebbende wijze waarop Hij op hem toeging, aan zijn voeten knielde, deze kuste en aan zijn borst drukte. En verder door te trachten zijn ziel met ingevingen, die waren aangepast aan de toestand waarin Judas’ geweten zich bevond, te beïnvloeden, want wat er aan Judas geschiedde, was op zichzelf reeds veel grootser dan dat wat de andere apostelen werd gegeven. Maar aangezien de instelling van deze apostel zeer zondig was, zijn hartstochten diep met hem vergroeid waren, zijn begripsvermogen en zijn vermogens verward en verzwakt waren, omdat hij God geheel en al verlaten had en zich had overgegeven aan de duivel en aangezien hij de kwade geest de scepter liet zwaaien in zijn hart, weerstond hij alle goddelijke tegemoetkomingen en inblazingen, die gepaard gingen met het wassen van zijn voeten. Hij werd daarenboven gekweld door de vrees zijn overeenkomst met de Schriftgeleerden en Farizeeën te verbreken. Aangezien de lichamelijke aanwezigheid van Christus en de innerlijke drang van zijn neigingen zijn rechtvaardigheidsgevoel bestormden, ontstond er in zijn verduisterde ziel een verschrikkelijke orkaan van tegenstrijdige gedachten, welke hem met ontzetting, bitterheid en de grootste woede vervulde, die hem steeds verder van de Heiland verwijderde en de goddelijke balsem voor zijn ziel deed verkeren in dodelijk vergif van helse boosaardigheid en algehele laagheid.

462. Dit was de reden, dat de kwade instelling van Judas het reddende contact van deze goddelijke handen weerstond; die handen, waarin de eeuwige Vader de wonderdadige macht had gelegd om alle schepselen met zijn zegeningen te verrijken. Indien hij geen andere hulp zou ontvangen hebben dn die, voortkomende uit de persoonlijke aanwezigheid van de Schepper van het leven, dan zou de afwerende boosaardigheid van deze ongelukkige discipel reeds onmeetbaar zijn. Het uiterlijk van Christus, onze Heer, was uitgelezen schoon en aantrekkelijk; zijn gelaat was ernstig en waardig, vol uitdrukking en schoonheid. Het werd omgeven door overvloedige golven goudbruin haar, dat -zoals dit gebruikelijk was bij de Nazareners- vrij gegroeid was; uit zijn eerlijke, open ogen scheen genade en majesteit; zijn mond, neus en de verdere trekken van zijn gelaat vertoonden de meest volmaakte verhouding en zijn gehele Persoon was in een in vervoering brengende lieflijkheid gehuld, zodat Hij de liefhebbende verwondering van allen, die Hem zonder boosaardigheid in hun harten aanschouwden, als vanzelf naar zich toetrok. Boven dit alles veroorzaakte zijn verschijning bij de aanschouwers een innerlijke vreugde en verlichting, die hemelse gedachten en gevoelens in de ziel deden opbloeien. Deze goddelijke Persoon, zo aller liefde en verering waard, zag Judas nu aan zijn voeten, geheel erop gericht om hem nieuwe tekenen van zijn liefde te geven en om hem te winnen door nieuwe liefdesinstortingen. Maar zo groot was de afgedwaaldheid van Judas, dat niets zijn hardvochtig hart meer kon doen smelten; integendeel, hij werd geprikkeld door de minzaamheid van de Heiland en hij weigerde Hem in het gelaat te zien of zelfs maar notitie te nemen van diens daden, want vanaf het moment, dat hij zijn geloof en de genade verloren had, was hij vervuld van haat jegens de Meester en diens hemelse moeder en zag hij Hen nimmer in het gelaat. In zeker opzicht was de angst van Lucifer in de tegenwoordigheid van Christus onze Heer nog groter, want deze duivel, die bezit had genomen van het hart van Judas,, kon de nederigheid van de goddelijke Meester jegens zijn discipelen niet verdragen. Hij trachtte Judas en het cenakel te ontvluchten, maar de Heer hield hem daarvan terug door zijn almachtige arm, opdat zijn trots geheel verpletterd zou worden. Doch later werd hij uit deze zaal verwijderd, vervuld van woede en onder de verdenking, dat Christus toch de ware God moest zijn.

463. De Heer beëindigde de voetwassing, legde zijn opperkleed weer aan, zette zich te midden van de apostelen en begon met het uitspreken van de woorden, die door de heilige Johannes zijn opgetekend:
“Weet gij wat Ik met U gedaan heb? Gij noemt mij Meester en dat is juist; indien Ik dan, terwijl Ik uw Heer en Meester ben, uw voeten gewassen heb dient ook gij elkanders voeten te wassen. Want Ik heb u een voorbeeld willen geven om u te laten zien, dat gij, wat Ik voor u gedaan heb, ook voor anderen moet doen. Amen, amen, Ik zeg u: de dienaar is niet groter dan zijn meester; zo ook is de apostel niet groter dan Hij die hem gezonden heeft“(Joh 13,13). Daarna zette de Heer grote mysteries en waarheden uiteen, waarover ik niet zal uitweiden, doch waartoe ik u verwijs naar de evangeliën. Deze toespraak gaf de apostelen meer inzicht in de heilige Drie-eenheid en de menswording en bereidde hen met nieuwe genaden voor op de heilige Eucharistie, waardoor zij werden bevestigd in hun begrip van de omvang van de betekenis van zijn leerstellingen en wonderen. Petrus en Johannes waren onder hen allen degenen, die daarover het meeste Licht ontvingen; maar ook alle andere apostelen ontvingen in overeenstemming met hun instelling en met de goddelijke bedoelingen inzicht in deze geheimenissen. Wat de heilige Johannes zegt over zijn vraag aan de Heer betreffende de verrader, die hem verkopen zou, alsmede het antwoord van de Heer: dit alles geschiedde voor de aanvang van het Avondmaal, waarbij de geliefde discipel zijn hoofd op de borst van zijn goddelijke Meester zou laten rusten. Want Petrus, gehecht als hij was aan de Meester, met zijn uitgesproken liefde, zou graag op de hoogte zijn van de persoon van de verrader, opdat hij het verraad zou kunnen afwenden of wreken maar de heilige Johannes, die de verrader ontdekte aan het door de Meester indopen van het brood in de saus en het overhandigen daarvan aan Judas, wilde toch Petrus daar niet over inlichten. Slechts hij kende het geheim, maar geschoold in de naastenliefde door zijn goddelijke Meester, begroef hij dit geheim in zijn hart.

464. Toen hij zo neergevleid lag aan het hart van Jezus, onze Heiland, ontving de heilige Johannes nog vele andere voorrechten. Daar werden hem zeer verheven geheimen van de goddelijke mensheid en van de koningin des hemels, zijn allerheiligste moeder, duidelijk. Het was eveneens bij deze gelegenheid, dat hij zijn opdracht ontving om voor haar te zorgen, want op het kruis zei Christus niet: zij zal uw moeder zijn, of, gij zult haar zoon zijn, maar: “Zie daar uw moeder“, omdat dit een zaak was, die niet op dat moment geregeld werd, maar onder het kruis openbaar werd gemaakt, na reeds tevoren te zijn beschikt en door de goddelijke Voorzienigheid geregeld te zijn. De allerzuiverste moeder werd van tevoren volledig op de hoogte gehouden door een innerlijk visioen, zoals ik reeds eerde meedeelde, van de sacramenten verbonden met de voetwassing en van alle woorden, die haar Zoon uitsprak en voor dit alles steeg een dankgebed op aan de Allerhoogste. En toen later de wonderbare werken van de Heer voltrokken waren, zag zij ze niet als een onkundige, maar als iemand, die de vervulling zag van a;;es wat zij reeds tevoren had geweten en wat in haar hart was opgesloten als de wet, gegrift op de tafelen van Mozes. Zij lichtte ook haar metgezellen in, voorzover dit passend was en hield slechts achter wat deze niet zouden kunnen begrijpen.

Onderrichting, mij gegeven door de grote meesteresse van de wereld, de allerheiligste Maria.

465. Mijn dochter, het is mijn wens, dat gij als bruid van mijn allerheiligste Zoon en als mijn leerlinge, in het bijzonder aandacht besteedt aan de deugden, die u opvielen in het gedrag van mijn Zoon en die door u werden opgetekend. Het zijn de deugden van naastenliefde, nederigheid en gehoorzaamheid, die Jezus op het einde van zijn leven nog eens duidelijk wilde onderstrepen. Zonder twijfel beoefende Hij zijn liefde voor alle mensen gedurende zijn gehele leven door voor hen zulke uitzonderlijke werken te verrichten vanaf het ogenblik van zijn ontvangenis in mijn schoot. Maar op het einde van zijn leven, toen Hij de evangelische wet van het nieuwe testament instelde, brak het vuur van zijn laaiende liefde, dat brandde in zijn hart, in alles verterende vlammen los. Bij deze laatste gelegenheid verkreeg de naastenliefde van de Heiland voor de kinderen van Adam haar volle kracht, omdat zij voort werd gestuwd door de smarten ter dood die Hem omgaven en werd aangewakkerd door de afkeer der mensen van het lijden, hun zelfgekozen ongelukstoestand en hun grenzeloze ondankbaarheid en boosaardigheid bij het zoeken naar wegen om de eer en het leven van Hem, die klaarstond om alles voor hun eeuwig heil op te offeren. Door deze strijd werd zijn liefde ontvlamd tot een punt waarop geen uitdoven meer mogelijk was (Hl 8,7) en nu Hij op het punt stond de aarde te verlaten, werd Hij gedreven tot het inspannen van al zijn krachten tot verlenging van zijn weldaden en zijn gesprekken met de mensen, waardoor Hij hen, naast zijn leerstellingen zijn voorbeeld naliet in zijn werken, als zeker middel tot het deelhebben in de uitwerkingen van zijn goddelijke naastenliefde.

466. Het is mijn wens, dat gij grote bedrevenheid verkrijgt in het liefhebben van uw naasten omwille van God. Dit zult u kunnen bereiken, indien de beledigingen en het lijden, dat gij hunnerzijds ondervindt, u zullen opwekken tot groter liefde. Gij moet indachtig zijn, dat gij dan alleen veilig en standvastig zult zijn, indien noch weldaden noch vleierij van de kant van mensen enig effect op u hebben. Want hen lief te hebben, die u goeddoen, is plicht, maar indien gij daar niet op verdacht bent, dan kunt gij niet weten, of gij hen liefhebt om Gods wil, of wegens de goede zaken die zij u brengen en dat zou eerder eigenliefde zijn, of het aangenaam vinden van het ontvangen van geschenken, dan dat dit liefhebben van de naaste om Gods wil zou betekenen. Hij, die om een andere reden dan Gods wil, of uit gestreelde ijdelheid, anderen liefheeft, heeft nog niet de ware naastenliefde begrepen, want hij is nog geheel en al verblind door eigenliefde. Maar indien gij degenen liefhebt, die geen van deze gevoelens strelen, dan betreedt gij de weeg van het liefhebben om Gods wil, als het eerste motief en doel van uw liefde: Hem liefhebben in zijn schepselen, zonder aanzien des persoons. Gij dient uzelf te oefenen, zowel in de lichamelijke als in de geestelijke werken van barmhartigheid, maar aangezien gij minder gelegenheid hebt de lichamelijke werken te verrichten, dient gij doorlopend de geestelijke werken van de naastenliefde te beoefenen, ze te vermeerderen in overeenstemming met de wil van de Heiland. Uw gebeden, smekingen, godsvruchtige oefeningen dient gij tot dat doel te verrichten. Laat ze gepaard gaan met heilige waarschuwingen aan derden, waardoor het geestelijk welzijn van de zielen verhoogd wordt. Herinner u, dat mijn Heer en Zoon nimmer uitsluitend lichamelijke weldaden over de mensen uitstortte, doch ze steeds gepaard deed gaan met geestelijke gaven. Het zou afbreuk gedaan hebben aan de goddelijke volmaaktheid van zijn werken, indien deze niet verricht zouden zijn met de volheid van zijn goedheid. Hieruit kunt u afleiden, waarom wij de weldaden aan de ziel stellen boven die aan het lichaam. Daarom dient gij die geestelijke weldaden allereerst na te jagen, ofschoon de aardgebonden mens blindelings de tijdelijke zegeningen prefereert, waardoor hij de eeuwige weldaden, die naar de vriendschap en de genaden van de Allerhoogste voeren, vergeet.

467. De deugden van nederigheid en gehoorzaamheid werden door het wassen van de voeten van de apostelen door mijn allerheiligste Zoon, zeer verheven. Indien gij, door het innerlijke Licht wat gij omtrent dit voorbeeld ontvangen hebt, niet tot in het stof verdeemoedigd wordt, dan is uw hart wel van pantsers voorzien en is uw kennis van de Heer wel zeer kortzichtig. Laat het u voortaan duidelijk zijn, dat gij uzelf nimmer voldoende vernederd zult kunnen achten, zelfs indien u veracht wordt en onder de voet zou worden gelopen door alle mensen, ook al zijn dit zondaars, want zij zijn nimmer zo slecht als Judas en gij zijt nooit zo goed als uw Heer en Meester. Maar indien gij het werkelijk verdient en uzelf eert door deze deugd van nederigheid, dan verkrijgt gij daardoor een dusdanige volmaaktheid en waardigheid, dat gij de naam van “bruid van Christus” inderdaad waard bent en u enigszins op Hem gaat gelijken. Zonder deze nederigheid kan geen ziel worden opgeheven tot grote pracht en deelhebbing aan de Heer, want zij die verheven zijn, dienen eerst vernederd te worden en de nederigen zullen verheven worden (Mt 23,12) en de zielen worden door de Heer in gelijke mate, waarin zij zich vernederd hebben, opgeheven.

468. Teneinde deze parel der nederigheid niet te verliezen juist op het moment, dat gij denkt, dat zij in uw bezit is, dient gij te bedenken dat de beoefening van deze deugd niet na het beoefenen van de gehoorzaamheid komt. Gij dient deze deugd ook niet uit eigen wil te beoefenen, maar in de algehele onderwerping van uw oversten, want indien gij uw eigen oordeel stelt boven dat van uw meerderen, zelfs indien gij dat doet onder het mom van de nederigheid, dan maakt zij u schuldig aan trots, want dit zou betekenen, dat gij de laagste plaats zoekt, doch uzelf boven uw meerderen plaatst. Nu zult gij ook beter Petrus’ fout begrijpen, die de gaven en zegeningen van de Heer niet wenste te ondergaan, want op deze manier zoudt gij die gaven en schatten mislopen en tevens het voordeel van de nederigheid ontgaan, die toch door u wordt gezocht en boven alles dient te gaan. Gij zoudt dan tevens de hoge bedoelingen, die de Heer in deze werken legde, niet erkennen en niet streven naar de verheerlijking van zijn Naam. het is zeker uw zaak niet om zijn geheimen en verheven bedoelingen aan een onderzoek te onderwerpen, noch ze te verbeteren door geredeneer of tegenwerpingen, die u als onwaardig voor zijn werken en niet in staat tot het verrichten van de werken die van u daarbij gevraagd worden, voorkomen. Dit alles is een zaad van Lucifers trots, verscholen onder het mom van nederigheid, omdat hij op deze wijze uw deelhebbing aan de Heer verhindert en zijn gaven en vriendschap, waarnaar gij zozeer haakt, op afstand houdt. Laat het dan een onverbreekbare wet voor u zijn dat, zodra uw biechtvader en uw oversten hun goedkeuring gehecht hebben aan bepaalde gaven en zegeningen van de Heer, gij ze ook zult aannemen onder grote dank en eerbetoon. Sta uzelf niet toe in nieuwe twijfels en wankelmoedige vrezen gestort te worden, maar stel u open voor de gunsten van de Heer, werk daarmee mee, in nederige vreze en rustbrengende gehoorzaamheid”.


%d bloggers liken dit: