Uit het boek “De Mystieke stad Gods” in visioenen gegeven aan Maria van Agreda o.i.c.
De heilige engelen kondigden de geboorte van onze Heer in verschillende delen van de wereld aan; de schaapsherders komen Hem aanbidden.
Nadat de hemelse hovelingen op de omschreven wijze de geboorte van de Godmens bij de poorten van Betlehem gevierd hadden, werden enigen hunner onmiddellijk naar verscheidene plaatsen gezonden om het blijde nieuws aan diegenen te verkondigen, die volgens de goddelijke wil de juiste instelling hadden voor deze mare. De heilige prins Michael vertrok naar de heilige voorvaderen in het voorgeborchte en kondigde hen aan, dat de Enig-geborene van de eeuwige Vader alreeds op aarde geboren was en nu, zoals zij voorspeld hadden terneder lag in een kribbe, eenvoudig en deemoedig, tussen twee dieren. Hij sprak ook op bijzondere wijze tot de heilige Joachim en Anna uit naam van de gezegende moeder, die hem dat had opgedragen; hij wenste hen geluk met het feit, dat hun dochter de Verlangde der volkeren en Hem, die voorspeld was door alle patriarchen en profeten, in haar armen hield. Het was de meest troostvolle en vreugdevolle dag, welke deze grote verzameling van rechtvaardigen en heiligen hadden beleefd in hun lange ballingschap. Zij allen erkenden deze nieuwe Godmens als de ware Schepper der eeuwige zaligheid en zij componeerden nieuwe aanbiddings gezangen te zijner eer. De heilige Joachim en Anna droegen de hemelse boodschapper Michael op, Maria hun dochter te verzoeken uit hun naam het goddelijk Kind, de gezegende Vrucht van haar schoot, te aanbidden en dit deed de grote koningin van de wereld onmiddellijk voor hen, onder grote blijdschap luisterend naar alles wat de heilige prins haar mededeelde over de patriarchen in het voorgeborchte.
Een ander heilige engel, behorende tot de lijfwacht van de hemelse moeder werd naar de heilige Elisabeth en haar zoon Johannes gezonden. Bij het horen van het nieuws over de geboorte van de Verlosser wierpen de voorzichtige vrouwe en haar zoon, ofschoon deze laatste nog zeer jong was, zich plat ter aarde en aanbaden hun God, mensgeworden in geest en waarheid (Joh 4,23). Het kind, dat tot voorloper gewijd was, werd innerlijk met een geest, vuriger dan die van Elia, vernieuwd, hetgeen bewondering en vreugde onder de engelen teweegbracht. Sint Johannes en zijn moeder verzochten onze koningin door de engelen, dat zij uit beider naam haar allerheiligste Zoon zou aanbidden en Hem hun diensten zou aanbieden, hetgeen onmiddellijk werd volvoerd door de hemelse koningin.
De heilige Elisabeth, op deze wijze op de hoogte gebracht van het gebeurde, zond zo snel mogelijk een harer bedienden naar Betlehem met geschenken voor de gezegende moeder en het goddelijk Kind. Deze bestonden uit enig geld, wat linnengoed en andere zaken, te gebruiken voor de Nieuwgeborene en zijn arme moeder en haar echtgenoot. De bediende ging op weg, zonder enig andere opdracht dan het bezoeken van de gezegende maagd en sint Jozef en om goed toe te zien hoe de toestand bij hen was, zodat hij juiste inlichtingen over hun omstandigheden en welzijn zou kunnen meebrengen. Hij wist niets anders van het Sacrament, dan datgene wat hijzelf met eigen ogen kon aanschouwen, maar hij kwam als vernieuwd en geroerd door een innerlijke en goddelijke kracht terug en beschreef in grote vreugde aan de heilige Elisabeth de eenvoud en heerlijke gratie van haar nicht, van het Kind en van sint Jozef, alsook de gevoelens welke in hem waren gewekt bij het aanschouwen van dit gezegende drietal. De gevoelens, welke in de verheven vrouwe gewekt werden door zijn onopgesmukt verhaal, waren bewonderenswaardig. Het was Gods wil, dat het geheim en het intieme karakter van dit hoge Sacrament bewaard bleven, anders zou zij zich niet hebben kunnen bedwingen de moedermaagd en de pas geboren God haar opwachting te gaan maken. Van de dingen door haar gezonden, werden er enige door de koningin gebruikt tot verlichting van hun uiterste armoede; de rest schonk zij weg aan de armen, want zij wenste het gezelschap van de armen niet te ontberen gedurende de tijd, die zij moest doorbrengen in de grot van de geboorte.
Aan andere engelen werd opgedragen het nieuws mede te delen aan Zacharias, Simeon, de profetes Anna en aan enige andere rechtvaardige en heilige mensen, die waardig bevonden werden om dit nieuwe mysterie van onze verlossing toe te vertrouwen, want aangezien de Heer wist, dat zij op de ontvangst van dit nieuws waren voorbereid en het onder dankbaarheid en tot eigen zielenheil zouden begroeten, beschouwde Hij het rechtvaardig en het geheel toekomend aan hun deugd de zegen, welke geschonken was aan het menselijk geslacht, niet voor hen te verbergen. Ofschoon niet alle rechtvaardigen van de aarde op dat tijdstip ingelicht werden over dit Sacrament, werden toch in hen allen bepaalde goddelijke werkingen gewrocht in het uur, waarin de Redder van de wereld geboren werd. Want alle rechtvaardigen voelden in hun harten een nieuwe en bovennatuurlijke vreugde, ofschoon ze onbekend waren met de oorzaak daarvan. Er waren niet slechts vreugdetekenen te constateren in de engelen en de rechtvaardigen, maar ook prachtige roerselen in de onredelijke schepselen, want ook de invloed van de planeten werd vernieuwd en verlevendigd. De zon versnelde haar loop, de sterren schenen in grote schittering en voor de wijze koningen werd die wondervolle ster gevormd, die hen de weg wees naar Betlehem (Mt 2,2). Vele bomen begonnen te bloeien, andere brachten vruchten voort. Enige afgodentempels vielen omver, in andere werden de afgodsbeelden omlaag geslingerd en hun duivelen op de vlucht gejaagd. Deze wonderen en andere gebeurtenissen in de wereld op die dag werden door de mensen op verschillende manieren uitgelegd, maar ze bleven ver van de waarheid verwijderd. Slechts onder de rechtvaardigen waren er velen die, door goddelijke aansporing daartoe gebracht, vermoedden of geloofden, dat God in de wereld gekomen was; doch geen van hen wist dit met zekerheid, uitgezonderd degenen aan wie dit onthuld was. Onder hen waren de drie koningen naar wie, ieder in zijn eigen oosterse koninkrijk, de engelen van de lijfwachten der koningen gezonden waren, die hen door innerlijke en verstandelijke voorlichting kenbaar maakten, dat de Verlosser van het menselijke geslacht geboren was in armoede en nederigheid. Tezelfdertijd werden ze bevangen door het plotselinge verlangen Hem te gaan bezoeken en Hem te aanbidden en ze zagen onmiddellijk daarop de ster als een gids naar Betlehem, zoals ik later vertellen zal.
Onder al deze mensen werden de schaapsherders uit die streek, die hun kudden bewaakten ten tijde van de geboorte van Christus, wel zeer bijzonder gezegend (Lc 2,8); niet slechts omdat zij de harde arbeid en de ongemakken, welke hun beroep aankleefden, berustend aanvaardden als komende van Gods hand, maar ook omdat ze arm en eenvoudig en veracht door de wereld, met ongekunsteld hart tot die Israelieten behoorden, die vurig hoopten en verlangden naar de komst van de Messias, die voor hen leefde en waarover zij onder elkaar vele gesprekken voerden. Zij geleken op de Schepper van het leven, omdat ze verre waren van de rijkdommen, ijdelheden en praalzucht van de wereld en niets gemeen hadden met haar duivelse sluwheden. Zij volvoerden in hun stiel het ambt, wat de goede herder zou vervullen door zijn schapen te kennen en door hen gekend te worden (Joh 10,14). Daarom verdienden zij geroepen en uitgenodigd te worden door de Heiland zelve, als de eerste vruchten van de heiligen; ze verdienden het de allereersten te zijn aan wie het eeuwige en mensgeworden Woord zichzelve openbaarde en door wie Hij geprezen, gediend en aanbeden wilde worden. Daartoe werd de aartsengel Gabriel naar hen gezonden, toen zij waakten op de velden en deze verscheen hen in grote pracht en menselijke gedaante.
De schaapsherders zagen zich plotseling omgeven en gebaad in de hemelse schittering van de engel en zij werden door dit verschijnsel, omdat zij daar in het geheel geen ervaring in hadden, bevangen met grote vrees. De heilige prins stelde hen op hun gemak en sprak:
“Gij rechtvaardige mensen, weest niet bang: want ik kondig u vreugdevolle berichten aan en wel, dat voor u is geboren de Verlosser Christus, onze Heer, in de stad van David. En als een teken van deze waarheid zeg ik u, dat gij het Kind zult aantreffen in doeken gewikkeld en terneder liggend in een kribbe”(Lc 2,9). Bij het uitspreken van deze woorden door de engel verscheen er plotseling een grote menigte engelen van het hemelse heir, die met lieflijke, harmonieuze stemmen de Allerhoogste toezongen met deze woorden: “Ere aan God in den hoge en vrede op aarde voor alle mensen, die van goede wil zijn”. En onder het herhalen van dit goddelijk lofgezang, dat de wereld nog nooit gehoord had, verdwenen de heilige engelen. Dit alles geschiedde in de vierde nachtwake. Door dit visioen van engelen werden de deemoedige en gelukkige herders vervuld met goddelijk Licht en allen werden doordrongen van een vurig verlangen de zekerheid van deze zegen te aanschouwen en met eigen ogen getuigen te zijn van het allerhoogste mysterie, waarover zij ingelicht waren.
De tekenen, welke de heilige engelen aan hen gemeld hadden, schenen niet te passen noch waren zij voor menselijke ogen in evenredigheid met de grootheid van de Nieuwgeborene. Want het liggen in een kribbe en het gewikkeld zijn in doeken zou geen doorslaand bewijs zijn voor de majesteit van een koning, ware het niet dat de herders door goddelijk Licht waren voorgelicht en zodoende in staat waren gesteld het mysterie te doorgronden. Aangezien de arrogante wijsheid van de wereld hen vreemd was, stonden zij geheel open voor de wijsheid Gods. Zij bespraken onder elkaar de ontvangen boodschap en besloten in allerijl naar Betlehem te gaan en het wonder te gaan aanschouwen, dat hen door de Heer was meegedeeld. Zij vertrokken zonder dralen en de grot betredend vonden zij, zoals sint Lucas ons dat vertelt, Maria en Jozef en het Kind liggend in een kribbe. Toen ze dit alles zagen, erkenden zij de waarheid van wat ze over het Kind gehoord hadden. Daarop volgde een innerlijke verlichting, het gevolg van het aanschouwen van het vleesgeworden Woord, want toen de schaapsherders Hem aankeken, blikte ook Hij op hen neer, terwijl er van zijn gelaat een grote gloed uitging, welke de eerlijke harten van deze arme, maar o zo gelukkige mensen met liefde verwondde. Het veranderde en vernieuwde hen met goddelijke probaatheid, bevestigde hen in een nieuwe staat van genade en heiligheid en vervulde hen met een verheven kennis van de goddelijke geheimenissen van de menswording en de verlossing van het menselijk geslacht.
Zich plat ter aarde werpend aanbaden zij het vleesgeworden Woord. Zij deden dit niet als onwetende mannen van het land, maar als voorzichtige en wijze lieden aanbaden zij Hem, erkenden en prezen Hem als ware God, als Hersteller en Verlosser van het menselijke geslacht. De hemelse vrouwe en moeder van het Kind zag alles wat zij innerlijk en uiterlijk deden, want zij doorzag hen tot in de diepste diepten van hun harten. Met de allergrootste wijsheid en voorzichtigheid bewaarde zij de herinnering aan al deze gebeurtenissen en overwoog ze in haar ziel, vergeleek ze met andere mysteries daarin vervat en met de heilige profetieen en teksten van de heilige Schrift. Aangezien zij toen de spreekbuis was van de heilige Geest en de vertegenwoordigster van het Kind, was zij het die tot de schaapsherders sprak en hen onderrichtte en vermaande om de goddelijke liefde te bewaren in dienst van de Allerhoogste. Ook de herders spraken met haar en toonden door hun antwoorden, dat zij vele mysteries begrepen. Zij bleven in de grot vanaf het aanbreken van de dag tot de middag, waarna onze grote koningin hen iets te eten gaf en ze wegzond vol hemelse genade en troost.
Tijdens het verblijf van de allerheiligste Maria, het Kind en sint Jozef bij de poorten van Betlehem, kwamen deze heilige herders enige malen terug en brachten geschenken, welke zij van hun armoede afstonden. Wat de heilige Lucas zegt omtrent degenen, die verbaasd waren over wat de herders vertelden over de heilige familie, geschiedde later, nadat de koningin, het Kind en sint Jozef vertrokken en gevlucht waren uit de omgeving van Betlehem, want de goddelijke Voorzienigheid beschikte het zo, dat de herders niet in staat waren het nieuws voor die tijd te verspreiden. Niet allen die hen over dit nieuws hoorden vertellen, geloofden hen, want de herders werden beschouwd als ongeletterde en domme mensen. Deze herders echter waren heiligen en zij waren vervuld van goddelijke kennis tot zij stierven. Onder degenen die hen geloofden was Herodes, niet uit prijzenswaardige godsvrucht of geloof, doch alleen omdat zijn wereldse en zondige vrees om zijn koninkrijk te verliezen hem daartoe aanzette. Onder de kinderen, welke door hem zouden geslachtofferd worden, waren er ook enige, die deze heilige herders toebehoorden. Hun ouders legden zich in vrede bij dit martelaarschap neer, welke door de kinderen zelf verlangd en opgedragen werd aan de Heer, die zij vooraf hadden leren kennen.
Onderricht van de allerheiligste koningin aan Maria van Agreda.
Mijn dochter, het vergeten en het niet indachtig zijn van de werken van de Verlosser komt veel voor onder de stervelingen en is zeer afprijzenswaard. En toch zijn deze werken wonderbaarlijk, liefderijk en barmhartig en daarenboven zeer leerzaam. Gij zijt geroepen en uitverkoren tot het ontvangen van kennis en verlichting ter vermijding van deze gevaarlijke en van onbeleefdheid getuigende traagheid. Daarom wens ik, dat gij uit de geheimen, waarover gij zojuist geschreven hebt, in het bijzonder let op de brandende liefde van mijn allerheiligste Zoon, waarmede Hij dadelijk na zijn geboorte de mensen tegemoet trad, om hen deelgenoten te maken van de vreugdebrengende vruchten van zijn komst en dat gij dit tot een punt uwer meditaties maakt. De mensen zijn niet op de hoogte van deze verplichting, omdat er maar weinigen zijn, die doordringen tot de betekenis van deze grote zegen, juist zoals er maar weinigen waren, die Hem bij zijn geboorte zagen en Hem dank brachten voor zijn komst. Zij zijn zich de oorzaak van hun zondige staat en van hun blindheid niet bewust, terwijl toch geen dezer instellingen kan toegeschreven worden aan de Heer of aan enig gebrek in zijn liefde, doch uitsluitend aan de zonden en de slechte instelling van de mensen zelf. Indien hun eigen slechte mentaliteit hen niet verhinderde of niet onwaardig maakte deze gunst en ditzelfde licht dat aan de rechtvaardigen, aan de schaapsherders en de koningen gegeven werd, te genieten, dan zou dat aan allen of velen geschonken zijn. Uit het feit dat er slechts zo weinigen waren, moge u blijken in welk een ongelukkige staat zich de wereld bevond ten tijde van de komst van het mensgeworden Woord; alsook het ongeluk der tegenwoordige tijd, nu deze geheimen toch zeer duidelijk zijn en waarin de dankbare herinnering daaraan toch zo schaars geworden is.
Overweeg de zondige instelling van de stervelingen in dit tijdsgewricht, waarin het Licht van de evangelien toch overal verspreid is en bevestigd door even zovele wonderen door God in zijn heilige Kerk gewrocht. Ondanks dit alles zijn er zo weinigen die volmaakt zijn en trachten groter deelgenootschap te hebben aan de vruchten en zegeningen van de verlossing. Ofschoon het getal der dwazen zo groot is en de zonden mateloos bedreven worden, denken sommigen dat er toch talloze volmaakten zijn, omdat het nu eenmaal zo is, dat de mensen niet zo snel openlijk in strijd met God durven te handelen. Maar ik zeg u, dat er minder zijn dan algemeen wordt aangenomen en veel minder dan er zouden moeten zijn, indien men overweegt, dat God zozeer beledigd wordt door de ongelovigen en doorlopend de schatten der genade van zijn Kerk wenst uit te delen in overeenstemming met de verdiensten van zijn mensgeworden Enig-geborene. Wees de verplichting, mijn liefste, welke de kennis van deze waarheden u heeft opgelegd, steeds indachtig. Leef heel voorzichtig, beantwoord zijn genaden met grote zorg en waakzaamheid, verlies geen tijd en laat geen omstandigheid voorbijgaan om op de meest heilige en volmaakte wijze, die u bekend is, te handelen, want een andere manier om aan uw verplichtingen te voldoen is er niet. Onthoud wat ik u gezegd heb, volg mijn bevelen en aanwijzingen, laat de genade u niet tevergeefs gegeven zijn (2Kor 6,1), zorg ervoor, dat uw genade en Licht voordelen voor u afwerpen en gebruik ze onder volmaakte dankbaarheid.
Wat van het geheim van de geboorte van het mensgeworden Woord voor de duivel verborgen bleef en over verdere gebeurtenissen tot aan de besnijdenis.
Voorzover dit de Heer betrof, was de komst van het eeuwige Woord als mens een allergelukkigst en zegenrijk feit voor alle stervelingen, want Hij kwam om Licht en Leven te brengen aan allen, die in duisternis en in de schaduw van de dood verbleven (Lc 1,79). Indien degenen, die van tevoren op de hoogte waren van zijn komst en de twijfelaars over deze hoeksteen (Rom 9,33) struikelden en zichzelf daaraan stootten, zodoende hun ondergang bewerkstelligend, terwijl zij daarin hun opstanding tot het eeuwige leven zouden hebben kunnen vinden, dan was dat niet de schuld van de steen, doch van hen, die daarin een aanleiding tot ergernis en nadeel voor zichzelf zagen. Slechts voor de hel was de geboorte van het goddelijke Kind een verschrikking, omdat Hij de sterke en ononverwinnelijke was, die gekomen was om deze gewapende vijand van zijn tirannieke troon, gebaseerd op leugens, te stoten. De duivel had zijn stellingen gedurende lange tijd op onrechtvaardige, doch onbestreden wijze bezet gehouden. Om tot de onttroning van deze prins van de wereld en de duisternis te komen, was het nodig het sacrament van de komst van het Woord voor hem verborgen te houden. Wegens zijn boosaardigheid was hij niet alleen onwaardig om inlichtingen te ontvangen over de mysteries van de goddelijke wijsheid, maar was het tevens rechtvaardig, dat door goddelijke Voorzieningheid de boosaardigheid van deze vijand verblind en in verwarring gebracht zou worden, want door deze boosaardigheid had hij het bedrog en de blindheid van de zonde in de wereld gebracht en door de val van Adam het hele menselijke geslacht naar beneden gehaald.
In overeenstemming hiermee werden Lucifer en zijn volgelingen onkundig gehouden van vele zaken, welke zij langs de natuurlijke weg zouden hebben kunnen weten betreffende de menswording van het Woord en andere voorvallen in de loop van zijn allerheiligst leven, een feit waaraan wij terdege aandacht moeten besteden in deze geschiedenis (Boek 3 par. 326). Want indien hij met zekerheid geweten zou hebben, dat Christus de ware God was, dan zou hij zijn dood niet bewerkstelligd hebben (1Kor 2,8); hij zou geprobeerd hebben deze te voorkomen, zoals ik nog op de juiste plaats daartoe zal zeggen. Hij wist van het mysterie van de geboorte slechts, dat de allerheiligste Maria een Zoon had ter wereld gebracht onder armelijke omstandigheden en in een door iedereen verlaten grot en dat zij er zelfs niet in geslaagd was logies en onderdak te vinden; ook wist hij, dat het Kind besneden was en behandeld werd als een gewoon mens: en dit alles was juist gebeurd om zijn trots te misleiden en zeker niet om hem inlichtingen te verschaffen. Maar hij wist niets af van de wijze waarop Hij geboren was, noch van de maagdelijkheid zijner gezegende moeder voor en na de geboorte; ook was hem onbekend, dat de engelen de rechtvaardigen en de schaapsherders hadden ingelicht en hun gesprekken en hun aanbidding van het goddelijk Kind waren hem eveneens niet bekend. Hij zag de ster niet en het doel van de koningen niet toen deze naar Betlehem kwamen, ofschoon hij hen de reis zag maken, welke hij toeschreef aan de een of andere wereldse onderneming. De duivelen waren niet in staat de juiste oorzaak op te sporen van de veranderingen in de elementen, de sterren en de planeten, ofschoon ze de veranderingen zelf wel waarnamen alsook de uitwerking daarvan. Zij legden de woorden van de drie Wijzen, gesproken tot Herodes, verkeerd uit, duiden hun komst bij de stal en de aanbidding benevens het aanbieden van de geschenken, geheel verkeerd. Ofschoon zij de woede van Herodes tegen de kinderen zagen, begrepen zij het doel ervan niet. Zij zetten hem echter wel aan tot grotere wreedheid. Lucifer vermoedde, dat Herodes trachtte de Messias te doden, maar hij dacht, dat Herodes van zijn verstand beroofd was en hij diende hem tot voorwerp van spot. Want met zijn trots hield hij vast aan zijn eigen mening over de komst van het Woord in de wereld tot vestiging van zijn Rijk; hij zou nooit hebben kunnen vermoeden, dat het Woord in deemoed en verborgen voor allen ter wereld zou komen, neen, dat zou gebeuren met pralende macht en in majesteit. Maar in werkelijkheid verkoos het goddelijke Kind een wel heel verschillende weg; het werd uit een arme, door de mensen verachte moeder, geboren.
Na enige van de vreemde gebeurtenissen, welke samenhingen met de geboorte, te hebben opgemerkt, riep de aldus misleide Lucifer zijn helpers in de hel bij elkaar en hij sprak hen als volgt toe:
Ik vind geen aanleiding tot vrees in de voorvallen, welke wij in de wereld hebben opgemerkt. Weliswaar heeft de vrouw, die wij meermalen vervolgd hebben, een zoon ter wereld gebracht, maar onder zulke armelijke en verlaten omstandigheden, dat zij zelfs geen logies heeft kunnen vinden om de geboorte daar te doen plaatsvinden. Wij weten dat zoiets niets te maken heeft met macht en de grootheid van God. Indien Hij tegen ons op zou willen trekken onder de zwakke gedaante van dit Kind -en van de armelijkheid daarvan hebben wij ons overtuigd- zou hij het tegenover onze kracht niet lang uithouden. Wij behoeven niet bang te zijn, dat Hij de Messias is. Er is zelfs een complot gaande om Hem te doden, omdat Hij juist als alle andere mensen sterfelijk is. Dit wijst niet naar de redding van de wereld, want Hijzelf schijnt zijn schuld te moeten uitboeten door zijn dood. Al deze tekenen zijn in strijd met het doel van de Messias bij zijn komst in de wereld en daarom kunnen wij er zeker van zijn, dat Hij nog niet gekomen is.
De bedienaren van het kwaad waren het met hun verdoemde chef eens en het was hun een voldoening te vernemen, dat de Messias nog niet gekomen was, want zij allen waren medeplichtigen aan de boosaardigheid en de trots, welke Lucifer verblindde. Het kwam zelfs niet in satan op en hij zou het in zijn allesoverheersende trots nooit hebben kunnen aannemen, dat de majesteit en grootheid Gods zichzelf zou verdeemoedigen, want hijzelf joeg applaus, praal, verering en verheerlijking na en wenste zo mogelijk alle eer voor zichzelf te behouden. Aangezien alle eer aan God toekwam, kon Lucifer nooit begrijpen, dat God zijn toestemming aan het tegendeel zou geven en Zichzelf zou onderwerpen aan vernedering, zozeer verafschuwd door de geesten van het kwaad.
O, zonen der ijdelheid! Welke voorbeelden worden u hier niet gegeven tot uwer verlichting! De les, door de nederigheid van Christus, onze Leraar en ons hoogste Goed, aan ons onderwezen is groot! Maar als deze ons nog niet genoeg is, laat dan tenminste de trots van Lucifer ons afschrikken en doen vrezen. O misdaad, o zonde, verschrikkelijk boven elke menselijke voorstelling! Want zij waren in staat een engel met een uitgelezen verstand zodanig in verwarring te brengen, dat hij slechts kon oordelen over de oneindige goedheid Gods naar geen andere norm dan die welke hij aanlegde aan zichzelf en zijn eigen boosaardige gesteldheid! Hoe ver zakt een mens weg in boosaardigheid, als hij aan zijn onwetendheid nog schuld en trots toevoegt? O ongelukkige en allerdwaaste Lucifer! Hoe ver dwaalde u van de waarheid af bij de beoordeling van dit alleszins redelijke en prijzenswaardige voorval! Wat is schoner dan nederigheid en volgzaamheid te zien samengaan met majesteit en macht? Waarom ziet gij, onbetekenend schepsel niet in, dat het niet weten hoe u uzelf moet verdeemoedigen slechts geesteszwakte is, die voortkomt uit een onedel gemoed? De grootmoedigen en waarlijk groten jagen geen betalingen in ijdelheid na, noch zoeken zij de laagheid op, noch zullen ze ooit genoegen nemen met datgene, wat vals en schijnbaar is. Het is wel heel duidelijk, o Lucifer, dat gij zijt afgesloten van de waarheid en dat gij slechts een onwetende gids zijt voor blinden (Mt 15,14); omdat gij niet in staat was om te begrijpen, dat de grootte van Gods goedheid en liefde zichzelf juist openbaarde en schitterde in eenvoud en gehoorzaamheid, zelfs tot de dood aan een kruis. (Fil 2.7).
Al deze vergissingen en dwaasheden van Lucifer en zijn volgelingen waren de moeder van de wijsheid en onze meesteresse bekend en met een feilloze waardering van de grootheid der mysteries verheerlijkte en zegende zij de Heer, omdat Hij ze verborgen had gehouden voor de trotsen en hovaardigen en onthuld had aan de armen en nederigen, waardoor Hij een aanvang had gemaakt met het breken van de tirannie van de duivelen (Mt 11,25). De liefhebbende moeder droeg vurige gebeden op voor alle stervelingen die wegens hun zondigheid onwaardig waren het licht te zien, dat voor hun redding in de wereld gekomen was; zij herinnerde haar Zoon met onbeschrijfelijk medelijden en grote liefde voor de zondaren aan dit alles. Het grootste deel van haar verblijf in de grot der geboorte bracht zij door met deze liefdesverzuchtingen. Verder zorgde zij met grote oplettendheid ervoor, dat haar teer en lieflijke Kind beschut bleef tegen de weersomstandigheden, waaraan de grot, geheel naakte rots en zonder enige gerieflijkheid, ten zeerste onderhevig was. Zij had als allervoorzichtigste moeder een mantel meegebracht, waarmee zij Hem extra warm toedekte. Maar meestentijds hield zij Hem in de cirkel van haar heilige armen, behalve als zij tot groot geluk van sint Jozef aan hem vroeg zijn mensgeworden God, als liefhebbende vader, in zijn armen te nemen.
Toen zij hem voor de eerste keer het goddelijke Kind in zijn armen gaf, zeide de allerheiligste Maria hem:
Mijn echtgenoot en mijn steun, ontvang in uw armen de Schepper van hemel en aarde en geniet van zijn lieflijke en aanminnige gezelschap, opdat dit mijn Heer en mijn God tot vreugde moge strekken en Hij uw trouwe diensten moge ondervinden (Spr 8,31). Neem de Schat van de eeuwige Vader tot u en word deelgenoot van deze zegening van het menselijk geslacht.
En innerlijk sprekend tot het goddelijke Kind voegde zij daaraan toe:
Liefste Liefde van mijn ziel en Licht van mijn ogen, rust in de armen van Jozef, mijn vriend en echtgenoot: spreek uw lieflijke taal met hem en vergeef mij mijn tekortkoningen. Ik voel uw afwezigheid, al is dit maar voor een ogenblik, als een groot verlies, maar ik wil het goede, dat ik ontvangen heb zonder afgunst mededelen aan allen, die waardig zijn het te ontvangen.
Haar allertrouwste echtgenoot erkende deze nieuwe zegening en zich in het stof vernederend antwoordde hij haar:
Vrouwe en heerseresse van de wereld, mijn echtgenote, hoe zou ik, onwaardig, zo vermetel durven zijn Godzelf, in wiens aanwezigheid de pilaren van de hemel beven, in mijn armen te houden. Hoe kan dit wormpje de moed opbrengen een dusdanig verheven gunst te aanvaarden? Ik ben slechts stof en as, maar gij, vrouwe, help mij in mijn nietigheid en vraag zijne Majesteit mij barmhartig te zijn en mij waardig te maken door zijn genade.
Zijn verlangen het Kind Gods in zijn armen te mogen houden en zijn eerbiedige vreze voor Hem waren aanleiding voor sint Jozef om heldhaftige daden van liefde, geloof, nederigheid en de allerdiepste eerbied te stellen. Bevend van bescheiden vrees viel hij op zijn knieen om Hem uit de handen van zijn allerheiligste moeder te ontvangen, onder het storten van overvloedige vreugdetranen voor dit uitzonderlijke geluk. Het goddelijke Kind liet zijn ogen strelend op hem vallen en op dat moment werden de diepste diepten van zijn ziel door Hem met goddelijke krachtdadigheid en flinkheid, waarvoor geen woorden gevonden kunnen worden, vervuld. Hij zong nieuwe lofzangen tot prijzing van de schitterende zegeningen en gaven, welke hij ontvangen had. Na in zijn geest het weldadig effect van het dragen van de Heer in zijn armen enige tijd ondervonden te hebben, de Heer die hemel en aarde omvat, gaf hij Hem terug aan zijn overgelukkige moeder. Beiden waren geknield gebleven bij deze overneming van het Kind, een houding welke de allervoorzichtigste moeder steeds in acht nam wanneer zij Hem opnam of terneer legde. Daarin volgde de heilige Jozef haar na, telkens wanneer hij het geluk had het mensgeworden Woord enige tijd in zijn armen te mogen houden. Wanneer zij tot zijne Majesteit naderden, maakten zij drie kniebuigingen, kusten de aarde en stelden heldhaftige daden van nederigheid, aanbidding en eerbetoon. Zo namen zowel de grote koningen als sint Jozef alle goede vormen in acht, wanneer zij het Kind aan elkaar overgaven.
Wanneer de hemelse moeder de tijd gekomen achtte om Hem aan haar borst te leggen, vroeg zij daartoe eerst verlof aan haar Zoon, want ofschoon zij wist, dat zij Hem moest voeden als haar menselijke Kind, verloor zij nooit uit het oog, dat Hij tezelfdertijd waarachtig God en Heer was en er dus een grote afstand bestond tussen het oneindige Wezen en het simpele schepsel zoals zij. Aangezien zij, als allervoorzichtigste maagd, daar diep van doordrongen was, bleef haar eerbied feilloos en verminderde nimmer, noch liet zij toe dat enige verslapping op dit punt zou intreden. Zij was bij voortduring vervuld van begrijpend inzicht en bereikte immer volmaaktheid in al haar daden. Daarom voedde zij het Kind, diende en verzorgde zij het, in volledige rust met nooit afnemende zorg, eerbiedig en bescheiden. Haar daden bewerkten nieuwe bewondering in de engelen, wier hemels begrip niet zo ver reikte, dat zij de heldhaftige daden van een prille jonkvrouw begrijpen konden. Aangezien zij steeds in lichamelijke gedaanten in haar bijzijn waren gedurende de tijd doorgebracht aan de poorten van Betlehem, hielpen zij haar in alle dingen, welke het welzijn van het goddelijk Kind en haarzelf betroffen. Al deze geheimen zijn zo schoon en dwingen op zulk een wijze onze bewondering af, zij zijn zo volledig onze aandacht en herinnering waard, dat het onmogelijk is onze nalatigheid niet te erkennen, als wij daar niet aan terugdenken. Het nadeel dat wij onszelf berokkenen, indien wij ophouden ze te overdenken, wordt niet genoeg onderkend, noch hebben wij voldoende oog voor het goddelijke effect op de gelovige en dankbare kinderen van de Kerk, welke de herinnering aan dit alles teweegbrengt.
Naar aanleiding van datgene wat mij geopenbaard is omtrent de eerbied waarmede de allerheiligste Maria en de roemrijke sint Jozef zowel als de engelenscharen de mensgeworden God behandelden, zou ik nog vele dingen kunnen zeggen. Ofschoon ik dat niet doe, is het mij toch een behoefte hier het gebrek aan eerbied te bekennen, waarmede ik tot nu toe, in mijn vermetelheid, mij tegenover God gedragen heb en hoe vele fouten, waaraan ik mij op dit punt heb schuldig gemaakt, mij nu duidelijk geworden zijn. Zoals ik reeds zeide en ook later nog zal vertellen, bleven alle engelen van Maria´s lijfwacht tot haar hulp, in lichamelijke gedaanten, in haar bijzijn vanaf de tijd van de geboorte tot aan de vlucht met het Kind naar Egypte. De gehoorzaamheid van de nederige en liefhebbende moeder voor haar goddelijke Kind verslapte nimmer. Zij wilde niet van Hem scheiden om Hem in de armen van sint Jozef of die van de heilige prinsen Michael of Gabriel te leggen, dan tenzij en dat kwam maar zelden voor zij daartoe gedwongen werd om enig voedsel tot zich te nemen. De twee aartsengelen hadden haar gesmeekt hen het Kind aan hun zorgen toe te vertrouwen gedurende de maaltijden of ten tijde dat sint Jozef aan het werk was. Zo werd Hij dan in de handen van de engelen gelegd, in bewonderenswaardige vervulling van de woorden van David ´In hun handen zullen zij Hem opheffen´, enz. Psalm 91,12. De allerwaakzaamste moeder zou, uit zorgzaamheid voor haar allerheiligste Zoon, niet geslapen hebben, indien zijne Majesteit haar dit niet bevolen had. Ter beloning voor haar zorgen deed Hij haar een nieuw soort slaap genieten, wonderbaarlijker dan het soort slaap, dat zij tot nog toe genoten had. Want terwijl zij sliep, bleef haar hart wakker, waardoor de goddelijke verstandhouding en de beschouwingen van de Godheid voortduurden, of liever gezegd, waardoor zij niet onderbroken werden ´Hl 5,2´. Maar vanaf deze dag bewerkte de Heer nog een tweede wonder, namelijk, dat zij gedurende de noodzakelijke slaap de kracht van haar armen tot het dragen en het omarmen van het Kind op dezelfde wijze behield alsof zij wakker was en zij blikte op Hem neder met de ogen van haar verstand, alsof zij Hem zag met haar lichamelijke ogen en alles begrijpend wat zijzelf en haar Kind in die tijd verichtten. Zo werd op wonderlijke wijze vervuld, wat in het Hooglied staat opgetekend, Ik slaap, maar mijn hart waakt´.
De lofzangen en de zangen ter verheerlijking van de Heer, welke onze hemelse koningin componeerde ter ere van het Kind, in beurtzang gezongen met de heilige engelen en met sint Jozef, kan ik met de mij ten dienste staande termen en woorden niet weergeven. Daarover alleen zou veel geschreven kunnen worden, want zij werden nooit onderbroken, maar de kennis daarvan wordt in reserve gehouden tot bijzondere vreugde van de uitverkorenen. De allerheiligste Jozef was wat dit aangaat wel zeer bevoorrecht en gezegend, want in vele van deze gezangen zong hij mee en vele ervan begreep hij ten volle. Daarnaast mocht hij een tweede gunst genieten, een unieke weldaad en zielentroost hem door de allervoorzichtigste maagd verstrekt, namelijk dat zij, wanneer zij met hem over het Kind sprak, over Hem sprak als ´onze zoon´en niet alsof Hij de natuurlijke Zoon van sint Jozef zou zijn, want in de bovennatuurlijke orde was Hij de Zoon van de eeuwige Vader en in de natuurlijke orde de zoon van zijn maagdelijke moeder, maar omdat Hij in de opinie van de mensen bekend zou staan als de zoon van Jozef. Deze gunst, dit voorrecht was van onschatbare waarde voor de heilige en bezorgde hem onmetelijke vreugde. Dit was dan ook de reden waarom zijn hemelse echtgenote deze aanspraak gebruikte, als zij spraken over haar Zoon.
Onderrichting, welke de koningin en vrouwe van de hemel mij (Maria van Agreda) gaf.
510. Mijn dochter, ik zie, dat gij vol heilige naijver zijt bij het aanschouwen van het geluk, dat de omgang met mijn Zoon mij, mijn echtgenoot en de heilige engelen verschafte, toen wij Hem voor onze lichamelijke ogen zagen, zoals gij dat ook zou wensen, indien dit mogelijk zou zijn. Ik zal u troosten en uw neigingen richten op datgene wat gij in uw toestand doen kunt om tot hetzelfde geluk te geraken, dat u ons benijdt. Totdit doel, mijn geliefde, moet gij terugdenken aan datgene wat gij reeds voldoende begrepen hebt omtrent Gods wegen tot het verheffen van de zielen, die Hij met vaderlijke liefde en genegenheid uitzoekt! Gij hebt deze kennis bereikt doordat gij het geluk hebt gehad zovele bezoeken en verlichtingen van de Heer te hebben genoten, waarin Hij bij voortduring de wacht betrekt aan de poorten van uw hart en u aanzet vooruit te gaan in afwachting van uw bekering (W,6,15). Gij hebt gezien, hoe hij u naar zich toe heeft getrokken door vele gunsten en zeer verheven leerstellingen, waardoor Hij u uitkoos voor de hechte banden van zijn liefderijke omgang (Kol 3,14), alsook tot de grote zuiverheid, welke bij deze toenadering behoort.
511. Het geloof leert u tezelfdertijd, dat God op alle plaatsen aanwezig is door de kracht van zijn Godheid en dat Hij al uw gedachten doorgrondt, al uw wensen en zuchten, zonder uitzondering, kent. Indien gij met deze genade medewerkt en zodoende de genaden, welke gij door het Sacrament en door andere kanalen door God ingesteld, ontvangt, instandhoudt, zal de Heer door goddelijke en bijzondere hulpverlening bij u blijven en u, als zijn uitverkoren bruid, daarbij onthalen op zijn liefde. Nu gij al deze waarheden kent en begrepen hebt, zeg mij, mijn liefste, wat gij nog meer zoudt kunnen verlangen of benijden, nu gij toch reeds datgene bezit, waarnaar uw verzuchtingen uitgaan? Wat ik nog van u zou verlangen, het enige wat gij kunt doen, is, dat gij u inspant in heilige naijver deze omgang na te volgen en in uzelf de instelling van de engelen tracht te verwezenlijken, de zuiverheid van mijn echtgenoot en in uw leven, voorzover dit maar mogelijk is, mijn leven navolgt, zodat gij een waardige woonplaats voor de Allerhoogste wordt. Gij dient al die pogingen, al die verlangens en inspanningen, waarmede gij uzelf zou bezield hebben, indien gij mijn allerheiligste Zoon gezien en aanbeden zou hebben in zijn geboorte en kindsheid, te richten op de vervulling van deze leerstelling, want indien gij mij navolgt, dan kunt gij er verzekerd van zijn, dat gij mij zult behouden als lerares en de Heer als zeker inwoner van uw ziel. In deze zekerheid kunt u tot Hem spreken. Hem omarmen en uzelf in Hem verlustigen, als ware Hij aanwezig, want juist om deze vreugden aan de zuivere en onbesmeurde zielen te schenken heeft Hij het menselijke vlees aangenomen en is Hij Kind geworden. Maar zie in Hem steeds de grote God, ofschoon Hij een Kind was, opdat uw liefkozingen geleid worden door eerbied en uw liefde begeleid wordt door heilige vrees want de eerste komen Hem toe als God en de tweede zijn wij verschuldigd aan zijn onmetelijke goedheid en barmhartige luister.
512. Deze wijze van omgang moet gij volhouden, zonder onderbrekingen van lauwheid, anders zou u Hem teleurstellen. Uw wettige en zelfgekozen bezigheid moet niets anders zijn dan het liefhebben en het lofprijzen van de oneindige God. Al het andere moet gij met grote matigheid verrichten, alsof zichtbare en aardse zaken u nauwelijks aangaan en u zelfs niet voor een moment kunnen ophouden. Gij moet uzelf op deze duizelingwekkende hoogte houden, zodat het schijnt, dat gij geen andere belangrijke dingen op handen hebt dan het najagen van de hoogste en ware God. Mij dient u na te volgen en voor God alleen moet gij leven, de gehele rest moet voor u niet bestaan, noch moet gij voor die rest bestaan. Doch de giften en zegeningen, welke gij ontvangt, moet gij uitdelen en mededelen voor het welvaren van uw medemensen, onder in achtneming van de volmaakte regels van de heilige naastenliefde; dan zullen uw gaven niet vervliegen maar juist toenemen. Bij dit alles dient u zich te houden aan de regels, welke uw omstandigheden en staat passen, zoals ik u reeds geleerd heb bij andere gelegenheden en op andere momenten.