Archive for the ‘mijn wezenlijke moeder’ Category

3 ER IS EEN WEG OM AAN HET VAGEVUUR TE ONTKOMEN

april 12, 2013

Zie ook de fantastische verhalen op Greeth’s Blog: De heilige mis zoals Jezus en Maria ons deze laten zien

                                                                             ..                         Maria Moeder/middelares/medeverlosseres van de H.Kerk

                                                                              ,,                        Grote onthullingen over de H.Mis

                                                                              ,,                         De verrijzenis van Christus en zijn 1e verschijning aan zijn H.Moeder 

                                                                              ,,                          Zelfkennis is de uitwerking van de toewijding aan Jezus door de handen van Maria

                                                                              ,,                           Het mysterie van je eigen kruis

                                                                              ,,                             Over de goddelijke voorbestemming van Christus en zijn H.Moeder

                                                                              ,,                              In de laatste tijden; de noodzaak tot de liefde aan de H.Maria

                                                                              ,,                               Het huwelijk van de allerheiligste Maria met de allerkuiste Jozef

                                                                              ,,                                Het intense lijden van St. Jozef toen hij zag dat Maria zwanger was!

2 Het eigen-ik onttroond

april 12, 2013

2 Het eigen ik onttroond.

april 12, 2013

2 Het eigen ik onttroond

april 12, 2013

NIEUWJAARSBOODSCHAP:DE MOOISTE BRIEF VAN JE EIGEN VADER AAN JOU!!

februari 10, 2013

Auteur: Priester James Manjackal.

LIEFDESBRIEF VAN GOD DE VADER.

Mijn Kind,

Ook al ken je Mij niet, Ik ken jou helemaal (Psalm 139:1).

Ik weet wanneer je gaat zitten en wanneer je opstaat (Psalm 139:2).

Al je wegen zijn Me vertrouwd (Psalm 139:3).

Zelfs de haren op je hoofd zijn geteld (Mt. 10:29-31).

Want je bent gemaakt naar Mijn beeld (Gen. 1:17).

In Mij leef je, beweeg  je en besta je (Hand. 17:28).

Want je behoort tot Mijn kroost (Hand. 17:28).

Ik kende je al voordat Ik je in de moederschoot vormde (Jer. 1:4-5)!!.

Ik heb je uitverkoren al van voor de grondlegging der wereld. (Efe. 1:4).

Je bent geen mislukking want al je dagen staan geschreven in Mijn boek (Psalm 139:15-16).

Ik stelde de tijd van je geboorte vast en waar je zou wonen (Hand. 17:26).

Je bent met eerbied en wonderbaarlijkheid gemaakt (Psalm 139:14).

Ik heb jou geweven in de schoot van je moeder (Psalm 139:13)

en je voortgebracht op de dag van je geboorte (Psalm 71:6).

Ik werd verkeerd voorgesteld door hen die Mij niet kennen (Joh. 8:41-44).

Ik ben niet afstandelijk en streng, maar Ik ben de totale uitdrukking van de liefde ( 1 J0h. 4:16).

En Ik verlang mijn liefde in je uit te storten ( 1 Joh. 3:1).

Ik bied je meer dan je aardse vader ooit zou kunnen (Mat. 7:11).

Want Ik ben de volmaakte Vader (Mat. 5:48).

Elke goede gave die je ontvangt komt van Mij (Jak. 1:17).

Want ik ben Degene die in je noden voorziet en Ik ken  al je noden .( Mt. 6. 31-33).

Mijn plan heeft voor jou een hoopvolle toekomst bereid . (Jer. 29-11).

Want Ik heb je lief met een eeuwigdurende liefde. (Jer.31-3).

Mijn gedachten aan jou zijn zo talrijk als de zandkorrels op het strand. (Psalm 139 17-18).

Opgetogen van blijdschap om jou roep Ik luidkeels mijn vreugde uit.  (Sef. 3-17).

Ik zal nooit ophouden goed te doen voor jou.  (Jer. 32-40).

Want jij bent mijn kostbaar bezit (Ex. 19:5).

Met heel mijn hart en heel mijn ziel wil Ik je gelukkig maken (Jer. 32:41).

En wil Ik je grote en ondoorgrondelijke dingen bekend maken (Jer. 33:3).

Als je Mij met heel je hart zoekt, zal je Mij vinden (Deut. 4:29).

Vind je diepste geluk in Mij en Ik zal je hartsverlangen vervullen (Psalm 37:4).

Want Ik ben het die jou dat verlangen heeft ingegeven (Fil. 2:13).

Ik ben bij machte meer voor jou te doen dan je je kunt voorstellen (Efe. 3:20).

Want Ik ben je grootste bemoediger (2 Tes. 2:16-17).

Ik ben ook de Vader die je troost in al je moeilijkheden (Kor. 1:3-4).

Wanneer je hart gebroken is, ben Ik dicht bij jou (Psalm 34:18).

Zoals een herder het lam draagt, zo draag Ik je aan Mijn hart (Jes. 40:11).

Op een dag zal Ik al je tranen drogen (Openb. 21:3-4)

en zal ik alle pijn die je op deze aarde geleden hebt wegnemen (Openb. 21:3-4).

Ik ben je Vader en Ik hou evenveel van je als van mijn Zoon, Jezus (Joh. 17:23).

Want in Jezus is Mijn liefde voor jou geopenbaard (Joh. 17:26).

Hij is Mijn evenbeeld (Heb. 1:3).

Hij is gekomen om te tonen dat Ik voor je ben, niet tegen je (Rom. 8:31).

En om je te zeggen dat Ik jou je zonden niet aanreken (2 Korn. 5:18-19).

Jezus is gestorven om jou en Mij te verzoenen (2 Kor. 5:18-19).

Zijn dood was het uiterste bewijs van Mijn liefde voor jou (1 Joh. 4:10).

Als je Mijn Zoon Jezus aanneemt, neem je Mij aan (1 Joh. 2:23).

En niets zal je ooit nog van Mijn liefde scheiden (Rom. 8:38-39).

Kom naar huis en Ik zal het grootste feest ooit geven (Lc. 15:7).

Ik ben altijd Vader geweest en Ik zal altijd Vader zijn (Efe. 3:14-15).

Mijn vraag is……. Wil jij mijn kind zijn?  (Joh. 1:12-13)

Ik wacht op jou (Lc 15:11-32)

Liefs van,

je Papa.

DE APOSTEL PETRUS ROEPT DE H.MARIA AAN; is waar gebeurd verhaal!!

januari 27, 2010

Uit het boek  “De mystieke stad Gods”;  visioenen aan zuster Maria van Agreda. (deel 8) . Voor bestelling van deze ontzagwekkende serie geschriften (in totaal 8 delen; per per deel €12,–) kunt u zich wenden tot Mw. Keulemans.

Voor bestelling: Mw.Keulemans 024-3280067.

De allerheiligste Maria wordt door de heilige apostel Petrus naar Jeruzalem geroepen; zij keert terug uit Efeze; zij vervolgt haar strijd met de duivelen; zij ontmoet een grote storm op zee; enige tussenkomende mysteries.

456. Na de dood van de ongelukkige Herodes genoot de primitieve Kerk van Jeruzalem, gedurende vrij lange tijd een bepaalde rust. De grote vrouwe van de wereld had deze genade door haar moederlijke zorgen verdiend. Gedurende deze tijd preekten de heilige Barnabas en Paulus met wonderbaarlijk succes in de steden van Klein-Azië, Antiochië, Lystra, Pergia e.a. zoals door sint Lucas in het dertiende en veertiende hoofdstuk van de Handelingen van de apostelen verhaald wordt in verband met de wonderen en tekenen, die door de heilige Paulus in die provincies verricht werden. De apostel Petrus vluchtte, na zijn bevrijding uit de gevangenis, uit Jeruzalem en trok zich terug in een ander deel van Klein-Azië, dat niet onder de jurisdictie van Herodes viel. Vanuit die plaats bestuurde hij de gelovigen die tot de Kerk in Klein-Azië kwamen en die in Palestina verbleven. Zij allen erkenden hem en gehoorzaamden hem als de plaatsvervanger van Jezus Christus en hoofd van de Kerk. Zij geloofden dat alles wat hij op aarde vaststelde in de hemel bevestigd werd. Met dit vaste geloof kwamen zij tot hem met al hun twijfels en moeilijkheden, als naar hun Opperpriester. Onder vele andere kwesties legden zij hem de vragen voor, die door sommige Joden waren opgeworpen betreffende de handelingen en de leer van de heilige Paulus en Barnabas zowel in Jeruzalem als in Antiochië welke leer in tegenstelling was met de besnijdenis en de wet van Mozes (Par. 496), zoals ik later verhalen zal en is opgetekend door de heilige Lucas in het vijftiende hoofdstuk van de Handelingen van de apostelen.

457. Bij deze gelegenheid vroegen de apostelen en de discipelen van Jeruzalem aan de heilige Petrus terug te keren naar de heilige stad om deze controversen te beslechten en de orde te herstellen, zodat het verkondigen van het geloof geen hinder zou ondervinden, want sedert de dood van Herodes hadden de Joden niemand waarop zij konden terugvallen, zodat de Kerk meer rust en vrede genoot in Jeruzalem. Om dezelfde redenen vroegen zij hem ook de heilige moeder van Jezus terug te doen komen naar die stad, want alle gelovigen verlangden met liefdevolle harten naar haar en vertrouwden door haar in de Heer getroost te worden en hoopten dat alle zaken, de Kerk betreffend, door haar aanwezigheid zonder moeilijkheden zouden verlopen. Gevolg gevende aan deze smeekbeden besloot de heilige Petrus onmiddellijk naar Jeruzalem terug te keren. Vóór zijn vertrek schreef hij de volgende brief aan de allerheiligste koningin.

458. Brief van de heilige Petrus aan de allerheiligste Maria.

“Aan Maria, de maagd, moeder van God: Petrus, de apostel van Jezus Christus, uw dienaar en de dienaar van de dienaren van God”.

“Vrouwe, onder de gelovigen zijn enige twijfels en meningsverschillen gerezen omtrent de leer van uw Zoon, onze Verlosser. Over de kwestie of de oude wet van Mozes moet gevolgd worden met zijn leerstellingen.Zij wensen te weten wat passend is en wat wij uit de mond van de goddelijke Leraar vernamen. Teneinde met mijn broeders, de apostelen, te kunnen overleggen, ga ik nu naar Jeruzalem. Nu zou ik u willen verzoeken, tot aller vertroosting en door uw liefde voor de Kerk, eveneens naar die stad te komen, waar sedert de dood van Herodes de Joden vreedzamer zijn en de gelovigen meer rust genieten. Alle volgelingen van Christus zouden u willen zien en bij u hun troost vinden. Zodra wij in Jeruzalem zijn, zullen wij de andere steden waarschuwen en met uw hulp zal dan worden vastgesteld wat dienstig is voor het belang van het heilig geloof en tot de schittering van de wet van genade”.

459. Dit was de geest en de inhoud van de brief. De apostelen gebruikten in de regel dezelfde methode bij het schrijven van brieven. Eerst wordt de persoon genoemd aan wie zij schreven en dan degene die schrijft of omgekeerd. Zoals blijkt uit de brieven van de heilige Paulus, de heilige Petrus en de andere apostelen. De moeder van God werd, na het opstellen van de geloofsbelijdenis koningin genoemd en over haar sprekende gebruikten zij afwisselend de term ‘Maagd’of ‘Moeder’, omdat het zeer belangrijk was, dat alle gelovigen van de Kerk de leerstelling omtrent de maagdelijkheid en het moederschap van de grote vrouwe zouden accepteren. Enige van de andere gelovigen noemden haar “Maria van Jezus” of “Maria van Jezus de Nazarener”. Weer anderen noemden haar “Maria, de dochter van Joachim en Anna”. Dit waren de benamingen door de gelovigen aan onze Koningin in hun gesprekken gegeven. De heilige Kerk schonk voorkeur aan de namen, die de apostelen haar gegeven hadden en noemde haar “Maagd en moeder van God” en voegden daaraan nog andere titels toe, waarvan sommige zeer befaamd en zeer mysterieus. Een boodschapper bracht de brief van de heilige Petrus aan de hemelse vrouwe en bij het overhandigen deelde hij haar mede, dat dit een brief was van de apostel. Zij ontving hem knielend, uit eerbied voor de plaatsvervanger van Christus en kuste hem, maar wilde hem niet openen, omdat de heilige Johannes afwezig was en predikte in de stad. Zodra de evangelist teruggekeerd was, vroeg zij hem geknield om zijn zegen en overhandigde hem de brief met de mededeling dat hij afkomstig was van de heilige Petrus, de Opperpriester (par. 368).  De heilige Johannes vroeg wat erin stond, maar de meesteresse van alle deugden antwoordde:

“Lees gij mijn meester eerst deze brief en zeg dan wat erin staat”.

Dit deed de evangelist.

460. Ik kan mijn bewondering en verwarring niet bedwingen bij het zien van de nederigheid en gehoorzaamheid van de allerheiligste Maria in een zaak die van zo weinig belang lijkt, want slechts haar hemelse voorzichtigheid kon haar, de moeder van God, influisteren, dat het van groter nederigheid en groter onderdanigheid zou getuigen deze brief van de plaatsvervanger van Christus slechts te lezen in de aanwezigheid en onder gehoorzaamheid aan degene onder wiens leiding zij zich als haar overste gesteld had. Haar voorbeeld steekt wel ver uit boven het gedrag en de hovaardij van lager gestelden, die verontschuldigingen en voorwendsels trachten te vinden om zich te onttrekken aan de nederigheid en de gehoorzaamheid, die zij aan hun meerderen verplicht zijn. Maar de allerheiligste Maria was een model en een lerares voor heiligheid in alle dingen, grote en kleine. Na haar de brief te hebben voorgelezen vroeg hij haar wat zij het beste achtte om aan de plaatsvervanger van Christus te schrijven. Maar ook hierin liet zij niet doorschemeren, dat zijns gelijke of zelfs meerdere was, maar gaf zij er de voorkeur aan te gehoorzamen.

Zij antwoordde: “Mijn zoon en meester, regel alles zoals gij het passend vindt en ik, uw dienares zal u gehoorzamen”.

De evangelist antwoordde dat het hem het beste toescheen sint Petrus te gehoorzamen en onmiddellijk naar Jeruzalem terug te keren. “Het is goed en passend om het hoofd van de Kerk te gehoorzamen”antwoordde de zuivere vrouwe ” laat ons onmiddellijk ons vertrekk voorbereiden”.

461. Toen dit besluit genomen was, regelde de heilige Johannes de passage naar Palestina en trof voorbereidingen voor een spoedig vertrek. De allergezegendste Maria riep in die tijd op verzoek van de evangelist, de vrouwen die zij had leren kennen en haar discipelen in Efeze geworden waren tezamen om afscheid van hen te nemen en hen te onderrichten omtrent de wijze waarop zij het heilig geloof zouden kunnen bewaren. Er waren er drie en zeventig, vele van hen waren maagden, waaronder ook de negen vrouwen, die uit de ruïne van de tempel van Diana gered waren. Deze en vele anderen had Maria zelf bekeerd en onderricht in het geloof en zij had van hen een communauteit gemaakt in het huis van hun gastvrouwen. Door deze congregatie van vrouwen, was de hemelse vrouwe begonnen met te boeten voor de zonden en orgiën, die in de tempel van Diana (par.445), gedurende zovele eeuwen bedreven waren. Zij stichtte een gemeenschap, waarin de zuiverheid werd hoog gehouden in dezelfde stad van Efeze, waarin de duivel de kuisheid geprofaneerd had. Dit alles wisten deze vrouwen, ofschoon ze onkundig waren van het feit dat zij de tempel van Efeze had vernietigd, want dat moest een geheim blijven opdat noch de Joden een voorwendsel zouden hebben noch de heidenen zouden opstaan tegen de lieflijke moeder door hun waanzinnige liefde voor Diana.  De Heer schikte het zo, dat de vernietiging van de tempel als een toevallige omstandigheid gezien werd en snel werd vergeten, zodat geschiedschrijvers hierover niets publiceerden, ofschoon ze veel hadden geschreven over de verbranding van de eerste tempel.

462. De allergezegendste Maria sprak deze discipelen toe met de meest liefdevolle woorden om hen enigszins te troosten bij het afscheid. Zij liet hen een schrijven na, waarin zij met eigen hand het volgende geschreven had:

“Mijn dochters, de wil van de Almachtige roept mij naar Jeruzalem terug. Gedurende mijn afwezigheid moet gij de leerstellingen voor ogen houden, die ik u gegeven heb en die ik heb gehoord uit de mond van de Verlosser van de wereld. Ziet steeds op naar Hem als naar uw Heer en Meester en als de Bruidegom van uw zielen, terwijl gij Hem dient en liefhebt, met geheel uw hart. Gedenkt de geboden van zijn heilige wet, waarin gij verder onderricht zult worden door zijn dienaren en priesters; geeft hen uw eerbied in nederigheid, zonder ooit andere leraren die geen discipelen zijn van Christus, mijn goddelijke Zoon, of geen volgelingen van zijn leer zijn, aan te willen horen. Ik zal er steeds op toezien, dat zijn dienaren u helpen en beschermen en ik zal u nooit vergeten noch ophouden met u aan te bevelen aan de Heer. Als mijn plaatsvervangster zal Maria-de-oudere hier blijven: gehoorzaamt haar in alle dingen onder groot respect. Zij zal met dezelfde liefde en zorg over u waken als ik gedaan heb. Gij dient in dit huis teruggetrokken te leven en u bezig te houden met meditatie, geen man mag dit huis betreden en indien het nodig mocht zijn, dat gij tot iemand moet spreken, dan moet dat in de vestibule, onder aanwezigheid van drie van uw metgezellen geschieden. Uw gebeden moeten nooit ophouden en dienen in afzondering gezegd te worden; de gebeden die ik op schrift gesteld heb in mijn kamer dienen gezegd of gezongen te worden. Onderhoudt het stilzwijgen en de deemoed en behandelt uw naasten zoals gij zelf behandeld zoudt willen worden. Spreekt steeds de waarheid en heb Christus de gekruisigde steeds in uw gedachten, bij het spreken en handelen. Aanbidt Hem en belijdt Hem als de Schepper en Verlosser van de wereld en in zijn Naam geef ik u zijn zegen terwijl ik Hem vraag in uw harten te wonen“.

463. Deze en andere waarschuwingen en vermaningen lieten de allergezegendste moeder na aan de congregatie, die zij had toegewijd aan haar Zoon en ware God. De overste, door haar aangewezen was één van de godvruchtige vrouwen, die haar gastvrijheid had aangeboden en het huis in eigendom bezat. Deze vrouw was zeer goed in staat om te leiden, want zij had daartoe vele gesprekken gehad met de koningin en was goed geïnstrueerd in Gods wet en haar mysteries. Zij werd Maria-de-oudere genoemd, want de allerheiligste moeder had haar eigen naam aan vele anderen in het doopsel gegeven, waardoor zij, gelijk de wijze man zegt, zonder afgunst de uitgelezenheid van haar naam (W 7,13) had meegedeeld. Aangezien deze de eerste-gedoopte te Efeze was, werd zij Maria-de-oudere genoemd om haar van anderen te onderscheiden. De allergezegendste Maria liet hen, eveneens op schrift, het Onze Vader, de Geloofsbelijdenis en de Tien Geboden met nog enige andere gebeden na; zij moesten deze gebeden als mondgebeden beschouwen. Om hen daartoe aan te moedigen liet zij hen ook een groot kruis na, dat door haar engelen, op haar verzoek, zeer snel gemaakt was en in  haar bidvertrek geplaatst was. Buiten dit alles liet de liefhebbende moeder, om hen nog meer aan haar te binden, dingen uit haar bezittingen na, die geenszins kostbaar waren maar voor hen een onschatbare waarde vertegenwoordigden als even zovele bewijzen van haar moederlijke liefde.

464. Zij was tot groot medelijden bewogen, omdat zij hen in Christus als kinderen verkregen had en nu gedwongen werd hen als wezen achter te laten. Zij nam afscheid van hen. Zij wierpen zich ter aarde, aan haar voeten, kermden en stortten overvloedige tranen, want nu zouden ze opeens hun troost, hun toevlucht en de vreugde van hun hart verliezen. Maar wegens de voortdurende zorg van de allergezegendste moeder voor haar godsvruchtige congregatie, volhardden alle drieënzeventig later in de vreze Gods en in het geloof van Christus, onze Heer. Toch vervolgde de duivel hen op heftige wijze en hij spaarde ook de inwoners van Efeze niet. Omdat de voorzichtige koningin dit voorzag, bad zij voor hen, voordat zij hen verliet en vroeg haar goddelijke Zoon hen te beschermen en te bewaren en enige engelen aan te stellen met de opdracht deze kleine kudde te verdedigen. Dit alles stond de Heer haar, volgens haar wensen, toe. Later vertroostte zij hen meermalen door hen vermaningen vanuit Jeruzalem te doen toekomen en door de discipelen en apostelen te Efeze opdracht te geven over deze maagden en rustig-levende vrouwen te waken. De grote vrouwe zette deze liefhebbende zorgen gedurende haar gehele verdere leven voort!

465. Toen de dag van vertrek was aangebroken, vroeg de nederigste der nederigen de zegen aan sint Johannes, waarna zij naar het schip vertrokken, na twee en een half jaar te Efeze geweest te zijn. Bij het verlaten van hun woning openbaarden zich alle duizend engelen in zichtbare, menselijke vormen, maar allen waren gewapend voor de strijd en in slagorde geschaard. Dit ongewoon schouwspel maakte het haar duidelijk, dat zij gereedgemaakt werd tot voortzetting van haar strijd met de grote draak en zijn trawanten. Voordat zij de zee bereikt had, zag zij een grote menigte helse draken, die haar in onderscheiden afzichtelijke en vreesaanjagende vormen tegemoet traden. In hun midden bevond zich een draak met zeven koppen, zo vreselijk en groter dan een groot schip en zo woest en afzichtelijk, dat hij, alleen al door zijn aanwezigheid daar, een grote kwelling veroorzaakte. Tegenover deze grote heerschare sterkte de koningin zich door een allerstandvastigst geloof en brandende liefde, de woorden van de psalmen herhalende en woorden uit de mond van haar allerheiligste Zoon vernomen, overwegende. Zij beval haar heilige engelen haar bij te staan, want deze schrikwekkende vormen wekten natuurlijk enige menselijke vrees en weerzin in haar op. De evangelist bleef onkundig van dit conflict, totdat de hemelse vrouwe hem later daarover inlichtte en hem enig inzicht daarin gaf.

466. Onze gezegende vrouwe scheepte zich met de heilige Johannes in. De zeilen werden gehesen. Maar het had slechts een kleine afstand vanaf de haven afgelegd, toen de duivelen, gebruikmakend van het verlof dat hen gegeven was, de zee opzweepten tot een storm, die wat hevigheid betrof, voordien nooit was voorgekomen. De Almachtige wenste de macht van zijn arm in het juiste licht te stellen en ook de heiligheid van Maria en gaf daarom de duivels vrijheid om hun boosaardigheid in de strijd te tonen. De golven rezen onder groot geraas tot gevaarlijke hoogten op, zij stapelden zich als het ware op de winden en op de wolken, vormden bergen van water en schuim alsof ze een aanval ondernamen op de afgronden, die de oceaan gevangen hielden (Ps 104,9). Het schip werd heen en weer geslingerd en gebeukt door de golven. Het was een wonder, dat het niet met elke schok versplinterd werd. Het werd hoog opgeworpen tot in de wolken en het volgende moment ploegde het schip het zand op de bodem van de oceaan om; telkens weer werden zeil en mast onder de schuimende golven bedolven. Gedurende enige van deze aanvallen van deze onuitsprekelijke woedende orkaan werd het schip door de engelen ondersteund in de lucht om het de kracht van zeer grote golven te besparen, die het wellicht naar de bodem van de zee hadden meegesleurd.

467. De zeelieden en passagiers ondervonden het effect van deze hulp, maar konden de oorzaak daarvan niet verklaren. Zij waren buiten zichzelf van ellende, jammerden over hun ondergang, die zij onafwendbaar achtten. De duivelen deden hun vrees nog toenemen door zich, in menselijke gedaanten veranderd, als varenden op naburige schepen voor te doen en voorgevende, dat zij gekomen waren om hen te helpen. Zij moesten hun schip maar verlaten en zichzelf en de anderen redden. Want ofschoon alle schepen onder deze storm te lijden hadden, was toch de woede van de duivelen en hun mogelijkheden om schade aan te richten in hoofdzaak gericht op het schip, waarop onze vrouwe reisde terwijl de ellende en het gevaar waarin de andere schepen verkeerden niet zo groot was. De boze opzet van de duivelen was slechts aan de allergezegendste vrouwe bekend, niet aan de matrozen en daarom geloofden zij deze stemmen, alsof ze afkomstig waren van echte passagiers en matrozen.. Sommige van hen gingen in op de duivelse voorstellen, zij gaven de zorg voor hun eigen schip op en probeerden het eigen leven te redden door op andere schepen over te gaan. Maar de engelen namen onmiddellijk hun plaats in en bestuurden het schip verder toen enige hunner de strijd opgaven en het schip overlieten aan het geweld van de golven.

468. Temidden van deze verwarring en wanhoop, behield de allerheiligste Maria haar rust, in kalmte gedragen op de oceaan van haar grootmoedigheid en deugd, maar tegelijktijd alle deugden inpraktijkbrengend op een schaal die voorgeschreven werd door de eisen van het gebeuren en door de werking van haar wijsheid. Nu zij gedurende deze stormachtige reis persoonlijk de gevaren van een zeereis ondervond, die zij op een vorige reis  door goddelijke inspiratie begrepen had, werd zij met hernieuwd medelijden voor alle zeevarenden bewogen en hernieuwde zij haar vroeger gestorte gebeden en smekingen. De allervoorzichtigste vrouwe bewonderde eveneens de ontembare krachten van de zee (par. 371) en mediteerde over de toorn van de goddelijke gerechtigheid, zo krachtig uitgebeeld door dit ongevoelig schepsel. En via deze overtuigingen komende bij de zonden van de stervelingen, die de toorn van de Almachtige over zich hadden afgeroepen, begon zij vurige gebeden te storten voor “de bekering van de wereld en de groei van de Kerk”.  Daarvoor offerde zij de ontberingen van deze reis op, want niettegenstaande haar zielenrust leed zij lichamelijke ongemakken en nog groter smart bij de gedachte, dat al haar medepassagiers dit soort vervolging en beproevingen van de kant van de duivelen moesten ondervinden door haar aanwezigheid.

469. Een groot deel van dit lijden kwam neer op de evangelist, de heilige Johannes, wegens zijn grote zorg voor zijn ware moeder en meesteresse van de wereld. Daar kwam nog zijn eigen daadwerkelijk lijden bij. Dit alles was des te verschrikkelijker voor hem, omdat hij niet wist wat er in het binnenste van de allergezegendste maagd omging. Hij trachtte haar en zichzelf enige malen te troosten door haar te helpen en haar op haar gemak te stellen. Ofschoon de reis van Efeze naar Palestina gewoonlijk ongeveer zes dagen duurde, nam deze reis vijftien dagen in beslag, waarvan er veertien dagen van hevige storm waren. Op een bepaalde dag was de heilige Johannes zeer ontmoedigd door het voortduren van deze mateloze kwelling. Hij kon zijn gedachten niet langer voor zich houden en vroeg aan de allerheiligste Maria:

“Mijn vrouwe, wat gebeurt hier? Moeten wij op zee omkomen? Smeek toch uw Zoon om op ons neer te zien met de ogen van een liefdevolle Vader en ons te verdedigen bij deze bezoeking”.

De gezegende moeder antwoordde hem:

Wees niet verontrust mijn zoon, want wij zijn bezig met het leveren van de gevechten van de Heer en wij zullen zijn vijanden door sterkte en geduld overwinnen. Ik zal Hem verzoeken, dat geen van hen die met ons is, zal ten onder gaan en dat Hij, die waakt over Israël, niet slape; de sterken van zijn hof staan ons bij en verdedigen ons; laat ons lijden voor Hem die zichzelf op het kruis plaatste voor onze redding

Door deze woorden hervond de heilige Johannes de noodzakelijke moed.

470. Lucifer en zijn duivelen dreigden de machtige koningin door haar in te fluisteren, dat zij op zee zou omkomen en niet levend zou ontsnappen. Maar deze en andere bedreigingen gleden langs haar heen, de allervoorzichtigste moeder had daar slechts minachting voor, luisterede niet naar wat de duivelen zeiden, keek hen niet aan en sprak geen enkel woord tot hen. Zijzelf konden anderzijds niet verdragen haar gelaat te aanschouwen wegens de kracht van de Allerhoogste die daarvan afstraalde (par 449). En des te ijveriger zij streefden om deze kracht te weerstreven, des te zwakker werden zij en des te meer werden zij gekweld door de aanvallende wapens, waarmee de Heer zijn allerheiligste moeder had uitgerust. Maar in dit gehele langdurige conflict verborg Hij voor haar zijn doelstelling en zijn gelaat en toonde zich niet aan haar in visioenen, zoals Hij normaal deed.

471. Maar op het einde van de veertien dagen van deze stormachtige reis verwaardigde haar goddelijke Zoon zich af te dalen en haar persoonlijk te bezoeken. Hij verscheen op de zee en sprak:

“Mijn liefste moeder, Ik ben met u in de moeilijkheden

Dit visioen en de woorden van de Heer, onuitsprekelijk vertroostend bij alle gelegenheden, waren de allergezegendste moeder in deze uiterste nood zeer welkom en vol troost, want hulp wordt juist zeer gewaardeerd als de noodzaak daartoe aanwezig is. Zij aanbad haar Zoon en God en antwoordde:

“Mijn God en enig Goed van mijn ziel, die door wind en zee gehoorzaamd wordt (Mt 8,28), zie, mijn Zoon onze bezoeking; laat de werken van uw handen niet verloren gaan”.

De Heer sprak tot haar:

“Mijn moeder en mijn duive, van u heb Ik mijn menselijke vorm ontvangen; daarom is het mijn wens,  dat al mijn schepselen mijn moeder gehoorzamen; beveel hen, als meesteresse van hen allen, want zij zijn onderworpen aan uw wil”.

De allervoorzichtigste  moeder had gewenst, dat de Heer de golven zou bevelen te gaan liggen, zoals Hij gedaan had in de storm op het meer van Galilea, maar de omstandigheden waren geheel anders, want te dien tijde was Hij daar alleen om de winden en de zee te bevelen. De hemelse Maria gehoorzaamde en zij beval Lucifer en zijn horden, in de Naam van haar goddelijke Zoon ogenblikkelijk de Middelandse Zee te verlaten en op te houden met het opzwepen van de golven. Zij vluchtten onmiddellijk in de richting van Palestina, want zij had hen niet bevolen naar de hel te keren omdat zij de strijd niet wilde beëindigen. Nadat de vijanden vertrokken waren, gebood zij de wateren en de winden tot rust te komen. Zij gehoorzaamden ogenblikkelijk, werden in een oogwenk stil en kalm tot grote verbazing van de passagiers, die de oorzaak van deze plotselinge verandering niet konden bevroeden. Christus, de Heer nam afscheid van zijn moeder, na haar met zegeningen en vreugde vervuld te hebben en droeg haar op de volgende dag aan land te gaan. En zo geschiedde dit, want op de vijftiende dag na hun inscheping kwamen zij veilig in de haven aan en verlieten het schip. Onze koningin en meesteresse dankte de Almachtige voor deze zegeningen en droeg liederen van dank en lof aan Hem op voor haar redding van de verschrikkelijke gevaren. Daarin werd zij begeleid door de evangelist. De gezegende moeder dankte hem voor het haar ter zijde staan in haar ontberingen en angsten. Zij vroeg hem zijn zegen en zij togen naar Jeruzalem.

472. Zoals ik reeds zei, vergezelden de heilige engelen hun koningin in slagorde, want ook de duivels wachtten haar aankomst af en waren besloten de strijd onmiddellijk na haar landing voort te zetten (Par. 465). Met de onvoorstelbare woede begonnen ze de aanval door verschillende bekoringen tegen alle deugden te suggereren, maar al hun pijlen vielen op henzelf terug; zij konden geen bres slaan in deze toren van David, waarvan de Bruidegom zegt, dat hij omgeven is met duizend  schilden en alle wapens van de sterken (Hl 4,4), en dat hij zilveren torens heeft. Voordat zij haar huis in Jeruzalem binnentrad, wenste de grote vrouwe, gedreven door haar godsvrucht en toewijding, de heilige plaatsen, geconsacreerd door onze verlossing (Ps 9,9), die zij ook bij haar afscheid van Jeruzalem bezocht, te bezoeken, maar aangezien de heilige Petrus op wiens verzoek zij naar Jeruzalem gekomen was op haar wachtte en zij wel wist, hoe zij de juiste verhoudingen onder de deugden bewaren moest, gaf zij de voorkeur aan de gehoorzaamheid boven haar privé-devoties. Daarom begaf zij zich direct naar het cenakel, waar de heilige Petrus toen verbleef. Zij knielde voor hem neer, vroeg hem zijn zegen en bood haar verontschuldigingen aan voor het niet eerder voldoen aan zijn bevel. Zij greep naar zijn hand, om die te kussen als hand van de hogepriester. Zij zei niets over de storm en voerde geen enkele omstandigheid aan voor haar vertraging. De heilige Petrus hoorde eerst uit het verslag, dat de heilige Johannes van de reis uitbracht, over alle ontberingen, leed en last die de zeereis met zich had meegebracht. De plaatsbekleder van onze Heiland en alle discipelen en gelovigen van Jeruzalem ontvingen hun lerares en meesteresse met onbeschrijfelijke vreugde, eerbied en liefde. Zij knielden voor haar neer, dankten haar voor haar komst, die hen met vreugde en troost vervulde en voor haar beslsuit  onder hen te wonen, waardoor ze haar konden zien en haar persoonlijk dienen.

Onderrichting die de koningin van de hemel, de allerheiligste Maria, mij gaf.

473.“Mijn dochter het is mijn wens, dat gij bij voortduring de herinnering aan wat ik u over deze geheimenissen van mijn leven verteld heb, hernieuwt, want het is niet mijn wil, dat gij slechts een ongevoelig instrument zoudt zijn om ze aan de Kerk bekend te maken, maar eerder dat gij degene zult zijn, die voor en boven alle anderen, vruchten zult oogsten van deze nieuwe zegening door mijn leer in praktijk te brengen en mijn voorbeeld te volgen. Tot dit doel heeft de Heer u geroepen en dáárvoor heb ik u gekozen als een dochter en een discipel. Aangezien het u is opgevallen, dat ik een daad van nederigheid stelde door de brief, die ik van de heilige Petrus had ontvangen niet zonder toestemming van mijn zoon Johannes te openen, wil ik nog even op deze les, die in dit voorval besloten is, terugkomen. Ik wil dat gij ziet, dat in deze twee deugden, nederigheid en gehoorzaamheid, die de basis vormen van de christelijke volmaaktheid, niets kleins kan gevonden worden en alles wat daarmee te maken heeft het welbehagen van de Allerhoogste opwekt en de meest overvloedige beloningen van zijn edelmoedige barmhartigheid en rechtvaardigheid doet neerkomen!!

474. Overweeg dan, mijn liefste, dat juist zoals in de huidige toestand, waarin de mens verkeert, niets méér tegenstrijdig is aan zijn natuur dan de onderwerping van zijn eigen wil aan die van een ander, niets meer nodig is dan deze onderwerping om die starre trots te breken, die de duivel in alle kinderen van Adam in stand wil houden! Daarom zwoegen de vijanden dag en nacht om de mensen over te halen hun eigen oordeel en wil te volgen. Dat doet de duivel vele triomfen vieren en veel zielen worden op onderscheiden wegen naar hun ondergang gevoerd, want in alle omstandigheden van het leven en onder elke rang tracht de duivel dit vergif in de stervelingen te gieten, waarbij hij hen uitnodigt hun eigen mening te volgen en te weigeren de wetten en de wil van hun oversten te gehoorzamen, zelfs liever zich daartegen te verzetten en deze te bespotten, waardoor de regels van de goddelijke Voorzienigheid voor de goede ordening van alle dingen geweld wordt aangedaan. En omdat de mensen deze leiding van de Heer omverwerpen is de wereld vervuld van verwarring en duisternis, geschapen dingen worden verkeerd gebruikt en onderworpen aan krachten die God en zijn wetten tegenwerken!

475. Maar ook al is deze schade die aangericht wordt, verfoeilijk in de ogen van de oppermachtige Leider en Heer, toch is dit in het bijzonder zo, indien deze wordt aangericht in religieuzen, die door hun geloften gebonden zijn, die hun verplichtingen trachten te ontlopen en zichzelf proberen te bevrijden van hun zelf gewilde regels. Ik spreek nu niet over degenen die hun regels openlijk overtreden en hun geloften in kleine en grote zaken geweld aandoen; dat is niet minder dan grote roekeloosheid, die de eeuwige verdoemenis met zich brengt. Maar opdat zij dit groter gevaar zullen kunnen ontlopen, wil ik degenen, die hun heil in het religieuze leven zoeken, waarschuwen zich te wapenen tegen het koesteren van eigen opinies of verklaringen om de gehoorzaamheid, die hun oversten toekomt uit naam van God, te verzwakken of tegen het trachten te ontdekken welke vrijheden zij zich mogen permitteren, zonder te zondigen door inbreuken op de gehoorzaamheid en hun andere geloften of tegen het uitdenken in hoever het mogelijk is volgens eigen oordeel in grote en kleine zaken te handelen. Dit soort verhandelingen wordt nooit gemaakt tot betere behartiging van de geloften van gehoorzaamheid, maar altijd om het knagen van het geweten in verband met hun aantasting, te stillen. Ik herinner hen eraan, dat de duivels trachten hen deze vergiftige wormen te doen slikken en hen op deze wijze klaar te maken tot het verorberen van de grote kamelen: de grotere zonden. Zij, die steeds op de rand van de afgrond van de doodzonden zweven, maken dat de Rechter zich ernstig met hen gaat bezighouden en dat hun beloning niet groot zal zijn. Want zij hebben hun gehele leven doorgebracht om de Heer zo weinig mogelijk te geven wat Hem aangenaam is.

476. Deze pogingen om de bindende kracht van Gods liefde te ontlopen, strekkende tot mismaking daarvan om aan vleselijke neigingen te kunnen toegeven, zijn afzichtelijk in de ogen van mijn goddelijke Zoon en in die van mij, want het is een teken van grote ontrouw om de goddelijke wet slechts uit noodzaak te gehoorzamen, waaruit blijkt dat slechts de vrees voor straf de mens drijft en niet de liefde jegens Hem, die de wet oplegt en dat er niets zou gebeuren indien er geen straf op stond. Een lagere neemt, om vernedering van de kant van zijn onmiddellijke overste te voorkomen, dikwijls zijn toevlucht tot de hogere autoriteit en vraagt ontheffingen aan hen die slechts over algemene inlichtingen betreffende de vragensteller beschikken en niet kunnen weten of begrijpen wat zijn bijzondere noden of gevaren zijn, waarin hij zich bevindt. Het kan niet ontkend worden, dat dit nog steeds binnen de gehoorzaamheid valt, maar het is tevens zeker, dat dit een poging is om groter vrijheid te verkrijgen, de beloning vermindert en dat men zich gevaren op de hals haalt. Want het is zonder twijfel verdienstelijker te gehoorzamen en zich te onderwerpen aan de mindere autoriteit, aan hen die een lagere status hebben en minder geneigd zijn eigen inzichten en neigingen van het individu tegemoet te komen. Ik heb in de school van mijn goddelijke Zoon dit soort leerstellingen niet geleerd, noch heb ik ze ooit in praktijk gebracht. Voor alles wat nodig was vroeg ik verlof aan degenen die ik als mijn oversten beschouwde en zonder wie ik nooit geweest ben, zoals u gezien hebt. Zelfs voor het openen en lezen van de brief van de heilige Petrus, het hoofd van de Kerk, wachtte ik tot ik de wil van zijn ondergeschikte, die mijn directe overste was, kende.

477. Mijn dochter, ik wens niet, dat gij de leer volgt van hen, die vrijheden en verlichtingen nastreven om eigen neigingen te kunnen realiseren in het religieuze leven. Te allen tijde moet gij in nederige en gehoorzame onderdanigheid leven en gij moet u daar niet te hoog voor achten omdat gij overste zijt, want ook gij hebt uw biechtvaders en oversten. Indien het soms voorkomt, bij afwezigheid van deze personen, dat gij iets niet kunt volbrengen, vraag dan raad aan één van uw ondergeschikten en volg die raad in gehoorzaamheid op. Voor u moeten zij allen als oversten zijn en laat u dat niet vreemd lijken; ik heb u uitverkozen en ik bezweer u mij na te volgen en het zekere pad van de volmaaktheid te bewandelen. Achter dispensaties en vrijstellingen jagen mismaakt het christelijke voorkomen, omdat gij de minste der stervelingen zijt en uzelf als zodanig dient te beschouwen, uzelf vernederend onder hen allen om mijn ware volgelinge, mijn discipel en dochter te zijn. Verder moet gij mij tweelmaal per dag nauwkeurig uw fouten vertellen en mij verlof vragen voor alles wat gij die dag doen wilt en alle zonden die gij mocht bedreven hebben, dient gij te biechten. Ik zal u vermanen en u bevelen wat gepast is, zowel direct als door mijn dienaren van de Heer en gij moet er niet voor terugschrikken vele anderen uw gewone fouten mee te delen, opdat gij u in alle dingen en voor alle mensen vernedert in de ogen van de Heer en in die van mij. Deze wijsheid, voor de wereld en voor het vlees verborgen, moet gij meedelen aan uw religieuzen. Door u de les te leren beloon ik u voor het werk van het schrijven van mijn leven, want door de instructies in een zo belangrijke leer wil ik u op uw hart drukken dat, indien gij mijn wenst na te volgen, gij met niemand moet spreken, niets ondernemen, geen brieven moet schrijven, u niet verplaatsen noch enige gedachte (indien dat mogelijk is) koesteren uitgezonderd in gehoorzaamheid aan mij en aan degenen die u leiden. Wereldlijke en vleselijk ingestelde mensen noemen deze deugden onbeschaamd en neigend tot uitsloven, maar hun onwetende trots zal zijn straf ondergaan, wanneer in de tegenwoordigheid van de Rechter de waarheden zullen geopenbaard worden; dan zal bekend worden, wie de dwazen en wie de wijzen waren en zij die als trouwe dienaren getrouw zijn geweest in kleine en in grote dingen beloond zullen Worden!! Als er geen geneesmiddel meer mogelijk is, zullen de dwazen de schade, die zij zichzelf bereid hebben, geboren door hun vleselijke voorzichtigheid, leren kennen.

478. Aangezien ik bemerkte, dat gij enige afgunst vertoonde over het feit, dat ikzelf de vrouwencongregatie te Efeze leidde, zou ik u willen zeggen, dat dit gevoel misplaatst is. Bedenk dat gij en uw zusters mij tot oversten en speciale schutspatrones hebben gekozen, opdat ik hen als hun koningin en vrouwe moge leiden. Het is mijn wens, dat zij weten, dat ik dit ambt aanvaard heb en mijzelf voor altijd daarin bevestigd heb, op voorwaarde dat zij hun roeping volmaakt zullen volgen en zeer getrouw zullen zijn aan mijn goddelijke Zoon, hun Heer, aan Wie ik hen als zijn bruiden heb toevertrouwd. Laten zij dikwijls hieraan denken, zodat zij waakzamer blijven voor zichzelf en zich verre houden van de wereld die zij met geheel hun hart moeten minachten. Laat hen, als mijn dochters, niet achteruit gaan in liefde, leven in meditatie en vrede; laten zij de leerstellingen, die ik u in deze geschiedenis gegeven heb voor u en voor hen, opvolgen en laten zij die in hoge verering houden en onder dank in hun hart schrijven. Want door hen mijn leven aangeboden te hebben als hun regel en leidraad van hun zielen, zoals het nu opgeschreven is door uw handen, vervul ik mijn ambt als moeder en overste, opdat ze als mijn dienaressen en als mijn dochters in mijn voetstappen mogen treden, mijn deugden mogen navolgen en met mij in getrouwe liefde overeenstemmen.

479. Gij kunt nog een belangrijke les uit dit hoofdstuk trekken, nl. degenen die niet gewillig gehoorzamen als en enige omstandigheid welke hen niet ligt deel uitmaakt van hetgeen bevolen wordt zullen direct terneergedrukt, gekweld en verward zijn en tot rechtvaardiging van hun ongeduld zullen zij degene die beveelt de schuld daarvan geven en hun beklag over hem doen tegenover zijn oversten of tegenover anderen, alsof hij die beveelt verantwoordelijk is voor de ongelukkige voorvallen die de  mindere overkomen of alsof het is zijn macht lag de leiding van het bestuur van de gehele wereld naar de wensen van zijn ondergeschikte in te richten. Inderdaad, vele malen zet God als beloning voor algehele onderwerping, hinderpalen op de weg van degene die gehoorzaamt, opdat hij zijn verdiensten en zijn kroon zou kunnen vergroten, bij andere gelegenheden bestraft Hij degenen die enig afkeer tot gehoorzamen tentoonspreiden, door hen volledige successen te onthouden, maar al deze voorvallen kunnen niet geschoven worden op de schuld van degene die beveelt!  De Heer zei slechts: hij die u aanhoort en u gehoorzaamt, hoort en gehoorzaamt Mij (Lc 10,16).  Het zwoegen dat verbonden is met de gehoorzaamheid komt altijd ten goede aan degenen die gehoorzamen; indien zij geen voordeel trekken uit hun gehoorzaamheid, dan is dat geen fout van degene die beveelt. Ik beklaagde mij niet tegenover de heilige Petrus over zijn verzoek aan mij om naar Jeruzalem te komen vanuit Efeze, ofschoon ik veel moest lijden op de reis, maar ik vroeg hem mijn verontschuldigingen te willen aanvaarden over het niet sneller gevolg geven aan zijn oproep. Toon nimmer enig teken van onbehagen of grief jegens uw oversten, want dit komt voort uit een bedenkelijke geest en deze vrijheid zou alle verdienste van uw gehoorzaamheid vernietigen. Zie naar hen op met eerbied, omdat ze de plaats van Christus innemen en uw verdienste zal overvloedig zijn; volg mijn voetstappen, mijn voorbeeld en mijn leer, dan zult gij in alle dingen volmaakt zijn”.

DE AANKONDIGING VD GEBOORTE VAN JEZUS IN VERSCHILLENDE DELEN VD WERELD

december 20, 2009

Uit het boek “De Mystieke stad Gods” in visioenen gegeven aan Maria van Agreda o.i.c.

De heilige engelen kondigden de geboorte  van onze Heer in verschillende delen van de wereld aan; de schaapsherders komen Hem aanbidden.

Nadat de hemelse hovelingen op de omschreven wijze de geboorte van de Godmens bij de poorten van Betlehem gevierd hadden, werden enigen hunner onmiddellijk naar verscheidene plaatsen gezonden om het blijde nieuws aan diegenen te verkondigen, die volgens de goddelijke wil de juiste instelling hadden voor deze mare. De heilige prins Michael vertrok naar de heilige voorvaderen in het voorgeborchte en kondigde hen aan, dat de Enig-geborene van de eeuwige Vader alreeds op aarde geboren was en nu, zoals zij voorspeld hadden terneder lag in een kribbe, eenvoudig en deemoedig, tussen twee dieren. Hij sprak ook op bijzondere wijze tot de heilige Joachim en Anna uit naam van de gezegende moeder, die hem dat  had opgedragen; hij wenste hen geluk met het feit, dat hun dochter de Verlangde der volkeren en Hem, die voorspeld was door alle patriarchen en profeten, in haar armen hield. Het was de meest troostvolle en vreugdevolle dag, welke deze grote verzameling van rechtvaardigen en heiligen hadden beleefd in hun lange ballingschap. Zij allen erkenden deze nieuwe Godmens als de ware Schepper der eeuwige zaligheid en zij componeerden nieuwe aanbiddings gezangen te zijner eer. De heilige Joachim en Anna droegen de hemelse boodschapper Michael op, Maria hun dochter te verzoeken uit hun naam het goddelijk Kind, de gezegende Vrucht van haar schoot, te aanbidden en dit deed de grote koningin van de wereld onmiddellijk voor hen, onder grote blijdschap luisterend naar alles wat de heilige prins haar mededeelde over de patriarchen in het voorgeborchte.

Een ander heilige engel, behorende tot de lijfwacht van de hemelse moeder werd naar de heilige Elisabeth en haar zoon Johannes gezonden. Bij het horen van het nieuws over de geboorte van de Verlosser wierpen de voorzichtige vrouwe en haar zoon, ofschoon deze laatste nog zeer jong was, zich plat ter aarde en aanbaden hun God, mensgeworden in geest en waarheid (Joh 4,23). Het kind, dat tot voorloper gewijd was, werd innerlijk met een geest, vuriger dan die van Elia, vernieuwd, hetgeen bewondering en vreugde onder de engelen teweegbracht. Sint Johannes en zijn moeder verzochten onze koningin door de engelen, dat zij uit beider naam haar allerheiligste Zoon zou aanbidden en Hem hun diensten zou aanbieden, hetgeen onmiddellijk werd volvoerd door de hemelse koningin.

De heilige Elisabeth, op deze wijze op de hoogte gebracht van het gebeurde, zond zo  snel mogelijk een harer bedienden naar Betlehem met geschenken voor de gezegende moeder en het goddelijk Kind. Deze bestonden uit enig geld, wat linnengoed en andere zaken, te gebruiken voor de Nieuwgeborene en zijn arme moeder en haar echtgenoot. De bediende ging op weg, zonder enig andere opdracht dan het bezoeken van de gezegende maagd en sint Jozef en om goed toe te zien hoe de toestand bij hen was, zodat hij juiste inlichtingen over hun omstandigheden en welzijn zou kunnen meebrengen. Hij wist niets anders van het Sacrament, dan datgene wat hijzelf met eigen ogen kon aanschouwen, maar hij kwam als vernieuwd en geroerd door een innerlijke en goddelijke kracht terug en beschreef in grote vreugde aan de heilige Elisabeth de eenvoud en heerlijke gratie van haar nicht, van het Kind en van sint Jozef, alsook de gevoelens welke in hem waren gewekt bij het aanschouwen van dit gezegende drietal. De gevoelens, welke in de verheven vrouwe gewekt werden door zijn onopgesmukt verhaal, waren bewonderenswaardig. Het was Gods wil, dat het geheim en het intieme karakter van dit hoge Sacrament bewaard bleven, anders zou zij zich niet hebben kunnen bedwingen de moedermaagd en de pas geboren God haar opwachting te gaan maken. Van de dingen door haar gezonden, werden er enige door de koningin gebruikt tot verlichting van hun uiterste armoede; de rest schonk zij weg aan de armen, want zij wenste het gezelschap van de armen niet te ontberen gedurende de tijd, die zij moest doorbrengen in de grot van de geboorte.

Aan andere engelen werd opgedragen het nieuws mede te delen aan Zacharias, Simeon, de profetes Anna en aan enige andere rechtvaardige en heilige mensen, die waardig bevonden werden om dit nieuwe mysterie van onze verlossing toe te vertrouwen, want aangezien de Heer wist, dat zij op de ontvangst van dit nieuws waren voorbereid en het onder dankbaarheid en tot eigen zielenheil zouden begroeten, beschouwde Hij het rechtvaardig en het geheel toekomend aan hun deugd de zegen, welke geschonken was aan het menselijk geslacht, niet voor hen te verbergen. Ofschoon niet alle rechtvaardigen van de aarde op dat tijdstip ingelicht werden over dit Sacrament, werden toch in hen allen bepaalde goddelijke werkingen gewrocht in het uur, waarin de Redder van de wereld geboren werd. Want alle rechtvaardigen voelden in hun harten een nieuwe en bovennatuurlijke vreugde, ofschoon ze onbekend waren met de oorzaak daarvan. Er waren niet slechts vreugdetekenen te constateren in de engelen en de rechtvaardigen, maar ook prachtige roerselen in de onredelijke schepselen, want ook de invloed van de planeten werd vernieuwd en verlevendigd. De zon versnelde haar loop, de sterren schenen in grote schittering en voor de wijze koningen werd die wondervolle ster gevormd, die hen de weg wees naar Betlehem (Mt 2,2). Vele bomen begonnen te bloeien, andere brachten vruchten voort. Enige afgodentempels vielen omver, in andere werden de afgodsbeelden omlaag geslingerd en hun duivelen  op de vlucht gejaagd. Deze wonderen en andere gebeurtenissen in de wereld op die dag werden door de mensen op verschillende manieren uitgelegd, maar ze bleven ver van de waarheid verwijderd. Slechts onder de rechtvaardigen waren er velen die, door goddelijke aansporing daartoe gebracht, vermoedden of geloofden, dat God in de wereld gekomen was; doch geen van hen wist dit met zekerheid, uitgezonderd degenen aan wie dit onthuld was. Onder hen waren de drie koningen naar wie, ieder in zijn eigen oosterse koninkrijk, de engelen van de lijfwachten der koningen gezonden waren, die hen door innerlijke en verstandelijke voorlichting kenbaar maakten, dat de Verlosser van het menselijke geslacht geboren was in armoede en nederigheid. Tezelfdertijd werden ze bevangen door het plotselinge verlangen Hem te gaan bezoeken en Hem te aanbidden en ze zagen onmiddellijk daarop de ster als een gids naar Betlehem, zoals ik later vertellen zal.

Onder al deze mensen werden de schaapsherders uit die streek, die hun kudden bewaakten ten tijde van de geboorte van Christus, wel zeer bijzonder gezegend (Lc 2,8); niet slechts omdat zij de harde arbeid en de ongemakken, welke hun beroep aankleefden, berustend aanvaardden als komende van Gods hand, maar ook omdat ze arm en eenvoudig en veracht  door de wereld, met ongekunsteld hart tot die Israelieten behoorden, die vurig hoopten en verlangden naar de komst van de Messias, die voor hen leefde en waarover zij onder elkaar vele gesprekken voerden. Zij geleken op de Schepper van het leven, omdat ze verre waren van de rijkdommen, ijdelheden en praalzucht van de wereld en niets gemeen hadden met haar duivelse sluwheden. Zij volvoerden in hun stiel het ambt, wat de goede herder zou vervullen door zijn schapen te kennen en door hen gekend te worden (Joh 10,14). Daarom verdienden zij geroepen en uitgenodigd te worden door de Heiland zelve, als de eerste vruchten van de heiligen; ze verdienden het de allereersten te zijn aan wie het eeuwige en mensgeworden Woord zichzelve openbaarde en door wie Hij geprezen, gediend en aanbeden wilde worden. Daartoe werd de aartsengel Gabriel naar hen gezonden, toen zij waakten op de velden en deze verscheen hen in grote pracht en menselijke gedaante.

De schaapsherders zagen zich plotseling omgeven en gebaad in de hemelse schittering van de engel en zij werden door dit verschijnsel, omdat zij daar in het geheel geen ervaring in hadden, bevangen met grote vrees. De heilige prins stelde hen op hun gemak en sprak:

“Gij rechtvaardige mensen, weest niet bang: want ik kondig u vreugdevolle berichten aan en wel, dat voor u is geboren de Verlosser Christus, onze Heer, in de stad van David. En als een teken van deze waarheid zeg ik u, dat gij het Kind zult aantreffen in doeken gewikkeld en terneder liggend in een kribbe”(Lc 2,9). Bij het uitspreken van deze woorden door de engel verscheen er plotseling een grote menigte engelen van het hemelse heir, die met lieflijke, harmonieuze stemmen de Allerhoogste toezongen met deze woorden: “Ere aan God in den hoge en vrede op aarde voor alle mensen, die van goede wil zijn”.  En onder het herhalen van dit goddelijk lofgezang, dat de wereld nog nooit gehoord had, verdwenen de heilige engelen. Dit alles geschiedde in de vierde nachtwake. Door dit visioen van engelen werden de deemoedige en gelukkige herders vervuld met goddelijk Licht en allen werden doordrongen van een vurig verlangen de zekerheid van deze zegen te aanschouwen en met eigen ogen getuigen te zijn van het allerhoogste mysterie, waarover zij ingelicht waren.

De tekenen, welke de heilige engelen aan hen gemeld hadden, schenen niet te passen noch waren zij voor menselijke ogen in evenredigheid met de grootheid van de Nieuwgeborene. Want het liggen in een kribbe en het gewikkeld zijn in doeken zou geen doorslaand bewijs zijn voor de majesteit van een koning, ware het niet dat de herders door goddelijk Licht waren voorgelicht en zodoende in staat waren gesteld het mysterie te doorgronden. Aangezien de arrogante wijsheid van de wereld hen vreemd was, stonden zij geheel open voor de wijsheid Gods. Zij bespraken onder elkaar de ontvangen boodschap en besloten in allerijl naar Betlehem te gaan en het wonder te gaan aanschouwen, dat hen door de Heer was meegedeeld. Zij vertrokken zonder dralen en de grot betredend vonden zij, zoals sint Lucas ons dat vertelt, Maria en Jozef en het Kind liggend in een kribbe. Toen ze dit alles zagen, erkenden zij de waarheid van wat ze over het Kind gehoord hadden. Daarop volgde een innerlijke verlichting, het gevolg van het aanschouwen van het vleesgeworden Woord, want toen de schaapsherders Hem aankeken, blikte ook Hij op hen neer, terwijl er van zijn gelaat een grote gloed uitging, welke de eerlijke harten van deze arme, maar o zo gelukkige mensen met liefde verwondde. Het veranderde en vernieuwde hen met goddelijke probaatheid, bevestigde hen in een nieuwe staat van genade en heiligheid en vervulde hen met een verheven kennis van de goddelijke geheimenissen van de menswording en de verlossing van het menselijk geslacht.

Zich plat ter aarde werpend aanbaden zij het vleesgeworden Woord. Zij deden dit niet als onwetende mannen van het land, maar als voorzichtige en wijze lieden aanbaden zij Hem, erkenden en prezen Hem als ware God, als Hersteller en Verlosser van het menselijke geslacht. De hemelse vrouwe en moeder van het Kind zag alles wat zij innerlijk en uiterlijk deden, want zij doorzag hen tot in de diepste diepten van hun harten. Met de allergrootste wijsheid en voorzichtigheid bewaarde zij de herinnering aan al deze gebeurtenissen en overwoog ze in haar ziel, vergeleek ze met andere mysteries daarin vervat en met de heilige profetieen en teksten van de heilige Schrift. Aangezien zij toen de spreekbuis was van de heilige Geest en de vertegenwoordigster van het Kind, was zij het die tot de schaapsherders sprak en hen onderrichtte en vermaande om de goddelijke liefde te bewaren in dienst van de Allerhoogste. Ook de herders spraken met haar en toonden door hun antwoorden, dat zij vele mysteries begrepen. Zij bleven in de grot vanaf het aanbreken van de dag tot de middag, waarna onze grote koningin hen iets te eten gaf en ze wegzond vol hemelse genade en troost.

Tijdens het verblijf van de allerheiligste Maria, het Kind en sint Jozef bij de poorten van Betlehem, kwamen deze heilige herders enige malen terug en brachten geschenken, welke zij van hun armoede afstonden. Wat de heilige Lucas zegt omtrent degenen, die verbaasd waren over wat de herders vertelden over de heilige familie, geschiedde later, nadat de koningin, het  Kind en sint Jozef vertrokken en gevlucht waren uit de omgeving van Betlehem, want de goddelijke Voorzienigheid beschikte het zo, dat de herders niet  in staat waren het nieuws voor die tijd te verspreiden. Niet allen die hen over dit nieuws hoorden vertellen, geloofden hen, want de herders werden beschouwd als ongeletterde en domme mensen. Deze herders echter waren heiligen en zij waren vervuld van goddelijke kennis tot zij stierven. Onder degenen die hen geloofden was Herodes, niet uit prijzenswaardige godsvrucht of geloof, doch alleen omdat zijn wereldse en zondige vrees om zijn koninkrijk te verliezen hem daartoe aanzette. Onder de kinderen, welke door hem zouden geslachtofferd worden, waren er ook enige, die deze heilige herders toebehoorden. Hun ouders legden zich in vrede bij dit martelaarschap neer, welke door de kinderen zelf verlangd en opgedragen werd aan de Heer, die zij vooraf hadden leren kennen.

Onderricht van de allerheiligste koningin  aan Maria van Agreda.

Mijn dochter, het vergeten en het niet indachtig zijn van de werken van de Verlosser komt veel voor onder de stervelingen en is zeer afprijzenswaard. En toch zijn deze werken wonderbaarlijk, liefderijk en barmhartig en daarenboven zeer leerzaam. Gij zijt geroepen en uitverkoren tot het ontvangen van kennis en verlichting ter vermijding van deze gevaarlijke en van onbeleefdheid getuigende traagheid. Daarom wens ik, dat gij uit de geheimen, waarover gij zojuist geschreven hebt, in het bijzonder let op de brandende liefde van mijn allerheiligste Zoon, waarmede Hij dadelijk na zijn geboorte de mensen tegemoet trad, om hen deelgenoten te maken van de vreugdebrengende vruchten van zijn komst en dat gij dit tot een punt uwer meditaties maakt. De mensen zijn niet op de hoogte van deze verplichting, omdat er maar weinigen zijn, die doordringen tot de betekenis van deze grote zegen, juist zoals er maar weinigen waren, die Hem bij zijn geboorte zagen en Hem dank brachten voor zijn komst. Zij zijn zich de oorzaak van hun zondige staat en van hun blindheid niet bewust, terwijl toch geen dezer instellingen kan toegeschreven worden aan de Heer of aan enig gebrek in zijn liefde, doch uitsluitend aan de zonden en de slechte instelling van de mensen zelf. Indien hun eigen slechte mentaliteit hen niet verhinderde of niet onwaardig maakte deze gunst en ditzelfde licht dat aan de rechtvaardigen, aan de schaapsherders en de koningen gegeven werd, te genieten, dan zou dat aan allen of velen geschonken zijn. Uit  het feit dat er slechts zo weinigen waren, moge u blijken in welk een ongelukkige staat zich de wereld bevond ten tijde van de komst van het mensgeworden Woord; alsook het ongeluk der tegenwoordige tijd, nu deze geheimen toch zeer duidelijk zijn en waarin de dankbare herinnering daaraan toch zo schaars geworden is.

Overweeg de zondige instelling van de stervelingen in dit tijdsgewricht, waarin het Licht van de evangelien toch overal verspreid is en bevestigd door even zovele wonderen door God in zijn heilige Kerk gewrocht. Ondanks dit alles zijn er zo weinigen die volmaakt zijn en trachten groter deelgenootschap te hebben aan de vruchten en zegeningen van de verlossing. Ofschoon het getal der dwazen zo groot is en de zonden mateloos bedreven worden, denken sommigen dat er toch talloze volmaakten zijn, omdat het nu eenmaal zo is, dat de mensen niet zo snel openlijk in strijd met God durven te handelen. Maar ik zeg u, dat er minder zijn dan algemeen wordt aangenomen en veel minder dan er zouden moeten zijn, indien men overweegt, dat God zozeer beledigd wordt door de ongelovigen en doorlopend de schatten der genade van zijn Kerk wenst uit te delen in overeenstemming met de verdiensten van zijn mensgeworden Enig-geborene. Wees de verplichting, mijn liefste, welke de kennis van deze waarheden u heeft opgelegd, steeds indachtig. Leef heel voorzichtig, beantwoord zijn genaden met grote zorg en waakzaamheid, verlies geen tijd en laat geen omstandigheid voorbijgaan om op de meest heilige en volmaakte wijze, die u bekend is, te handelen, want een andere manier om aan uw verplichtingen te voldoen is er niet. Onthoud wat ik u gezegd heb, volg mijn bevelen en aanwijzingen, laat de genade u niet tevergeefs gegeven zijn (2Kor 6,1), zorg ervoor, dat uw genade en Licht voordelen voor u afwerpen en gebruik ze onder volmaakte dankbaarheid.

Wat van het geheim van de geboorte van het mensgeworden Woord voor de duivel verborgen bleef en over verdere gebeurtenissen tot aan de besnijdenis.

Voorzover dit de Heer betrof, was de komst van het eeuwige Woord als mens een allergelukkigst en zegenrijk feit voor alle stervelingen, want Hij kwam om Licht en Leven te brengen aan allen, die in duisternis en in de schaduw van de dood verbleven (Lc 1,79). Indien degenen, die van tevoren op de hoogte waren van zijn komst en de twijfelaars over deze hoeksteen (Rom 9,33) struikelden en zichzelf daaraan stootten, zodoende hun ondergang bewerkstelligend, terwijl zij daarin hun opstanding tot het eeuwige leven zouden hebben kunnen vinden, dan was dat niet de schuld van de steen, doch van hen, die daarin een aanleiding tot ergernis en nadeel voor zichzelf zagen. Slechts voor de hel was de geboorte van het goddelijke Kind een verschrikking, omdat Hij de sterke en ononverwinnelijke was, die gekomen was om deze gewapende vijand van zijn tirannieke troon, gebaseerd op leugens, te stoten. De duivel had zijn stellingen gedurende lange tijd op onrechtvaardige, doch onbestreden wijze bezet gehouden. Om tot de onttroning van deze prins van de wereld en de duisternis te komen, was het nodig het sacrament van de komst van het Woord voor hem verborgen te houden. Wegens zijn boosaardigheid was hij niet alleen onwaardig om inlichtingen te ontvangen over de mysteries van de goddelijke wijsheid, maar was het tevens rechtvaardig, dat door goddelijke Voorzieningheid de boosaardigheid van deze vijand verblind en in verwarring gebracht zou worden, want door deze boosaardigheid had hij het bedrog en de blindheid van de zonde in de wereld gebracht en door de val van Adam het hele menselijke geslacht naar beneden gehaald.

In overeenstemming hiermee werden Lucifer en zijn volgelingen onkundig gehouden van vele zaken, welke zij langs de natuurlijke weg zouden hebben kunnen weten betreffende de menswording van het Woord en andere voorvallen in de loop van zijn allerheiligst leven, een feit waaraan wij terdege aandacht moeten besteden in deze geschiedenis (Boek  3 par. 326). Want indien hij met zekerheid geweten zou hebben, dat Christus de ware God was, dan zou hij zijn dood niet bewerkstelligd hebben (1Kor 2,8); hij zou geprobeerd hebben deze te voorkomen, zoals ik nog op de juiste plaats daartoe zal zeggen. Hij wist van het mysterie van de geboorte slechts, dat de allerheiligste Maria een Zoon had ter wereld gebracht onder armelijke omstandigheden en in een door iedereen verlaten grot en dat zij er zelfs niet in geslaagd was logies en onderdak te vinden; ook wist hij, dat het Kind besneden was en behandeld werd als een gewoon mens: en dit alles was juist gebeurd om zijn trots te misleiden en zeker niet om hem inlichtingen te verschaffen. Maar hij wist niets af van de wijze waarop Hij geboren was, noch van de maagdelijkheid zijner gezegende moeder voor en na de geboorte; ook was hem onbekend, dat de engelen de rechtvaardigen en de schaapsherders hadden ingelicht en hun gesprekken en hun aanbidding van het goddelijk Kind waren hem eveneens niet bekend. Hij zag de ster niet en het doel van de koningen niet toen deze naar Betlehem kwamen, ofschoon hij hen de reis zag maken, welke hij toeschreef aan de een of andere wereldse onderneming. De duivelen waren niet in staat de juiste oorzaak op te sporen van de veranderingen in de elementen, de sterren en de planeten, ofschoon ze de veranderingen zelf wel waarnamen alsook de uitwerking daarvan. Zij legden de woorden van de drie Wijzen, gesproken tot Herodes, verkeerd uit, duiden hun komst bij de stal en de aanbidding benevens het aanbieden van de geschenken, geheel verkeerd. Ofschoon zij de woede van Herodes tegen de kinderen zagen, begrepen zij het doel ervan niet. Zij zetten hem echter wel aan tot grotere wreedheid. Lucifer vermoedde, dat Herodes trachtte de Messias te doden, maar hij dacht, dat Herodes van zijn verstand beroofd was en hij diende hem tot voorwerp van spot. Want met zijn trots hield hij vast aan zijn eigen mening over de komst van het Woord in de wereld tot vestiging van zijn Rijk; hij zou nooit hebben kunnen vermoeden, dat het Woord in deemoed en verborgen voor allen ter wereld zou komen, neen, dat zou gebeuren met pralende macht en in majesteit. Maar in werkelijkheid verkoos het goddelijke Kind een wel heel verschillende weg; het werd uit een arme, door de mensen verachte moeder, geboren.

Na enige van de vreemde gebeurtenissen,  welke samenhingen met de geboorte, te hebben opgemerkt, riep de aldus misleide Lucifer zijn helpers in de hel bij elkaar en hij sprak hen als volgt toe:

Ik vind geen aanleiding tot vrees in de voorvallen, welke wij in de wereld hebben opgemerkt. Weliswaar heeft de vrouw, die wij meermalen vervolgd hebben, een zoon ter wereld gebracht, maar onder zulke armelijke en verlaten omstandigheden, dat zij zelfs geen logies heeft kunnen vinden om de geboorte daar te doen plaatsvinden. Wij weten dat zoiets niets te maken heeft met macht en de grootheid van God. Indien Hij tegen ons op zou willen trekken onder de zwakke gedaante van dit Kind -en van de armelijkheid daarvan hebben wij ons overtuigd- zou hij het tegenover onze kracht niet lang uithouden. Wij behoeven niet bang te zijn, dat Hij de Messias is. Er is zelfs een complot gaande om Hem te doden, omdat Hij juist als alle andere mensen sterfelijk is. Dit wijst niet naar de redding van de wereld, want Hijzelf schijnt zijn schuld te moeten uitboeten door zijn dood. Al deze tekenen zijn in strijd met het doel van de Messias bij zijn komst in de wereld en daarom kunnen wij er zeker van zijn, dat Hij nog niet gekomen is.

De bedienaren van het kwaad waren het met hun verdoemde chef eens en het was hun een voldoening te vernemen, dat de Messias nog niet gekomen was, want zij allen waren medeplichtigen aan de boosaardigheid en de trots, welke Lucifer verblindde. Het kwam zelfs niet in satan op en hij zou het in zijn allesoverheersende trots nooit hebben kunnen aannemen, dat de majesteit en grootheid Gods zichzelf zou verdeemoedigen, want hijzelf joeg applaus, praal, verering en verheerlijking na en wenste zo mogelijk alle eer voor zichzelf te behouden. Aangezien alle eer aan God toekwam, kon Lucifer nooit begrijpen, dat God zijn toestemming aan het tegendeel zou geven en Zichzelf zou onderwerpen aan vernedering, zozeer verafschuwd door de geesten van het kwaad.

O, zonen der ijdelheid! Welke voorbeelden worden u hier niet gegeven tot uwer verlichting!  De les, door de nederigheid van Christus, onze Leraar en ons hoogste Goed, aan ons onderwezen is groot! Maar als deze ons nog niet genoeg is, laat dan tenminste de trots van Lucifer ons afschrikken en doen vrezen. O misdaad, o zonde, verschrikkelijk boven elke menselijke voorstelling! Want zij waren in staat een engel met een uitgelezen verstand zodanig in verwarring te brengen, dat hij slechts kon oordelen over de oneindige goedheid Gods naar geen andere norm dan die welke hij aanlegde aan zichzelf en zijn eigen boosaardige gesteldheid!  Hoe ver zakt een mens weg in boosaardigheid, als hij aan zijn onwetendheid nog schuld en trots toevoegt? O ongelukkige en allerdwaaste Lucifer!  Hoe ver dwaalde u van de waarheid af bij de beoordeling van dit alleszins redelijke en prijzenswaardige voorval!  Wat is schoner dan nederigheid en volgzaamheid te zien samengaan met majesteit en macht?  Waarom ziet gij, onbetekenend schepsel niet in, dat het niet weten hoe u uzelf moet verdeemoedigen slechts geesteszwakte is, die voortkomt uit een onedel gemoed? De grootmoedigen en waarlijk groten jagen geen betalingen in ijdelheid na, noch zoeken zij de laagheid op, noch zullen ze ooit genoegen nemen met datgene, wat vals en schijnbaar is. Het is wel heel duidelijk, o Lucifer, dat gij zijt afgesloten van de waarheid en dat gij slechts een onwetende gids zijt voor blinden (Mt 15,14); omdat gij niet in staat was om te begrijpen, dat de grootte van Gods goedheid en liefde zichzelf juist openbaarde en schitterde in eenvoud en gehoorzaamheid, zelfs tot de dood aan een kruis. (Fil 2.7).

Al deze vergissingen en dwaasheden van Lucifer en zijn volgelingen waren de moeder van de wijsheid en onze meesteresse bekend en met een feilloze waardering van de grootheid der mysteries verheerlijkte en zegende zij de Heer, omdat Hij ze verborgen had gehouden voor de trotsen en hovaardigen en onthuld had aan de armen en nederigen, waardoor Hij een aanvang had gemaakt met het breken van de tirannie van de duivelen (Mt 11,25).  De liefhebbende moeder droeg vurige gebeden op voor alle stervelingen die wegens hun zondigheid onwaardig waren het licht te zien, dat voor hun redding in de wereld gekomen was; zij herinnerde haar Zoon met onbeschrijfelijk medelijden en grote liefde voor de zondaren aan dit alles. Het grootste deel van haar verblijf in de grot der geboorte bracht zij door met deze liefdesverzuchtingen. Verder zorgde zij met grote oplettendheid ervoor, dat haar teer en lieflijke Kind beschut bleef tegen de weersomstandigheden, waaraan de grot, geheel naakte rots en zonder enige gerieflijkheid, ten zeerste onderhevig was.  Zij had als allervoorzichtigste moeder een mantel meegebracht, waarmee zij Hem extra warm toedekte.  Maar meestentijds hield zij Hem in de cirkel van haar heilige armen, behalve als zij tot groot geluk van sint Jozef aan hem vroeg zijn mensgeworden God, als liefhebbende vader, in zijn armen te nemen.

Toen zij hem voor de eerste keer het goddelijke Kind in zijn armen gaf, zeide de allerheiligste Maria hem:

Mijn echtgenoot en mijn steun, ontvang in uw armen de Schepper van hemel en aarde en geniet van zijn lieflijke en aanminnige gezelschap, opdat dit mijn Heer en mijn God tot vreugde moge strekken en Hij uw trouwe diensten moge ondervinden (Spr 8,31).  Neem de Schat van de eeuwige Vader tot u en word deelgenoot van deze zegening van het menselijk geslacht.

En innerlijk sprekend tot het goddelijke Kind voegde zij daaraan toe:

Liefste Liefde van mijn ziel en Licht van mijn ogen, rust in de armen van Jozef, mijn vriend en echtgenoot: spreek uw lieflijke taal met hem en vergeef mij mijn tekortkoningen. Ik voel uw afwezigheid, al is dit maar voor een ogenblik, als een groot verlies, maar ik wil het goede, dat ik ontvangen heb zonder afgunst mededelen aan allen, die waardig zijn het te ontvangen.

Haar allertrouwste echtgenoot erkende deze nieuwe zegening en zich in het stof vernederend antwoordde hij haar:

Vrouwe en heerseresse van de wereld, mijn echtgenote, hoe zou ik, onwaardig, zo vermetel durven zijn Godzelf, in wiens aanwezigheid de pilaren van de hemel beven, in mijn armen te houden. Hoe kan dit wormpje de moed opbrengen een dusdanig verheven gunst te aanvaarden?  Ik ben slechts stof en as, maar gij, vrouwe, help mij in mijn nietigheid en vraag zijne Majesteit mij barmhartig te zijn en mij waardig te maken door zijn genade.

Zijn verlangen het Kind Gods in zijn armen te mogen houden en zijn eerbiedige vreze voor Hem waren aanleiding voor sint Jozef om heldhaftige daden van liefde, geloof, nederigheid en de allerdiepste eerbied te stellen.  Bevend van bescheiden vrees viel hij op zijn knieen om Hem uit de handen van zijn allerheiligste moeder te ontvangen, onder het storten van overvloedige vreugdetranen voor dit uitzonderlijke geluk. Het goddelijke Kind liet zijn ogen strelend op hem vallen en op dat moment werden de diepste diepten van zijn ziel door Hem met goddelijke krachtdadigheid en flinkheid, waarvoor geen woorden gevonden kunnen worden, vervuld.  Hij zong nieuwe lofzangen tot prijzing van de schitterende zegeningen en gaven, welke hij ontvangen had. Na in zijn geest het weldadig effect van het dragen van de Heer in zijn armen enige tijd ondervonden te hebben, de Heer die hemel en aarde omvat, gaf hij Hem terug aan zijn overgelukkige moeder. Beiden waren geknield gebleven bij deze overneming van het Kind, een houding welke de allervoorzichtigste moeder steeds in acht nam wanneer zij Hem opnam of terneer legde. Daarin volgde de heilige Jozef haar na, telkens wanneer hij het geluk had het mensgeworden Woord enige tijd in zijn armen te mogen houden. Wanneer zij tot zijne Majesteit naderden, maakten zij drie kniebuigingen, kusten de aarde en stelden heldhaftige daden van nederigheid, aanbidding en eerbetoon. Zo namen zowel de grote koningen als sint Jozef alle goede vormen in acht, wanneer zij het Kind aan elkaar overgaven.

Wanneer de hemelse moeder de tijd gekomen achtte om Hem aan haar borst te leggen, vroeg zij daartoe eerst verlof aan haar Zoon, want ofschoon zij wist, dat zij Hem moest voeden als haar menselijke Kind, verloor zij nooit uit het oog, dat Hij tezelfdertijd waarachtig God en Heer was en er dus een grote afstand bestond tussen het oneindige Wezen en het simpele schepsel zoals zij.  Aangezien zij, als allervoorzichtigste maagd, daar diep van doordrongen was, bleef haar eerbied feilloos en verminderde nimmer, noch liet zij toe dat enige verslapping op dit punt zou intreden. Zij was bij voortduring vervuld van begrijpend inzicht en bereikte immer volmaaktheid in al haar daden. Daarom voedde zij het Kind, diende en verzorgde zij het, in volledige rust met nooit afnemende zorg, eerbiedig en bescheiden. Haar daden bewerkten nieuwe bewondering in de engelen, wier hemels begrip niet zo ver reikte, dat zij de heldhaftige daden van een prille jonkvrouw begrijpen konden. Aangezien zij steeds in lichamelijke gedaanten in haar bijzijn waren gedurende de tijd doorgebracht aan de poorten van Betlehem, hielpen zij haar in alle dingen, welke het welzijn van het goddelijk Kind en haarzelf betroffen. Al deze geheimen zijn zo schoon en dwingen op zulk een wijze onze bewondering af, zij zijn zo volledig onze aandacht en herinnering waard, dat het onmogelijk is onze nalatigheid niet te erkennen, als wij daar niet aan terugdenken. Het nadeel dat wij onszelf berokkenen, indien wij ophouden ze te overdenken, wordt niet genoeg onderkend, noch hebben wij voldoende oog voor het goddelijke effect op de gelovige en dankbare kinderen van de Kerk, welke de herinnering aan dit alles teweegbrengt.

Naar aanleiding van datgene wat mij geopenbaard is omtrent de eerbied waarmede de allerheiligste Maria en de roemrijke sint Jozef zowel als de engelenscharen de mensgeworden God behandelden, zou ik nog vele dingen kunnen zeggen. Ofschoon ik dat niet doe, is het mij toch een behoefte hier het gebrek aan eerbied te bekennen, waarmede ik tot nu toe, in mijn vermetelheid, mij tegenover God gedragen heb  en hoe vele fouten, waaraan ik mij op dit punt heb schuldig gemaakt, mij nu duidelijk geworden zijn. Zoals ik reeds zeide en ook later nog zal vertellen, bleven alle engelen van Maria´s lijfwacht tot haar hulp, in lichamelijke gedaanten, in haar bijzijn vanaf de tijd van de geboorte tot aan de vlucht met het Kind naar Egypte. De gehoorzaamheid van de nederige en liefhebbende moeder voor haar goddelijke Kind verslapte nimmer. Zij wilde niet van Hem scheiden om Hem in de armen van sint Jozef of die van de heilige prinsen Michael of Gabriel te leggen, dan tenzij en dat kwam maar zelden voor zij daartoe gedwongen werd om enig voedsel tot zich te nemen. De twee aartsengelen hadden haar gesmeekt hen het Kind aan hun zorgen toe te vertrouwen gedurende de maaltijden of ten tijde dat sint Jozef aan het werk was. Zo werd Hij dan in de handen van de engelen gelegd, in bewonderenswaardige vervulling van de woorden van David  ´In hun handen zullen zij Hem opheffen´, enz.  Psalm 91,12.  De allerwaakzaamste moeder zou, uit zorgzaamheid voor haar allerheiligste Zoon, niet geslapen hebben, indien zijne Majesteit haar dit niet bevolen had. Ter beloning voor haar zorgen deed Hij haar een nieuw soort slaap genieten, wonderbaarlijker dan het soort slaap, dat zij tot nog toe genoten had. Want terwijl zij sliep, bleef haar hart wakker, waardoor de goddelijke verstandhouding en de beschouwingen van de Godheid voortduurden, of liever gezegd, waardoor zij niet onderbroken werden ´Hl 5,2´.  Maar vanaf deze dag bewerkte de Heer nog een tweede wonder, namelijk, dat zij gedurende de noodzakelijke slaap de kracht van haar armen tot het dragen en het omarmen van het Kind op dezelfde wijze behield alsof zij wakker was en zij blikte op Hem neder met de ogen van haar verstand, alsof zij Hem zag met haar lichamelijke ogen en alles begrijpend wat zijzelf en haar Kind in die tijd verichtten. Zo werd op wonderlijke wijze vervuld, wat in het Hooglied staat opgetekend,  Ik slaap, maar mijn hart waakt´.

De lofzangen en de zangen ter verheerlijking van de Heer, welke onze hemelse koningin componeerde ter ere van het Kind, in beurtzang gezongen met de heilige engelen en met sint Jozef, kan ik met de mij ten dienste staande termen en woorden niet weergeven. Daarover alleen zou veel geschreven kunnen worden, want zij werden nooit onderbroken, maar de kennis daarvan wordt in reserve gehouden tot bijzondere vreugde van de uitverkorenen. De allerheiligste Jozef was wat dit aangaat wel zeer bevoorrecht en gezegend, want in vele van deze gezangen zong hij mee en vele ervan begreep hij ten volle. Daarnaast mocht hij een tweede gunst genieten, een unieke weldaad en zielentroost hem door de allervoorzichtigste maagd verstrekt, namelijk dat zij, wanneer zij met hem over het Kind sprak, over Hem sprak als ´onze zoon´en niet alsof Hij de natuurlijke Zoon van sint Jozef zou zijn, want in de bovennatuurlijke orde was Hij de Zoon van de eeuwige Vader en in de natuurlijke orde de zoon van zijn maagdelijke moeder, maar omdat Hij in de opinie van de mensen bekend zou staan als de zoon van Jozef. Deze gunst, dit voorrecht was van onschatbare waarde voor de heilige en bezorgde hem onmetelijke vreugde. Dit was dan ook de reden waarom zijn hemelse echtgenote deze aanspraak gebruikte, als zij spraken over haar Zoon.

Onderrichting, welke de koningin en vrouwe van de hemel mij (Maria van Agreda) gaf.

510. Mijn dochter, ik zie, dat gij vol heilige naijver zijt bij het aanschouwen van het geluk, dat de omgang met mijn Zoon mij, mijn echtgenoot en de heilige engelen verschafte, toen wij Hem voor onze lichamelijke ogen zagen, zoals gij dat ook zou wensen, indien dit mogelijk zou zijn. Ik zal u troosten en uw neigingen richten op datgene wat gij in uw toestand doen kunt om tot hetzelfde geluk te geraken, dat u ons benijdt. Totdit doel, mijn geliefde, moet gij terugdenken aan datgene wat gij reeds voldoende begrepen hebt omtrent Gods wegen tot het verheffen van de zielen, die Hij met vaderlijke liefde en genegenheid uitzoekt! Gij hebt deze kennis bereikt doordat gij het geluk hebt gehad zovele bezoeken en verlichtingen van de Heer te hebben genoten, waarin Hij bij voortduring de wacht betrekt aan de poorten van uw hart en u aanzet vooruit te gaan in afwachting van uw bekering (W,6,15). Gij hebt gezien, hoe  hij u naar zich toe heeft getrokken door vele gunsten en zeer verheven leerstellingen, waardoor  Hij u uitkoos voor de hechte banden van zijn liefderijke omgang (Kol 3,14), alsook tot de grote zuiverheid, welke bij deze toenadering behoort.

511. Het geloof leert u tezelfdertijd, dat God op alle plaatsen aanwezig is door de kracht van zijn Godheid en dat Hij al uw gedachten doorgrondt, al uw wensen en zuchten, zonder uitzondering, kent. Indien gij met deze genade medewerkt en zodoende de genaden, welke gij door het Sacrament en door andere kanalen door God ingesteld, ontvangt, instandhoudt, zal de Heer door goddelijke en bijzondere hulpverlening bij u blijven en u, als zijn uitverkoren bruid, daarbij onthalen op zijn liefde. Nu gij al deze waarheden kent en begrepen hebt, zeg mij, mijn liefste, wat gij nog meer zoudt kunnen verlangen of benijden, nu gij toch reeds datgene bezit, waarnaar uw verzuchtingen uitgaan? Wat ik nog van u zou verlangen, het enige wat gij kunt doen, is, dat gij u inspant in heilige naijver deze omgang na te volgen en in uzelf de instelling van de engelen tracht te verwezenlijken, de zuiverheid van mijn echtgenoot en in uw leven, voorzover dit maar mogelijk is, mijn leven navolgt, zodat gij een waardige woonplaats voor de Allerhoogste wordt. Gij dient al die pogingen, al die verlangens en inspanningen, waarmede gij uzelf zou bezield hebben, indien gij mijn allerheiligste Zoon gezien en aanbeden zou hebben in zijn geboorte en kindsheid, te richten op de vervulling van deze leerstelling, want indien gij mij navolgt, dan kunt gij er verzekerd van zijn, dat gij mij zult behouden als lerares en de Heer als zeker inwoner van uw ziel. In deze zekerheid kunt u tot Hem spreken. Hem omarmen en uzelf in Hem verlustigen, als ware Hij aanwezig, want juist om deze vreugden aan de zuivere en onbesmeurde zielen te schenken heeft Hij het menselijke vlees aangenomen en is Hij Kind geworden. Maar zie in Hem steeds de grote God, ofschoon Hij een Kind was, opdat uw liefkozingen geleid worden door eerbied en uw liefde begeleid wordt door heilige vrees want de eerste komen Hem toe als God en de tweede zijn wij verschuldigd aan zijn onmetelijke goedheid en barmhartige luister.

512. Deze wijze van omgang moet gij volhouden, zonder onderbrekingen van lauwheid, anders zou u Hem teleurstellen. Uw wettige en zelfgekozen bezigheid moet niets anders zijn dan het liefhebben en het lofprijzen van de oneindige God. Al het andere moet gij met grote matigheid verrichten, alsof zichtbare en aardse zaken u nauwelijks aangaan en u zelfs niet voor een moment kunnen ophouden. Gij moet uzelf op deze duizelingwekkende hoogte houden, zodat het schijnt, dat gij geen andere belangrijke dingen op handen hebt dan het najagen van de hoogste en ware God. Mij dient u na te volgen en voor God alleen moet gij leven, de gehele rest moet voor u niet bestaan, noch moet gij voor die rest bestaan. Doch de giften en zegeningen, welke gij ontvangt, moet gij uitdelen en mededelen voor het welvaren van uw medemensen, onder in achtneming van de volmaakte regels van de heilige naastenliefde; dan zullen uw gaven niet vervliegen maar juist toenemen. Bij dit alles dient u zich te houden aan de regels, welke uw omstandigheden en staat passen, zoals ik u reeds geleerd heb bij andere gelegenheden en op andere momenten.

( a ) afgedwaalde schapen, je kruis is het eigen-ik, angst etc… JEZUS SPREEKT

december 2, 2009

Uit de boeken:  ” Jezus spreekt”  door de twee luisteraars. Gazon uitg. Den Haag.

Niet één, maar twee personen – beiden vrouwen- schreven deze boeken. Zij verkozen anoniem te blijven en ‘de twee luisteraars’ te worden genoemd.  Deze twee moedige vrouwen vochten dapper tegen ziekte en armoede. Ze stonden voor een hopeloze toekomst en één van hen verlangde er zelfs naar deze harde wereld voorgoed te verlaten. En toen sprak Jezus. En Hij sprak opnieuw!

Dag aan dag kwam Hij hen bemoedigen. En hoewel zij nog hun zorgen hadden, kregen zij nieuwe moed en kwam er blijdschap in hun leven. Want Hij bezielde hen met Zijn beloften voor de toekomst, waarin Zijn liefderijke bedoeling duidelijk zou worden. En Hij vermaande hen vriendelijk om hun ongeloof.

Afgedwaalde schapen

O jezus, leid onze schreden opdat wij niet verdwalen.

Tegen afdwalen, mijn kinderen, bestaat geen andere remedie dan zó dicht bij Mij te blijven, dat niets -geen verkeerde invloed, geen verzoeking, niemand anders- tussen ons kan komen. Als je  daarvan overtuigd bent, kun je alleen maar aan Mijn zijde blijven, wetende, dat als Ik zelf de enige Weg ben, niets je kan verhinderen “in de Weg te zijn”, niets je kan doen afdwalen. Ik heb vrede beloofd, maar niet, dat men z’n gemak ervan kan nemen. Ik heb voor het hart rust en troost beloofd, maar geen werelds vermaak. Ik heb gezegd “In de wereld zult ge verdrukking hebben”, wanneer de dingen tegen zitten, heb dan niet het gevoel, dat je gefaald hebt of geen leiding hebt ontvangen, want Ik heb gezegd “in de wereld zult ge verdrukking hebben; maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen”. Leer dus van Mij hoe groot de overwinnende kracht van Iemand, die hoewel bespuwd, gegeseld, verkeerd begrepen, verlaten en gekruisigd, toch kon zien, dat Zijn werk door deze dingen niet was beïnvloed, en triomferend vanaf Zijn kruis kon roepen “Het is volbracht”. Niet de pijn, de spot, de strijd was volbracht, maar Zijn taak. Laat deze gedachte je tot troost zijn: Temidden van mislukking, onenigheid, smaad en lijden kunnen zelf nu vrienden en engelen klaar staan om in koor te juichen:”Het is volbracht”.

Je kruis is het eigen-ik.

Bedenk, dat je slechts een instrument bent. Het is niet aan jou om te beslissen of wanneer of waar je moet handelen. Dat alles bepaal Ik. Zorg er voor, dat je heel goed voor Mijn werk te gebruiken bent. Alles, wat je belemmert om bruikbaar te zijn, moet worden weggenomen. Mijn kruis is het, waarop de lasten van de wereld zijn gelegd. Hoe dwaas is Mijn discipel, die zijn eigen lasten tracht te dragen, als er maar één plaats voor is – Mijn Kruis. Dan lijkt hij op een vermoeid man, die op een hete stoffige weg een zwaar pak draagt, terwijl alles geregeld is om het voor hem te vervoeren. De weg, het landschap, de bloemen, de schoonheid om hem heen- alles bestaat niet meer voor hem. Maar, Mijn kinderen, misschien denk je wel bij jezelf, dat Ik heb gezegd: “Neem dagelijks je kruis op en volg Mij”.    Ja, maar het kruis, dat je gegeven is, is slechts een kruis, dat moet dienen om daarop het eigen-ik te kruisigen; het eigen “ik”, dat alle voortgang en blijdschap belemmert en verhindert, dat Mijn Levenskracht en Geest door je heen stroomt. Luister naar Mij, heb Mij lief, verblijd je in Mij. Verheug je.

Angst.

Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen. Ps. 91.1

Verborgen op een veilige plaats, die alleen bij God en bij jou bekend is. Zo geheim, dat zelfs geen macht ter wereld die kan vinden.   Maar…je moet daar vertoeven, Mijn geliefde kinderen. Geen vluchtig bezoek, maar een werkelijk daar blijven. Maak het tot je thuis. Tot je woonplaats. Op dat huis zal Mijn schaduw rusten om het dubbel veilig te maken, en dubbel geheim. Gelijk de vleugels van een broedende moedervogel, zo rust die schaduw op dat huis. Wat moet je je daar veilig en zeker voelen! Als angsten je aangrijpen en zorgen je kwellen, dan komt dat, omdat je je buiten die beschermende schaduw hebt gewaagd. Het enige, dat je dan te doen hebt is, dat je weer in je schuilplaats kruipt. Rust dus.

DE AANVANG VAN HET NEERSCHRIJVEN VAN DE EVANGELIEN DOOR DE EVANGELISTEN en/OVER DE KENNIS VAN DE GODHEID EN DE SCHEPPING DER WERELD

november 24, 2009

Het boek: De mystieke stad Gods; deel 8. Maria van Agreda o.i.c.

De aanvang van het neerschrijven van de evangeliën door de evangelisten; het aandeel dat de heilige Maria had in hun samenstelling; zij verschijnt aan de heilige Petrus in Antiochië en in Rome; gelijke gunsten aan andere apostelen geschonken.

Ik heb, voor zover me dit was toegestaan, de verheven staat van de grote koningin en vrouwe na het eerste concilie van de apostelen, alsook haar overwinningen over de helse draak en zijn duivelen beschreven. Ofschoon de wonderbare werken die zij in deze periode en op andere tijden volbracht niet in één geschiedenis kunnen worden samengevat of zelfs maar opgesomd, werd mij toch bijzonder inzicht gegeven;

–   ten doel hebbende het prille begin van de evangeliën te beschrijven, de oproeping van de evangelisten om met het schrijven te

    beginnen, (boek 5 par. 790,797,846;boek 7 par. 210,214)

–   het aandeel dat Maria had in het feit van het schrijven,

–   haar zorgzaamheid voor de apostelen die niet in Jeruzalem waren

–   en de wonderen die zij voor hen verrichtte.

In het tweede deel en bij menige andere gelegenheid heb ik vermeld, dat de hemelse moeder een positieve kennis had van alle geheimenissen der genade, van de evangeliën en andere heilige boeken die zouden dienen voor de bevestiging van de nieuwe wet. In deze kennis werd zij meermalen bevestigd, in het bijzonder op de dag van haar ten hemelopneming met haar goddelijke Zoon (boek 6 par. 813). Vanaf die dag wierp zij zich zonder ook maar iets te verwaarlozen voor de Heer neder in gebed en vroeg Hem zijn goddelijk licht over de apostelen en de heilige schrijvers te willen uitstorten en hen op te dragen te schrijven zodra de tijd daartoe gekomen was.

Later, toen de koningin uit de hemel was weergekeerd en belast was met de zorg over de Kerk (zoals in het zesde hoofdstuk van dit boek vermeld staat), maakte de Heer haar duidelijk, dat de tijd om te beginnen met het schrijven van de evangeliën gekomen was en dat zij dienovereenkomstig als meesteresse en leraresse van de Kerk maatregelen (par. 494, 495) moest nemen. Maar door haar diepe nederigheid en bescheidenheid verkreeg zij de toestemming van de Heer om dit door de heilige Petrus, zijn plaatsvervanger en het hoofd van de Kerk, te doen regelen en dat hij in een zo belangrijke zaak begenadigd zou worden met goddelijk inzicht. Dit alles werd door de Allerhoogste toegestaan. Toen de apostelen in het concilie, door sint Lucas in het vijftiende hoofdstuk van de Handelingen gememoreerd (Hnd 15,6), bijeen waren, stelde de heilige Petrus, na de twijfels rond de besnijdenis te hebben opgelost, voor, alles te doen wat nodig was tot het opschrijven van de mysteries van het leven van Christus, onze Heiland en Leraar opdat ze zouden kunnen gepredikt worden aan alle gelovigen in de Kerk, zonder afwijkingen of verschillen, waardoor de oude wet zou kunnen vervallen en de nieuwe wet daarvoor in de plaats kon komen.

De heilige Petrus had reeds overlegd met de moeder van alle wijsheid en nadat het concilie akkoord was gegaan met zijn voorstel, riepen zij de heilige Geest aan om hen bij te staan de apostelen en discipelen aan te wijzen, die het leven van de Heer zouden schrijven. Onmiddellijk daalde een licht neder over sint Petrus en een stem werd gehoord zeggende: “De hogepriester en hoofd van de Kerk zal vier apostelen aanwijzen om de werken en de leer  van de Heiland der wereld op te schrijven”. De heilige Petrus en allen die aanwezig waren wierpen zich ter aarde en dankten de Heer voor zijn genade. Toen allen wederom opgestaan waren, sprak de heilige Petrus: “Matteüs, onze geliefde broeder, zal onmiddellijk beginnen het evangelie neer te schrijven in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Marcus zal de tweede zijn. Ook hij zal het evangelie neerschrijven in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Lucas zal het derde schrijven in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Onze zeer geliefde broeder Johannes zal het vierde en laatste schrijven over de mysteries van onze Heiland en Leraar in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest”.  Deze beslissing werd door de Heer bevestigd door het hemelse Licht te laten schijnen totdat deze woorden herhaald waren en formeel door allen die waren aangewezen, waren aangenomen.

Na enige dagen begon de heilige Matteüs het eerste evangelie te schrijven. Terwijl hij in een rustige kamer van het cenakel bad en vroeg om licht omtrent de opzet van zijn geschiedschrijving, verscheen de allergezegendste Maria, gezeten op een troon van grote majesteit en pracht, terwijl de deuren van de kamer gesloten waren. De grote vrouwe liet hem opstaan. Hij deed dit en vroeg haar zegen. Daarna sprak zij tot hem:  “Matteüs mijn dienaar, de Almachtige zendt mij met Zijn zegen, opdat gij daarmede begint het evangelie, dat u tot uw geluk is toevertrouwd, te schrijven. Daarbij zult gij de hulp van de heilige Geest hebben. Ik zal die met geheel mijn hart voor u afbidden. Wat mijzelf betreft is het niet passend meer te schrijven dan absoluut noodzakelijk is voor de vaststelling van de menswording en andere mysteries van het mensgeworden Woord en om zijn geloof in de wereld als het fundament van de Kerk te grondvesten. Als het geloof gegrondvest is, zal de Almachtige andere personen vinden die, wanneer de tijd daartoe rijp is, de gelovigen de mysteries en zegeningen door zijn machtige arm in mij gedaan, zullen openbaren”. De heilige Matteüs gaf blijk van zijn bereidheid het mandaat van de koningin te gehoorzamen. Terwijl hij met haar overlegde over de indeling van zijn evangelie daalde de heilige Geest in zichtbare vorm op hem neder. In de aanwezigheid van de vrouwe begon hij de woorden neer te schrijven die nu nog steeds zijn evangelie uitmaken. De gezegende Maria verliet hem.  Sint Matteüs ging voort met schrijven en maakte zijn geschiedenis af in Judea. Hij schreef het in de Hebreeuwse taal, in het jaar twee en veertig onzes Heren.

De evangelist Marcus schreef zijn evangelie vier jaren later in het zesenveertigste jaar na de geboorte van Christus. Hij schreef het eveneens in het Hebreeuws, terwijl hij in Palestina verbleef. Voordat hij daaraan begon, vroeg hij zijn engelbewaarder de koningin des hemels van zijn voornemen te verwittigen en haar hulp in te roepen om goddelijk inzicht te verkrijgen in datgene wat hij zou gaan schrijven. De liefhebbende moeder hoorde zijn gebed en onmiddellijk beval de Heer de engelen haar met de gebruikelijke pracht en ceremonie naar de evangelist te brengen, die nog steeds in gebed verzonken was. De grote koningin verscheen hem, gezeten op een prachtige stralende troon. Zich voor haar nederwerpend zeide hij:  “Moeder van de Heiland der wereld en meesteresse van de gehele wereld, ik ben deze gunst niet waardig, ofschoon ik een dienaar ben van uw goddelijke Zoon en van uzelf”.  De hemelse moeder antwoordde:  “De Almachtige, die gij dient en liefhebt, zendt mij om u gerust te stellen en u te verzekeren, dat uw gebeden verhoord zijn en dat zijn heilige Geest u zal leiden bij het schrijven van het evangelie, waarmede Hij u belast heeft”.  Toen  deelde zij hem mede niet over de mysteries te schrijven die haar betroffen, juist zoals zij dat aan de heilige Matteüs gevraagd had. Onmiddellijk daalde de heilige Geest in zichtbare en schitterende vorm op de heilige Marcus neer, omgaf hem met licht en vervulde hem met innerlijk inzicht. En nog in tegenwoordigheid van de koningin begon hij zijn evangelie te schrijven. Te dien tijde was de prinses des hemels een en zestig jaar oud. De heilige Hiëronymus zegt, dat sint Marcus zijn korte evangelie in Rome schreef, op aandrang van de gelovigen die daar verbleven, maar ik wil hier duidelijk maken, dat dit een vertaling of een kopie was van het evangelie dat hij in Palestina geschreven had, want de Christenen in Rome bezaten noch zijn noch enig ander evangelie in de Romeinse of Latijnse taal.

Twee jaar later, in het jaar achtenveertig, het drieënzestigste levensjaar van de maagd, schreef de heilige Lucas zijn evangelie in de Griekse taal. Ook aan hem verscheen Maria, toen hij op het punt stond om het schrijven aan te vangen. Omdat hij de hemelse moeder had voorgelegd, dat het voor de uiteenzetting van de menswording en het leven van haar goddelijke Zoon nodig was over de wijze der ontvangenis van het mensgeworden Woord en over andere zaken die haar waardigheid als de natuurlijke moeder van Christus betroffen te schrijven -na haar bevelen te hebben ontvangen om over de geheimen en mysteries betrekking hebbende op haar waardigheid van moeder van God stilzwijgendheid te bewaren- verkreeg de heilige Lucas haar verlof  ietwat vrijer over de hemelse moeder in zijn evangelie te schrijven. De heilige Geest daalde op hem neder en in tegenwoordigheid van de grote koningin begon hij zijn evangelie te schrijven, waarbij hij in hoofdzaak verkreeg uit directe inspiratie van hare majesteit. De heilige Lucas bleef steeds een zeer toegewijde dienstknecht van de vrouwe en stond nimmer toe, dat het beeld van de lieflijke moeder, gezeten op de troon van majesteit, zoals hij haar bij die gelegenheid gezien had, werd uitgewist. Vanaf die dag leefde hij bij voortduring in haar tegenwoordigheid. De heilige Lucas was in Achaia toen hij deze verschijning had en aldaar schreef hij zijn evengelie.

De laatste van de vier evangelisten die het evangelie schreven was de apostel Johannes, in het jaar achtenvijftig onzes Heren. Hij schreef het in de Griekse taal, gedurende zijn verblijf in Klein-Azië, na de glorierijke overgang en tenhemelopneming van de allergezegendste Maria. Zijn evangelie was gericht tegen de ketterijen en dwalingen die -zoals reeds voorheen gezegd werd- de duivel, onmiddellijk na de overgang van de maagd en moeder, begon uit te zaaien om het geloof in de menswording van het goddelijk Woord te ondermijnen. Want aangezien Lucifer vernederd en overwonnen (par. 522) was door dit mysterie, richtte hij zijn ketterijen onmiddellijk daartegen in. Dit was de reden dat de heilige evangelist Johannes zo subliem over de Godheid van Christus onze Heiland schrijft en zoveel argumenten voor de waarheid en de zekerheid van die Godheid aanvoert, waarbij hij althans op dit gebied, ver uitgaat boven de andere evangelisten.

Ofschoon de allergezegendste Maria reeds in de hemel was toen de evangelist met zijn evangelie begon, daalde zij in zichtbare vorm neder, schitterend van onuitsprekelijke glans en majesteit, omgeven door duizenden engelen uit alle koren en hiërarchieën. Zij verscheen aan sint Johannes en sprak:   “Johannes, mijn zoon en dienaar van de Allerhoogste, nu is het juiste ogenblik gekomen om te schrijven over het leven en de geheimen van mijn goddelijke Zoon, opdat alle stervelingen Hem mogen kennen als de Zoon van de eeuwige Vader, als ware God en tezelfdertijd als ware man. Maar het is nog niet de juiste tijd om de mysteries en geheimen die u over mij bekend zijn, op te schrijven noch zullen deze vooralsnog geopenbaard worden in een wereld zo vol afgoderij, opdat Lucifer ze niet kan gebruiken om degenen, die op het punt staan het geloof in hun Redder en in de heilige Drie-eenheid aan te nemen, in verwarring te brengen. De heilige Geest zal u bijstaan. Het is mijn wens dat gij begint met schrijven in mijn aanwezigheid”.

De evangelist vereerde de grote koningin des hemels en werd vervuld met de goddelijke Geest zoals met de anderen het geval was geweest. Bijgestaan door de lieftallige moeder begon hij onmiddellijk met het schrijven van zijn evangelie.  Voordat zij vertrok naar de rechterhand van haar goddelijke Zoon, gaf zij hem haar zegen en beloofde hem haar bescherming voor de rest van zijn leven. Dit was dan het begin van de heilige evangeliën, die allen werden aangevangen met de bijstand en door de tussenkomst van de allergezegendste Maria, waarbij de Kerk te verstaan werd gegeven, dat deze zegeningen werden geschonken uit haar handen. Na vooruitgelopen te zijn op de geschiedenis van de evangelisten met het doel de aanvang van het schrijven van de evangeliën aan te geven, zullen wij nu terugkeren naar ons verhaal.

Naarmate de allergezegendste vrouwe, na het concilie van de apostelen verlicht werd door haar goddelijke kennis en het anstracte visioen van God, nam haar zorg en oplettendheid voor het welzijn van de Kerk toe. En dit was nodig, want het geloof verspreidde zich nu elke dag meer en meer over de aarde. Als een ware moeder en lerares schonk zij haar bijzondere aandacht aan de apostelen, wier namen en welzijn in haar hart geschreven stonden. Zij allen, uitgezonderd sint Johannes en Jakobus de Mindere, verlieten Jeruzalem onmiddellijk na het concilie en trokken naar het terrein van hun werkzaamheden. De liefhebbende moeder was ten zeerste bekommerd bij de gedachte aan de ontberingen en moeilijkheden, die verbonden waren aan hun prediking. Zij volgde hen met lieve belangstelling op hun zwerftochten en vereerde hen hogelijk wegens hun heilige levenswandel en waardigheid als priesters, apostelen van haar goddelijke Zoon, stichters van de Kerk, predikers van zijn leer en als de uitverkorenen van de goddelijke Wijsheid tot het vervullen van zulke hoge bedieningen voor de glorie van de Allerhoogste. Het was zeker noodzakelijk,dat de allergezegendste vrouwe en meesteresse, tot het uitoefenen van zoveel zorg op velerlei terreinen in de heilige Kerk, die status zou verkrijgen, die zij nu bezat, want in welke lagere status dan ook zou zij nimmer met zo groot gemak en op zulk een juiste wijze zovele plichten hebben kunnen vervullen en tezelfdertijd die innerlijke rust en vrede, die haar ziel vol vreugde deed zijn, hebben kunnen bewaren.

Naast haar eigen kennis en zorg voor de gehele Kerk droeg de allerheiligste moeder eens temeer haar engelen op attent te zijn op alles wat de apostelen en de discipelen betrof. Zij dienden hen te troosten in hun bekoringen en moeilijkheden en zich te haasten om hen hulp te bieden in al hun omstandigheden. Want door de fijnbesnaardheid van hun geestelijke natuur konden zij dit alles volbrengen zonder het aangezicht van God uit het oog te verliezen doch het zalig schouwen blijvend te kunnen genieten. Zij beval hen deze dingen, omdat het zo belangrijk was, dat de Kerk gegrondvest werd en omdat zij de dienaren van de Allerhoogste waren en zij de werken zijner handen dienden te eerbiedigen. Zij droeg hen ook op haar in te lichten over alles wat de apostelen en discipelen deden, in het bijzonder wanneer zij kleding nodig hadden, want deze zaken wenste de dienende moeder zeer in hetbijzonder te regelen, opdat ze rond zouden trekken zoals ze vanuit Jeruzalem vertrokken waren, allen op gelijke wijze gekleed. Door dit voorzichtig vooruitzien vertoonden de apostelen, zolang de grote vrouwe in leven was, geen verschil in kleding; allen droegen zij kleding van dezelfde vorm en kleur die indertijd door haar goddelijke Zoon gedragen was. Bijgestaan door de heilige engelen weefde zij de benodigde kledij  (boek 7 par.237) en zond ze door haar engelen naar de apostelen op hun reizen. Door op deze wijze de mogelijkheid te scheppen dezelfde soort kledij door de apostelen te doen dragen die ook haar goddelijke Zoon gedragen had, zorgde de grote moeder ervoor, dat zelfs in hun uitwendige verschijning de apostelen zijn leerlingen en zijn heilig leven predikten. De verdere levensbenodigdheden zoals voedsel moesten verkregen worden door het werk hunner handen, door bedelen of uit aalmoezen die hen gegeven werden.

Op bevel van de koningin stonden de engelen de apostelen meermalen bij op hun reizen en in hun moeilijkheden alsook tijdens de vervolgingen van de kant van heidenen en Joden en van de duivelen die niet ophielden slecht gezinde mensen tegen de predikers van het evangelie op te zetten. De engelen bezochten hen in zichtbare vormen. Zij spraken met hen en troostten hen in de naam van de allergezegendste Maria. Bij andere gelegenheden volbrachten zij hun opdracht door in het gemoed van de apostelen te verschijnen; soms verlosten zij hen uit gevangenissen; soms waarschuwden zij hen voor gevaren en strikken; soms vergezelden zij hen op hun tochten of brachten hen van de ene plaats naar de andere waar gepredikt zou worden, of lichten hen in over wat zij moesten doen in overeenstemming met omstandigheden die zij in bepaalde streken of onder een bepaald volk zouden aantreffen.  Over al deze dingen lichtten zij hun gezegende vrouwe in, want zij zorgde voor hen allen en zwoegde meer met hen mee dan alle engelen tezamen. Het is niet mogelijk alle zorgen, voorzieningen en ijverige acties van deze liefhebbende moeder op te noemen, want er ging geen dag of nacht voorbij, waarin zij geen wonderen verrichtte voor de apostelen en voor de Kerk. Daarnaast schreef zij hen dikwijls, verlevendigde hen met hemelse vermaningen en leerstellingen en vervulde hen met troost en sterkte.

Maar wat nog mooier was: zij nam niet slechts contact met hen op door haar engelen en brieven maar verscheen ook aan hen, wanneer zij ook maar een beroep op haar deden, of wanneer ze in moeilijkheden waren en de noodzaak daartoe zich voordeed. Ofschoon (behoudens haar verschijningen aan de evangelisten, waarover ik reeds sprak) zij aan vele apostelen verscheen, zal ik hier slechts spreken over haar verschijningen aan de heilige Petrus, die als hoofd van de Kerk (par.560) de raadgevingen en de bijstand van de allergezegendste Maria zeer nodig had. Daarom zond zij haar engelen meerdere malen naar hem toe en de heilige Petrus zond degenen die hem als hoofd van de Kerk waren toegewezen naar haar, schreef haar en had meer contact met haar dan de andere apostelen. Na afloop van het concilie van Jeruzalem ging sint Petrus al spoedig op reis naar Klein-Azië. Hij vestigde in Antiochië zijn eerste bisschopszetel. Wegens de moeilijkheden die hij ontmoette bij de uitwerking van zijn plannen, was de plaatsvervanger van Christus zeer bedroefd en terneergeslagen. De allergezegendste moeder wist dit en begreep hoezeer hij haar bijstand behoefde. Om de wijze van hulpverlening aan te passen aan de belangrijkheid van de zaak liet zij zich door haar heilige engelen naar de heilige Petrus brengen. Zij verscheen hem gezeten op een troon, vol majesteit, juist zoals dit vroeger geschied was. De apostel zag haar voor zich in geheel haar pracht; hij wierp zich ter aarde met zijn bekende spontaniteit (boek 7 par. 193;boek 8 par. 399) en badend in tranen zeide hij tot haar:  “Vanwaar overkomt mij, een zondaar, de gunst van dit bezoek van de moeder van mijn Verlosser?”. De hemelse leraresse der nederigheid daalde af van haar troon; zij deed de pracht om haar heen verminderen, knielde voor de hogepriester van de Kerk en vroeg zijn zegen. Bij geen der andere apostelen, slechts tegenover de heilige Petrus nam zij deze wijze van doen tijdens haar verschijningen aan hen in acht; uitgezonderd bij de verschijningen waarin zij op normale wijze met hen sprak, waarbij zij de gewoonte had hun zegen te vragen terwijl zij voor hen nederknielde.

Maar omdat de heilige Petrus de plaatsvervanger van Christus en het hoofd van de Kerk was, daalde zij af van haar koninklijke troon en bracht zij hem, als lid van de Kerk, op deze aarde toevend haar eerbetoon. Zij sprak op eenvoudige wijze met de heilige apostel over de zwaarwichtige problemen die op dat moment aan de orde waren. Eén daarvan was de verkieslijkheid enige feesten van de Heer te vieren. Nadat zij besloten hadden een bepaalde koers te varen brachten de heilige engelen haar weer terug van Antiochië naar Jeruzalem. Later, toen de heilige Petrus in gehoorzaamheid aan de orders van de Heiland naar Rome was gegaan om de heilige Stoel aldaar te vestigen, verscheen de gezegende vrouwe nogmaals aan de helige Petrus. Daar werd afgekondigd, dat in de Rooms Katholieke Kerk in de vervolge het feest van de geboorte van haar goddelijke Zoon, van de passie en van de instelling van het allerheiligst Sacrament, zoals dit nu op heilige Donderdag of Witte Donderdag herdacht wordt, te vieren. Veel later werd het feest van Corpus Christi -Sacramentsdag- op de eerste donderdag na het octaaf van Pinksteren, ingevoerd, zoals dit ook nu nog het geval is. Maar het eerste feest van het heilig Sacrament op Witte Donderdag werd ingesteld door de heilige Petrus, zoals ook het feest van de verrijzenis, de zondagen, de hemelvaart met de paasvieringen en wat daarbij hoort, zoals de Roomskatholieke Kerk dit nog heden viert. En al deze feesten werden ingesteld op bevel van de allergezegendste Maria en op haar advies. Na deze activiteiten ging de heilige Petrus naar Spanje. Hij bezocht enige kerken, die door de heilige Jakobus gesticht waren en stichtte enige andere, voordat hij naar Rome terugging.

Bij een volgende gelegenheid, doch kort voor de glorierijke overgang van de hemelse moeder, ontstond er onder de christenen te Rome, waar Petrus verbleef, een meningsverschil, dat zowel hem als de christenen in grote verwarring bracht. De apostelen herinnerden zich de genaden die hij uit de handen van de grote koningin ontvangen had ten tijde van eigen moeilijkheden en hij ondervond veel verdriet van het feit dat hij nu haar advies en hulp moest missen. Hij smeekte daarom zijn engelbewaarders en de engelen die hem in zijn functie van hogepriester waren toegewezen, zijn moeilijkheden en behoeften aan de gezegende moeder over te brengen en bijstand te verzoeken in zijn noden door haar machtige bemiddeling bij haar Zoon!! De koningin, die de ijver en nederigheid van de heilige Petrus kende, stelde hem ook nu niet teleur. Zij beval de engelen van de apostel hem naar Jeruzalem te brengen, waar zij toendertijd vertoefde. Zij volvoerde haar bevel onmiddellijk en brachten sint Petrus naar het cenakel en in haar tegenwoordigheid. Deze uitzonderlijke gunst deed de vurige genegenheid van de apostel ontbranden; hij wierp zich vol vreugde voor de allergezegendste Maria ter aarde en dankte onder tranen voor de vervulling van zijn hartenwens. De grote vrouwe deed hem opstaan en zij viel op haar beurt voor hem neder, zeggende: “Mijn meester, geef uw dienares uw zegen als plaatsvervanger van Christus, onze Heer en mijn Zoon”.  De heilige Petrus gehoorzaamde en gaf haar zijn zegen. Daarna dankten zij de Heer, omdat Hij hun wensen vervuld had en ofschoon de moeilijkheden van sint Petrus niet onbekend waren aan de nederige meesteresse van alle deugden, luisterde zij aandachtig naar het verslag over wat er gebeurd was.

De allergezegendste Maria gaf hem raad in alles wat hij diende te weten om de moeilijkheden te verminderen en de vrede in de Kerk van Rome te herstellen. Zij sprak met zulk een wijsheid dat, ofschoon hij reeds een hoge opvatting van haar voorzichtigheid had, hij geheel vervoerd werd in bewondering en vreugde over wat hij bij deze gelegenheid hoorde. Hij dankte daarvoor met grote nederigheid. Na hem vele zaken verteld te hebben omtrent grondvesting van de Kerk in Rome vroeg zij zijn zegen en nam afscheid van hem. De engelen brachten hem terug naar Rome, terwijl de allergezegendste Maria, zoals zij dat gewoon was, zich in de vorm van een kruis op de grond uitstrekte en de Heer vroeg de moeilijkheden tot zwijgen te brengen. Haar gebed werd verhoord, want na teruggekeerd te zijn in Rome trof Petrus de zaken in betere staat aan en al spoedig stonden de consuls de gelovigen toe de wet van Christus te volgen. Uit deze wonderen die ik aanvoerde, kan enig inzicht geput worden omtrent de activiteiten van Maria betreffende de leiding van de apostelen en van de Kerk. Want indien ze allen zouden opgetekend worden, zouden er meer boeken nodig zijn dan het aantal regels dat ik nu geschreven heb. Daarom zie ik er vanaf daar nog verder over uit te weiden, zodat ik in de rest van deze geschiedenis de wonderschone en ongehoorde genaden die de Heer aan de allerheiligste Maria in de laatste jaren van haar leven schonk, kan optekenen. Maar ook hierbij moet ik zeggen, dat ik slechts enige kleine aanwijzingen omtrent dit alles kan geven. Moge de christelijke devotie daar genoeg aan hebben tot overweging van de almacht van de Schepper van deze eerbiedwaardige sacramenten.

Instructie die de koningin van de engelen mij gaf.

“Mijn liefste dochter, bij andere gelegenheden heb ik gesproken over een aanklacht, welke ik heb tegen de kinderen van de Kerk en wel in het bijzonder tegen de vrouwen, die een grotere schuld hebben in deze. Dit is een gruwel voor mijn ogen, omdat dit zo geheel het tegenovergestelde is van mijn gedrag gedurende mijn aardse leven. Ik herhaal het hier, opdat gij mij zult navolgen en afstand zult nemen van dat, waaraan deze dochters van Belial zich schuldig maken, namelijk: de priesters van de Allerhoogste zonder eerbied, achting en respect bejegenen. Deze fout neemt hand over hand toe in de Kerk en daarom hernieuw ik deze waarschuwing, die ik reeds vroeger liet horen. Zeg mij, mijn dochter wat te denken van het feit, dat priesters de gezalfden van de Heer, aangesteld om Christus te vertegenwoordigen en zijn lichaam en bloed te consacreren, onzuivere, aardgebonden vrouwen dienen?  Dat zij met ontbloot hoofd eerbied betonen aan een zich misdragende vrouw, alleen maar omdat zij rijk en de priesters arm zijn? Ik vraag mij af of de arme priester minder waardigheid bezit dan de rijke? Of schenkt rijkdom een groter of gelijke waardigheid, macht en schittering als die, welke door mijn goddelijke Zoon aan priesters en bedienaren gegeven is? De engelen hebben  geen respect voor de rijken wegens hun bezittingen maar zij hebben eerbied voor de priesters wegens hun waardigheid. Hoe is het dan mogelijk dat dit misbruik en deze wijze van optreden is ingeburgerd in de Kerk, dat de gezalfden van de Heer veracht worden door de gelovigen die toch weten en belijden dat zij geheiligd zijn door Christus zelf?

Het is waar, dat de priesters zelf te laken en schuldig zijn als zij zonder op hun waardigheid te letten zichzelf te grabbel gooien in dienst van andere mannen of vrouwen. Maar als de priester enig excuus kunnen vinden in hun armoede, dan hebben de rijken dit niet in hun trots en door het feit, dat zij door hun rijkdom daartoe in staat gesteld, priesters als dienaren gebruiken, terwijl deze in feite de meesters zijn. Deze grove misvatting is een doorn in het oog van de heiligen en van mijzelf wegens de eerbied die wij de priesters verschuldigd waren. Mijn waardigheid als moeder van God was groot, maar toch wierp ik mij meermalen ter aarde en ondervond het als een groot geluk de grond te kussen waarover zij gelopen hadden. Maar de blindheid van de wereld heeft de priesterlijke waardigheid verduisterd en het hogere met het lagere verwisseld (Jr 15,19). Zij heeft de positie van de priesters naar beneden gehaald tot het niveau van het gewone volk door haar wetten en ongeregelde gewoonten (Js 24,2), gebruikmakend van beide mogelijkheden tot hun verlaging en dezelfde priester die nu aan het altaar dat grote offer van het heilig Lichaam en Bloed opdraagt, daalt daarvan af om zich in dienstbaarheid te onderwerpen, zelfs aan vrouwen die van nature en wegens hun toestand beneden hen staan en soms zelfs onwaardiger zijn door hunzonden.

Het is mijn wens, mijn dochter, dat gij deze zonde, dit misbruik onder de kinderen van de Kerk, tracht goed te maken. Ik moge het u duidelijk maken dat ik, zelfs nu nog, van mijn troon in de hemel met eerbied en respect neerzie op de priesters, die nu op aarde zijn. Gij dient hen steeds met dezelfde eerbied te behandelen als wanneer zij aan het altaar staan, het heilig Sacrament in hun handen houden of tegen hun borst en zelfs de ornamenten en hun kledij dient gij met eerbied te behandelen, juist zoals ik zorgde voor de kledij van de apostelen. Dan dient gij verder, naast wat gij begrepen hebt en geschreven hebt over de heilige Schrift, deze geschriften grote achting toe te dragen voor wat zij inhouden en beduiden en wegens de middelen die de Almachtige aanwendde om de evangelisten tot schrijven te bewegen. Zowel bij de evangeliën als in de rest van de heilige geschriften verleende de heilige Geest zelf zijn bijstand, opdat de Kerk rijk en voorspoedig zou zijn in de overvloed van leerstellingen van kennis en licht betreffende de activiteiten van de Heer. Boven alle mensen dient gij de grootst mogelijke gehoorzaamheid en eerbied op te brengen voor de heilige Vader in Rome. Indien gij zijn naam hoort noemen, buig dan uw hoofd alsof gij de naam van mijn goddelijke Zoon of de mijne in uw aanwezigheid hoort uitspreken, want op de aarde neemt hij de plaats in van Christus. Toen ik in de wereld leefde, toonde ik mijn eerbied, wanneer de naam van de heilige Petrus genoemd werd-  Opdat gij mijn leer in praktijk moge brengen en genade moge vinden in de ogen van de

                                                                                Allerhoogste, aan Wie al deze werken zeer aangenaam zijn en door Wie geen daarvan als

                                                                                onbetekenend wordt gezien, indien ze uit liefde voor Hem gedaan wordt, wens Ik dat gij

                                                                                 grote oplettendheid zult betrachten in deze zaken en een getrouwe volgster moge wezen

                                                                                  van mijn voetstappen”.

BIJ DE SCHEPPING VAN ALLE DINGEN HAD DE HEER STEEDS CHRISTUS EN ZIJN ALLERHEILIGSTE MOEDER, VOOR OGEN.

november 22, 2009

Uit het boek: De Mystieke stad Gods; Maria van Agreda o.i.c. deel I (€ 12,–) Er zijn 12 delen te bestellen.

Voor bestelling kunt u schrijvan naar Dhr. A.B. van ’t Hooft, Sportlaan 17, 5056 EM Berkel-Enschot.

Bij de schepping van alle dingen had de Heer steeds Christus, onze Heer en zijn allerheiligste moeder, voor ogen. Hij koos zijn volk uit en overlaadde het met weldaden.

In het achtste hoofdstuk van de Spreuken, zegt de Wijsheid van Zichzelf, dat Zij Aanwezig was bij de schepping. Zij regelde alles in vereniging met de Allerhoogste (Spr 8,30). Ik zeide reeds eerder  (par. 54) dat deze wijsheid het mensgeworden Woord is, dat met zijn allerheiligste moeder in de geest Gods aanwezig was tijdens de schepping van de hele wereld. Want in dat “moment” was de Zoon niet slechts één in goddelijke Wezenheid met de Vader en de heilige Geest, doch ook de menselijke natuur, die Hij zou aannemen, werd voorzien en geconcipieerd in het goddelijk verstand van de Vader, als het prototype van alle werken. In vereniging met Hem werd ook de menselijke natuur van zijn allerheiligste moeder, die Hem in haar allerzuiverste schoot zou dragen, voorzien en geconcipieerd. In deze twee Personen werden al zijn werken voorzien, zodat Hij (sprekende in menselijke termen) wegens deze twee, alles wat Hem in de gedragingen der mensen en engelen die zouden vallen, zou afstoten, over het hoofd kon zien. Want het gedrag van deze twee groepen zou eerder aanleiding zijn geweest om van de schepping van het menselijk ras af te zien en niets te scheppen, dat zou moeten dienen tot hun gebruik.

De allerhoogste beschouwde zijn Zoon en diens allerheiligste moeder als modellen, geproduceerd uit een overvloed van wijsheid en macht, die konden dienen als prototypen, waarnaar Hij het gehele menselijke ras zou vormen. Zo was de rest der mensheid op deze twee aangewezen als Middelaars tussen hen en God. Hij schiep ook de materiële wezens, benodigd voor het menselijk leven, maar met zulke wijsheid, dat sommigen daarvan tegelijkertijd konden dienen als symbolen. Zij zouden op bepaalde wijze deze twee Wezens, die Hij allereerst in gedachten had en aan wie alle anderen onderdanig moesten zijn, namelijk Christus en zijn allerheiligste moeder, voorstellen. Daarom maakte Hij de hemellichten, de zon en de maan (Gn 1,16) dusdanig, dat zij door de scheiding van de dag en de nacht te vormen, Christus, de zon der gerechtigheid en zijn heilige moeder, schoon als de maan (Hl 6,10) zouden symboliseren. Deze twee immers scheiden de dag der genade van de nacht der zonde. De zon geeft haar licht af aan de maan en beide, tezamen met de sterren aan het firmament, verlichten alle andere schepselen binnen de grenzen van het heelal.

Hij schiep de andere wezens en maakte hen zeer volmaakt, omdat zij onderdanig moesten zijn aan Christus en zijn heilige moeder en door Hen aan de rest van de mensheid. Voordat het heelal uit het niet tevoorschijntrad, maakte Hij tot een overvloedig en onuitputtelijk feestmaal, gedenkwaardiger dan het feest van Ahasveros (Est 1,3), want Hij wilde de mens scheppen voor zijn behagen en hem onweerstaanbaar trekken tot de genieting van zijn kennis en zijn liefde. Zijn gasten zouden niet moeten wachten; Hij besloot als allerhoffelijkste en milde gastheer, dat de uitnodiging tot het feestmaal van zijn kennis en liefde, één daad zou worden met de schepping daarvan. De mens zou geen tijd verliezen in het bereiken van dit, wat hem het meeste aanging, namelijk het kennen en het prijzen van zijn almachtige Schepper.

Op de zesde dag schiep Hij Adam, op een leeftijd van drie en dertig jaren. Dit zou de leeftijd zijn, waarop Christus de dood zou ondergaan. Adam was lichamelijk zo gelijk aan Christus, dat er nauwelijks enig onderscheid bestond. (Gn 1,27). Ook wat zijn ziel betrof, was Adam gelijkvormig aan Christus. Uit Adam vormde God Eva, zo gelijkvormig aan de gezegende maagd, dat zij in uiterlijk en figuur op haar leek. God zag met het grootste genoegen en welwillenheid neer op deze twee afspiegelingen van de grote originelen. Ter wille van deze originelen overstelpte Hij hen met zegeningen. Het was alsof Hij zich, in afwachting van de tijd dat Christus en zijn moeder gevormd zouden worden, met hen en hunne afstammelingen wilde onderhouden.

Maar de gelukkige staat, waarin God de ouders van het menselijk geslacht geschapen had, duurde slechts kort. De afgunst van de slang laaide onmiddellijk op. Satan had met ongeduld op de schepping gewacht en zodra zij geschapen waren, werd  zijn haat tegenover hen actief. Hij had noch de vorming van Adam noch die van Eva mogen meemaken, zoals hij de schepping van alle andere dingen had meegemaakt. Want God vond het niet passend hem de schepping van de eerste mens te tonen, noch de vorming van Eva uit een rib van Adam. Al deze dingen werden voor hem enige tijd verborgen gehouden totdat beiden verenigd waren. Maar toen de duivel de bewonderenswaardige aard van de menselijke natuur zag, voortreffelijker dan welk ander schepsel dan ook, de schoonheid van deze zielen en van de lichamen van Adam en Eva, toen hij de vaderlijke liefde van de Heer voor hen aanschouwde en zag, dat Hij hen macht gaf over al het geschapene en hoop op eeuwig leven, toen werd de woede van de draak tot razernij opgezweept. Geen tong kan de woede van  dit beest beschrijven noch zijn afgunst, noch de lust, die hem bekroop beider leven te nemen. Hij zou dit zeker gedaan hebben met een furie van een getergde leeuw, ware het niet, dat hij wist, dat een hogere macht hem dit zou beletten. Maar hij beraamde de middelen, die hen uit de genade Gods zou stoten en hen tot de vijanden van de Allerhoogste zouden maken.

Lucifer zag echter de verhoudingen niet duidelijk. Hij wist, dat de Heer hem, van het eerste begin af, had geprobeerd, dat het Woord de menselijke natuur zou aannemen in de schoot van de allerheiligste Maria, maar hij wist niet hoe dit zou geschieden noch op welk tijdstip dit zou plaatsvinden. In overeenstemming hiermee had de Heer de schepping van Adam en de vorming van Eva voor Lucifer verborgen gehouden, zodat hij van het begin af in onwetendheid verkeerde over het mysterie en de tijd van de menswording. Aangezien zijn woede en waakzaamheid betreffende Christus en Maria zo apert omzeild waren, vermoedde hij, dat Adam was voortgekomen uit Eva en dat zij de moeder was en Adam het mensgeworden Woord. Toen hij de macht van God voelde, die hem verhinderde schade toe te brengen aan het leven van deze schepselen, nam zijn vermoeden toe. Aan de andere kant hoorde hij hun gesprekken en vernam daaruit de voorschriften, welke God hen had gegeven. Al luisterend naar de gesprekken van de eerste ouders verminderden zijn twijfels; hij kreeg inzicht in hun natuurlijke gaven en begon hen te volgen als een briesende leeuw (1Pe 5,8), al zoekend en speurend naar een zwakke plek in de neigingen, die hij in hen waarnam. Toch twijfelde hij, tot dat hij door de loop der verlossing ontgoocheld werd, tussen zijn woede tegen Christus en Maria en zijn angst van door hen overwonnen te worden. Zijn grootste angst was, overwonnen te worden door de koningin des hemels, dat gewone schepsel, dat geen God was.

Hij vatte moed, toen hij het voorschrift hoorde, waar Adam en Eva zich aan te houden hadden. Hij maakte de valstrik gereed en begon met grote voortvarendheid aan het verleidingswerk, om zodoende de uitvoering van de goddelijke wil te weerstreven en te verhinderen. Hij benaderde eerst de vrouw en niet de man, want hij wist, dat zij een zwakke en tedere natuur had, dat het niet Christus zelf was, die hij zou ontmoeten. Ook was hij het meest vertoornd op haar, speciaal omdat hij het teken in de hemel gezien had en de bedreiging begrepen had, die God in dit teken tegen hem had geuit. Voordat hij zich aan haar vertoonde, wekte hij vele verontrustende gedachten en voorspiegelingen in haar op, zodat hij haar kon benaderen als zij zich in staat van opwinding en verstrooidheid bevond. Maar omdat ik hierover op een andere plaats heb geschreven, wil ik niet dieper ingaan op de kracht en de onmenselijkheid van deze bekoring. Laat het genoeg zijn voor mijn doel te herhalen, wat de heilige Schrift hierover zegt: dat hij de vorm aannam van een slang (Gn 3,1). Aldus vermomd, sprak hij tot Eva en lokte een gesprek met haar uit, dat zij nooit had mogen toestaan. Zij luisterde naar hem, antwoordde hem en begon hem te geloven. Toen overtrad zij het gebod van God en haalde zij haar man over hetzelfde te doen. Zo gingen zij en wij onze ondergang tegemoet; voor henzelf en voor ons verloren zij de geluksstaat, waarin God hen had geplaatst.

Toen Lucifer de twee gevallenen zag en aanschouwde hoe hun innerlijke schoonheid en hun genadestaat was veranderd in de afzichtelijkheid van de zonde, vierde hij zijn triomf met ongelofelijke vreugde en pochte daarop tegenover zijn duivels. Maar zijn trotse overmoed kwam spoedig ten einde, toen hij ,tegen zijn verwachtingen in,  zag hoe minzaam de barmhartige liefde van God zich ontfermde over de schuldigen en hoe Hij hen een kans gaf om boete te doen, hen hoop gaf op vergiffenis en terugkeer der genade. Daarenboven zag Hij, hoe zij stonden tegenover deze vergiffenis, hoe bedroefd  zij waren en welk berouw zij toonden en hoe de schoonheid der heiligmakende genade hen teruggegeven werd. Toen de duivel de uitwerking van het berouw zag, was er wederom grote verwarring in de hel. Lucifers ontsteltenis groeide, toen hij het vonnis vernam, dat God over de schuldigen, waartoe hij zelf behoorde, uitsprak. Meer in het bijzonder en boven alles, werd hij gekweld door de herhaling van de bedreiging:  “De vrouwe zal uw kop verpletteren”, (Gn 3,15) de bedreiging, welke hij reeds in de hemel gehoord had.

Na de zondeval vermenigvuldigden zich de nazaten van Eva en zo ontstond het verschil en de vermeerdering van de goeden en de kwaden, de uitverkorenen en de verworpenen, van hen, die Christus, de Verlosser volgden en de anderen, die volgelingen van satan werden. De uitverkorenen blijven trouw aan hun Leider door geloof, deemoed, liefde, geduld en alle andere deugden en opdat zij de overwinning zullen kunnen behalen, worden zij ondersteund, geholpen en vol schoonheid gestort door de goddelijke genaden en gaven, die de Verlosser en Heer van allen, voor hen heeft verdiend. Maar de verworpenen verkrijgen deze gaven niet van hun valse leider. Zij verkrijgen als beloning slechts de eeuwige zielenpijn en de verwarring van de hel; zij volgen hun leider met grote trots, verwaandheid, onzedelijkheid en zondigheid, daarin gestijfd door de vader der leugens, de ‘vader’van de zonde. Niettegenstaande dit alles gaf de Allerhoogste, in zijn onuitsprekelijke goedheid, onze eerste ouders zijn zegen, opdat het menselijk geslacht kon groeien en zich kon vermenigvuldigen. De allerhoogste Voorzienigheid liet toe, dat Eva in de onrechtvaardige Kaïn een toonbeeld van de kwade vruchten der zonde voortbracht en in de onschuldige Abel, zowel in uiterlijk als in navolging, het beeld van Christus, onze Heer. Want in de eerste rechtvaardigen begonnen de wet en de leer van Christus hun uitwerking te tonen. Alle komende rechtvaardigen zouden zijn voorbeeld navolgen. Zij zouden lijden omwille der gerechtigheid (Mt 10,21), zij zouden gehaat en vervolgd worden door de zondaars en de verworpenen én door hun eigen broeders. Zo vertoonden zich geduld, deemoed en zachtheid in Abel en afgunst  en zondigheid in Kaïn, tot voordeel van de rechtvaardigen, tot zijn eigen ondergang. De zondaars vieren de triomfen, de rechtvaardigen lijden, dat is het schouwspel, dat de wereld in haar loop tot op de huidige dag vertoont. Het Jeruzalem van hen, die God vrezen en het Babylon van de godverlatenen staan ieder met eigen leider en hoofd tegenover elkaar.

De Allerhoogste wilde ook, dat de eerste Adam in de wijze van zijn schepping het model zou zijn voor de Tweede. Juist zoals Hij, vóór de schepping van de eerste Adam heel het bestel van al het geschapene had gereedgemaakt, dat bestel, waarvan Hij het Hoofd en de Meester zou zijn, zo regelde Hij het voorbijgaan van menige eeuw, voordat de Enig-geborene verscheen, opdat zijn Zoon, onder het inmiddels toegenomen getal der schepselen een volk kon vinden, geheel gereed voor Hemzelf, een volk, waarvan Hij het Hoofd, de Leraar en de Koning zou zijn. Hij zou zelfs geen moment zonder volk of zonder volgelingen zijn. Zo volmaakt is de wonderbare harmonie en orde, waarin de goddelijke wijsheid zich uit: zij brengt later tot uitvoering, wat eerder in haar voornemen is vervat.

Opdat het Woord zou kunnen nederdalen vanuit de boezem van de Vader en zichzelf zou kunnen bekleden met onze sterfelijkheid, bereidde God -terwijl de wereld voortschreed in zijn baan- de meest uitgelezen schare van mensen, die ooit geleefd hebben en ooit zouden leven, op zijn komst voor. Onder hen vormde Hij een heilig en beroemd geslacht, waaruit Hij naar het vlees zou voortkomen. Ik zal niet blijven stilstaan bij een uiteenzetting van de geslachtslijst van Christus, onze Heer, (Mt 1,1-17; Lc 3,23-28) want opsommingen van de heilige evangelisten hebben dit onnodig gemaakt. Ik wil slechts zeggen -en Hem daarvoor prijzen- dat de Heer mij meerdere malen zijn onvergelijkbare liefde heeft getoond, welke Hij dit volk en dit geslacht toedroeg. Hij overlaadde hen met gunsten. Hij vertrouwde hen vele mysteries en grote genaden toe, zoals later zou blijken in zijn heilige Kerk. Want Hij, die zichzelf had aangesteld tot wachter over Israël, sliep noch sluimerde ooit (Ps 121,4).

Hij kweekte zeer heilige profeten en patriarchen, die ons in beelden en profetieën, van heel verre afstand, dát openbaarden, wat wij nu in ons bezit hebben. Hij wenst, dat wij hen vereren, omdat Hij weet, welk een hoogachting zij hadden voor de genadewet en hoe ernstig zij daarnaar verlangden en daarvoor baden. Aan dit volk openbaarde God zijn onveranderlijk Wezen door vele onthullingen en zij gaven deze revelaties aan ons door in de heilige Schrift. Deze nu is vol met overgrote mysteries, die wij tot ons eigendom trachten te maken en leren kennen met de ogen van het geloof. Al deze mysteries echter werden door het mensgeworden Woord duidelijk uitgelegd. Hij bracht ons de veilige regel van het geloof en het voedsel van de heilige Schrift in zijn Kerk. De profeten en de rechtvaardigen van dat volk hebben nooit de gunst ontvangen om de levende Christus te aanschouwen. Wel ondervonden zij de vrijgevigheid van de Heer, die zichzelf openbaarde door de profetieën en hun harten bewoog tot smeekbeden voor zijn komst en voor de verlossing van het gehele menselijke geslacht. De eenstemmigheid en harmonie van al deze profetieën, mysteries en verzuchtingen van de oude vaders, klonk de Allerhoogste als schone muziek in de oren. Zij weerklonken in de geheime hallen der Godheid. Zij onthaalde Hem en kortte de tijd (op menselijke wijze uitgedrukt) tot dat Hij zou nederdalen en omgang zou hebben met de mensen.

Het zou mij te lang ophouden, indien ik zou verwijlen in alles, wat de Heer mij over deze dingen mededeelde. Ik wil zo snel mogelijk komen tot de voorbereidingen, die de Heer maakte voor de zending van het mensgeworden Woord en zijn allerheiligste moeder naar de wereld. Alle mysteries, welke daarvóór plaats hadden, zal ik beknopt en in volgorde, gegeven door de heilige Schrift, weergeven. Genesis bevat alles, wat het begin en de schepping van de wereld ten behoeve van het menselijk geslacht betreft: de afscheiding van de aarde, de kastijding en het herstel, de spraakverwarring en de herkomst van het uitverkoren volk, zijn vernedering in Egypte en de vele, grote mysteries door God aan Mozes bekendgemaakt met de bedoeling, dat wij toch zijn liefde en rechtvaardigheid ten opzichte van de mensen zouden leren kennen, die er op uit was, hen in zijn kennis en dienst te betrekken. Ook werd aan Mozes voorspeld, wat Hij besloten had, in de toekomst te verrichten.

Het boek Exodus bevat alles, wat er in Egypte met het uitverkoren volk geschiedde: de plagen en straffen, die God over hen deed komen om hen te redden; hun vertrek en tocht door de zee; de geschreven wet, die werd gegeven na de grote voorbereiding en wonderen en vele grote geheimen, die de Heer zijn volk deed ondergaan, in afwisseling hun vijanden en dan weer henzelf bezoekend met teisteringen, hun vijanden bestraffend met de gestrengheid van een Rechter, de Issraëlieten terechtwijzend met de welwillendheid van een Vader en hen lerend zijn weldaden te waarderen door hen zware ontberingen te doen ondergaan. Hij volbracht grote wonderen met de staf van Mozes, die een voorafbeelding was van het kruis, waarop het Lam zou worden geslachtofferd, voor velen een redding, voor anderen een ondergang (Lc 2,34). Het was zoals Mozes staf en zoals de Rode Zee, wier golven het uitverkoren volk tot schild dienden en de Egyptenaren vernietigden. Zo vulde Hij het leven van de heiligen met vreugde en smarten, met plagen en vertroosting. Hij gaf met oneindige wijsheid en voorzienigheid, een voorafschaduwing van het leven en de dood van Christus, onze Heer, in de kinderen van zijn volk.

In het boek Leviticus beschrijft en geeft Hij vele offers en ceremonies van de wet tot verzoening van de Godheid. Deze offers doelden op het Lam, dat voor alle mensen geslachtofferd zou worden en zij doelden op ons, als opoffering voor de majesteit van God in werkelijkheid zoals voorafgebeeld in deze offerande. Het beschrijft ook de gewaden van Aäron, de hogepriester en voorafspiegeling van Christus, ofschoon Christus geen deel zou uitmaken van deze lage orde, maar van de orde van Melchisedek (Ps 110,4).

Het boek Numeri beschrijft de omzwervingen van de Israëlieten in de woestijn. Het beeldt daarin uit, wat er met de heilige Kerk zou plaatshebben, met de Enig-geborene als mens en met zijn heilige moeder, maar ook wat er met de rest  der rechtvaardigen zou geschieden, die tevens in ander opzicht werden uitgebeeld in de vuurzuil, in het manna en in de watergevende rots. Het bevat nog vele mysteries in de voorvallen én in de getallen, welke erin opgetekend zijn en waarin nog diepe geheimenissen schuilen.

Deuteronomium is als een tweede wet, een herhaling van de eerste, echter op andere wijze gegeven en dienend als een duidelijke voorafbeelding van de wet van de evangeliën. Aangezien in overeenstemming met Gods verborgen besluiten en geheel passend in zijn wijsheid, de menswording van de Zoon zou worden uitgesteld, vernieuwde en ordende Hij deze wetten, zodat zij meer zouden overeenstemmen met de wetten, die Hij voor zijn Enigegeborene zou vaststellen.

Jozua of Jezus Nave leidt het volk van God het beloofde land binnen. Hij verdeelt de wateren van de Jordaan, om de doortocht van de menigte mogelijk te maken en stelt grote daden, zodat hij een duidelijke voorafspiegeling is van de Verlosser, niet slechts vanwege zijn naam, maar ook door zijn daden. Zijn geschiedenis stelt de vernietiging  van het koninkrijk van de duivel voor, alsook de scheiding van de goeden en de kwaden, welke op de laatste dag zal plaatsvinden.

Na Jozua, toen het volk reeds bezit had genomen van het beloofde en afgebeden land -hetwelk primair en zeer toepasselijke de Kerk, die door Jezus Christus met zijn bloed verworven was, voorstelt- komt het boek der Rechters. Zij waren aangesteld door God, om zijn volk te regeren, in het bijzonder gedurende de oorlogen, die wegens hun zonden en afgoderijen, tegen hen gevoerd werden door de Filistijnen en andere vijandige buren. God bevrijdde hen telkens van hunne  vijanden, als zij tot Hem terugkeerden door boete  te doen en door hun leven te verbeteren. In dit boek worden ook de daden van Debora verteld. Zij veroordeelde het volk, maar bevrijdde het van grote onderdrukking. Ook de daden van Jaël, die hen de overwinning bezorgde, worden verhaald. Debora  en Jaël waren krachtige en zeer moedige vrouwen. Al deze historische daden geven een voorafspiegeling en een schildering van wat de Kerk te wachten stond.

Na de generatie van rechters kwamen de koningen, waar de Israëlieten om gebeden hadden, teneinde hun regering in overeenstemming te brengen met dat van de hen omringende landen. Deze boeken bevatten grote geheimenissen in verband met de komst van de Messias. De priester Eli en koning Saul geven door hun dood een voorafschaduwing van het verwerpen van de oude wet te zien. Sadok en David stellen het nieuwe verbond en het priesterschap van Christus voor, benevens de Kerk met het -in vergelijking tot de rest van het mensdom- kleine getal van hen, die daartoe behoren. De andere koningen van Israël en Juda en hun gevangennemingen duiden wederom op andere, grote mysteries van de heilige Kerk!!!.

Gedurende de hierboven beschreven tijdvakken leefde de zeer geduldige Job, wiens woorden zo geheimzinnig zijn, dat er niet één bij is zonder diepe heilige bedoeling betreffende het leven van Christus, onze Heer, de opstanding van de doden, het laatste oordeel, waar wij zullen zijn in dezelfde gedaante als in die, waarin wij leven en het geweld en de geslepenheid van de duivels in hun oorlogsvoering tegen het menselijk ras. Maar boven alles heeft God hem voor ons, stervelingen, geplaatst als een voorbeeld hoe wij onze tegenslagen moeten dragen. Deze heilige man Job zag Christus op grote afstand, maar volgde Hem stipt na. Wij hebben de dood van Christus voor ogen en kunnen toch van Job veel leren.

In de geschriften van de vele en grote profeten, die God ten tijde van de koningen met speciale opdrachten belastte, bleef geen der grote mysteries betrekking hebbende op de komst van de Messias en zijn wet, onbesproken of verborgen. Door de oude vaders en patriarchen werkte God op dezelfde wijze, zij het in minder duidelijke vorm. Door dit alles vermenigvuldigde Hij slechts de gelijkenissen en als het ware het patroon van het mensgeworden Woord. Hij stelde een volk voor Hem samen; Hij maakte een wet, welke Hij zou onderwijzen, voor Hem gereed.

De drie grote patriarchen, Abraham, Isaak en Jakob, waren voor Hem kostbare onderpanden. Hij noemde zichzelf: de God van Abraham, Isaak en Jakob. Hij wenste zowel zichzelf als hen door deze naam te eren, terwijl Hij zijn waardigheid, uitzonderlijke deugden en genaden in hun schutse gaf, zodat zij een zo eerbiedwaardige naam aan God konden aanbieden. De patriarch Abraham werd verlokt en beproefd door het bevel zijn enige zoon Isaak op te offeren, opdat hij door deze daad een voorafschaduwing zou zijn van dat, wat de eeuwige Vader met zijn Enig-geborene zou doen. Toen deze gehoorzame vader echter op het punt stond het offer te voltooien, verhinderde dezelfde Heer, die het bevel daartoe gegeven had, de uitvoering ervan. Want een dergelijk heldhaftig offer zou aan de eeuwige Vader voorbehouden blijven, aan Hem, die inderdaad zijn Enig-geborene zou slachtofferen. Slechts op een symbolische wijze kan van Abraham gezegd worden, dat hij hetzelfde deed, want zo zou getoond worden, dat de goddelijke liefdesijver sterk is als de dood (Hl 8,6). Het zou echter niet gepast zijn geweest als zulk een duidelijke voorafbeelding geheel onuitgevoerd gebleven ware; daarom werd het offer van Abraham voltooid door het doden van een ram, in zich een beeld van het Lam, dat de zonden der wereld zou wegnemen (Joh 1,29).

Aan Jakob werd de geheimzinnige ladder getoond, vol van genaden, symbolen en verborgen betekenis (Gn 28,12), allereerst als beeld van het mensgeworden Woord, als de weg en het middel om tot de Vader op te kunnen stijgen en van zijn afdaling naar ons. Daarlangs stijgen ook die engelen op en dalen erlangs naar beneden, die ons zijn toegewezen om ons voor te lichten en te begeleiden!!!  Zij dragen ons op hun handen, opdat wij niet zouden vallen over de rotsen van dwalingen, ketterijen en zonden, waarmede het levenspad is bezaaid (Ps 91,12). In hun midden gaan wij met zekere passen deze ladder op, in het geloof en de hoop van zijn heilige Kerk, die het huis van de Heer en het voorportaal van de hemel en de heiligheid is (Gn 28,17).

Teneinde Mozes tot de afgod van farao en tot leider van zijn volk te maken, toonde Hij hem het mystieke braambos, dat brandde zonder verteerd te worden. Het was een voorafschaduwing van de Godheid, bekleed met onze menselijkheid, waarbij de Godheid onaangetast bleef door de mensheid en de mensheid onverteerd door de Godheid. Tevens betekende het de eeuwige maagdelijkheid van de moeder van het Woord, niet slechts van haar lichaam, maar ook van haar ziel, zodat zij, ofschoon zij een dochter van Adam was en op de wereld kwam in de door de zonde gebrandmerkte natuur van Adam, zij toch zonder vlek of smet was.

Voor zichzelf vormde Hij David, naar zijn eigen hart (1K 13,14). David zong op waardige wijze de lof van de allerhoogste (Ps 88,2). Hij sloot in zijn psalmen niet slechts de genaden en mysteries van de wet der genade, maar ook die van de geschreven wet en van de natuurwet. En de getuigschriften, raadsbesluiten en werken van de Heer, welke hij uitsprak met zijn lippen, vormden tevens een schat in zijn hart, omdat hij ze dag en nacht overwoog. Hij was het uitgesproken evenbeeld en voorafbeelding van God, aangezien hij met zijn vijanden deed, wat God steeds met ons doet, als Hij ons vergeeft. Op deze wijze werd Gods belofte om een Verlosser te zenden, steeds duidelijker bekend in de wereld.

De vrede-koning Salomo was een voorafbeelding van de Koning der koningen. Door zijn grote wijsheid openbaarde hij in verschillende soorten geschriften en wel heel in het bijzonder in de gelijkenissen van zijn Hooglied, de genaden en geheimenissen van Christus. In het Hooglied  belichtte hij de mysteries van het mensgeworden Woord, van zijn allerheiligste moeder, van zijn Kerk en van de rechtvaardigen. Hij gaf ook juiste gedragslijnen op verschillende terreinen en liet zodoende een fontein van waarheden en levengevende wijsheden ontspringen, welke dienen zou voor menig na hem komende schrijver.

Wie zou in staat zijn om op waardige wijze de zegeningen te schetsen, die de Heer aan zijn volk schonk door het heil van de profeten.  Door hen spreidde de Heer het licht der profetie, deed als in een visioen de heilige Kerk oplichten, de stralen van de zon der gerechtigheid doorbreken en de glorie van de daadwerkelijke wet der genade helder uitschijnen. De twee grote profeten, Jesaja en Jeremia, werden gekozen om op lieflijke verheven wijze de mysteries van de menswording van zijn Woord, zijn geboorte, leven en dood, aan ons mede te delen. Jesaja beloofde ons, dat een maagd een Zoon ter wereld zou brengen, die zichzelf Immanuël zou noemen, dat een kleine Zoon onder ons geboren zou worden, die zijn koninkrijk op zijn schouder zou dragen ´Js 7,14,9,6´. De rest van het leven van Christus werd zo duidelijk uiteengezet, dat zijn profetieën ons toeklinken als een evangelie. Jeremia verkondigde ons het ongehoorde wonder, dat God in de schoot van een vrouw een man zou verwekken, die tegelijkertijd God en volmaakt mens zou zijn. Hij kon slechts Christus bedoelen ´Jr31,22´Hij kondigde zijn komst, zijn lijden, zijn schande en dood aan. Verwondering en spanning vervullen mij bij het bestuderen van deze profeten. Jesaja vraagt de Heer om het Lam te zenden, dat de wereld zal regeren vanaf de rotsen der woestijn tot de berg van de dochter van Sion. Dit is het Lam, het mensgeworden Woord, die de hemelen een woestijn noemt, waar Hij als God woonde zonder gemeenschap met de mensen ´Js 16,1´. Hij noemde hem rots, wegens de vastheid van zijn troon en de onwankelbare rust van de eeuwigheid, die Hij geniet. De berg, waarvan Hij wordt uitgenodigd om naar ons te komen, is in mystieke zin de heilige Kerk en in de eerste plaats de allerheiligste Maria, dochter van het vredevisioen, dat is de betekenis van Sion. De profeet geeft haar een tussenplaats als de middelares, ter verkrijging van de Vader, dat Hij zijn Enig-geborene, het Lam zal zenden. Want in heel het menselijk geslacht zou er niets aan te wijzen zijn, dat Hem zo zou kunnen beïnvloeden als het feit, haar als zijn moeder te verkrijgen, die Hem zou bekleden met het smetteloze vlies van zijn allerheiligste mensheid. Dit alles is vervat in de lieflijke gebeden en profetieën van Jesaja.

Ezechiël zag eveneens deze maagd en moeder in de gelijkenis van de gesloten poort ‘Ez 44,2´, die uitsluitend open was voor de God van Israël. Geen andere man kon daarbinnen gaan. Habakuk aanschouwt Christus, de Heer, aan het kruis en profeteert de mysteries van de verlossing en de wonderbaarlijke uitwerking van het lijden en de dood van onze Heiland, in zeer diepzinnige woorden. Joël beschrijft het land van de twaalf stammen. Zij zijn de voorafschaduwing van de aanvoerders van alle zonen der Kerk. Ook verkondigt hij de nederdaling van de heilige Geest over de dienaren en dienaressen der Kerk en voorspelt de tijd van Chrisxtus’ komst en van zijn leven. En alle andere profeten verkondigen min of meer dezelfde zaken, want het was Gods wens, dat al zijn grote werken, vér voor de uitvoering en zo uitgebreid mogelijk, geprofeteerd zouden worden, opdat zijn liefde en zorg, die Hij de mensen toedroeg en waarmede Hij zijn Kerk verrijkte, daar duidelijk uit zouden spreken. Ook wilde Hij, dat onze lauwheid zich aan de oude vaders en profeten zou spiegelen. Zij zagen slechts de voorafschaduwing, de gelijkenis en toch was dit voldoende om hen in de goddelijke liefde te doen ontvlammen en in lofzangen de eer en verheerlijking van God te doen bezingen, terwijl wij, die het ware beeld kunnen genieten en de hoogtijdag van de genade mogen beleven, zo dikwijls de grote zegeningen vergeten, het Licht niet tellen en bestendig de duisternis opzoeken.