Archive for the ‘Uncategorized’ Category

HIJ EN IK II (heilige uren)

januari 29, 2023

Gabriëlle Bossis.

Verkrijgbaar bij: Sint Petrus Canisiusstichting Postbus 3188, 5930 AD Tegelen. Vertaling door W. Nijs SJ

Druk: Ars drukkerij bv Roermond.

Hoe is het gebruik van het Heilig Uur ontstaan?

Jezus tot de heilige Margaretha-Maria Alacoque: Op de eerste plaats zul je Mij in het heilig Sacrament zo dikwijls ontvangen als de gehoorzaamheid het je zal willen toestaan, welke verstervingen of vernederingen je dat ook zou moeten kosten; je moet deze beschouwen als een onderpand van mijn liefde. Bovendien zul je op elke eerste vrijdag van de maand te communie gaan, en iedere nacht van donderdag op vrijdag zal Ik je doen delen in de droefheid ten dode toe die Ik gevoelde in de hof van Olijven; deze droefheid zal je, zonder dat je het kunt begrijpen, brengen tot een soort doodsangst die moeilijker te dragen is dan de dood. Om Mij te vergezellen bij het ootmoedig gebed zal Ik t midden van mijn doodsangst aan de Vader toen aanbood, zul je opstaan tussen elf en middernacht en je met het hoofd voorover ter aarde werpen, zowel om de goddelijke toorn van de zondaars af te wenden als ook om op zekere wijze de bitterheid te verzachten die Ik voelde om de apostelen die Mij in de steek lieten. Daardoor moest Ik ze wel verwijten dat ze zelfs geen uur met Mij hadden kunnen waken. Gedurende dat uur zal je alles wat Ik je zal zeggen. Maar luister goed, mijn dochter, geloof niet gemakkelijk iedere geest. Doe niets zonder toestemming van hen die je geestelijke leiders zijn. Met het gezag van de gehoorzaamheid kun je je niet vergissen. De duivel heeft geen macht over hen die gehoorzaam zijn. Doe niets zonder de toestemming van hen die je geestelijke leiders zijn. (A.Hamon SJ Histoire de la devotion au Sacre Cour. deel 1 pg 152).

Het was voor Margaretha Maria niet gemakkelijk de toestemming van haar overste te krijgen. En toen deze door een ander werd opgevolgd, werd de toestemming zelfs ingetrokken en pas later om zeer ernstige redenen weer opnieuw gegeven. Vanaf oktober 1678 hield Margaretha Maria geregeld het Heilig Uur. Van de ontwikkeling van de praktijk van het Heilig Uur na Margaretha Maria weet men weinig. Het schijnt dat maar weinige kloosters de praktijk ervan in ere hielden. Na het herstel van de jezuïetenorde heeft P.R. Debrosse SJ in het jaar 1829 te Paray-le-Monial een broederschap opgericht, die zich ten doel stelde elke donderdagavond het Heilig Uur te houden. Deze broederschap verkreeg de steun van de bisschop van Autun en van de paus. De devotie breidde zich vooral uit in Frankrijk en België. Vele vrome chrisstenen en religieuzen lijden, schreien en bidden met Jezus in zijn droefheid en angst te Gethsemani. Ze willen Hem troosten. Hem helpen om de bittere kelk van het lijden te drinken. Ze vragen barmhartigheid voor zichzelf en anderen. God alleen kent de christenen die in een kerk of stil in huis het Heilig Uur houden.

Getuigenis van pater William Doyle over de betekenis van het Heilig Uur voor zijn geestelijk leven: Ik zou alleen wel willen, dat je eens kon zien, hoe hartelijk beschaamd God mij maakt door elke nieuwe genade. Misschien zul je dit beter beseffen, als ik je vertel, dat ik in een bepaalde periode van mijn religieus leven, vóór ik priester werd, een zeer zorgeloos geestelijk bestaan leidde. Het begon door overwerken (wat ik mezelf aandeed), zodat ik vaak niet voor 3 uur ’s nachts in bed was, met de gewone gevolgen. Op het laatst voelde ik dat ik op de rand van de afgrond liep, terwijl de hele tijd, ofschoon het ongelooflijk mag klinken, God mijn hart niet met rust liet, om mij toch te bewegen een leven van volmaaktheid te leiden en ik bij een triduüm en elke retraite mijn besluit neerschreef om met zijn genade een heilige te worden. Kun je nu begrijpen waarom ik zo welsprekend ben aangaande de lauwe religieuzen? Dat kon zo niet doorgaan. Ik werd half gek door de gedachte aan hete misbruik van de genade en het zachte pleiten van Jezus, dag en nacht. Toen, midden in al die lauwheid, toek ik weinig bad, toen er ternauwernood een enkele bewuste acte van zelfoverwinning per dag was, kwam er een buitengewone genade -een genade, waaraan ik wist, dat ik niet kon weestaan- om elke week het Heilig Uur te houden. Ik begon dat inderdaad te doen, ofschoon het toendertijd een kwelling voor me moet zijn geweest, denk ik. Ik wilde niet doen, wat God van me verlangde, daarom “dwong” Hij me. Ik vocht als een tijger, maar zijn genade en geduldige goedheid wonnen het. (A. O’Rahilly, P.William J.Doyle SJ, Een aalmoezenier uit de eerste wereldoorlog, Nederlands van P.v.d.Biesen SJ p.93)

Hoe werd Gabriëlle Bossis gebracht tot het houden van het Heilig Uur: Op 28 juni 1939 (VII 194) lezen we: Voortaan zul je het Heilig Uur houden van de donderdag.. Ik vraag dit uur met Mij. In het begin, ja, kost het inspanning maar later niet meer. Verlaat Me niet, verlaat Me nooit. Ik ben altijd, ja altijd met je… We kunnen wel vaststellen dat, ongeveer vanaf dat tijdstip, het overgrote gedeelte van de gesprekken van Christus met Gabriëlle Bossis bijna altijd op de donderdagen plaats had. Wel is er een periode, lopend vanaf juli 1941 tot en met half mei 1944, dat het gesprek met Christus gevoerd wordt in een kerk (dikwijls die van Le Fresne), en op donderdag, maar dat Gabriëlle Bossis er niet bij aangeeft: “Heilig Uur”. Toch is het duidelijk en enkele malen heel duidelijk, dat Christus het gesprek met haar voerde tijdens het Heilig Uur. Dan, vanaf 25 mei 1944 tot en met 11 mei 1950 (een maand voor haar dood) vinden we weer met grote regelmaat bij de gesprekken genoteerd “Heilig Uur”. In deze uitgave zal de lezer niet alleen die gesprekken vinden waar Gabriëlle Bossis nadrukkelijk aan toevoegt: Heilig Uur, maar ook een aantal gesprekken die op Donderdag, meestal in een kerk, plaats hadden, en die in karakter overeenstemmen met de gesprekken voorzien van de notatie: Heilig Uur.

  1. HEILIGE UREN 1939. Voortaan zul je Donderdags het Heilige Uur houden. Ik vraag je om dat uur met Mij. In het begin, ja, kost het je wat, maar daarna niet meer. Denk aan je verstervingen zoals het slapen op de grond. En nu? Je eerste kruiswegen, en nu? Ja, verlaat Mij niet, verlaat Mij nooit. Ik ben altijd met je, altijd! (Heilig Uur, 28 januari 1939, VII 194)

2. Toen je in Jeruzalem was, wandelde je in de Hof van Olijven, de tuin van mijn doodsangst. Kom nu bij Mij en troost Mij. Wees vol goedheid voor Mij. Bied mijn angstzweet aan de Vader aan, voor de bekering van de zondaars en voor de bevrijding van de gelovige zielen. Jij, mijn bevoorrechte vriendin, bid met Mij. Bidden wij samen. Bied ook de angst van mijn Moeder aan, zij deelde van verre in mijn smart. Zie hoe Ik was in de Hof. Roep je dit toneel voor de geest. Zie hoe Ik ten dode toe bedroefd was in mijn uiterste verlangen om de wereld te redden. (Heilig Uur, 15 nov. 1939, VII237)

3. Is het zo ingewikkeld om altijd te leven in Mij? Ben Ik niet je Schepper die je gemaakt heeft zoals je bent? Heb ik niet mijn verblijf in jou gevestigd? Zou je ergens kunnen zijn waar Ik niet zou zijn? Als je je mijn weldaden herinnert vanaf je geboorte, kan je hart zich dan gemakkelijk van Mij losmaken? En als je je herinnert hoe onmetelijk veel Ik geleden heb om je mijn liefde te tonen, kun je dan wel iets anders doen dan je volledig aan de liefde over te geven tot het einde? (Heilig Uur 22 nov. 19939 VII 238)

4. Wees in deze tijd van de Advent echt bij Mij in de schoot van mijn Moeder. Aanbid Mij daar. Ik ben er levend zoals Ik in de hemel leef. Ik wacht er tot mijn vorming tot mens voltooid is, terwille van de verlossing van de mensen. De mensen hadden geen vermoeden dat hun Verlosser zo nabij was. Zo ook: hoe weinigen denken er aan dat Ik in het tabernakel ben!! Wees met Mij, in mijn Moeder en laat je door Haar vormen. (Heilig Uur 1939 VII246)

HEILIGE UREN 1940

5. Groot is mijn ongeduld om uit mijn gevangenis te ontsnappen en jullie nabij te komen! Laat ook jouw ongeduld groot zijn om, ondanks je armzaligheid, de volmaakte staat van de ziel te verkrijgen waarin de heiligheid bestaat. Alleen ben je daar niet toe in staat. Maar mijn Moeder heeft haar geheimen. Zij heeft ze in Mij verworden. Zij werkt in hen die er haar om vragen. Zij is zo goed. En nu, bid een Onze Vader en een Weesgegroet en dat meermalen. Ik heb ze nodig voor de arme zondaars. Mijn voorraad gebeden is spoedig uitgeput. Laat je niet van Mij afhouden. Wees helemaal voor Mij en in Mij, want Ik ben helemaal voor jou en in jou. Bid zo, zonder op te geven. Je voegt je bij Mij in de Hof van Olijven. Je begint met Mij vergeving te vragen voor je fouten, v oor je kwaadspreken, voor je leugentjes uit ijdelheid, voor je overdrijvingen in het spreken, voor het feit dat je zo koel blijft bij de zware beledigingen van de wereld, ofschoon ze Mij zo pijnlijk treffen, voor je onverschilligheid voor mijn belangen. Beschouw Mij in de Hof in mijn droefheid: zou al mijn lijden nutteloos zijn? Bid nu met mij: “Vader, heb medelijden met allen en vergeef allen. Vader, zie naar Uw Zoon in Gethsemani”. De vader, die meer vaker is dan welke vader ook, zal je verhoren. (Heilige Uur, 29 febr. 1940 II 152)

6. Ik verwachtte je. Geloof je in Mij? Maar hoop je op Mij, zoals je op God moet hopen? Ik zou graag zien dat je door je geloof, samen met een vaste hoop, mijn Wil beweegt. Herinner je het gebed: “Ik handel, Heer, in Uw Naam en ik weet dat ik machtig ben”. Hoop dus op een leven met grote diepgang. Aan wie zou Ik mijn onpeilbare goedheid betonen als jullie niet klaar staan om die te ontvangen? Houd je ogen gericht op Mij, overdag en ’s nachts. Anders vergeet je Mij. Dat men vergeten wordt.. wanneer men zozeer bemint! Je weet niet wat het is. Ja, je bezoekje van elke dag. Daarboven zul jet het beter beseffen. Laat het nooit na. Laat het vanzelfsprekend en zoet voor je zijn. Des te verdienstelijker is het. Je weet dat Ik er niet van houd de zielen te dwingen. Deze eerbiediging van jullie vrijheid is weer: liefde. (Heilig Uur 25 apr. VII 287)

7. Vandaag ben jij het die tot Mij moet gaan spreken. Je ziet: Ik ben er met heel mijn Hart, luisterend naar jou. Ik zei: “Heb medelijden met mij, mijn Zaligmaker, zoals ik medelijden heb met U”. Hij zei met een glimlach: Denk je niet dat Ik méér medelijden heb? Maar dat spreekt vanzelf. Je staat vóór Mij opdat Ik je geef en om zo mijn Hart te verlichten, dat zo vurig verlangt te geven. Ja, mijn kinderen, laat Mij jullie rijk maken. Geef Mij alle ruimte om jullie te heiligen. Wat zouden jullie zelf kunnen doen, helemaal alleen? Maar roep Mij aan. Reik Mij je hand. Zie eenvoudig en vol vertrouwen naar Mij op. Bedenk dat Hij groot is. Hij kan alles wat Hij wil en Hij is mijn Vader, mijn Vriend, Dus… Vraag aan de Vader dat Ik mag wonen in de zielen. Als zij zich niet met Mij, wonend in hen, zouden bemoeien dan zou dat geen wonen zijn. Maar hoe heerlijk zou het daarentegen zijn om bij hen te zijn als de dierbaarste gast, die men dag en nacht met zorg omringt, wetend dat elke oplettendheid zijn teder hart ontroert en dat zijn ontbering zo groot is dat de geringste penning van goedheid Hem treft. (Heilig Uur 9 mei VII 289)

8. Geloof vast dat er geen enkele proportie bestaat tussen de zorgen en werken op aarde en de beloning. Bedenk toch: de beloning dat ben Ik! Moedig jezelf aan om alles te verdragen uit liefde om de Liefde te winnen. Je hebt gezien dat alles wat voorbijgaat, kort duurt. Maar herinner je je begrip van eeuwigheid: het is alsof je altijd net pas aankwam, en de aarde scheen je zo weinig, een punt, zo ver, en als een droom. Welnu: daar je nog in het strijdend leven bent, laat niets verloren gaan: je zult alles terugvinden en wel: voor altijd. Geloof je in mijn Liefde. Ja Heer. Geloof je vast in mijn liefde? Ja Heer. Geloof je altijd in mijn liefde? Ja Heer. Geef jezelf dan helemaal, zonder ooit iets terug te nemen: verloochening van je voorkeur; verlangen naar mijn vreugde, naar mijn Rijk van Liefde. Vergeet je eigen wezen. Denk aan het Mijne. Ik ben geen veeleisend tyran; mijn Wezen: een Lam, geofferd uit liefde. (Heilig uur 13 juni 1940 V 110)

9. Ik dacht aan de nederlaag ondanks zoveel gebeden) Kun je niet beter zeggen: We hebben het Paradijs gewonnen dan: “We hebben de oorlog gewonnen?” Geloof vast dat Ik jullie gered heb van gevaren die jullie niet kennen. Is het niet de liefde die bezig is, als Ik bezig ben? Als jullie Mij eens kenden!… Leer Mij dus kennen, mijn kinderen, het wordt tijd… Laat onze betrekkingen eindelijk heel eenvoudig, heel teder worden als van het kind dat met de armen om de hals van zijn vader, hem heel de toekomst overlaat en er alleen maar aan denkt om zijn vader te herhalen dat hij hem liefheeft. (Heilig Uur 29 juni 1940 V III)

10. Vind er genoegen in om je wil te buigen uit liefde voor Mij. Laat dat als een spel voor je zijn, wetend dat je zo je liefde tot Mij bewijst en dat Ik er blij mee ben. Al gebeurde het maar één keer in de morgen, in de middag en op de avond. Bied Mij drie vreugden trouw aan. Wal zal Ik er naar uitzien. Wat zie Ik er naar uit! Mijn kinderen, alles is gelegen in het hart aan Hart. Wat betekent alles vergeleken met het leven tussen de ziel en haar Verlosser! In deze vertrouwelijkheid met mijn kinderen vind Ik mijn vreugde. Het is als het ware alsof jullie door Mij jezelf te geven Mij een schat geven. Mijn grote liefde voor jullie doet de rest. Laat er geen hinderpaal zijn tussen ons. Geef je zo klein als je bent. Ik zal jullie groot maken, maar geven jullie jezelf. En aanbid nu, in de geest, alle hosties die je vanaf de eerste ontvangen hebt. Aanbid al die stromen van liefde, waarbij Ik Mij met jou heb verenigd, en alle die nog komen gaan tot de laatste op aarde. Zeg Mij dat je er gelukkig mee was en dat je je het leven zonder dagelijkse communie niet kunt voorstellen. Ik weet het wel, maar hoor het je toch graag zeggen. Ik ben als iemand die wat vreesachtig is uitgevallen, die je moet geruststellen. O mijn welbeminde kinderen. (Heilig Uur 27 juni 1940 V 112)

11. In de kerk van Le Fresnes. Ik was er alleen met een duits soldaat; ik probeerde voor hem te bidden. Denk eraan dat je ook voor je vijand moet bidden! Ik ben gestorven voor allen! Waarom zou jij dan uitzonderingen maken? Ik verlang dat allen bij Mij in de hemel komen. Ken jij de geheimen van de harten der mensen? En heeft deze, je vijand misschien niet je gebed nodig? Geef Mij je gebed voor hem -in broedergeest. Mijn beste kinderen, juist omdat jullie vrij zijn om te doen of te laten, daarom kun je Mij vreugde bereiden, want nu kan Ik het beste doen wat gedaan kan worden. Ik zie vol verwachting uit… Hoe gelukkig maken jullie Me als je de overwinning op jezelf behaalt. En denk er wel aan: die overwinning is niet enkel in je eigen voordeel. Het is in het belang van heel de Kerk: De zegevierende Kerk: de heiligen verheugen zich. De lijdende Kerk: hun smarten worden verlicht. De strijdende Kerk: je helpt ze. Het kan de schijn hebben dat je stem maar zwak is, maar de echo ervan klinkt heel ver door. Laat ook deze gedachte je sterken: dat je Mij bemoedigt en troost in mijn doodstrijd in de Hof. Toen was mijn grote droefheid, dat deze doodstrijd nutteloos zou zijn voor velen. Breng Mij tot de zielen der mensen. (Heilig Uur juli 1940, II 180).

12. Niet moedeloos worden. Er zijn veel manieren om ondanks tekortkomingen vooruit te gaan. Roep Mij, roep Mij gerust als je valt. Maar dit geroep moet recht afkomen op je enige Vriend. Geloof in mijn kracht. Heb Ik Petrus niet vastgegrepen toen hij wegzonk in de golven? Ben je er niet van overtuigd dat Ik meer bereid ben om je te helpen dan om je verloren te laten gaan? Ach, wat kent men Mij slecht. Ze doen alsof ze Mij niet kennen. Ze zouden willen dat Ik niet bestond.. en dat nog wel terwijl Ik het “Zijn” ben! Vergroot het aantal van hen die zich helemaal geven aan mijn liefde. Vorm een kring om Mij heen. Doe alsof je een arme schat moest verdedigen. Ik zeg ‘arm’. Ik zou de rijke weldoener willen zijn van de zielen. Helaas sleept de verderver heel wat schapen mee. Ik noem ze ieder bij hun naam. Help Mij! Sluit je aan bij mijn getrouwen door je kruiswegen, je goede voornemens, door vriendelijke woorden. Wees een voortzetting van Mij op aarde. Door jullie ben Ik er nog. Laat Mij krachtig voortleven door jullie. Leen Mij je geestesgaven en je lichaam. Dan zullen jullie Mijn Wezen bezitten in de hemel. (Heilig Uur 8 aug. 1940, I 296).

13. Heer, zal ik niet, voor mijn dood, komen tot meer geestdrift? Tot heldhaftiger inspanning? Zal ik blijven sukkelen in middelmatigheid? Ontleen sterkte aan de sterkte van de heiligen, aan de sterkte van de Heilige der heiligen. Sluit je aan bij Mij en geef Mij de vreugde om je te helpen en je om te vormen. Maak je los van eigen ik en laat Mij dikwijls je vurige verlangen weten. Dacht je dat Ik daaraan zou kunnen weerstaan? Dan ken je Mij niet. Ben jij edelmoedig, Ik ben het veel meer. Je weet dat een hevige stormwind alles mee kan slepen. Ook Ik sleep je mee. Ik ben een rover en ontvoerder. Bied geen weerstand. Als jij je aan Mij overgeeft zal Ik je binnenvoeren in mijn geheime, gesloten tuin tussen de bloemen en vruchtbomen. Je krijgt een ring gestoken aan de vinger. Je pas zal zich regelen naar de Mijne. Ik zal Mij neerbuigen zodat we op gelijke hoogte zijn en wij zonder moeite met elkaar kunnen praten. Wat zal dat heerlijk zijn, mijn vriendin, mijn kleine ziel. Ook jij zult Mij vragen om tenten te bouwen. Maar we bouwen er maar één. En wanneer je Mij aankijkt, zul je begrijpen dat het lijden dat voorbij gaat leidt naar het Leven zonder einde, en dan zeg je: wat eenvoudig toch. Ja, in de liefde is alles eenvoudig. Je zult zeggen: “U was alleen goedheid en barmhartigheid en ik wist het niet”. Dan gaat de sluier weg en zie je wat Ik voor jullie gedaan heb. Nu werk en strijd je in de nacht, de donkere nacht, maar zeg Mij toch: “Ik geloof dit alles, ik aanbid U in het mysterie.. tot wie zouden wij gaan, Heer? En geef je dan in vrede over aan Mij. En moge Ik de troost hebben mijn kind te leiden, waarheen Ik wil. Ben je bereid om met dichte ogen met Mij mee te gaan? Heer, laten wij samen opnieuw gaan langs de paden van mijn leven en zegen hen die ik ben tegengekomen of ze nu nog leven of reeds gestorven zijn. Je wilt Mij mijn vak als zegenbrenger laten uitoefenen. Kijk vooral terug naar ogenblikken van vernedering, Het zijn de ogenblikken dat je vernederd werd waaraan Ik de voorkeur geef. Want daarin herken Ik mijzelf het beste in jou. Verberg je in mijn verborgen leven. De Bruidegom is alles wat de bruid nodig heeft en het geluk van de bruid is het geluk van de Bruidegom. (Heilig Uur 22 aug. 1940 V 113)

14. Eer zij de Vader, de Zoon en de heilige Geest. Die in mij wonen. Kijk, ook al zou je een uur lang alleen maar deze wens herhalen, je zou je tijd goed hebben besteed, want er is geen gebed van jullie of het wordt gehoord. Jullie moesten eens weten hoe oplettend de Vader ziet naar wat zijn kleine kinderen doen en zeggen. Velen doen Hem denken aan zijn enige Zoon toen Die leed op aarde. In ieder van hen woont de heilige Drieëenheid naargelang de ruimte die ieder Hart laat. Je weet het; God dwingt niemand, Hij vraagt. Hij wacht af. En als iemand trouw is, laat hij niet twijfelen aan de vreugde die hij aan de Hemel geeft. Bedenk wel: het is tijdens jullie aardse leven dat Ik van jullie geniet, mijn welbeminde leerlingen. In de Hemel genieten jullie van Mij. Mijn kinderen, zie hoe eenvoudig Ik ben en hoe gemakkelijk het is Mij te behagen! Het is voldoende om, wat je doet, goed te doen om mijn Liefde, om te groeien, om vooruit te komen, om hoger op te komen. Reik Mij je beide zwakke armen. Ik zal jullie helpen. Wij zullen het werk samen doen, in ongelijke delen. Het is passend dat de Vader het zwaarste deel op zich neemt. En het kind houdt de ogen vol liefde gericht op de Vader en het pijnlijke van zijn taak lijkt hem van weinig betekenis. Een blik vol liefde: wat een steun voor jullie en wat een vreugde voor Mij! Allen die Mij liefhebben, hebben er recht op om Mij te zien. Zelfs al zouden jullie Mij elke dag met een heldhaftige liefde beminnen, het zou weinig zijn vergeleken met de liefde van Mij, die jullie deel zal zijn in de eeuwigheid. Heb Mij dus voortdurend lief. Zeg het Mij en laat jullie liefde tot Mij levend zijn. Ik zal die elke dag opnieuw in jullie hart komen halen en altijd zal ze nieuw zijn voor Mij: zou Ik genoeg krijgen van jullie?… (Heilig Uur 29 aug. 1940, V 115)

15. Ik vroeg aan de aartsengel Gabriël om Hem te troosten zoals hij het in de Hof van Olijven had gedaan). Ja, mijn engelen troosten Mij. Maar een lijden komend van de kant van de mensen vindt zijn vertroosting door het mensenhart. Troost Mij, jullie, mijn vertrouwelingen, mijn uitverkorenen volgens de wonderbare uitvindingen van jullie liefde. Ja, alles wat jullie zult uitvinden, zal Mij lief zijn, omdat het van jullie komt. Wees niet bang dat Ik jullie manieren zal minachten, dat Ik ze ontoereikend of boers zal vinden, als jullie oprecht zijn. Zozeer heb Ik lief. Spreek tot Mij met de eenvoud van een heel kleine. Er zijn geen formules nodig. Jullie woorden neem Ik uit je hart weg, nog vóór ze in een zin zijn uitgedrukt. Ik voel Mij zo gedrongen om ze in mijn Hart op te nemen, die kinderwoorden van jullie!

Zie je niet mijn wijdgeopende armen op het kruis? En meer dan wijdgeopend.. zo ver van elkaar dat ze als het ware uiteengerukt zijn… Ze zullen altijd open blijven staan om voor jullie een volmaakt en verrukkelijk toevluchtsoord te zijn. Heer, reeds wil ik mijn familie, mijn vrienden en mijn overledenen in Uw armen leggen. Voeg er zondaars aan toe, veel zondaars, want voor allen open Ik ze zo wijd. Wees niet bang dat je teveel vraagt. Vul mijn armen: de landen, de naties, de heidenen van jouw tijd, vn de voorbije tijd, van de komende eeuwen! Kijk, Ik zie alle mensen een voor een. Velen die niet meer op aarde zijn, zijn nog niet in de Hemel. Jullie gebeden zullen hun ballingschap verkorten. En daarmee troosten jullie Mij ook in mijn doodstrijd van een stervende uit liefde. Wat zullen jullie dankbaar mijn doodstrijd bezingen als jullie die zullen begrijpen! Wat het ogenblik van nu betreft: schenk Mij de vreugde van jullie geloof en jullie liefde. Dan zal de aartsengel Mij die te drinken geven (Heilig Uur 4 sept. 1940, V 116)

16. Ga nooit tot het einde van een voldoening. Bewaar er een deel van voor Mij, het offerdeel, mijn deel, begrijp je? Want alles doen wij ongemerkt gezamenlijk. Als jij nu alles nam, wat zou er dan voor Mij overblijven? Dan zou je alleen blijven met jezelf. O, tracht dat te voorkomen. “Moge God met u zijn”. Anders dwing je Mij om alleen maar toe te kijken en Mij niet met je te bemoeien! Wat een verlangen heb Ik naar vereniging met jullie. Ik begin mijn aards leven opnieuw met ieder van jullie. Ik verbind Mij met jullie leven als jullie Mij daartoe willen uitnodigen. Herinner je je nog hoe Ik opliep met de leerlingen van Emmaus? Zo doe Ik ook als jullie de weg gaan die Ik jullie van eeuwigheid heb voorbestemd in dit bepaald gezin en in dit bepaalde land. Daar heb Ik jullie geplaatst met speciale liefde. Leef er met geloof, bedenk dat je daar de hemel kunt winnen, een eeuwige liefde voor de korte passage in de tijd… Ja, doorloop deze passage vol verlangen om aan mijn liefde te beantwoorden met steeds een ongeduldig verlangen om Mij eindelijk te kennen. Mij, je liefdevolle Zaligmaker… Waren jullie niet van eeuwigheid in mijn gedachte? Daarom is het passend dat jullie gedachten geheel vervuld zijn van Mij, mijn arme kinderen, zo dikwijls ondankbaar. Heer, kunnen wij ook die fouten goedmaken, die wij niet kennen, maar die U met uw grotere opmerkingsgave ziet? Je weet dat een akte van volmaakte liefde heel een leven kan herstellen. Je weet, dat een oogopslag, ootmoedig en liefdevol, Mij treft? Je weet dat Ik gevoelig ben voor elke hartekreet? Soms ben Ik er nog vóór je om Mij roept. Herinner je je nog dat je uit een of ander gevaar werd gered? En dat je dacht dat het vanzelf zo kwam? Niets komt vanzelf: vergeet nooit mijn waakzaamheid, mijn voorzienigheid. Bedank Mij dus voor die onzichtbare zorgen. Mijn Liefde wil graag voorkomen, doe alles voor jullie welzijn. En nu, in dit uur van doodsangst, zie hoe eindeloos Ik zoek naar de zielen! Ik ben de mens, die de melaatsheid van de melaatsen overnam. Ik heb alles geleden. Ik heb alles meegemaakt. Alles heb Ik, de reine, uitgeboet door het vergieten van mijn Bloed. Laat niemand dus bang voor Mij zijn! Laat men naar Mij toe komen. Zelfs de grootste zondaar zal het geluk smaken dat Ik hem aan mijn Hart druk. Maar laat hij zonder vrees komen en dat zal hij gemakkelijker doen als hij meer aan Mij dan aan zichzelf denkt… Dat zal de weg van vrede zijn. Ga, door je gebed, op zoek naar de zondaars, ga ze voor Mij halen! (Heilig Uur 12 sept. 1940 V 117)

17. In de kerk was ik ongerust over de reparateur van het harmonium die lawaai maakte: “Zal Hem dat misschien beletten om tot mij te spreken”? Is er iets of iemand die Mij kan beletten om tot een ziel te spreken als Ik haar wil spreken? Is de verborgen taal van hart tot hart niet mijn taal? Ook temidden van een menigte heb je Mij gehoord, je hebt die stem gehoord die zo fijn is dat alleen de liefde die waarneemt. Ik wil graag dat jullie beslag op Mij leggen. Je mag alles van Mij hebben. Hoe meer je bij Mij weghaalt, des te meer rijkdommen Ik je laat stelen. We hebben alles gemeenschappelijk, zoals in een goed huisgezin. Geloof Mij: nooit raakt mijn bezit uitgeput. Neem met volle handen, graag, niet alleen voor jezelf, maar voor iedereen. Vergeet niemand. Daar wordt mijn rijkdom alleen maar groter door. Ik heb jullie gezegd dat het maar een kleinigheid is die jullie belet om Mij te zien. Geloof dus in mijn onzichtbare aanwezigheid vol genegenheid en onvergelijkelijke liefde, je moest eens weten… Een aanwezigheid betekent zoveel . Je verricht al je bezigheden, gebeden, overdenkingen en gesprekken alsof Ik er bij was. En Ik bèn er ook bij. Vind je dat niet eindeloos goed? Als je wakker wordt, ben Ik er. Als je uitrust ben Ik er. Je kunt zeggen: “Hij laat me nooit alleen”. Daarom is je eenzaamheid goddelijk. Herinner je je nog ja aarzeling na de dood van je goede gedienstige of je je opnieuw zou laten bedienen? Ik nodigde je uit om alleen te blijven en zei je: “Heb je Mij zozeer lief?” En,, nietwaar, je betreurt het helemaal niet. We zijn samen geweest in de loop der jaren met de soms zo eenzame avonden. Je hebt geprobeerd om dichter bij God te naderen en Ik heb je geholpen. Want je kon je eenzaamheid verenigen met de mijne, in de veertig dagen in de woestijn; de nachten waarin Ik aan de menigte ontsnapte om te bidden tot mijn Vader; de eenzaamheid temidden van de mensen door onbegrip, vijandigheid en haat, door het afwijzen van mijn Liefde. En dat allemaal voor jullie en voor jou. En later: de eenzaamheid in de Olijfhof, de eenzaamheid van de kerken, en, wat de Eucharistie betreft, de eenzaamheid in de mensenharten die Mij vergeten nadat ze gecommuniceerd hebben. Ja, mogen de trouwe en liefdevolle gedachten van mijn vrienden Mij altijd weer steun en troost bieden. Dan zal Ik hen troosten als ze voorgoed inslapen bij het vertrek naar het andere leven! Een vreemde zaak, nietwaar, dat een schepsel zijn God kan troosten? Toch is het zo. In mijn liefde verwissel Ik de rollen. En dat is een nieuw middel voor jullie om dichter bij Mij te komen; het is als het ware alsof jullie Mij liefdevol willen beschermen. Dat komt omdat Ik er behoefte aan heb dat jullie Mij op allerlei wijzen liefhebben. Ik heb behoefte aan elk facet van jullie tederheid. Mijn liefde tot jullie: wie zou dit kunnen begrijpen? Neem Mij niet kwalijk dat Ik vandaag zoveel zeg. Je begrijpt: Ik wil mijn hart eens helemaal uitstorten, opdat men die onbekende Vriend beter gaat begrijpen. Hij is dicht, ja zeer dicht bij jullie -mijn arme kinderen-. Jullie moesten een weten! (Heilig Uur 19 sept. 1940 I 300)

18. Om je verdiensten wilde Ik dat je Mij ook vindt in de beproevingen. Het volle licht komt later. Ook Ik heb donkere uren meegemaakt toen mijn Godheid gescheiden leek van mijn mensheid. Ik heb Mij echt met jullie verbroederd. Ik ben mens geweest met de mensen en heb al jullie zwakheden gedragen en op Mij genomen. Ook vóór mijn laatste lijden wist Ik wat lijden was. Ik had het lief om jullie. Wil jij het liefhebben om Mij? Ik zal jullie lijden omzetten in bekeringen van anderen en in glorie voor jezelf. Daarboven zul je alles terugvinden. Er zijn er die niet buiten lijden kunnen, zozeer hebben ze ervaren dat het lijden dicht bij Mij brengt. Ofschoon Ik jullie allemaal altijd liefheb, toch zie Ik met bijzondere genegenheid naar mijn kinderen die te lijden hebben. Ik zie ze met de grootste tedere liefde aan. Richt je betraande ogen op naar Mij; zeg Mij wat je lijdt. Je hebt een plaats in mijn Hart. Je denkt dat Ik ver weg ben? (Heilig Uur sept. 1940 I 302)

19. Heilige Theresia vn het Kind Jezus. Geloof beslist dat Ik je verontschuldig als je Mij ’s middags geen bezoek kunt brengen. De omstandigheden beletten je dat. Maar wat ben Ik gelukkig als Ik je daar vóór Mij heb en Ik mijn overvol Hart kan uitstorten. Ik ben als een weldoener die altijd denkt, dat hij niet voldoende schonk om zich bemind te maken. Ik verlang vurig naar een gelegenheid om nog meer te geven en tegelijk verberg Ik mijn edelmoedigheid om de ontvanger niet verlegen te maken. Kijk, Ik verlang vurig naar jullie liefde; jullie zijn vrij om Mij die te weigeren… Daarom probeer Ik jullie langs allerlei omwegen te bereiken zonder jullie te verschrikken!… Ik word als een dienaar, Ik, de Koning… Ik vergeet jullie ondankbaarheid en zie alleen mijn liefde, mijn verlangen naar jullie. Sinds mijn aardse leven ga Ik altijd door met te spreken tot jullie ziel. Zalig zij die blij naar Mij luisteren en graag naar Mij toekomen. Wij delen dezelfde woning en ons beider leven verstrengelt zich zó dat ze niet meer weten wat hun eigenlijk toebehoort. Zo komen wij tot de eenheid die Ik met jullie zoek en in dat opzicht voldeed de kleine Theresia aan mijn wensen: ze bood Mij alle kleine dingen van de dag met oplettende liefde aan, met het vurig verlangen om Mij aangenaam te zijn. Hoe wil je nu dat Ik zou weerstaan aan zo’n trouwe kinderliefde!.. En iedereen kan hetzelfde doen en méér volgens de eigenschappen die hem eigen zijn. Vind je niet dat het heel eenvoudig is? Je hoeft alleen je gewone gedachten en daden aan te bieden. Heer, altijd is alles voor U. Ja maar, je kunt op zoveel manieren geven… Je moet het Mij zo dikwijls mogelijk zeggen, vergezeld van een vriendelijke glimlach, omdat het gericht is op de volmaakste Bruidegom, die graag zo’n glimlach ziet. Begin je mijn Hart niet wat beter te begrijpen? Zeg je misschien: “Hij vraagt almaar?” Ja, Ik ben een broeder-bedelaar. Ik sla geen deur over. Maar Ik kijk naar wat men Mij geeft met het oog op de oneindige beloning. De beloning ben Ikzelf, want Ik ben overtuigd dat niets anders je hart echt kan verblijden en een andere beloning zou Ik jullie niet willen geven, mijn zo dierbare kinderen. Er zijn huizen die bij mijn gebedel weinig hebben gegeven. Soms geef Ik Mijzelf toch helemaal; zo verlang Ik dat men naar Mij toekomt. Ja, ook Ik heb mijn verwachtingen en illusies. Bid vurig dat allen zich ten slotte aan mijn Hart geven. Zeg hun nog eens dat Ik ze verwacht en vooral dat ze niet bang voor Mij moeten zijn! Ben je nu bang voor een arm lammetje, voor het Lam Gods? (Heilig Uur 4 okt. 1940 V 121)

20. U die daar bent, kan ik U vragen dat U teder bemind wordt door iedereen? Ik zou er zo blij mee zijn, Heer! Vraag het Mij niet alleen, maar offer daarvoor al je werken. Niets zal Mij aangenamer zijn, want -hoe vreemd je het ook lijkt- er zijn genaden die Ik niet kan geven als men ze Mij niet vraagt. Deze genaden zijn het werk van twee: Ik en de mens. Je weet hoe Ik verlang Mij met jullie te verenigen. Ieder van ons heeft zijn deel. En omdat Ik Mij nooit aan iemand opleg, is het nodig dat jullie Mij uitnodigen en dat jullie Mij laat handelen samen met jullie. Zo leef Ik nu nog op aarde voort. Daarom zeg Ik je soms: Wees een voortzetting van Mij. Het leven dat ik je gaf, geef het Mij in al je handelingen. Vind je dat niet geweldig: God laten leven? En het is zo eenvoudig.. als je het eens wist. Denk je eens eens een ogenblik in dat allen die op dit moment op aarde zijn Mij in hen lieten leven door de genade. Wat een schouwspel voor de Hemel! Want jullie zijn allen een schouwspel voor de engelen en heiligen. Je ziet, je bent nog op het toneel. Als je daaraan zou denken, wat zou je je er dan beter op toeleggen om alle dingen goed te doen! En als je bedenkt dat Ik je nooit uit het oog verlies en dat dit echt waar is ook, zou je je dan niet wat meer inspannen? En zou je Mij niet een beetje meer liefhebben? Arme kleine, laat niets achterwege om je liefde te vermeerderen. Alleen daarin ligt je geluk. En als een gedachte of een waarheid je treft, bewaar die dan heel de dag in je binnenste en kijk ernaar, alsof je Mij zoudt bekijken in een spiegel. Roep Mij zeer dikwijls aan! Een Vader is blij als z’n kind hem roept. Soms geeft hij niet meteen antwoord om nog eens geroepen te worden. In het begin leek het alsof Ik de Kananese haar verzoek weigerde. Ik wilde haar tot dat mooie en nederige antwoord brengen. Zo ook lijkt het soms alsof Ik je niet hoor: roep Mij dan nog eens en je zult Mij verheugen. Ik voel Mij altijd zo sterk tot jullie aangetrokken, vooral tot de allerkleinsten en allerarmsten. De armzaligsten zijn al in mijn Hart, die gelukkige ongelukkigen. (Heilig Uur 11 okt. 1940 V 122)

21. Feest van de H.Margaretha-Maria Alacoque. Je moest eens weten hoe gelukkig Ik ben als jullie Mij iets vragen. Ik ben als een koopman met een rijk assortiment. Ik weet dat Ik de wensen van mijn klanten ver zal overtreffen. Of vergelijk Mij met de verloofde, die aan zijn beminde een kistje prachtige juwelen wil aanbieden. Hij is niet alleen blij dat hij ze haar kan aanbieden, maar hij zou haar willen bedanken dat zij ze wil aannemen. Maar hij durft dat niet goed omdat hij bang is dat zijn grote liefde niet begrepen wordt. Zo ben Ik, mijn Gabriëlle, Ik ben bang dat mijn grote liefde wordt miskend. Je weet hoe pijnlijk het is als je oprechte liefde wordt afgewezen of bespot… Hoe dankbaar ben Ik hun die Mij vertrouwen aanroepen, die vurig naar Mij verlangen. Zij maken de afwijzing van zovelen goed. Ik vraag je; roep dikwijls tot Mij en verlang om één te zijn met Mij in liefdevolle gemeenzaamheid. Ik sta altijd naar jullie uit te kijken. Mijn dienares Margaretha-Maria wist dat en zij maakte Mij blij. Het was alsof onze harten één waren. Laten ook wij, mijn Gabriëlle, dezelfde woning hebben op aarde, zoals Wij ook in de hemel eenzelfde woning zullen hebben. Laten Wij nu al meet die hemel beginnen. Dit is mijn vurige wens en jij wilt je God en Verlosser vreugde bereiden? Richt je gedachten steeds op Mij. Als je veel verlangt en veel vraagt, zul je ook veel verkrijgen waarmee je gelukkig zult zijn en Ik nog gelukkiger. Laat Mij in jouw hart een veilige schuilplaats vinden voor de vele grievende beledigingen die Mijn Hart worden aangedaan. Vele worden Mij aangedaan juist in het sacrament van mijn liefde: de Eucharistie. In de heilige Communie dank je Mij, aanbid je Mij, troost je Mij en spreek je jezelf heel vertrouwvol uit. Je zegt Mij hoe klein en zwak je bent. Naarmate je bescheidener en ootmoediger bent, kom Ik in je wonen. Wil je echt dat We samenwonen? Ik heb je toestemming nodig. Ik eerbiedig je vrije wil. Maar met welk een spanning wacht Ik op je uitnodiging. (Heilig Uur 17 okt. 1940 V 123)

22. Heer, laat mij U troosten in uw doodstrijd alsof ik daar alleen voor geschapen was. Richt op dat doel al je krachten en alles wat Ik je gegeven heb, want Ik heb je dit allles gegeven. Laat deze gedachte je zoet zijn. Je hart, je verstand, je gedachten. Ik heb je voorstellingsvermogen in staat gesteld om je te ontroeren. Vraag Ik teveel van je om mijn gaven voor Mij te gebruiken? Als jullie ze Mij aanbieden, vergeet Ik dat Ik ze jullie gegeven heb. Ik ontvang ze alsof ze van jullie kwamen. Mijn hart wordt er zo door ontroerd, je moest eens weten. Ik ben als een gelukkige vader: “Dit kreeg ik van mijn dochtertje”. En Ik ben veel meer dan een gewone vader. In de hemel zullen jullie de fijne attenties zien die Ik van jullie kreeg. Als mens ben Ik net als jullie: gevoelig voor elke blijk van liefde. En omdat Ik een fijne natuur heb -want Ik ben God- ben Ik ook meer fijngevoelig, zowel voor jullie tedere liefde als voor jullie haat. Moge dit jullie aansporen om inniger met Mij te leven, zó zelfs dat jullie zonder Mij niet zouden kunnen leven. Laat Mij delen in alles. Verdwijn voortdurend in mijn Hart. Weet dat Ik jouw plaats zal innemen. Handel steeds alsof je Mij zag: Ik ben er immers. En wetend hoezeer Ik verlang en dorst naar de zielen, geef jezelf voortdurend over alsof het de eerste keer was. Voor Mij zal het altijd de eerste vreugde zijn om je te ontvangen. Denk niet dat God getroffen wordt door zeer veel gebeden. Het gaat Hem om de wijze waarop jullie tot Hem spreken. Wees onweerstaanbaar door jullie liefde, overgave, nederigheid en als jullie Hem om brood vragen zal Hij jullie geen steen maar een dubbele portie geven. Als je je huis op orde gaat brengen, denk dan dat het mijn huis is. Dan zul je het zo mooi mogelijk maken. Als je je maaltijd bereidt, denk dan dat het ter ere van Mij is. En als je je lichaam te ruste legt, denk dan dat het mijn Lichaam is. En dit is nog waar ook, want alles wat van jou is, is op de eerste plaats van Mij, nietwaar? Je zult Mij in alles zien: Ik zal je gastheer zijn en je gast. Ik ben degene aan wie je je hart gegeven hebt en tegelijk vraag Ik je hart om een aalmoes. Twee levens in één leven. Kom mijn vriendin, naar je Enige. Kom. Breng geen tijdelijke zorgen meer mee. Geef jezelf helemaal. Bekoor Mij diir de klank van je stem. Laat die de Liefde ontroeren. Wat zullen jullie dan niet kunnen verwachten van jullie God, ontroerd door jullie tederheid? (Heilig Uur 24 okt. 1940 V 124)

23. Vigilie van Allerheiligen. Bid vanavond met Mij tot de Vader. Ik heb gebeden nodig. Geef ze Mij, want Ik moet genaden uitdelen en al ben je heel miserabel, je kunt Mij deze dienst bewijzen. Bidden wij dus samen zonder ophouden gedurende dit uur van mijn doodstrijd. Later zul je horen waarom en zul je zeggen: “Heer, wanneer heb ik dit of dat verkregen? Wanneer heb ik deze ziel genezing gebracht? Wanneer heb ik deze zalige dood verworden?” En Ik zal antwoorden: Iedere keer dat je Mij aan mijn Vader hebt aangeboden in de kwellingen van mijn doodstrijd, iedere keer dat jouw ziel zich met mijn ziel vol smarten heeft verenigd, is het heil van de wereld verruimd, want er was aanvulling op mijn gebed. Je weet, volgens het woord van Paulus: “dat wat ontbrak aan het lijden van de Christus, dat is jullie deel…” Mijn kleine bruid, dat is jouw deel. Ik vind het fijn om het af tee wachten. Ik vind het heerlijk het te ontvangen. Zoals jij Mij aan de Vader aanbiedt, zo bied Ik jou aan voor de volmaaktheid van zijn glorie. (Heilig Uur 31 okt. 1940 V 129)

24. Vigilie van Allerheiligen. Zodra je morgen wakker wordt moet je alle heiligen gelukwensen met hun blijdschap. Wat een feest in de hemel! Vraag hun om de tijd die je nog rest op aarde door te brengen in vurige liefde. Vraag hun om je verlangens te richten op je Enige en op je Alles. Vraag hun om je verlangens te richten op je Enige en op je Alles. Verwek deze vurige verlangens meermalen en zeg Mij hoezéér je verlangt. Ik zal ze blij aanvaarden, alsof er op de wereld maar één ziel zou bestaan; die van jou. En voor iedereen zal Ik feest vieren. Iedereen kan aannemen dat hij de uitverkorene van mijn liefde is. Dat is het wonder van het Hart van je God: voor allen en voor ieder afzonderlijk. In het diepste innerlijk van ieder afzonderlijk, ben Ik hèt antwoord. Ja, besef je mijn kracht. Begin je iets te begrijpen van die God van jou? Vraag aan de heiligen om voor je te verkrijgen dat je in het duister van de aarde mag leven alsof je door het geloof al tot volle licht was gekomen. Vermeerder je hoop. Is het niet goed om in de hoop te leven? En onderhoud het vuur van je liefde. Je liefde dat is de jeugd van je ziel. Het is een directe smeekbede tot je Verlosser. Zou Hij niet komen als je Hem met je teder roepen verrukt? Ja, mijn zeergeliefde kinderen, kom, kom in mijn open armen! (Heilig Uur 311 okt. 1940 III 42)

25. Geef met zorg mijn woorden weer. Dan zal dat wat recht uit mijn hart komt, op gemakkelijk verstaanbare wijze licht en vreugde brengen. Zo graag wil Ik Mij geven! Je moest eens weten wat een inspanning het kost, niet om jullie te geven, maar om jullie niet te geven. Daarom verlichten jullie Mij met jullie gebeden. Ik brand van liefde en kan het vuur van mijn liefde niet inhouden. Ik zou heel de wereld voor mijn liefde willen winnen. Wie zal Mij daarbij helpen tenzij jullie, mijn intieme vrienden? Wij zijn als in een geheim bovenvertrek en vandaar kunnen onze verdiensten, verenigd voor de Vader, uitgaan naar dit of dat volk, dit os dat land, tot aan het einde van de tijden. Het is als het ware een halte, waar de liefde van het Lam de gestrengheid van de beledigde God weerhoudt. Laten wij niet aarzelen om ons aan te bieden. Het is een schouwspel voor de hemel! Welk een vreugde is het voor Mij anderen te vinden, die mijn plaats willen innemen op deze aarde waar Ik zoveel geleden heb.. Vermeerder je offers! Twee of drie per dag, dat is niet veel, maar samen met die van Mij vormen ze een fortuin. Het is de geur van de brandoffers die naar de hemel opstijgt. Je kunt bidden door te arbeiden. En je kunt uitrusten van het bidden door voor Mij te zingen, of ook door gewoon in stilte naar Mij op te zien. Zo’n stilte vol liefde is méér waard dan rozenhoedjes, gebeden zonder aandacht. Het zijn toenaderingen van jou tot je Verlosser en tot je God. Hij verwacht je. Als je dus niet zou komen, hoe zou Hij dan zijn genaden over jullie kunnen laten neerdalen? Hij is er zwaar mee beladen. En wanneer je dag zó, dichtbij, in mijn schaduw is voorbijgegaan, wat is dat dan een goede dag geweest, mijn Gabriëlle. Verlaat Mij niet. Verlaat Mij nooit. Ik ben als iemand die rilt van de kou en zonder iets te zeggen wacht op het medelijden van de voorbijgangers. Het is niet zozeer de aalmoes die Mij blij zal maken, maar het gebaar van het hart. Je begrijpt mijn doodsangst als je de onverschilligheid en de haat ziet tot aan het einde van de wereld! Ik heb gebeefd zoals die arme man, die rillend van de kou, zonder iets te zeggen het medelijden van de voorbijgangers af wacht. Jij bent die voorbijganger. In je leven kom je aan Mij voorbij. Bedek Mij met je liefde, met heel je liefde. Ik wil jouw ogenblik van nu zijn. Ik wil je wezen ijn, je ademhaling, het kloppen van je hart tot de allerlaatste klop. En zelfs als na die laatste harteklop je ziel nog niet van je lichaam gescheiden zou zijn, dan wil Ik nog dat je laatste gedachte voor Mij zal zijn. Begrijp de eiseen van de liefde. En, bedenk wel: Ik heb voor alles betaald op het kruis. Ik kan het dus nemen. (Heilig Uur 6 nov. 1940 V 131)

26. Vindt U het goed dat ik de handen kus die nu in gebed gevouwen zijn en die zo kort tevoren de eerste heilige Hostie vasthielden? Zelfs al waren Petrus, Jacobus en Johannes niet nu in diepe slaap verzonken, hoe hadden ze kunnen beseffen hoe groot mijn angst was? Zich geheel te willen geven aan alle mensen van alle tijden en dan te zien dat je wordt afgewezen, bespot, gehoond… Hoevelen gaan nooit te communie terwijl het mijn vurige wens is om iedere dg in hen te komen. Hoevelen blijven na de heilige communie ontvangen te hebben onverschillig voor mijn tegenwoordigheid? Hoevelen zondigen zwaar tegen Mij! Hoe weinigen zijn er bij wie Ik rust en liefde kan vinden! Jij, die het geluk hebt om Mij te ontvangen, vraag dezelfde genade voor anderen. Zeg Mij: “Heer, U kent de geheimen van de harten der mensen. Zoek hen en kies hen uit. Aanvaard mijn gebed voor hen”. En als je verkrijgt dat één of meerderen dikwijls gaan naderen tot deze innige gemeenschap met Mij, dan zal Ik je heel dankbaar zijn! Want je bereidt mijn Hart een zeer grote vreugde. En Ik zal je laten delen in deze vreugde. Hoe gelukkig was je onlangs toen ze je vertelden dat je buurman zijn laatste biecht zo goed had voorbereid en dat hij de H.Communiie ontvangen had! Ja, zie je,, je moet altijd geduld hebben en blijven bidden… daar kan Ik niet aan weestaan… Bedank Mij. Want het zijn zeer grote genaden, waarmee men op het einde van zijn leven tot Mij terugkeert! Vraag Mij dat zulke bekeringen verveelvuldigd worden, vraag dit aan mijn Hart. Nader heel dicht tot Mij, die kwam uit liefde tot de Vader en uit liefde tot de mensen. Als je dan overdag geleefd hebt voor Mij en met Mij, slaap dan in, rustend op Mij. Ik blijf bij je en waak over je. (Heilig Uur 14 nov. 1940 V 134)

27. Ik probeerde mij aan te sluiten bij zijn doodstrijd. Het was de laatste avond van mijn leven temidden van jullie. Wat was die tegelijk plechtig en liefdevol! Ik gaf Mij niet alleen aan de twaalf, maar aan iedereen tot het einde der tijden. Ja, Ik was door mijn verlangen al in jullie hart. Hoe vurig verlangde Ik dat allen zonder uitzondering het sacrament van mijn liefde zouden kunnen ontvangen. Ik heb het immers ingesteld voor jullie. En Ik zag al het goede dat jullie erin zouden vinden. Maar in de droefheid van mijn doodstrijd voorzag Ik ook de ontheiligingen en heiligschennissen. En Ik zag dat wat Ik met zoveel liefde deed, soms zou uitlopen op ondergang en haat. Wat werd mijn oneindig tedere liefde gewond! En Ik was alleen in mijn lijden. (Heilig Uur 14 nov. 1940.

28. Ik had mogelijkheden verschaft aan ouders om inlichtingen te verkrijgen over hun zonen in Engeland, waar ze geen berichten over hadden. Doe alles alsof Ik het was die jee ten dienste stond. Doe het niet voor jezelf, of om hun genoegen te doen, maar om in hen aan Mij een genoegen te doen, want je gedachten moeten altijd op Mij gericht zijn, zoals jij nooit buiten mijn gedachten bent. Geloof je dat tenminste? Dan moet je vertrouwen wel heel groot worden. Ja, vertrouw in alles op Mij, want Ik kan alles in jou, arme. Zal een rijke bruidegom niet voorzien in alles wat het geluk van zijn uitverkorene kan vergroten? En zij? Ze laat hem maar begaan, laat haar leven tot iets moois maken, zelf is ze van arme afkomst. En als ze ziet hoe ze overladen wordt, hoe groot moet dan haar liefde en dankbaarheid niet zijn? Ze weet dat als zij zich vastklampt aan haar bruidegom, zij Hem bekoort; en daarin vindt hij zijn beloning. O, laat ze vooral niet anders handelen… ze zou Hem méér bedroeven dan zij denkt, maar hij zal het haar nooit zeggen. Wanneer je dus overdag diensten bewijst aan je naaste, bewijs dan die dienst aan Mijzelf… je beloning zal er des te groter om zijn. Ik zie zo graag dat wij nooit uit elkaar gaan. Doe je best en vraag Mij om hulp als tegenwicht van je luchthartigheid. Weet wel dat de mensen Mij beter in jou zullen zien als je je innig verbonden houdt met Mij. O, het wondermooie om Christus te zien in een andere mens. De uitstraling van zo iemand zal veel meer het hart treffen en véél dieper gaan. Geef Mij je hand! En ga dan met jouw hart in het Mijne naar de anderen, van jezelf arm, maar rijk bekleed met je dierbare Meester. Wat zal Hij je dan ten dienste staan. Omdat je niet meer op jezelf rekent, neemt Hij je op zijn schouders. Met grote vreugde draagt Hij je. Bied geen weerstand, maar geef je geheel over in nieuw vertrouwen. Het is alsof je zelf sterft, maar je begint juist echt te leven, want God, die het ware leven is, werkt op je in alsof Hij je radertjes in beweging zet. En je vertrouwen maakt Mij zo gelukkig. Het is als het geluk van een moeder met haar kind dat nog tot niets in staat is. Het is veel meer het hare dan later als het op eigen benen staat. Geef alles in jou aan Mij. Neem alles in Mij. Heb je mijn taal van de liefde begrepen? Die liefde overtreft alles wat je je maar zou kunnen voorstellen op aarde. Het is de liefde van God, die mens werd, en die zich zo toonde aan de mensen. Je weet, er is geen groter bewijs van liefde dan wanneer men zijn leven geeft voor zijn vrienden. En dat heb Ik gedaan. Wie heeft je bemind zoals Ik je liefheb? Je ziet duidelijk dat je, wanneer je met liefde antwoordt, je nooit te ver kunt gaan. Kom naar Mij toe, kom. Breng allen die je nabij staan mee en laat Mij meer plaats innemen in hen, al was het maar voor één dag en voor een enkel ogenblik. Plaats Mij tussen hen en jou in. Ik zal mijn beide armen wijd open doen om jullie allemaal te omvatten. (Heilig Uur 21 nov. 1940 V 135)

29. Ik pas de beproevingen die Ik zend aan de zwakheid van een ziel aan. Er zijn er zoals jij, die Mij stil hun spontane liefde vooral betuigen als Ik ze blijde dingen laat overkomen. Daarin herken je Mij dikwijls en je geeft je dan uit het diepst van je hart. En dat is het juist wat Ik zoek: een opwelling van echte tederheid. Mijn doodsangst in de Hof was de ergste doodstrijd ter wereld, zowel vanwege het lijden dat nog komen moest, als vanwege de fijngevoeligheid en het helder vooruitzien van mijn natuur. Kom dichter bij en ga binnen in mijn ziel, die zo diep bedroefd was. Bied aan de Vader deze droefheid en angst aan voor alle tijden en voor jouw tijd. O, als je Mij eens kon helpen om allen te redden, die in jouw tijd leven! Heer, als wij de leiders van de volkeren konden bekeren, zouden de volken dan niet spoedig volgen? Maar de mens blijft vrij! Ik neem nooit met geweld. Ook Paulus zou niet bekeerd zijn, als hij niet was ingegaan op het licht dat hij ontving. Als je eens wist wat de zielen voor Mij, de Verlosser betekenen! Als je dat begreep, zou je geen seconde verloren laten gaan. Je zou met een ijver, die je zou heiligen, met Mij en naast Mij werken op de grote akker van het goede zaad en het onkruid. Jij die overwogen hebt hoe Ik werd opgejaagd, terwijl Ik Mij nauwelijks staande kon houden, deel met heel je hart in mijn arbeid. Dan steun je Mij, dan draag je Mij. En Ik zal je Mij nooit laten helpen zonder dat Ik zou helpen, dat weet je wel! Laat dus niet na veel te bidden en offers te brengen. Je Broer heeft zoveel geofferd en gebeden! Zuchten is ook bidden. Vol vertrouwen opzien naar de barmhartigheid, dat is bidden. Je gedachte vol vertrouwen richten op die van de Vader, dat is bidden. En hoe sterk sta je als je met Mij het Onze Vader bidt. Zeg het dikwijls. Graag zie Ik dat je het herhaalt. Het is de hymne van de aarde en heel de hemel luistert ernaar. Ik heb het aan de apostelen geleerd opdat zij zich helemaal zouden geven, heel hun leven lang. Bid met het dezelfde bedoeling. Een leven duurt niet zo lang. En een rest van je leven, aan mijn belangen toegewijd, verheerlijkt Mij en is een troost voor mijn Hart. Het is zo gemakkelijk om Mij blij te maken. Want Ik word spoedig ontroerd als jullie, in ootmoed en bewust van jullie armzaligheid, verlangen om één te zijn met Mij, niet voor een enkel ogenblik, maar zoor altijd! Dan word Ik de Bruidegom van die ziel, die Mij aanroept. Dan geleid Ik haar langs de geheime paden van het goede naar de plek in mijn Hart, die voor haar is bestemd en waar niemand anders kan binnengaan. (Heilig Uur 28 nov. 1940 V 136)

30. Praat dikwijls met Mij, je Bruidegom. Als je wist hoe fijn Ik dat vind, zou je uit jezelf elke gelegenheid aangrijpen om naar Mij toe te komen. Denk je eens in: een schepseltje is voor de Schepper meer dan het kind is voor de moeder. Ik begrijp best dat jullie er niets van begrijpen. Maar weet wel dat je, zonder het te begrijpen, in alles moet handelen volgens het model van mijn aards leven. Denk dus aan mijn eenheid met de Vader. Herinner je dat Ik hele nachten doorbracht in gebed en in gesprek met de hemel. En hoe dikwijls sprak Ik over mijn Vader! Mijn apostelen bemerkten het heel goed dat Hij altijd in mijn gedachten was. Laar Mij dus altijd in jouw gedachten zijn, mijn vriendin. En mogen allen met wie je in aanraking komt dat merken en er wèl bij varen. Want Mij noemen bij de anderen dat is al een zegening. En als je alleen bent, haast wilde Ik zeggen, als Wij alleen zijn zul je met meer overgave -en zonder vrees dat je je liefde overdrijft- vertrouwelijk met Mij praten. O, je moest Mij eens naar je zien luisteren! Maar ja, op aarde is alles duisternis. Dan werkt je geloof en doe je verdiensten op. Geloof. Ik vraag je om te geloven dat Ik gelukkig ben met je vertrouwelijke mededelingen. Dan klopt mijn Hart dichter bij jouw hart. Ik heb deel aan alles wat je Mij toevertrouwt. Zo verenigde de Vader zich met Mij op aarde: “Dit is mijn welbeminde Zoon in Wie Ik mijn welbehagen heb gesteld”. Kan Ik hetzelfde niet zeggen van ieder van mijn gelovigen? Zijn jullie niet een andere Christus? En als jullie leeft in innige gemeenzaamheid met Mij, zijn jullie dan niet mijn welbeminden in wie Ik mijn welbehagen vind? Ja, streef naar liefdevolle vertrouwelijkheid met Mij alsof je op zoek bent naar een verborgen schat! Kijk, gemeenzaam zijn met zijn God: dat is het enige dat van belang is, wat voor soort leven jullie ook is toegemeten. Je kunt het leiden aan mijn Hart Hoe weinigen die daaraan denken. Mijn kinderen, Ik ben de Goedheid en de Liefde. Luister stil naar deze woorden. Doe niet als de Farizeeën die zich erover verontwaardigden en zich van Mij verwijderden. Maar moge mijn Liefde, die echt uit mijn Hart komt, je zo ontroeren dat je mijn weg niet meer wilt verlaten en niet onderweg van Mij wilt heengaan. Is het zo moeilijk om dikwijls naar Mij te kijken, je hand in mijn hand te leggen, Mij wat vriendelijks te zeggen, iets wat recht uit je hart komt en Mij zo gelukkig maakt? Jij zegt dat tegen Mij en je vergeet het weer, maar Ik bewaar het als iets kostbaars. Later zal Ik het jullie herhalen als Wij één zijn in de hemel. Dank U, mijn liefde. Ik zal je deze woorden herhalen: “Dank-je-wel, mijn liefde”. (Heilig Uur 5 dec. 1940 V 137)

31. (Ik bad voor de arme engelse vrouwen die gevangen zaten en al hun goederen moesten achterlaten. Ik bood deze beproeving aan voor het Rijk van Christus). Bied ook Mij de Vader aan. Ook Ik werd gevangen genomen. Men bond Mij met touwen. Ik werd weggerukt van hen die Mij liefhadden en wier vriendschap Ik genoot. Ik werd slecht behandeld en moest grove haat en verfijnde spot ondergaan. Ik heb alles willen lijden opdat jullie bij jullie lijden Mij zouden ontmoeten. Altijd kom Ik jullie tegemoet om de steun en de vreugde te brengen. Altijd kom Ik jullie tegemoet om de steun en de vreugde te brengen van te lijden meet Mij, je Bruidegom. “Heer, dan zijn er ook nog die ongelukkige meisjes in bepaalde huizen. Ik zou zo graag zien dat er enigen zich losmaakten van hun treurig bestaan. Iedere Zondag loop ik langs die huizen opdat U, die in mij bent, aan een van haar een genade schenkt” Je weet dat Ik je heb gezegd: waar je zelf niet kunt binnenkomen daar zal je gebed binnengaan. Er is geen enkele fout die Ik niet zou kunnen vergeven en er is geen enkele mens, doe diep hij ook gevallen is, die Ik niet kan genezen. Lees maar in het evangelie; sommigen ergerden zich eraan. Ik ben nog altijd dezelfde -mijn Hart gaat uit naar de meest ongelukkigen. Beperk je gebeden dus niet, durf te hopen. Hoe meer genaden je Mij afhandig weet te maken, des te meer zal Ik je ter beschikking stellen. Ik zie graag dat jullie Mij alsmaar door smeekt om genaden voor hen die gevallen zijn. Hoe zou Ik nu veel kunnen geven als je Mij weinig vraagt? Bedenk dat iets wat jou moeilijk of onmogelijk lijkt, niets is vo0or mijn almacht. Ik ben toch almachtig? Jou te verhoren ligt toch in het domein van de liefde? Doe niets zonder liefde: spreek met Liefde, richt je tot de Liefde. Is alles niet eenvoudig tussen de ziel en zijn God? En tussen twee vertrouwde vrienden gaat het toch niet anders? Altijd komt men weer terug op het lied van de liefde en nooit krijgt men er genoeg van. Ja, moge het lied van je ziel iedere dag op een nieuwe wijze klinken, dan zal het nooit eindigen, want je zult het de eeuwigheid door blijven zingen en het zal je op onuitsprekelijke wijze verzadigen. Bemin nu al en bemin veel. Je kunt eenvoudig niet weten wat je kunt verkrijgen en omvormen met je liefde op aarde, Ik weet het. “Ik ben zo arm in liefde”. Neem mijn liefde, je weet dat die van jou en van jullie allemaal is. Bied deze de Vader aan met de zekerheid van je macht en vraag dan, vraag! Mijn kinderen jullie moeten je altijd bekleden met Jezus Christus, zoals Jacob, bekleed, geleek op Esau. Dan zal de Vader jullie eens laten delen in de erfenis van heel zijn bezit. En wat ben Ik gelukkig omdat Ik met mijn tranen, met de ontvangen slagen en met mijn bloed ervoor heb betaald. (Heilig Uur 12 dec. 1940 V 139)

32. Word Mij niet moe. “Ik ga heen, maar Ik kom terug. En als Ik heenga blijft gij Mij nabij”. Doe niet zoals zij die in ogenblikken van dorheid wegvluchten en Mij alleen laten. Zij kennen hun Verlosser niet. Het is juist omdat Ik jullie liefheb dat Ik Mij verberg. Moet Ik mijn getrouwen niet op de proef stellen? Zelfs als het helemaal donker voor je wordt en mijn stem voorgoed lijkt te zwijgen, moet je altijd denken: “Hij heeft mij lief. Hij leverde zich voor mij over”. Zich overleveren. Als je eens wist wat dat voor Mij heeft kunnen betekenen. Je had de wreedheid van mijn beulen moeten kennen om mijn moed te begrijpen, mijn moed steunend op mijn liefde. Ja, Ik heb jullie lief gehad, ieder van jullie, tot zulke folteringen toe. Twijfel dus nooit aan Mij, want Ik ben de Oneindige. “Heer, kom ons geloof, onze hoop en onze liefde te hulp”. Heb geen enkel vertrouwen in jezelf; verwacht niets van je eigen krachten; dan zal Ik je helpen want als je je ontdoet van het eigen ik, zal Ik ervoor in de plaats komen. Erken je nietswaardigheid. Dan zal Ik, het Alles, werken in jou en door jou. Leg dikwijls je onmacht in mijn machtige handen. De macht van een vader, een bruidegom, wat is die groot… Ja, wat zul je je er later over verheugen dat je Mij alles hebt overgedragen wat Ik je gaf. Je draagt Mij alles over als je alleen nog maar verlangt om Mij te behagen en om beter te arbeiden aan mijn glorie. Laat dit verlangen toenemen en laat het toenemen tot het een hartstocht voor je wordt. Richt al je handelingen naar het doel zoals bloemen zich richten naar de zon totdat ze sterven en afvallen. Mij behagen en mijn glorie vergroten; Mij en nooit jezelf? Als je jezelf zozeer kunt vergeten en Ik alleen in je herinnering blijf, zou Ik dan aan de aantrekkingskracht van mijn schepsel kunnen weerstaan? Ik zal je meer geven dan je nodig hebt en daardoor zal Ik verheerlijkt worden. Je weet welk een disproportie er bestaat tussen mijn beloning en jullie inspanning! Ik heb daartoe deze geestdriftige overgave nodig: dat je jezelf verlaat om binnen te gaan in Mij. Als je dat in ootmoed en blij doet, welk een vreugde bereid je Mij dan. Dan vergeet Ik hoeveel anderen Mij doen lijden en -met al mijn genadengaven- vlucht Ik in jouw hart. Wat gevoelen wij ons daar goed met ons beiden. Daar -in jouw hart- kan Ik mijn hoofd te rusten leggen. (Heilig Uur 19 dec. 1940 V 140)

33. Je ziet hoe koud het is in de grot van Bethlehem, dat er geen licht is en ook dat heel wat noodzakelijke dingen ontbreken. Toch zijn mijn Moeder en sint Jozef gelukkig. Omdat zij met Mij zijn, ontbreekt hun niets; zij zouden hun plaats voor geen enkele prijs willen afstaan. Ja, moge je liefde groot genoeg zijn om ten volle de vreugde van de eenheid met God te begrijpen. Kijk, zelfs al heb je niets, als je Jezus hebt heb je alles. Jezus bezitten dat is geen inbeelding; je hebt Mij echt. Als men zich geeft aan Mij, maak Ik mij meester van jou. Soms wacht Ik niet af of jullie jezelf aanbiedt aan Mij, zozeer verlang Ik naar mijn dierbare schepselen. Wie heeft de eenvoud om Mij te geloven? Men gelooft niet in de liefde uit valse nederigheid. Men vindt zich die liefde niet waardig. Maar Ik heb jullie niet lief omdat jullie dat waardig zijn, maar omdat jullie mijn arme kinderen zijn, mijn armee beelden en omdat \ik meer dan wie ook liefheb. Ik vind altijd wel een voorwendsel om lief te hebben -ook de ongelukkigste. Ik ben zijn vriend, bereid om hem vergiffenis te schenken. Nu denk jij: “Hij heeft het altijd over zijn liefde voor de mensen!” Dat komt omdat Ik de liefde bên, begrijp je. Ik praat uit de overvloed van mijn Hart. Mijn gedachten zijn onveranderlijk. Ik ben een vuurgloed die nooit dooft. Mijn gedachten zijn ondoorgrondelijk. Jullie staan altijd vóór Mij als één geheel. Als je ook maar even mijn liefde zou begrijpen, wat een hemels leven zou je leiden. Je zou meer leven in mijn Hart dan op aarde. Je enige gedachte zou er alleen op gericht zijn: te drinken van de Levensbeker. Geloof hij het althans. Geef je over en ga over in Mij en ga niet meer weg. Je hebt het gevonden. (Heilig Uur 26 dec. 1940 V 142)

HEILIGE UREN 1941

34. Kom mijn bruid. Zie hoe Ik lijd in de hof van Olijven. Doe net alsof het nu die avond van toen was. Die avond is er altijd voor God. Hij die tegelijkertijd alle tijden ziet. Blijf bij Mij!… Ik ben als een angstig kind dat smeekt dat men het niet alleen laat. Blijf hier! Laat Mij zien dat je er bent. Dat troost zo als iemand aanwezig is… Houd Mij vast… Ik ben maar een arm, diep ongelukkige mens, al ben Ik ook God. Niemand begrijpt ooit de omvang van mijn ellende. Ik heb er behoefte aan dat al de mijnen om Mij heen staan. Ik zie de hel ontketend en Ik moet Mij alleen verdedigen. Bid met Mij!… Geloof je nu meer in mijn liefde, nu je Mij zo ziet lijden? Geef Mij deze aalmoes: de penning van geloof. Welk een waarde ken Ik toe aan jullie theologische deugden! Aan deze fundamentele begrippen in het hart van mijn kinderen! Er zijn twee treden: het Geloof en de Hoop en daarmee kom je tot de Liefde. En je weet: “Het is alleen de liefde die telt”. Je moet je inspannen om daartoe te geraken door te vragen erin toe te nemen. De liefde wordt gevoed door kleine offers. Soms denkt men dat men zijn tijd vermorst en dat de liefde afneemt, terwijl die juist toeneemt. Verlangen om lief te hebben is al liefhebben. Alle moeite die je je geeft om meer lief te hebben, wordt je door de barmhartigheid toegerekend als overmaat. Ga verder en laat niets je vertrouwvolle vooruitgang belemmeren. Vertrouwvol: Ik ben er toch. Als je op Mij rekent, hoe kun je dan danken dat Ik je niet zou helpen om te komen waar je wilt komen. Leer te verlangen. Wees stoutmoedig. Er staat immers geschreven: “Weest volmaakt zoals de hemelse Vader volmaakt is”. Alleen kun je niets. maar als je je toevertrouwt aan Mij en steunt op Mij, kun je in Mij alles. Daarom herhaal Ik: Blijf niet in jezelf steken, ga over in Mij en vraag Mij nederig in jou werkzaam te zijn en dan gebeurt dat ook. ( Heilig Uur 9 jan. 1941 V 144)

35. Je moet bidden met Mij, begrijp je? Ik zei tot hen: Hebt ge niet één uur met Mij kunnen waken.. waakt en bid!… Ook tot jou zeg Ik hetzelfde. Broers moeten elkaar toch onderling helpen? Ik ben je Broeder. Ik draag heel de wereld! Het is net ok Ik bezwijk onder deze last… Mijn Gabriëlle, help Mij! Help Mij door te bidden. Help Mij door Mij lief te hebben: liefde kan zoveel betekenen voor een gevoelig hart, en welk hart is gevoeliger dan het Mijne? En als men je zou vragen: Wat doe je op het ogenblik? En als je dan kunt antwoorden: “Ik ben bezig mijn God lief te hebben” dan zouden hemel en aarde kunnen stilstaan, maar dat zou een onbetekenend feit zijn vergeleken met iemand die erop uit is om Mij te behagen. Bemin Mij op alle mogelijke wijzen: door eerherstel te brengen, door Mij te troosten, door Mij te bedanken, door Mij te verheerlijken, door genaden te verkrijgen, door Mij genoegen te doen. Bemin om te beminnen. Dat doen alle gelukzaligen in de hemel en wil je wel geloven dat er altijd sprake is van mijn lijden dat zich voortdurend lijkt te herhalen: neem al die lofconcerten en al die ontboezemingen van liefde bijeen en offer Mij die in de Hof van Olijven om voor Mij de helse aanvallen te verbergen. En neem dan al mijn smarten en bied ze de Vader aan om deze of gene ziel te redden volgens Zijn welbehagen. Op deze wijze gevoel Ik mij beter in de duistere Hof van Olijven. Want mijn smart dient voor jullie, mijn vrienden, mijn dierbare kinderen! Bid voor alle tijden, voor alle volkeren, voor de zondaars. Mijn bloedend zweet is eindeloos rijk. Waar zou je bang voor moeten zijn? Verbreid dit bloed als een Leven dat heengaat om leven te geven. Ja, al ben je zwak en ellendig, Ik reken op je: help je grote Broer. (Heilig Uur 16 jan. 1941 V 145)

36. Geloof je in mijn machtige Liefde? Ja, Heer, ik geloof in uw machtige liefde. Geloof je dat mijn liefde sterker is dan alle liefde op aarde tezamen? Ja, Heer, ik geloof dat. Zeg Mij dat dikwijls! Dat is een steun in mijn doodstrijd. Zij die dat niet geloven, kwetsen mijn liefde. En als een ziel op Mij vertrouwt, doet dat zo goed! Zie je niet dat, sinds jij Mij in jouw plaats laat handelen, je vreugde en onze eenheid groter geworden zijn? Zie je niet dat je op deze wijze met reuzenstappen vooruit gaat, omdat Ik het ben die de weg afleg? Toen je onlangs zo teleurgesteld werd (een belangrijke zaak scheen misgelopen te zijn) was Ik blij dat je Mij die zaak terstond geheel aanbood. En Ik gaf het aan de Vader. Ja, verlies je altijd in Mij: als je wist wie Ik ben zou je altijd maar weer in mijn armen vluchten!… Als je de gave Gods kende en wist wie Jezus-Christus is! In elk geval moet je nooit je geestdrift tegenhouden: de geestdrift dat ben Ik. Vraag ook niet waarheen Ik je leid. Probeer Mij in alles genoegen te doen met een blijde glimlach. Dat zie Ik zo graag in je en je verheerlijkt Mij ermee. Een tweede blijvende houding is: zoveel mogelijk de gelegenheid waarnemen om de naaste van dienst te zijn: je weet dat je naaste mijn broeder is. De derde blijvende houding: zoeken naar gelegenheden om over Mij te spreken. Wat zou dat goed zijn voor Mij en voor jou. Kun je je een hele dag voorstellen waarop je niet één enkele keer de naam van de goede God zou hebben uitgesproken met een vriendelijk woord voor hen die naar je luisteren? Is het misschien uit verlegenheid, uit vrees om anderen lastig te vallen? Het tegendeel is waar. Probeer maar eens en je zult verbaasd staan dat men zo aangetrokken wordt door woorden uit de hemel. Probeer maar en Ik zal wel spreken. Ik vraag je dringend: geef Mij er de gelegenheid toe van morgen af aan. Je weet best dat, als de Heer spreekt, dan treft Hij ook. (Heilig Uur 22 jan. 1941 V 146)

37. Ik was niet tevreden over de povere waarde van mijn dag. Dat geeft niets. Ik aanvaard je zoals je bent. Als het je spijt: zeg Mij dat je morgen beter zult opletten. Geloof je ook niet dat Ik meer houd van een ziel die struikelt maar er spijt over heeft, dan van een ziel die trots is op haar goede daden. Ze verliest er alle verdiensten van. Ja, mijn Gabriëlle, wees altijd heel bescheiden. Zie hoe zwak je bent. Ik heb je uit het niets doen voortkomen en bovendien heb je zoveel fouten begaan. Probeer zover te komen dat je blij bent om voor niets geteld te worden. Viel ook Mij niet minachting ten deel? Maar Ik was rein en onschuldig. En jij? Maar als je armoede je bedroeft, kijk dan naar mijn rijkdommen: ze staan je alle ter beschikking. Zie mijn goedheid, werp je in mijn armen. Zie naar mijn liefde en wees nooit bang. Ik ben je Verlosser. Je weet dat Johannes zei: “Het is de Heer”. Voor hem betekende dit zoveel. En voor jou? Ook voor mij zegt dat veel. Voor jou moet Ik alles zijn. Alles, zie je dat goed? Je leven is voor Mij. Je hart en je verstand zijn voor Mij; Ik ben de reden van je bestaan. Geef Mij je dood als kroon op je liefde. Het zal de apotheose zijn. Op het kruis schreeuwde Ik een laatste maal mijn liefde uit, mijn laatste hartekreet temidden van vreselijke folteringen. Sluit je bij Mij aan en beantwoord die roep. Geef je geheel aan Mij. Bedank Mij dat Ik je wil aannemen. Ik zal je meer genaden geven naarmate je kleiner wordt. Trek je terug uit jezelf, dan zal Ik alle plaats innemen. (Heilig Uur 6 febr. 1941)

38. Je bent niet meer dan een instrument. Maar wees dat ook, altijd bereid m Mij te dienen. Mij dienen, niet jezelf dienen. Je bent in mijn dienst.. Ik ben je werkgever. Bedank Mij dat Ik Mij van jou wil bedienen. Ben je niet tevreden met je werkgever? Zou je kunnen zeggen dat Ik Mij niet met je bemoei? Je hebt mijn fijn gevoel in al zijn details opgemerkt en in de details van je leven. Niets is gering voor de oplettendheid van mijn liefde. Kun je Mij herkennen in de omstandigheden van het leven? Dat doet Mij zo’n plezier! Want inderdaad ben Ik het echt die zo dikwijls voor je verschijn. Je weet, twee vrienden aan de beide uiteinden van een weg herkennen elkaar en snellen op elkaar toe. Zo is het met ons. Laat Mij niet alleen op de weg, verlangend naar jou, en dat jij, kleine beminde iel, niet zou komen… En dien Mij van ganser harte. Tel voor niets wat niet voor Mij zou zijn. En omdat Ik in je hart te gast ben, kom Mij daar dikwijls opzoeken. Wijd geen aandacht meer aan de wereld. Sluit je op achter de tralies van je binnenste. Aanbid je Bruidegom zonder getuigen. Zeg Hem wat je Hem wilt zeggen en luister naar Hem. (Heilig Uur 20 febr. 1941 V 154)

39. Ik wilde een rustplaats zijn voor U, zoals U me reeds zolang hebt gevraagd.. Ik wilde U niet langer bedroeven met mijn ongetrouwheden, en zie, daar ben ik weer teruggevallen in zoveel fouten, dat het me verbaast dat uw barmhartigheid niet moe is geworden door hun zwaarte.. Al zou je op aarde blijven tot het einde van de wereld en al maar fouten op fouten zou stapelen, maar altijd weer zou uitzien naar het ogenblik van vergeving, dan zou je die vergeving altijd voor je klaar zien staan, zelfs als jij nog niet begonnen was om om erom te vragen. Denk er aan: “zeventig maal zeven keer”… Deze maat zonder maat is voortgekomen uit mijn Hart op de vraag van de apostelen: “Heer, hoe dikwijls moeten wij vergiffenis schenken?” Beoefen de geest van boetvaardigheid om je fouten uit te boeten, om de stijgende vloed van zonden van de tegenwoordige wereld uit te boeten. Doordring je van de geest van nederig eerherstel. Zeg elke dag van de vasten de “Miserere” op voor allen. Laat Mij in jou deze smeekbede aanwakkeren. Blijf in Mij; laten Wij samen één zijn. Vraag aan mijn Moeder om jullie zó voor te stellen aan de hemelse Vader. Kan Ik rekenen op jou, één met Mij, om de zielen gedurende deze vastentijd te helpen? “Ja, Heer”. Want Ik zal met je zijn… Ik help je altijd als je moed vat om een offer te brengen. Denk je dat deze inspanning van jezelf komt? Nee, Ik help je daarbij. En als dat geweldige offer gebracht is, denk je er morgen niet eens meer aan. Dus: moed! Weet je niet wat Ik voor jou doorstaan heb? Laat je liefde tot daden overgaan, mijn Gabriëlle. Dat is de ware liefde. Zó heb Ik je liefgehad: wees een navolger van Jezus Christus, bemind bruidje (Heilig Uur 6 maart 1941 V 156)

40. Ik kwam om jullie allemaal te redden. Daarom mag je niemand minachten. Je moet liever denken aan je eigen gebreken dan aan die van een ander. Kijk maar naar mijn liefde, Ik, de onschuldige, de zuivere. Zelfs in gedachten moet je je altijd de geringste vinden. Zeg dank voor de genaden die mijn Moeder ontving, en vraag haar om Mij te bedanken voor de genaden die Ik je altijd weer geef. Zoek je steun in de gemeenschap van de heiligen op aarde en in de hemel. Onder ons is alles gemeenschappelijk. Kunnen wij niet heel rijk zijn in geloof, in hoop, in liefde? Zie je dat je liefde verveelvoudigd wordt door het hart van de anderen? De grootsten kunnen de arme kleinen zoals jij helpen. Alles is voor allen. Ik gaf het voorbeeld door jullie alles te geven wat ik verdiend heb. Wat jij denkt dat je verkregen hebt, geeft dat aan de anderen. Ik zal wel zorgen voor jou, mijn vriendin, die arm werd uit liefde tot Mij. En door jou zal Ik goeddoen. Denk vooral niet dat je al aardig bent omhoog geklommen op de weg van de liefde. Roep dikwijls mijn hulp in en je Welbeminde zal zijn gang gaan. (Heilig Uur 17 apr. 1941 V 159)

41. Kom je niet naar Mij toe met meer vertrouwen dan naar welke vriend ook? Is het niet zo dat, als je bij Mij bent, je thuis bent? En zo moet het ook zijn, want Ik ben voor iedereen de Unieke, de Onvergelijkelijke. Die uitwisseling van gevoelens tussen ons beiden, bied die aan de Vader aan in vereniging met de onderlinge mededelingen van de Drie Goddelijke Personen. Na de communie moet jee aan de Vader mijn Lichaam en mijn Ziel met zijn volmaaktheden aanbieden om je eigen zwakheid en tekortkomingen te hulp te komen. Je begrijpt dat je in Mij alles vindt wat je kan helpen om te komen tot de Liefde. Aarzel niet om je te bedienen van Hem, die je zo liefheeft. Al je gebeden moeten doordrenkt zijn van vertrouwen. Dan zul je Mij overwinnen. Ik word al heel gauw overwonnen door mijn kindertjes, dat zijn jullie toch! Ik ben niet opgewassen tegen ootmoedige nederigheid. Ja, voor je gaat inslapen, belijd Mij dan in liefde en nederigheid je fouten van de dag. Wat zal je dat een goed doen en wat een zachte aandrang voor Mij om alles vol liefde weer goed te maken. Ook Maria Magdalena had Mij haar zonden beleden. Ze onderbrak dit even om Mij te vragen: “Kan ik na dit alles nog vergeving krijgen?” Ik stelde haar gerust. Ze ging weer door en vroeg toen: “En kan ik na dit nu nog hopen dat U mij vergeeft?” Ik zei “ja”. En toen zo heel haar verleden aan mijn voeten was gelegd, schreide ze van dankbare liefde en begreep wat het betekent: eindeloze barmhartigheid. Ze begreep er een beetje van… Je kunt niet weten wat het is; het oneindige! Wil graag als een blinde geleid worden, want Ik ben het die je leidt als je je hand in de mijne wilt leggen. Denk je ook niet dat vaders blij zijn als de kindertjes in simpele tederheid zich overgeven? (Heilig Uur 20 apr. 1941 V160)

42. Je bedankt Mij voor de lente en al die bloemen, de vogels die zingen in de lindebomen, de eerste vlinders en al mijn mooie dingen, en je hebt gelijk: Ik ben de Schoonheid. Maar voor de lente die Ik door de genade in de zielen laat bloeien, moet je Mij nog veel meer dankzeggen. Voor de prijs van mijn bloed, dat werd vergoten, ontluikt deze lenteschoonheid, die je niet ziet. Ze is vol beloften voor de eeuwigheid. Het is een samenwerking van de Geest van God en van de mensengeest: de kracht en de goede wil. De een is onmachtig zonder de ander. Zo wil het de Gerechtigheid. Die twee samen gaan snel vooruit! Verlang om vooruit te komen, verlang je te heiligen. Smeek erom zoals een arme vrouw vraagt om een aalmoes. Vraag elke dag van deze mooie meimaand aan mijn Moeder om je op deze weg te geleiden en om je dichter bij mijn Hart te brengen. Het is zo’n goede Moeder!… Waarom twijfel je? Je tekortkomingen? Zij zal zich ermee belasten en ze herstellen. Je weet wel met welk een zorg een moeder haar kindje aankleedt vóór zij het de salon binnenleidt. Zou zij, mijn Moeder, minder doen voor jou als ze je aan Mij gaat voorstellen? Vraag haar vergeving voor je tekortkomingen en stel in haar een onbeperkt vertrouwen! Bovendien doe je Mij daar zo’n plezier mee! Ik heb Magdalena, Johannes en al degenen die Ik liefhad, aan Haar toevertrouwd… Als klein kindje was Ik helemaal van haar… haar armen lieten Mij nooit los. Wees jij heel deze maand in haar armen… Dikwijls keek Ik naar Haar. Als jij ook naar Haar kijkt, begrijp je wat je te doen hebt. En waar zou Zij je heenleiden tenzij naar Mij, naar Mij die altijd wacht op jou, die aan je denkt als jij niet aan Mij denkt… Ik die al aan je dacht toen je nog niet bestond. Ik dacht aan jou in de Hof van Olijven.. Ik dacht aan jou toen Ik hing aan het kruis. Jullie zijn mijn zeer beminde schepselen. Wat pijn doet, dat is als de liefde niet begrepen wordt. Ik ken deze pijn!… Troost Mij, wees een rustplaats voor Mij, kom de Liefde te hulp. Geef je geheel aan de liefde, en hoe ellendig je ook bent, kom Mij te hulp! Steun op Mij: blij zal Ik die last dragen. Zoals het sap van de wijnstok opstijgt in de ranken, zo zal Ik overgaan in jou. En jouw leven zal Mijn leven zijn; alleen kun je niets. |(Heilig Uur 1 mei 1941 V 161)

43. Leg je hoofd op mijn Hart en luister. Je weet dat je aan alle kleine dingen van heel de dag groot belang moet toekennen, want in mijn ogen heeft ieder ding alleen waarde om de liefdevolle bedoeling waarmee je het verricht. Ik zeg je dat dikwijls. Ik wil graag dat niets verloren gaat. Je kunt zonder veel moeite rijk worden en anderen verrijken! Je moet dus niets zo maar doen maar alles wijden aan de Liefde. En je moet je werk zo goed mogelijk doen om Mij meer te behagen en om je vroegere onvolmaaktheden goed te maken. Weet je dat één enkel van die ogenblikken een heel leven kan goedmaken? Wat je ook doet, doe het goed, de ogen gericht op Mij en Mij vragend om Mij te verheerlijken. Dan zal God je zegenen. Heer, help me! U weet dat ik niets ben en hoe geneigd ik ben tot het kwaad…Mijn genade volstaat5 je. En je krijgt die als je er om vraagt. Hecht veel belang aan je invloed als Bruid van Christus. Zeg en doe alleen dat wat je Bruidegom goed vindt. Zie Hem op jouw plaats, vraag je af: Wat zou Hij doen? Wat zou Hij zeggen? Dat geeft opnieuw de gelegenheid om Mij te behagen, een gelegenheid om bij Mij te blijven. Vind je niet dat Ik altijd zoek naar jou? Je herinnert je die moeder die soms haar kindje alleen wakker maakte om het te zien glimlachen. (Heilig Uur 8 mei 1941 V 162)

44. Kerk van Anjou; in de kerk veel rumoer van de straten en het plein. En toch zit je rustig aan mijn voeten. Je ziet dat je midden in het werelds rumoer toch in de stilte van je hart met Mij kunt zijn. Je hoeft Mij alleen maar lief te hebben en te verlangen naar gemeenzaamheid met Mij. Hoe meer men Mij liefheeft des te gemakkelijker en eenvoudiger is het om Mij in je hart te ontmoeten, terwijl ondertussen de wereldse zaken drukkend en vervelend lijken. Men probeert er aan te ontsnappen om alleen de liefde van de Heer te beleven. Zij die deze kennis machtig zijn, verlangen alleen nog naar lijden, want dat brengt ze dichter bij Mij. Hun honger naar Mij is hun grote smart en zuivert hen. Vraag Mij om die honger; herinner je je dat je die wel eens voelde? Het leek je tegelijk een kwelling en een vreugde, verschrikkelijk en begerenswaard… Vraag om die weer te voelen. Zo’n gebed is voor Mij een liefdevol gebaar van jouw kant. Je ziet; Ik zeg je zelfs hoe je Mij kunt behagen. Heer, dan is het voor U geen verrassing! Denk je dat er voor Mij veel verrassingen zijn?… Weet en zie Ik niet alles vooruit? Graag zie Ik dat je met heel je goede wil probeert Mij te behagen. Ze denken dat Ik elders bezig ben, in een andere wereld en met andere mensen, terwijl Ik juist ieder ogenblik voor ieder van jullie ter beschikking sta. Ik ben er. Ik ben aanwezig. Mijn ogen zijn op jullie gericht. Dus moet je handelen als wanneer je het gevoel hebt dat men naar je kijkt, en niet met gewone ogen, maar met de ogen van iemand die zeer liefheeft, van je Schepper en Verlosser, van iemand die met je blijft tot het einde van de tijden. Als je op het toneel staat en aller ogen zijn op jou gericht dan worden je gebaren vanzelf vriendelijk. Geloof je ook niet dat, als je eraan zou denken dat Ik alles van je zie, op elk ogenblik, zelfs tijdens je slaap, je er dan voor zou zorgen om geheel en al beminnelijk te zijn? Wees het dan ook. Wees niet bang dat je Mij teveel zou behagen. .. (als met een glimlach) Ik was niet bang dat Ik al te veel van je zou houden. Inderdaad, het is waar, we hebben het altijd over de liefde… En zo zal het altijd gaan in de eeuwigheid! Het is immers de taal van de hemel. Ik ben net als een reiziger die maar één taal kent en altijd dezelfde taal spreekt. Vind je niet dat geen taal gemakkelijker valt aan te leren en dat men er vlug het juiste accent van verkrijgt? Ja, mijn bruidje, leg je alleen toe op deze wetenschap: die volstaat voor Mijn en jouw vreugde. Ik zou mijn lerar wel willen voorbijstreven, al was het alleen om hem genoegen te doen. Let wel op deze twee woorden; gave en overgave. Ik bedoel: houd niets voor jezelf, maar ga over in Mij totdat je jezelf vergeten bent. Ben je jezelf kwijt geraakt dan zal Ik je weer terugvinden. Nu, waarvoor zou je dn bang zijn? (Heilig Uur 15 mei 1941 V163)

45. En als Ik je nu een uur aan mijn voeten wil houden zonder iets te zeggen, terwijl Ik jou aanzie en jij Mij, dan moet je toch je zielerust bewaren. Je weet dat je aan Mij toebehoort en dat Ik met je kan doen wat Ik wil. Daarbij mag je je blijde glimlach niet verliezen. Alleen willen wat Ik wil; want wat Ik wil is liefde. En als dat je soms moeilijk toeschijnt, bedenk dan dat het het later terugkrijgt. Denk meer aan de hemel, want het is je toekomstige woning; velen verwachten je daar en je vermeerdert mijn glorie. Maar nee, het is geen hoogmoed als je denkt dat je naar de hemel gaat; het is je plicht daarheen te gaan en je plicht om elk middel daartoe te benutten, want Ik zie er vol liefde naar uit. Nietwaar, ’s nachts, als je wakker wordt, biedt je Mij spontaan die overgang bij je dood aan want Ik weet hoe dat met je zal gaan. Jouw dood heb Ik met liefdevolle zorg uitgekozen. Omhels reeds tevoren dit laatste aardse kruis en verenig het met mijn Kruis. Maak er nu al een akte van volmaakte liefde van, blij dat je het lichaam verlaat om in mijn armen te komen. “De mooiste dag van je leven is de dag van de dood”, je kent het: zijn huis verlaten om één te worden met de Bruidegom. Alles blij en zonder spijt om Hem je liefde te tonen. Een soldaat uit de oorlog schreef: “Als ik er aan denk dat ik van het ene ogenblik op het andere God kan zien”. Verlang jij nu echt naar het zien van God. Verlang ernaar als naar het heerlijkste wat je kan overkomen. Maak al je daden ondergeschikt aan de laatste ogenblikken bij je dood. Weet je nog: als je je klaarmaakte om van continent te veranderen, had je het gevoel of je een ander mens werd. Geloof vast dat je op dat belangrijke ogenblik van je laatste vertrek alle genaden zult krijgen die je nodig hebt, want Ik laat de mijnen niet in de steek. Bied Mij tevoren reeds je ongeduld aan om bij Mij te komen. Met wat een ontroering zal Ik je kreet horen! (Heilig Uur 25 mei 1941 V164)

46. Een klein dienstmeisje wordt soms het paleis van de koning binnengeleid als de koning haar diensten nodig heeft. Zal ze niet blij zijn om de rijkdom van het paleis te kunnen bewonderen? Heer, ze zal vooral gelukkig zijn dat ze dichter bij de koning is en misschien kans heeft de koning te ontmoeten. En denk je dat de koning die geheime hoop niet in vervulling zal doen gaan? Hij zal de kansen op een ontmoeting vergroten. En zo zal het gebeuren dat ze hem niet alleen van verre zal zien en niet alleen terloops zijn stem zal horen, maar ze zal in het verder verloop worden uitgenodigd om aan zijn tafel aan te zitten en ’s avonds vertrouwelijk met hem te praten. Want de koning zag haar met zoveel liefde aan, dat hij zijn enige Zoon zond om te sterven voor haar verlossing. Heer, hoe zou het dienstmeisje haar dankbaarheid kunnen betonen voor zoveel gunstbewijzen? Ze zal leven van liefde, van die armzalige kleine liefde, die zij elke dag aan de Geest zal aanbevelen opdat Ij die liefde zal doen groeien. Ze zal zich niet verbazen over haar herhaalde tekortkomingen. Die zal ze vol vertrouwen aanbieden aan de enige Zoon die haar verlost heeft. Ze zal altijd gering en klein blijven, want God is groot genoeg om haar te benaderen. En ze zal sterven niet omdat het moet, maar omdat ze wil sterven voor haar koning. Ze zal willen sterven zonder enige spijt, want ze beeft van verlangen om haar liefde, haar doel, haar alles te zien. En dan herinnert zij zich, zij, de kleine dienstmaagd, dat de enige Zoon is gestorven, ook voor haar. Dan zal zij sterven in Hem. (Heilig Uur 1 juni 1941 I 305)

47. Ik dacht aan de prettige ogenblikken van mijn jeugd, toen de tijd me zo kort leek) En gaan onze heilige uren niet nóg sneller voorbij? Lijkt het je niet alsof de kwartieren om de vijf minuten slaan? Is een hele nacht vóór Mij doorgebracht soms niet als een bliksemflits?… War komt dat vandaan? Omdat Ik je meevoer buitende tijd. Je ziet: je bent aan mijn Hart, terwijl je Mij bedankt voor de instelling van de Eucharistie die je dagelijks voedt en je vergeet alles. Je deelt de plaats met Johannes. Hij kon de hartkloppingen tellen van dat Hart, bewogen door de tederste liefde. Wat een gelukkige plaats!… Verlaat hem niet, verlaat hem nooit!… Probeer een antwoord te geven. Maar omdat je arm bent en geen woord kunt zeggen, moet je mijn eigen liefde bij Mij weghalen en Mij die aanbieden nadat je haar tot die van jou hebt gemaakt. En zeg Mij dank voor al mijn Hosties, die van jou tot de allerlaatste toe; die van de wereld tot de laatste vóór het laatste Oordeel. Die Hosties zijn bedacht voor jullie, voor mijn verblijf bij jullie!… Ik zie hoe jullie je met Mij verenigen, zoals Ik mijn apostelen zag bij het Laatste Avondmaal. Ik kom naar jullie toe met een even bewogen Hart als die avond van Witte Donderdag… Mijn kinderen, jullie denken er niet aan; jullie zijn geneigd om te denken dat Ik er ben, levenloos, zoals op een schilderij of een oud souvenir, terwijl Ik het ben, levend en ademhalend in jullie. Bedenk wel: er zijn niet meerdere Jezus-Christussen, er is er maar één; Hij die in de hemel is, is dezelfde als Hij die jullie eten. Wees niet bang voor het woord “eten”. Ik heb het opgenomen in het evangelie: het legt de vereniging uit die Ik met jullie wil hebben. Ja, eet Mij, eet Mij gerust: jullie voldoen aan mijn liefde, jullie stillen mijn hevige dorst. Weten jullie wat dorst is?.. En als jullie het weten, weten jullie dan wat de dorst is van een God die morgen, op het uur van de Eucharistie, reeds uit liefde gestorven zal zijn? Geef Mij iedere morgen een nieuwe naam als je Mij ontvangt. Ik zal die naam, die je kiest, waarmaken. Laat die naam heel teder en heel innig zijn. Schrijf hem met vurige letters. Zie Mij aan; wat ben je gelukkig!… En wil je wel geloven dat Ik je dankbaar ben dat je gelukkig bent?… (Heilig Uur 12 juni 1941 V 168)

48. Spel nu al het alfabet van de liefde bij je dood. Je laatste woorden mogen zijn: Het is volbracht. Zeg Mij dat nu al. Laat niets onvoorbereid bij de schone gelegenheid van je dood. Het is het uur van de ontmoeting. Haast je, welbeminde, Mij de gedachte eraan aan te bieden. Denk er aan als aan een vreugde die je verwacht, als iets heerlijks dat je wiegt in je gedachten. Een vreugde die je maar één keer zal overkomen en die je in al zijn volheid wilt smaken. Zeg: “Als mijn oogleden zich gaan sluiten voor de dingen van de wereld, dan is het uw blik van liefde waarnaar mijn ogen uitzien. Als mijn oren zich sluiten voor het gedruis van de wereld, dan open ik ze om Uw stem van liefde te horen. Heer, aanvaard mijn lichamelijk lijden als boete voor mijn leven en dat van de zondaars. En als mijn doodstrijd langer duurt, moge ook mijn liefde dan voortduren. Laat mijn liefde trouw beantwoorden aan die van U op het kruis”. Zeg dat dikwijls. Laat niets aan het toeval over. Treed dan gelukkig binnen in het domein van je laatste ogenblikken Het is dan alsof je tast naar de hand van de dood om er je trouwe metgezel van te maken, om zijn taal te spreken en je aan zijn wijze van doen aan te passen. Met lichte tred leg je dan het laatste deel van je levensweg af. Met een blijde glimlach als van iemand die iets heel moois verwacht. Ook de Bruidegom verwacht je. Als jouw ongeduld groeit, wat dan te zeggen van het Zijne? Hij heeft je geschapen. Van Hem en voor Hem was je eerste ademhaling. Bied Hem nu ook de laatste aan. (Heilig Uur 3 juli 1941 I 306)

49. Ik dankte Hem voor Zijn genaden. Zelfs al had je maar een geloof zo groot als een mosterdzaadje, je moet dat geloof trachten te vermeerderen. Zie dus, door die genaden die je vandaag bijzonder hebben getroffen, hoe oplettend mijn liefde is tot in de bijzonderheden van je leven en dat je Mij bij elke schrede zult zien: wakend over je en je voorgaande. Heb Ik je niet altijd opgewacht, waarheen je ook ging? Dikwijls vertrouwde je Mij je bezittingen toe. Maar voor Mij ben jij het waardevolste van je bezittingen. Vertrouw Mij jezelf altijd toe. Het ogenblik van nu: geef Mij dat steeds! Als het in mijn hand is gelegd, wordt het dan niet beter? “Hij legde hun de handen op en genas hen”. Ik zal aan het ogenblik van nu het al te aardse ontnemen: de zelfzucht die de intentie ontsiert. Wees altijd vol vertrouwen en verwacht zelfs een wonder. Je moet nooit ophouden te vertrouwen, anders zou je aan mijn liefde een beperking opleggen. En als je je vertrouwen steeds meer ontwikkeld hebt moet je doorgaan met het te ontwikkelen, zonder dat je ooit het vertrouwen kunt overtreffen, dat Ik van je verwacht. Reken altijd op Mij en nooit op jezelf. Dan zal je voortgang maken en hogerop komen, dan verslind je de weg. (Heilig Uur 28 aug. 1941, III 91)

50. Doorleef dit uur zoals Ik, in Mij, in de Hof van Olijven, om te smeken en om lief te hebben. Je kunt zoveel doen voor Mij! Mijn gebed is altijd nieuw. Het is er in de actualiteit van elke tijd. Vergiffenis zal je worden geschonken, omdat mijn Bloed voor de vergiffenis ter aarde viel. De vrede in je ziel zul je verkrijgen, omdat Ik in diepe droefheid ben. In de Olijfhof heb ik alles verkregen en allen vrijgekocht. En ontbreekt er iets aan mijn, zo miskende liefde? Ik ga nu de strijd aan op leven of dood met het lijden. Dan leren jullie Mij, jullie Verlosser, kennen. Zie je hoe misvormd Ik ben? Petrus staat verstomd ov er mijn ontsteld gelaat; mijn haren druipen van zweet en bloed, mijn ogen zien smekend naar mijn drie apostelen. Mijn liefde is op zijn hoogtepunt. Wees Mij zeer nabij en bied Mij aan de Vader aan. Vraag om de bekering van de zondaars, de zondaars van deze avond, die van morgen. Geef Mij de redding van de zielen. Samen kunnen we alles. Smeek vol vertrouwen, in naam van Mij; in naam van Mijn Moeder die op mysterieuze wijze deelde in mijn droefheid. Smeek om de redding van de zielen, verlang vurig naar de bekering van de zondaars. Je kent de macht van het gebed. Omdat Ik heb gebeden, moet ook jij bidden. Zie wie Ik ben en wat jij bent, en schuil weg in Mij. Zie hoe de Vader naar ons kijkt. Ik gebruik woorden die je kunt verstaan. Zijn barmhartigheid omvat ons. Deze vereniging is je kracht. In de liefde is alles gemakkelijk. Laat je kleine liefde altijd opgaan in mijn grote Liefde en neem die nooit meer terug. (Heilig Uur 3 sept. 1941, II 188)

51. Retraite door R.P.Guyot Heb Ik je dat allemaal niet gezegd? Ja, Heer. Herken je niet al Mijn woorden? Ja, Heer. Dat jullie deel uitmaken van mijn lichaam, jullie, mijn vrienden in staat van genade. Dat jullie niet alleen levende cibories zijn, maar andere Christussen en dat jullie elkander daarom moeten liefhebben. Dat alle verdiensten, ook de oneindige van Mij en die van Mijn Moeder aan allen toebehoren. Neem dus, mijn kinderen, en blijf niet hulpbehoevend. Bieden jullie je aan de hemelse Vader aan, bekleed met jullie schone gewaden… elke dag… altijd… en vóór de heilige Communie… en bij het ontwaken.. en vóór je gaat slapen. De hemel zal er blij mee zijn. Want eindelijk ben Ik in het bezit van mijn levende stenen… Er zal volledige circulatie zijn tussen de ledematen …en Mijn Lichaam is volledig. (Heilig Uur 6 nov. 1941, III 115)

52. Bedenk dat je grote Vriend er altijd is, altijd bij je. Hij staat naast je in je leven. Deel alles met Hem. Dat zal je levensvreugde vergroten. En ieder ogenblik kun je denken: “Mijn vriend kan me komen halen wanneer Hij maar wil”. En dan zal je ziel zich gereedhouden voor de afscheidskus en de welkomstkus. Wat een heerlijke ontmoeting! De lichte sluier verdwijnt en wij zullen verenigd zijn voor de eeuwigheid. Voel je aan dat Ik popel van ongeduld? (Heilig Uur okt. 1941, I 314)

53. ’s Morgens bij het ontwaken. Je dag: een leven. Je ontwaken: je geboorte. De heilige Mis; Je eerste heilige communie. De loop van de dag; net als het leven vol moeiten en vreugden: Alles aan Mij en in Mij geofferd. Ik zal je vol liefde aan mijn Hart dragen. Bereid je voor op de nachtrust als voor de dood, in liefde ter wille van mijn heerlijkheid. En morgen krijg je weer opnieuw het leven -bij mijn Hart dat zorgzaam toeziet op elk van je passen. (Heilig Uur 13 nov 1941, I 316)

54. Wat zou je beletten om aan mijn zijde te blijven gedurende mijn doodsangst? Niemand, tenzij jijzelf. Je bent vrij. Wil je Mij die vrijheid schenken? Zeg Mij: “Ik ben niet vrij meer, want ik heb me aan U overgegeven”. Ja Heer, hebt U niet alle sleutels van mij? Ik hoor het je graag zeggen. Herhaal het gerust. Kijk, als je je bindt met de banden van de liefde, dan voel je niet de kilheid van de banden. Liefde maakt alles gemakkelijk. Ga dus blij doen wat je veel moeite kost, want de liefde zal je dragen. Het wordt tijd dat we ons nog nauwer binden aan elkaar. De avond van het leven is al daar. Laat er niets ontbreken aan de toebereidselen van het feest. Als we elkaar liefhebben waarom dan niet één zijn? Maar alles moet gebeuren in opgewektheid -want dat is een bewijs van ware liefde. Met welk een inwendige vreugde omhelsde Ik mijn kruis toen het Mij gebracht werd. Reeds zolang verlangde Ik ernaar omwille van jullie en om de wil te vervullen van mijn Vader. Het kruis is jullie heil. Zeg Mij dank. Denk je dat er veel zijn die eraan denken om Mij te bedanken? Hoe volledig was mijn Lijden, hoe gekroond door smarten. Ze denken er niet aan. Ze geloven er niet in. Jij, die nu op deze avond in onze afzondering bij Mij bent, zeg Mij -woorden vol fijngevoelige tederheid, recht uit je hart. Dat zal als balsem voor Mij zijn. Ik Ik zal de ondankbaren vergeten als Ik luister naar jou. Jullie hebben een macht over Mij die je zou verbazen als je het wist, mijn dierbare kinderen. Innig heb Ik jullie lief! (Heilig Uur 13 nov. 1941, I 316)

55. Ik kom om met U te praten. Kom binnen. Sluit je innig aan bij Mij. Vergeet de aardse zaken. Zelfs de belangrijksten betekenen niets. Het hiernamaals, daar hoor je thuis. Laat Mij jouw rustplaats zijn. En laat Mij rust vinden in jouw hart! Wat ben je zwak. Kijk eens naar jezelf: wat ben je eigenlijk? Hoe komt het toch dat Ik je zozeer liefheb? Het vuur, dat in Mij brandt, drijft Mij er toe. Verlang daarom om je elk ogenblik aan Mij toe te vertrouwen. Kom bij Mij binnen en ga nooit meer weg. Zeg tot jezelf: “Ik ben in God… ik adem in God… ik beweeg me in God”. En God leeft in jou, doordring je geheel en al. Is er grotere gemeenzaamheid mogelijk? Laat mijn vreugde ook jouw vreugde zijn. Zo eenvoudig is het leven van een andere Christus in de armen van de Christus! Neem Mij gerust in je op. Ik ben er voor jou. Verrijk je met Mij, bekleed je met Mij en laat je zo aan de Vader zien in aanbidding, eerherstel en dankbetuiging. Zeg: “Vraag moeilijke dingen van me, maar geef me ook sterkte, stel mij op de proef, maar vertroost mij ook. Moge Moge ik in mijn zwakheid U verheerlijken. Denk ook aan de lijdende en strijdende Kerk. Ze worden in de hemel verwacht. Help ze! Zie je niet dat alles wat Ik je laat opschrijven liefde is? Eigenlijk zou het met vuur moeten worden opgeschreven. Noem Mij je goddelijke vuuroven. Als Ik sterkere uitdrukkingen gebruikte, zouden velen er aanstoot aan nemen. Ze houden God en het schepsel zo ver van elkaar. Maar Ik roep tot innige verbondenheid vol liefde. Bemin jij Mij nu zoals Ik verlang bemind te worden, elk ogenblik van je korte levenstijd. Weet wel, mijn Gabriëlle, Ik ben je leven. Je leven dat ben Ik. (Heilig Uur 20 nov. 1941, III 118)

56. Je zult er nooit spijt van hebben dat je je hebt overgegeven aan de liefde. Ga voort op deze weg onder mijn leiding. Volg die weg, want de Liefde vergezelt je… Besef je wel dat Ik je overal volg? Laten wij dus altijd samen zijn. Zeg tot jezelf: “Ik ben hier, maar ik ben niet alleen”. Twee geliefden zijn toch altijd samen? Denk er aan dat Ik bij je ben: dat sterkt je. Wat je, omdat je zo zwak bent, niet kunt, doe Ik voor jou. Op het ogenblik wordt er veel geleden: als men het Mij niet aanbiedt, bied jij het dan aan. Er mag niets verloren gaan. Blijf dicht bij Mij. Je bezoekt graag eenzame mensen en weet ze met fijn gevoel op te beuren. Doe dat ook voor Mij. Zeker: nu kan Ik niet meer lijden. En je bent er blij om. Maar in de tijd heb Ik zoveel geleden, dat alle gelachten tot het einde van de wereld Mij kunnen troosten. Dat vind je toch heerlijk? Je kunt de kwaadwilligheid van alle tijden voor Mij vergoeden door Mij meer lief te hebben… door te verlangen Mij meer lief te hebben en door Mij te vragen je te helpen. Ook kun je het door goedheid jegens je naaste. Wees zo beminnelijk als je maar kunt. En als jouw taak erg zwaar is, neem die van anderen erbij. Als je dat doet, verlicht je Mijn kruis op de weg naar Calvarië. Wees vindingrijk in de liefde tot Mij. Ik zal vindingrijk zijn in het je te belonen. Geef jezelf totaal. Ik zal jou helemaal doordringen en vervullen. ( Heilig Uur 4 dec. 1941, III 120).

HEILIGE UREN 1942

57. Ik zou graag willen… (je vindt het toch goed dat ook Ik wensen uitspreek?) Ik zou graag willen dat leven in Mij een vaste gewoonte voor je wordt. Deze zozeer gewenste vereniging met mijn schepsel kan grote dingen tot stand brengen. Mij helpen aan bekeringen. Wil je Mij helpen? Helpen om je te heiligen. Wil je echt? En zoals altijd zeg Ik je: Probeer maar. Zet jij de eerste stappen, daarna maak Ik het af. Als Wij elkaar liefhebben waarom dan niet één zijn? Maar alles moet zich voltrekken in opgewektheid -want dat is een bewijs van ware liefde. Met welk een inwendige vreugde omhelsde Ik mijn kruis toen het Mij gebracht werd. Reeds zolang verlangde Ik ernaar omwille van jullie en om de wil te vervullen van mijn Vader. Het kruis is jullie heil. Zeg Mij dank. Denk je dat er veel zijn die eraan denken om Mij te bedanken? Hoe volledig was mijn lijden, hoe gekroond door smarten. Zij denken er niet aan. Zij geloven er niet in. Jij die op deze avond in onze afzondering bij Mij bent, zeg Mij -om Mij te troosten voor anderen- woorden vol fijngevoelige tederheid, recht uit je hart. Dat zal als balsem voor Mij zijn. Ik zal de ondankbaren vergeten als Ik luister naar jou. Jullie hebben een macht over Mij die je zou verbazen als je het wist, mijn dierbare kinderen. Innig heb Ik jullie lief! (Heilig Uur 2 jan. 1942, III 129)

58. “Stortvloeden” Reeds zolang vraag je Mij stortvloeden van geestelijke en tijdelijke genaden! Heb Ik daar niet ver boven je verwachtingen aan beantwoord? Ja, vertrouwen… vertrouwen op Mij! Verwacht alles van Mij, je grote Vriend. Beveel Mij dikwijls de ziel aan van je lieve zus: je weet dat je Mij daarmee een plezier doet. Je weet hoe Ik de zielen liefheb en hoe Ik verlang naar de ontmoeting. Bereid je er op voor. Leef alleen om te sterven. Daarom moet je de liefde beoefenen, want men moet sterven uit liefde. En door veelvuldige akten van liefde maak je de kleine tekortkomingen goed waarover je zoveel spijt hebt. Ga met Mij om als met een dierbare geliefde zolang je er nog toe in staat bent. Spoedig is er de eeuwigheid. Dan kun je niet meer verdienen. En het zijn juist je verdiensten die Mij blij maken. Laat je beminnen door allen, vooral door de zondaars en wel uit liefde voor mijn liefde. Je weet heel goed dat je aan Mij doet wat je aan je naaste doet. (Heilig Uur 15 jan. 1942, III 131)

59. Wees helemaal van Mij. Ik ben nu echt aan de beurt! Je hebt jezelf vandaag aan zoveel menen gegeven… en aan zoveel zaken! Nu is het je Heer, je Vriend die je opeist… voor jezelf… voor de anderen. Je mag niet terughoudend zijn ten opzichte van Hem, want Hij heeft ter wille van jou niets teruggehouden, zelfs zijn lichaam gaf Hij, alles. Alles wat je doet, doe het voor Hem, in Hem, gedragen door Hem. Je weet dat Ik oneindig ben, dat als je put uit Mij, je Mij nooit zult uitputten. Zou je mijn diepte kunnen kennen? Laat niets je weerhouden om te vertrouwen! Zeg Mij dikwijls dat je heilig wilt worden. Je bent op deze wereld om heilig te worden. Ik kwam om jullie te heiligen. Dus? Als jouw en Mijn verlangen samenvallen wat zullen Wij dan samen niet kunnen bereiken? Maar je moet geloven in de liefde. Je weet hoe dikwijls er geschreven staat in de heilige Schrift: “Uw geloof heeft u gered”. Ach mijn kinderen, geloof vast, dan verkrijg je elke genade van Mij. Denk op de eerste plaats aan mijn glorie en jij wilt toch heel graag dat Christus, dat de Kerk verheerlijkt wordt? Vraag het Mij dikwijls. Wat een geruststelling zal het voor je zijn bij het uur van sterven dat je van jezelf kunt getuigen dat je je hebt ingespannen, dat je gezwoegd hebt voor die dierbare heerlijkheid van je Enige. (Heilig Uur eind jan. 1942, DI 3-135)

60. Als je bidt zie dan naar Mij en ga binnen in mijn eeuwige gedachte, anders word je gemakkelijk een prooi van verstrooiing. Denk er aan: Jullie zijn saamhorig. Een goede daad vergroot de schat van de Kerk. Ja, je moet geen gelegenheid voorbij laten gaan om jezelf en andere te verrijken. Zie naar het model van mijn leven. Copiëer dit beeld op de bladzijden die je nog te beschrijven hebt vóór het einde van je leven. Doe dat meer om Mij een genoegen te doen dan om de beloning. Ik ben er altijd en kijk naar jou. Met liefde aanvaard Ik dat plezier om Mij te behagen. Kijk, je moet je over jezelf geen zorgen meer maken als je helemaal opgaat in Mij en denkt aan Mij. Dat straalt van jou uit over allen. at komt niet van jou maar van Mij. Heer, ik beloof en verlang veel, maar wat doe ik eigenlijk in werkelijkheid? Ik ben gelukkig als Ik je beloften en verlangens aanneem, langzamerhand zullen die in daden overgaan. Beloften en verlangens zijn daden in de knop. Nooit moet je moedeloos worden. Denk er dikwijls aan dat Ik er ben. Kan Ik er zijn en je niet te hulp komen? Is het schepsel niet eindeloos dierbaar aan de Schepper? Je moest eens weten… Spits dikwijls je oren, dan zul je Mij horen. Johannes hoorde, toen hij leunde aan mijn borst, geheime dingen; als hij dat gebaar van genegenheid niet had gemaakt, zou hij ze dan hebben vernomen? Ik houd Mij wat terug; jullie moeten de eerste stap zetten. (Heilig Uur, 12 febr. 1942, I 321)

61. Mijn verjaardag. Noem Mij: “Mijn Vader” heel de dag, want Ik heb je gemaakt. Dank Mij. Heb Mij lief omdat Ik je uit niets heb gemaakt. Dank en heb lief wegens je verstand, je geheugen, je vrije wil. Ik gaf je dit allemaal vóór jij Mij iets kon geven. Ik heb je eeuwigheid lief gehad. Jij leeft in de tijd -en die is kort-. Op z’n minst moet je de wil hebben om Mij altijd lief te hebben, als dank voor Mijn overgrote liefde. Ik, God en jij gering en onbetekenend in tijd en ruimte. Noem Mij ook: je Moeder. Een verjaardag is een echt feest voor een moeder. Welke moeder is meer dan Ik! Zie naar mijn tederheid en wat Ik voor je deed! Is er een moeder die haar kind redde zoals Ik je gered heb? Wens dus ook Mij geluk, mijn lieve kind! Wat van jou is, is van Mij -in de ware zin van het woord. Ben je niet mijn adem? Ik ben meer gemeenzaam met jou dan jezelf bent. Heer, ik zou zo graag willen dat mijn ziel nog maar één klank uitbracht van liefde tot U. Je moet altijd naar Mij zien zoals je je richt op een doel. Begin opnieuw… begin opnieuw… begin elke dag opnieuw, vol geduld, zonder dat je ooit reken op jezelf. Je weet: als kleine kinderen naar omhoog willen, klampen zij zich vast aan moeder. Klamp jij je vast aan mijn verdiensten, aan mijn armen, aan mijn hart. (Heilig Uur 26 febr. 1942, III 143)

62.Ik ben niet zoals die vriendinnen die zeggen: “Waarom komt ze zo dikwijls?” Die begrijpen niet dat de liefde steeds weer opnieuw opwelt. Ik wacht altijd met hetzelfde ongeduld op jou, want Ik ken geen grenzen. Ga in de geest binnen in de ontheiligde Kerk van Médan. Kniel in aanbidding naast de vertrapte hosties. Betuig Mij vooral je liefde, die Mij wil troosten. Ik heb de mensen lief: waarom doen ze Mij dit aan? Al die zware vergrijpen zag Ik in de Hof van Olijven. Met veel droefheid veroorzaakt. Als nu bij jou ook een liefdevolle poging tot toenadering op harde wijze wordt afgewezen, sluit je dan aan bij mijn verborgen verdriet. Dan doet Mij dat goed. Want als Ik al zo gevoelig ben voor de haat van mijn vijanden, nog veel meer word Ik getroffen door de gevoelige liefde die Mij wil vertroosten, door de fijne tact van hen die Mij aangenaam willen zijn. Je hoeft niet bang te zijn dat je daarin ooit te ver zoudt gaan. Wij zijn immers één van hart. Nooit word Ik moe om naar je te luisteren als je je hart wijd openzet en jezelf helemaal uitspreekt. Word jij nu ook nooit moe om tot Mij te spreken. Spreek zacht -alsof het donker is- zeker van mijn warme belangstelling. (Heilig Uur 5 maart 1942 , III 144)

63. Zich met Mij verenigen, begrijp je, daar is heel het leven in gelegen. Niets anders dan Ik, het leven van de ziel. Is dat niet heerlijk? Dikwijls merk je mijn werking niet eens. Maar geloof er vast in. Bied jezelf steeds aan voor de vereniging met Mij; dan zal mijn werking krachtiger zijn. Je zult het niet altijd opmerken, maar leg je er ijverig op toe om je altijd innig met Mij door de liefde te verenigen. Zelfs als dat je enige manier van bidden zou zijn, zou je leven niet gewoon natuurlijk meer zijn, maar een bovennatuurlijk karakter dragen. Beantwoord mijn fijngevoelige liefde door jouw fijngevoelige gedachten en de uitdrukking daarvan. Ga met Mij om alsof Ik niet goed zou durven; zet jij de eerst stap. Probeer het maar. Hoe dikwijls wachtte Ik op je, maar je kwam niet. Je herinnert je nog wel dat je soms voorbereidselen had getroffen om iemand die je liefhad te ontvangen en dat die persoon je zei: Ik was het vergeten! Je leed eronder. Maar wat is aardse liefde vergeleken met mijn liefde? Ja, vraag Mij vergeving voor de ontmoetingen die niet doorgingen. Ik zal ze in mijn barmhartigheid vergeten. Ja, Ik sta altijd klaar om te vergeven en jullie aan mijn hart te drukken; dan krijgen jullie weer moed. Verenig je met Mij ook bij de gewoonste handelingen. Altijd ben je mijn kind. Deze dag, deze week, deze maand is vol van mijn liefde net als alle andere maanden en jaren. Ik heb je lief als jij er niet aan denkt om Mij lief te hebben en Ik bereid je genaden voor, waaraan je niet denkt om ze Mij te vragen. Een blik, een gebaar naar Mij en Ik geef je alles, mijn innig geliefd kind. (Heilig Uur, april 1942, III 152)

64. Je hebt niet steeds het gevoel dat Ik bij je ben. Toch verlaat Ik je nooit. Soms kom Ik nog dichter bij je zoals gisteren in de tuin, toen je Mij zei: “Dag, lieve Heer”. Het leek je bijna alsof je Mij hoorde antwoorden. Ik verberg mijzelf om jullie in de gelegenheid te stellen verdiensten te verwerven. Verbaas je je nog altijd over mijn liefde? De enige uitleg is: het is de liefde van een God. Geloof daarom heel eenvoudig in die liefde van een almachtig Wezen dat van een heel andere orde is dan jullie. Geef je over aan zijn liefdevolle en fijngevoelige almacht. Wees als een die overwonnen is door de liefde en die om genade smeekt. Neem mijn liefde om Mij lief te hebben en doe dat met volkomen vertrouwen. Je weet dat het enige wat Ik niet vergeven kan de wanhoop is, want hij die wanhoopt denkt dat Ik wreed en boos ben, terwijl mijn goedheid juist eindeloos is. Wat betekent: eindeloos? Dat er nooit een eind aan komt, dat het net is alsof Ik altijd pas aan het begin sta van mijn goedheid. Hoe weinigen die daaraan denken! Maar wat een schuilplaats voor de ziel! Ik ben altijd in de weer om te helpen. Geen dienaar zou trouwer tot je beschikking kunnen staan. Ik ben trouw en voorkomende. Als beloning vraag Ik enkel dat je Mij een beetje liefde betoon en met vriendelijke ogen naar Mij opziet. Want Ik zie graag dat mijn kinderen aan Mij denken. Dat is reeds een stil gebed. Denk daarom soms aan Mij, maar liever vele malen per dag en in de nacht en zeg Mij dan: “Ik leef alleen nog voor U. Zonder U is het leven mij niets waarde”. Wens Mij de liefde van de mensen toe en de glorie van mijn naam en van die van mijn Vader. Zet je in voor mijn belangen zonder te letten op die van jezelf. Jullie zijn uit mijn schoot voortgekomen. Verlang nog alleen om er voor alle eeuwigheid in terug te keren. Wees als een balling, als een die verdwaald is op de wegen van de aarde. Denk alleen aan de hemel waar Ik op je wacht om ons bruiloftsfeest te vieren. Zeg Mij hoe ongeduldig je ernaar uitziet en dat je toch onderworpen bent. Je zou naar Mij toe willen snellen, maar mijn bevel weerhoudt je. Hevig verlang je naar Mij, maar altijd blijf je één van wil met Mij. Je diepe ootmoed zal je meer en meer reinigen van de vlekken van je zonden. En zo zullen je laatste dagen voorbijgaan… alles zal voorbijgaan.. en dan kom je… (Heilig Uur 23 apr. 1942, III 153)

65. “Nu ben ik geheel bekleed met de verdiensten van mijn Bruidegom. Heer, maak in mijn hart een liefdesnestje”. Overal bij Mij zie je de liefde: in de wonden van mijn voeten, in de wonden van mijn handen, in de wonde van mijn Hart en in al de wonden van de geseling en die welke je niet ziet: de wonden, die de zonden van de mensen van alle tijden Mij toebrachten… Al die wonden tonen de liefde van een God die “verliefd” is op zijn schepseleen. Ik heb het je gezegd: de dwaasheid van God, van Wie elke gevoelsbeweging aanbiddelijk en volmaakt is. Sluit je armzalige kleine liefde aan bij de liefde die de Mensenzoon de Vader aanbiedt. Zo kunnen Wij samen geweldige dingen doen. Je staat er verbaasd over dat Ik jou nodig heb? Denk dan aan wat sint Paulus zegt: “Wat ontbreekt aan het lijden van Jezus Christus”: jullie medewerking. Terwijl je mijn liefde, die leeft in jou, beschouwt, zul je jouw liefde doen toenemen en die dan aan Mij toevertrouwen om haar te vermeerderen. Heb je Mij niet dikwijls gevraagd: “Wat moet ik doen om de liefde in ons te doen groeien?” Kijk dikwijls nar de Mijne en bid. Wat zou je anders in dit leven moeten doen? Is er een heerlijker doel? Heb Mij overal lief. Heb Mij altijd lief en vooral; wordt het nooit moe! Als je het antwoord niet gewaar wordt, weet dat het antwoord je gegeven wordt. Later zul je dat zien. Heb lief als een klein kind en als een bruid. Heb de Liefde lief. ( Heilig Uur 30 apr. 11942, III 155)

66. Ik zei: Wat gelukkig dat U een Dwaas van liefde bent, want dat verschaft ons de vreugde om zó bemind te worden. Weet je hoe gemakkelijk het is God te dienen in het domein van de liefde? Ga daarin binnen bij wijze van antwoord en alles zal gemakkelijk voor je zijn. Je zult je herinneren wat Hij voor je heeft gedaan, voor jou, onwaardige, en rekening houdend met de ruimte die de vergelijking je laat, zul je iedere dag een royale overmaat geven zonder te tellen, zonder op je eigen belang te letten, maar alleen op het Zijne. Je weet hoezeer Hij de minste inspanning voor Hem beloont. Doe dus alles voor je God. Er zijn geen uitzonderingen: Hij neemt jou helemaal in iedere omstandigheid. Aarzel niet om je in de loop van de dag aan te bieden als een voortzetting van de morgenopdracht en met z’n tweeën zullen Wij voor de Vader een lied van liefde zingen waar Hij als een kenner naar zal luisteren, ook al zul je er zelf niets van waarnemen. Leg je er alleen op toe om liefde te betonen en je zult je doel bereiken. Maak alles tot liefde vanwege jouw Liefde: Ik. (Heilig Uur 7 mei 1942, III 157)

67. Heer, van dwaasheid in de liefde gesproken, is die er ook niet van mijn kant om U lief te hebben zonder U te zien? Zou de dwaasheid van de liefde van het schepsel ooit gelijk staan met die van een God? Wees niet bang dat je te ver gaat. Zoek Mij. Roep Mij. Je zult Mij vinden. Ik zal je antwoord geven. Als jij mijn bruid bent, zal Ik laten zien dat Ik je Bruidegom ben. De bruid moet weten dat zij verblijdt; dat moedigt haar aan zoveel mogelijk lief te hebben. Krijg nooit genoeg van Mij. Maar als je steeds weer liefde opvat, zal de manier waarop je die uitdrukt telkens weer nieuw zijn. Maak je niet ongerust als je mijn stem niet hoort. Nooit moet je denken dat Ik ver van je vandaan ben. Ik woon in je, met de Vader en de heilige Geest. Bied je aan Ons aan. Geef jezelf over zonder het helemaal te begrijpen. Ontdoe je van je eigenliefde. Alles wat je hebt komt van Mij! Je weet hoezeer Ik de vrijheid van de mens eerbiedig. Ik wacht af. Ja, later, als je mijn liefde begrijpen zult, wat zou je dan graag terugkeren naar de aarde, alleen maar om -al was het een enkel ogenblik- Mij te verkiezen en voor Mij te lijden tot de laatste dag. Weiger Mij nooit iets. Zeg: “Dierbare Bruidegom, net zoals U wilt”. Wat zal Ik gelukkig zijn. Laat deze gedachte je helpen. Wees één met Mij zoveel je maar kunt. Kom steeds dichter bij Me; gooi alles van je af wat Ons zou kunnen scheiden zoals gebrek aan hoop en vertrouwen. Het is goed om te hopen. Hoop dat je heilig wordt. Het is mogelijk want Ik vraag iedereen om heilig te worden. Vertrouw daarom op mijn hulp. Roep Mij dikwijls aan, meer nog dan tot nu toe. Je mag gerust telkens weer vragen. In het rozenhoedje herhaal je steeds weer hetzelfde gebed. Dat is ook nodig, want jij, arm wezentje, staat voor de Oneindige. Verenig je gebed met mijn nachtelijke gebeden tot de Vader. Laat merken dat je een vriendin van van Christus en dat je alles zegt en doet voor Hem. Alles, alles wat je doet of zegt voor Hem, of aan anderen om Hem, dat vergeet je. Maar alles blijft voor altijd in Mij voortleven. Je zult het eens terugvinden, juist zoals je het Mij gaf. Wees altijd heel dicht bij Mij. Laat dat jouw teken van liefde zijn. ( Heilig Uur 21 mei 1942, III 158)

68. Ik zei: Eer aan U, Vader, Zoon en heilige Geest, Die in mijn hart wonen Vraag dikwijls om onze glorie; want onze glorie, dat is jullie liefde. Wat zou Ons meer kunnen verheerlijken dan de liefde van onze kinderen? Wat zou Ons gelukkiger kunnen maken? Kijk: alles wat Ik aan de mensen vraag is ter wille van hun eigen geluk. Maar ze begrijpen het niet en behandelen Mij als een veeleisend Heer: Mij de Tederste! Wat dankbaar ben Ik hen die Mij troost bieden voor dit schuldig onbegrip en deze onverschilligheid, die minachting. Troost Mij door Mij alle te geven wat in je is, door Mij te laten handelen en spreken door jou, terwijl jij alleen denkt aan Mij in jou, aan Mij alleen aan wie je leven gewijd is. Leven voor iemand is erg fijn, maar leven voor je God dat gaat alles te boven. Probeer. Ik zal je helpen. Probeer. Degenen die je morgen ontvangt, zul je die in mijn Naam ontvangen? In zuivere broederliefde? Om e goed te doen? En als het gaat om dat wat goed is voor jezelf, doe het om Mij te behagen, want je weet dat Ik je heiliging wens. Zou je hart niet aan al mijn verlangens tegemoet komen? In de liefde is alles wederzijds. Jij neemt Mij in jouw plaats en Ik neem je op in Mij. Het is zo eenvoudig en zo goed! Maar hoe dat aan de mensen duidelijk te maken? Bid daarvoor. Geef die arme mensen in handen van mijn Moeder, ook dat arme Frankrijk, dat Ik oproep en dat Mij ontvlucht. Mijn Moeder bereikt zoveel waar jullie niets kunt bereiken. Geef jezelf aan Haar, dan zal Zij je heiligen en de Geest aanroepen. ( Heilig Uur 4 juni 1942, III 160)

69. Als je mijn pracht eens kon zien in het tabernakel, mijn macht en mijn zachtmoedigheid… en de hofhouding van liefde die de engelen met vurigheid voor Mij vormen! Wat een gevoelens van eerbied en nederigheid zou je dan hebben. Je zou bevend naar Mij verlangen en dat verlangen zou steeds toenemen. Dan zou je zien dat alles wat Mijn liefde niet is, onbelangrijk is. Je zou beseffen dat je grootste genoegen zou zijn, Mij een genoegen te doen. Wat Ik niet ben, zou je zelfs het aankijken niet waard vinden. Want Ik ben de aantrekkingskracht zelve. Ik ben de hemel. De hemel is in het tabernakel. Aanbid met allen van daarboven, heb Mij lief met hen en prijs Mij, nooit zul je overdrijven. Alles wat je hebt, heb Ik je gegeven. Al mijn verdiensten zijn voor jou. Alleen de Vader kent ze. Laat je gedachten steeds dieper graven in de verborgen, eindeloze schatten. Laat deze ontdekking in jou de liefde zozeer doen branden als je niet voor mogelijk zou hebben gehouden. Zeg: “U, Heer, was het. Dat ik dat toch niet begreep. Het beste in mij bent U altijd”. Als je zo tot Mij spreekt ga Ik voort met je te overladen. Mijn Hart is overvol: geven is een verlichting voor mijn Hart. Er is van jouw kant maar heel weinig nodig om het te laten overvloeien -je moest eens weten! Weet dus hoe machtig jullie zijn, mijn kinderen. Probeer Mij wat beteer te leren kennen en maak je er geen zorgen over dat je je woorden slechts kunt stamelen. Ik zal aanvullen wat ontbreekt. ( Heilig Uur 25 juni 1942, III 168)

70. Toon jezelf aan Mij, stal je armzaligheid voor Mij uit zoals de zieken dat deden in Judea als Ik voorbijkwam. “En Hij genas allen”. Vertel over jezelf en vraag Mij om je te helpen. Wek je geloof op en je vertrouwen. Doe een beroep op de dwaasheid van Mijn Liefde. Zeg dat je daaraan met een andere dwaasheid wilt beantwoorden. enk aan Sint Franciscus van Assisië, de heilige Missionarissen en Martelaren. In de ogen van de wereld leken zij belachelijk en dwaas. Alle wereldse zaken betekenden niets voor hen, want zij waren ondergedompeld in de liefde van hun Verlosser. Kom zonder te aarzelen met grote stappen naar Mij toe. Je zult rijkelijk beloond worden, want Ik wil niet bij jullie in de schuld staan -ook al ben Ik jullie eigenlijk niets schuldig. Blijf in je gedachten altijd bij Mijn gedachten. Doe alles voor mijn oplettende liefde. Laat het ondenkbaar zijn dat je gescheiden zoudt worden van je Bruidegom. Bedenk woorden, gezangen en gebeden, net zoals ze in je geest opkomen. Wees een echte gezellin voor Mij, Ik ben jouw metgezel; vanaf je geboorte ben Ik altijd bij je geweest en zelfs vóór je bestond dacht Ik met tedere liefde aan je. Dank God voor alle liefde die van Hem naar jou uitging, en zoek naar een manier om eraan te beantwoorden, terwijl je Mij vraagt om je te helpen. (Heilig Uur 16 juli 1942, III 173)

71. Ik ben er en verwachtte je. Als je ’s morgens te communie bent gegaan, verwacht Ik in de loop van de dag je korte dankbezoek. Heb Ik dit niet verdiend? Denk je eens in: de heilige communie te hebben ontvangen en niet eens “dank u wel” te zeggen… lijkt dat niet onhartelijk? Ik heb Mezelf helemaal gegeven aan mijn kinderen… wie wil mag Mij hebben. En wie Mij ontvangt ontvangt heel de hemel, want de hemel dat ben Ik. Nooit moet zo’n gunst iets alledaags voor je worden. Laat het altijd een eerste heilige communie zijn. Pas geleden wist je niet goed hoe je je periode van wakker liggen moest gebruiken. Lat het een roep van liefde zijn naar de heilige communie die je de volgende morgen zult ontvangen. Laat je hart Mij tegemoet komen. Geef Mij de liefste namen, ook al ben je al weer bijna ingeslapen. Moge je diepste innerlijk van je beven van verlangen naar de heilige Hostie, nar Mij, die voor je klaar staat sinds het Laatste Avondmaal. Deze heilige communie brengt de genade met zich mee voor jou, die er gisteren niet waren, en die er ook morgen niet zullen zijn. Mijn liefde is onmetelijk en veelvoudig. En vertrouw Mij je arme gesteltenis toe. Je lijdt er onder dat je zo armzalig bent. Zie jezelf als een arme vrouw die haar schamele kleding toont aan de Heer van het Paleis, en die een nieuw gewaad krijgt dat er prachtig uitziet. De Heer van het paleis zou het haar zeker niet hebben geschonken, als ze niet gekomen was om haar ellende te tonen. Maar nu is Hij vol medelijden en Hij verwacht niet eens dat een bede om hulp in woorden wordt uitgedrukt. Zo is zijn fijn gevoel. Hoe dikwijls heb Ik je die al doen gevoelen. Denk eens terug. Nauwelijks had jij een eerste stap gezet of alles kwam op je af in zo’n overvloed, dat je zei: “Dat moet Hij zijn”. Ja, denk dikwijls aan Mijn aanwezigheid vol liefde. Ik ben overal. Leg je hoofd op mijn Hart… maar daarmee doe je Mij toch een genoegen. En ben jij er ook niet gelukkig mee? Nu dn… Ach, als je de Gave Gods eens begreep en wist wie het is die tot je spreekt! Kom dus naar Mij toe en breng anderen in je mee. Kan Ik niet op afstand genezen? Noem ze Mij maar op. Sommige geneesheren hoeven niet eens de zieke te zien, maar als jij Mij over hen spreekt, zie Ik ze. Ben Ik niet de grote Geneesheer? Ja, ook jou wil Ik genezen van je zwakke geloof, van je leven meer naast Mij dan in Mij. Ook wik Ik je genezen van je beperkt zicht op Mijn feitelijke aanwezigheid. Zeg tot jezelf: Mijn grote Vriend, mijn Bruidegom, is niet afwezig. Ik kan Hem alleen niet zien of aanraken, maar Hij is er met de dwaasheid van Zijn liefde en dan neem je de liefde van Mij om die als jouw liefde aan Mij aan te bieden. Wil je dat doen? Tot vannacht.. Tot zo meteen … Tot altijd door. (Heilig Uur 23 juli 1942, III 174)

72. Verander Uw gedaante! Verander Uw gedaante voor mijn arme ziel! Zie meer naar Mij op, met grotere liefde. Dan zul je zien dat Ik jou altijd lief heb. Geloof vooral. Verwek dikwijls akten van geloof in mijn tegenwoordigheid, in mijn macht, bijzonder in mijn liefde, mijn arme, tedere, zo miskende liefde. O, probeer har blij te maken: je hebt er zoveel gelegenheid toe… en Ik aanvaard dat alles met zoveel tederheid! Omdat Ik de Vader ben, de Bruidegom, mag je niets achterwege laten: draag zorg voor mijn Hart. Mijn Gabriëlle, wat een opdracht, zorg te dragen voor mijn Hart. (Heilig Uur 6 aug. 1942, III 176)

73. Ik bood Hem een bloem aan om die op zijn tunica te spelden. Ja, denk overal aan Mij, want Ik ben overal en Ik heb zo graag dat je aan Mij denkt! Ben jij niet altijd in Mijn gedachten? Dus kun je Mij nooit verassen, want altijd ben Ik er en wacht Ik op je. Wat een blijde ontmoeting! Als men van elkaar houdt duurt elke scheiding lang. Maar stel je nu eens voor dat de ware ontmoeting voor eeuwig echt gekomen is. Denk er dikwijls aan. Bereid je ziel al voor op een uitzinnige vreugde vol dankbaarheid. Je weet: Ik heb de zonden van de wereld op Mij genomen. Jet weet hoe je je meester kunt maken van Mijn verdiensten. En dan zou je Mij niet “dank u wel” zeggen? Jullie zijn Mijn leven, jullie komen voort uit Mij. Blijf in Mij met heel je vertrouwen. Waarom zou je niet blij zijn dat je afhankelijk bent van je beste Vriend? En ben Ik niet heel wat meer dan een vriend? Ik, je Verlosser. Heb je iets kostbaarders dan het leven? Geef Mij dus jullie leven. Ook al hebben jullie het gekregen, toch aanvaard Ik het als een dierbaar eerbewijs, mijn kinderen. Je zult het voor eeuwig in Mij terugvinden. Dan pas zullen jullie het leven begrijpen dat wederkerig uitgewisseld wordt tussen God en zijn schepsel. Nader nu al tot Mij, ook al begrijp je het nog niet. Geef je geheel aan Mij over. Wees niet bang dat Ik je verpletter onder Mijn macht. Ik houd je immers aan mijn Hart gedrukt. Als je eens wist hoe mijn kracht jouw zwakheid eerbiedigt! Mijn armen zijn al wijd open, zelf nog vóór jij je armen naar Mij hebt uitgestrekt. Mijn ontroering gaat aan die van jou vooraf, want de Liefde staat op de uitkijk. (Heilig Uur 27 aug. 1942, III 178)

74. Waarom zou je zuinig zijn met het aanbieden van diensten aan je naaste? Denk eraan dat Ik het ben die jij in hen dient. Dat zal je aanmoedigen. Moed heb je nodig wil je een heilige zijn. Verlies het doel niet uit het oog. De heiligheid, d.w.z. binnen mijn bereik blijven. Mij volledig toebehoren. Geloof Mij: het is zo eenvoudig. Als het niet binnen je bereik lag, zou Ik je het niet vragen. Beleef het ogenblik van nu heilig in mijn liefde, dat is alles. Weg met zorgen, fantasieën, verwikkelingen. Geef eenvoudig je ziel aan Mij, de Eenvoudige. Geloof je ook niet dat Mijn gebed in de Hof van Olijven heel eenvoudig was? En daarna, in handen van de mensen tot op het kruis, geleek Ik toen op een God? Zo ook is jullie enige grootheid: de liefde in je binnenste. Er is niets van te zien. Je kunt altijd in mijn Hart blijven, niemand weet er iets van, maar het verheerlijkt de Vader. Gaat het inwendig leven niet vóór het uitwendig leven? Moet het inwendig leven niet heersen over het uitwendig leven? De koningin en de dienares. In de wereld gebeurt het omgekeerde: het leven van de zinnen in plaats van het buiten-zinnelijke leven. Mij vinden in het onzichtbare. Verzuim niet alles bovennatuurlijk te maken, je nachten en je dagen. Niet jij bent het die in je leeft, maar Ik. Aanbid en dank. En als Ik je vraag om eenvoudig te zijn, dan geldt dat vooral in betrekking tot Mij. Denk niet dat je voor Mij een taal moet spreken of dingen moet doen die uitgaan boven het gebruikelijke in jullie taal of handelwijze. Wie is als God dat Hij de mensen zo nabij is! (Heilig Uur 10 sept. 1942, III 18A)

75. Hoe zou Ik tot je kunnen spreken als je je niet tot luisteren zet? Mijn hart vloeit over. Wil jij zo goed zijn deze overvloed op te vangen, met het verlangen om deze over alle mensen uit te gieten. Ga Ik niet iedereen tegemoet? Wie helpt Mij om de ontmoeting met de mensen tot stand te brengen? In het evangelie lees je: “Laat de kinderen tot Mij komen” Nu zeg Ik: Help Mij om allen die Mij niet kennen bij Mij te laten komen, ook allen die Mij biet willen kennen. Allen verwacht Ik meet vurige liefde. Zeg het hun. Breng Mijn boodschappen over, jij die zoveel beter weet. Wanneer ze berouw hebben zijn ze in Mijn Hart. Jullie kennen het Hart van jullie Verlosser niet voldoende. Doe Mij de eer aan dat je Mij de grootste liefde en barmhartigheid toekent, de verrukking van een volledige vergeving en dat alles in overvloed en zonder dat Ik iets terugverlang. Als Ik fouten heb vergeven, ben Ik ze ook vergeten. Ik sla mijn witte mantel om jullie heen. (Heilig Uur 17 sept. 1942, III 182B)

76. Onthecht je meer aan de aardse zaken. Nadert immers niet het ogenblik van de ontmoeting voor jou en voor Mij? Mijn waarschuwingen (ik was flauw gevallen in de kerk) doen je niet denken aan de drie grondslagen vóórdat het doek van het toneel open gaat? Bereid je blij en vol ijver er op voor om op het andere toneel te verschijnen. Laat een ongeduldige liefde zich van je meester maken, ongeduldig om eindelijk het voorwerp van je droom -de schoonste droom die je maar hebben kunt- te bezitten. Tegelijk met de zekerheid dat die droom nog ver zal worden overtroffen. En Ik zal naar je roepen luisteren, Ik zal je laatste offers aannemen, Ik zal zien dat je verlangt naar de vereniging. Is dat eerste samenzijn niet als de ontknoping van een “goddelijk blijspel”? En is het niet de moeite waard dat je jezelf er liefdevol op voorbereidt? De ziel die Mij tracht te behagen, behaagt Mij reeds nu. Ik zal die ziel met de liefdevolle ogen aanzien waarop zij hoopt. Bij je heilige communie moet je voortaan aan Mij vragen om je verleden te herstellen. Bij de heilige communie verbreid Ik Mij in al je vermogens en Ik zal volgens je verlangens alles herstellen, want Ik blijf je Broer, die je verlost. Mijn liefde staat nooit stil en nooit kom Ik zonder iets in je uit te werken. Zeg Mij dan dank voor wat Ik van je maak, en geef je aan Mij over met het verlangen dat in jou niets moge ontsnappen aan Mijn omarming. Bid, terwijl je rust aan Mijn Hart: “Mijn enige Liefde, geef mij, om die aan U te geven, elke dag één zondaar”. (Heilig Uur 24 sept. 1942, III 183B)

77. Ik zei: We zijn zo alleen met ons tweeën alsof we ons hadden opgesloten. Bid heel deze Rozenkransmaand tot mijn heilige Moeder, O.L.Vrouw van Liefde. Zeg: “Onze Lieve Vrouw van Liefde, schenk ons de liefde”. Om vooruit te komen op de weg waarlangs je gaat… wat zou je alleen kunnen? Laat je dragen door sterkere armen, net als toen je nog klein ws. Je hoeft je er niet voor te schamen dat je zo zwak en onvolmaakt bent. Denk nog bescheidener over jezelf -Ik zal je er te meer om liefhebben. Nooit moet je de weg van het geestelijk kindschap verlaten. Laat je vertrouwen zo groot mogelijk worden. Kun je vertrouwen hebben? Denk eens na: vind je niet dat Ik vertrouwen verdien? Mijn vriendin, geen grenzen stellen aan je gevoelens jegens Mij. Ik stel geen grenzen aan de mijne voor jou. En kom dan zo, langzamerhand, met een hart vol liefde, tot het ogenblik van de dood. Je moet daar een mooiere naam aan geven. Noem hem: de Ontmoeting. Rijk Mij je armen, ook al onderscheid je Mij nauwelijks in het halfdonker van de tijd. Reik Mij de armen. Het ontroerend verlangen van een ongeduldig hart, dat Ik in het mijne sluit. Heer, ik kan mij maar heel onbeholpen uitdrukken. Wilt U mijn kindertaal door uw engelen in verzen laten uitdrukken? Terwijl Ik ernaar luister maak Ik het subliem. (Heilig Uur, 8m okt. 1942, III 185)

78. Heer, ik voel me verlegen. Is men verlegen bij zijn Vader of bij de Bruidegom? Is er tussen ons niet een volledige overeenstemming? Ik ken je toch door en door. En als Ik je helemaal ken, kun je je toch niet verlegen voelen. Laat Mij maar begaan en laat maar met je begaan. Open je hart met liefde en zeg: “Neem alles, mijn God”. En zo zal het goed zijn, want het is vanzelfsprekend dat alles voor Mij is. Dat zul je later begrijpen. Ik vraag alles. Ik heb recht op alles. Het zou een ramp voor je zijn iets voor jezelf achter te houden, hetzij in het geestelijke of in het tijdelijke. Alles komt van Mij, bedenk dat. Geef Mij wat Ik je gaf en met inwendige blijdschap. Vanmorgen zag je dat een offer dat je blij brengt al geen offer meer is. Wat je weigert, valt zwaar. Men sleept het met zich mee. Neem je kruis op je schouder en ga op weg, dicht bij Mij, almaar dichter bij Mij. Als je gedachten naar Mij uitgaan, is het of je Mij in de ogen ziet. Doe het vol liefde, vol vertrouwen. Ook Ik vertrouw op jou, hoe gering je ook bent! Terecht kun jij dus vertrouwen op Mij, de oneindig Machtige. Bedenk dat Ik je alles kan geven, maar Ik houd ervan dat je er Mij om vraagt, en dat Ik je hart hoor kloppen van blijde verwachting; jullie zijn immers mijn zeer geliefde kinderen. Ik dacht aan de kortstondige vriendschappen van deze wereld. Ik ben er voor altijd. Jullie laten Mij in de steek, maar Ik jullie nooit. Ik wacht op de kruispunten van de wegen op jullie, zoals toen, op de leerlingen van Emmaus. Heel dikwijls blijf Ik alleen, want degenen op wie Ik wachtte namen een andere route. Maar Ik blijf ze in het oog houden, want Ik hoop dat ze Mij op het ogenblik van de dood nederig hun armen toesteken. Welk een vreugde voor hen en welk een vrede! Zij slapen in aan mijn Hart. Soms is hun slecht leven helemaal uitgewist; het heeft Mij mijn Bloed gekost. Bid om zulke bekeringen. Je doet er Mij zo’n groot plezier mee! ( Heilig Uur 22 okt. 1942, III 187)

79. Been je niet blij dat je de dag in drie delen hebt verdeeld? ’s Morgens ben je met de Vader, ’s middags vraag je Hem om je te geven aan de Zoon. En voor de avond en de nacht geeft de Zoon je aan de Heilige Geest. Een heel goede dag! Geef jezelf rekenschap van deze drievoudige en éne genade! Waardeer zoveel mogelijk het onderkomen dat iedere persoon van de heilige Drieëenheid je elke dan aanbiedt. En terwijl de Drieëenheid jou met gaven overlaadt, bied jezelf geheel aan. Verschijn niet meer in je eigen naam. De heilige Drieëenheid zal je doen handelen. Jij hebt niets dan gebreken. Het goede dat je doet is maar half. Al het goede in je dat is de oneindige Persoon die in je woont en je beweegt. Je herinnert je enkele zonden van je vorig leven, maar je ziet niet alles. Wij zien alles tegelijkertijd en toch wonen Wij in je en hebben je eindeloos lief. Verootmoedig je. Dank de Barmhartigheid en heb Ons lief met onze Liefde. Jouw liefde is zo zwak. Wat Jezus heeft, behoort jou toe. Wat een schat! Je bent rijk om God te eren. Verlang je niet dat God zijn vreugde vindt in je hart? Bekleed je vol vertrouwen met Christus. Geloof met heel je hart, heel eenvoudig. Zo zien Wij graag het hart van onze schepselen. O! dochter van de heilige Drieëenheid, ga altijd verder vooruit, niet uit eigen kracht, maar door die van Ons. Altijd verder. Stijg vandaag hoger dan gisteren. Bemin aan de bron. Verheerlijk de glorie. Dring door in de geheimen die Wij vurig verlangen om te openbaren. Het eind van de tijden nadert. Een nieuwe heiligheid hebben Wij nodig. Alles moet worden vervuld. Men mag niet zeggen: “De eeuwen zijn voorbijgegaan en God is niet geprezen op deze of gene wijze”. God zal gediend zijn op alle mogelijke, zeer uiteenlopende wijzen, maar die samen één geheel uitmaken, zoals vele bloemen één kroon vormen. Volg dus je weg zonder dat je je verbaast over die weg. Adem er de liefde in. “Hebben jullie mijn Welbeminde ontmoet? Zeg me waar jullie Hem hebben gezien”. Aldus in het Hooglied. En Magdalena: “Zeg me waar u Hem hebt neergelegd, dan zal ik Hem weghalen”. Zo ook, mijn vriendin, zoek Mij bij elke handeling van je dagelijks leven en neem Mij mee naar je binnenste. De dagen worden kort… We moeten niet meer uit elkaar gaan. Is het niet goed voor twee broers om samen te wonen, voor man en vrouw om in één huis te wonen, o mijn heel kleine ziel…. (Heilig Uur 29 okt. 1942, II 199)

80. Begrijp goed, al ben Ik niet meer op aarde, je naaste is er wèl en je verlangens om Mij lief te hebben. Mij gastvrij te ontvangen. Mij te dienen en Mij een plats van rust te geven -zoals Martha en Maria deden- kunnen gerealiseerd worden in de persoon van de naaste. Als allen voor jou de persoon van Christus zouden aannemen, wat zou je dan aardig voor hen zijn. Denk daaraan en wees niet zuinig met je liefdevolle woorden en daden, want Ik ben het die ze ontvangt. Ik heb vele antwoorden voor degenen die proberen Mij te behagen. Verbaas je er niet over dat het zo langzaam gaat met je pogingen om één te worden met Mij. Maar vraag steeds de hulp van boven. Je doel ligt daarboven en je hart moet zich bezighouden met wat boven ligt. Word het niet moede om altijd weer daarheen op te stijgen. En komt de tijd niet nabij dat je daar aankomt? Is het niet nodig dat je inniger en veelvuldiger contact hebt met het hiernamaals? Als je een reis gaat maken die nauwkeurig is bepaald, wil men hem dan niet graag vooruit beleven en ervan genieten? Vraag om te mogen vertrekken -het is immers om de Bruidegom tegemoet te gaan- : “Het wordt tijd dat we elkander zien! Wanneer laat U me de liefelijkheid van Uw aanschijn zien? Heb ik nog niet lang genoeg gedwaald in de woestijn? Mag ik deze koude, dorre aarde verlaten om me in Uw armen te werpen? Verlevendig mijn verlangen. Verhaast mijn pas. Niets is er wat mij nog vasthoudt. Laat mijn ziel ontsnappen aan mijn lichaam en moge de adem die U mij heeft gegeven zich gaan verliezen in Uw goddelijk Wezen”. Ik zal naar je luistern, want ook Ik bereid de ontmoeting in jou voor. Je zult klagend vragen: “Waar is mijn Welbeminde”, want nog zie je Mij niet. Toch ben Ik er. Ik ben overal. Wees stil-oplettend. Bied jezelf aan de Vader aan, bekleed met Mijn verdiensten. Smeek de liefde af van de Geest van Liefde en geef je onvoorwaardelijk over zoals Ik op Golgotha. (Heilig Uur 12 nov. 1942, III 189)

81. Richt je dikwijls tot mijn gevoeligheid, want Ik ben zeer gevoelig. De meesten denken dat Ik onverschillig ben en op een afstand. Ik ben jullie meer nabij dan jullie jezelf. En alles wat jullie Mij met tedere liefde zeggen is een vreugde voor mijn Hart. Geloof dat vast, dan zul je meer naar Mij toekomen, ook al zie je Mij niet. Maar als je met zo’n vertrouwen gelooft, verwerf je grote verdiensten voor jezelf en voor anderen. Het is zo gemakkelijk om je te richten tot Mij, als tot de enige liefde van je hart. Een blij opzien naar Mij betekent veel voor Mij en hoe eenvoudig is het. Geef. Het is net of Ik bedel. In Mijn liefde neem Ik alles te baat. Geef aan die wachtende Bedelaar; je hebt Hem lief. Later worden de rollen verwisseld. Dan ben Ik het die geef en alles wat je Mij gaf, zul je in mijn gaven terugvinden. Zo kunnen we een voortreffelijke ruilhandel plegen! (Heilig Uur 19 nov. 1942, III 190)

82. Als je bij Mij binnenkomt, in de kerk, laat dan alle zorgen en beslommeringen bij de ingang achter. Je bent bij je beste Vriend. Wat zou je dus kunnen overkomen? Denk aan Mij; denk eraan Mij lief te hebben en te troosten. Zeg Mij alle wat je maar aan liefs en hartelijks kunt bedenken en wat het oor van je Bruidegom waardig is. Zeg Mij maar alles. Ik luister aandachtig. Is er iets meer geheim dan het samenzijn van ons tweeën? Wie zou ons kunnen horen? Zelfs de engelen niet. Ik ben zeer discreet. Stort je uit in blijde liefde. Niemand hoort wat je zegt. Ga eens verder dan de woorden die je gewoon bent te zeggen. Je innige woorden zullen geurige bloemen voor Mij zijn. Geef Mij wat Ik verwacht van je. Blijf innig verenigd met Mij. Het is niet zo moeilijk om Mij te behagen -als je eens winst! Ik ben een heel klein rechtertje, gebonden door de liefde. (Heilig Uur 26 nov. 1942, II 191)

83. Ik groette Jezus in de Hostie. Wees er van overtuigd dat Ik al Hostie (offerande) was in de Olijfhof. Sluit je bij Mij aan en zeg: “Mijn arme Liefde, ik ben vlak bij U” en Ik neem je op in mijn Hart. Samen bieden wij ons aan de Vader aan. Ik heb jullie zo nodig in de Olijfhof! Ik was in mijn uiterste droefheid zo alleen! Ja, bid daar, in mijn Hart, voor de zondaars en geloof vast dat je er zult redden, want mijn verdiensten zijn eindeloos. En zul je je niet verheugen dat je Mij mag helpen? Man en vrouw zijn gelukkig als ze samen arbeiden. Dan hebben ze de kans om elkaar op een andere manier hun liefde te verklaren. Soms kijkt de echtgenote alleen toe bij de arbeid van de echtgenoot. En hij vindt zoveel moois in de liefdevolle aandacht van zijn echtgenote dat hij haar graag de helft van het werk toeschrijft. Maar kan een aards echtgenoot zozeer liefhebben als Ik? Alleen wie geleden heeft weet lief te hebben. En wie heeft zo geleden als Ik? Laat niets van wat je te lijden hebt ontsnappen aan onze gezamenlijke inspanning. (Heilig Uur 3 dec. 1942, III 192)

84. Beschouw en betreur aan mijn voeten al de zonden van het afgelopen jaar. Je ziet hoe klein je nog bent. Reken dus op je grote Vriend! Wees blij dat Hij zo sterk is. Je weet dat Hij je helpt als je het Hem vraagt. Wees als een klein kind vol vertrouwen. Ja, jullie vertrouwen: dat zien We zo graag! In de hemel en in het vagevuur kun je niet meer de verdienste hebben dat je vol vertrouwen bent. Het is een vreugde op aarde. Geef Ons dat vertrouwen. Je wilt Ons toch graag een genoegen doen? Je ontwaakt in de Vader en slaapt in in de heilige Geest. Luister goed naar wat Hij je zegt vóór het inslapen, dan is er geen afleiding van buiten. Geef je over aan dit gelukkige samenzijn. Daarin moet je al je vertrouwen stellen, net alsof je elke dag een repetitie houdt voor onze ontmoeting bij je dood. Wees blij, want Ik ga komen. Je hart moet bonzen van vreugde. Dat kloppen van je hart hoor Ik vol liefde aan. “Het is mijn bruidje dat naar Mij toekomt!” Ik zal de lofzang zingen waartoe haar lippen niet meer in staat zijn. Ook moet je eens terugzien op al de genaden van het afgelopen jaar. Zeg “dank-u-wel” aan mijn Barmhartigheid voor de allerarmste. Wees diep ootmoedig en houd je aan Mij vast. (Heilig Uur 31 dec. 1942, II 200)

Heilige Uren 1943

85. Ik zag Hem wenen in de Hof van Olijven en vroeg Hem zijn tranen te laten vloeien in mijn hart. Ik zag bij momenten de opbeuring die mijn vrienden Mij in de loop der tijden zouden geven. Ik zag hun groot verlangen om in Mijn plaats te lijden en Ik richtte op hen de verdiensten van mijn vreselijke doodstrijd, want Ik overzag heel het wereldgebeuren vanaf de eerste tot de laatste mens: welk een drukkend gewicht, voor iemand die dat moet uitboeten. Voor Mij passeerden toen de rij van alle misdaden, alle verleiders, alle ondankbaren, al degenen die er nooit over dachten om Mij lief te hebben! Maar is het niet vanzelfsprekend om iemand lief te hebben die je gered heeft uit een gevaar? En Ik heb jullie gered van de hel. Waarom houdt men niet van Mij? Aan hem die liefheeft wordt alles vergeven. Weer vraag Ik het je: men moet geloven in de liefde van Christus, anders doe je Hem leed aan. Zou het jullie geen leed doen als jullie vriend je zou zeggen: “In jouw liefde zit alles scheef!” Jullie zouden gekwetst en op je hoede zijn. Dikwijls ook verhindert jullie gebrek aan geloof in mijn liefde dat Ik jullie mijn genadegaven schenk, uit vrees dat Ik jullie ondankbaarheid vererger en dan wacht Ik af… Maar als jullie dan om mijn hulp roepen, ja, dan ben Ik er, gereed om jullie, mijn arme kinderen te dragen en te ondersteunen. Herinner je je nog dat je klein was en naar Mij zocht? Dan ging je je verbergen in de donkere kamer achter je grootmoeder keuken. Daar stond in een hoek een grote opgerolde stroomat; je klom erin en als men dan vroeg: “Waar is Gabriëlle toch? dan dacht je: “Ik ben met de goede God”. Ook herinner je je nog dat je -toen je op een zomeravond in Le Fresne was- helemaal alleen de tuin inging om Mij te zoeken tussen de Loire en de sterren; dan zei je: “Ik ga denken…” Je zocht Mij. En Ik liet Mij vinden. Maar dat wist je nog niet. Ach, wat hield Ik veel van je, mijn kind! (Heilig Uur 2 jjan. 1943, V 143)

86. Aanbid Mij met de Drie Koningen en doe dat zo liefdevol mogelijk. In de wereld zeggen ze wel eens: “Ik aanbid je”. Maar die jij aanbidt is je God. Je Enige, je Doel. Doe het van ganser harte en daar je niets bent, geef jezelf aan het Alles. Door jezelf voor Mij te vernederen word je zelf groter, want Ik sluit je van alle zijden in. Er is niets dat Mij ontgaat. Ik waak over je. Ben je soms niet verbaasd dat je zoveel dingen overkomen voor je bestwil? Dat komt omdat Ik in mijn kind dat zich aan Mij heeft toevertrouwd. Houd je aan de regels; dat is de prijs die je te betalen hebt voor mijn genaden en probeer dikwijls jezelf klein te maken ten opzichte van de anderen. Dat is een goede oefening. Begin telkens weer opnieuw en laat geen gelegenheid voorbijgaan om de nederigheid te beoefenen. De avond is reeds daar. Haast je vóór de nacht valt. Maar blijf één met Mij, blijf aan mijn Hart, daar werk je veel beter. Probeer maar. (Heilig Uur 7 jan. 1943, III 195)

87. Help Mij om de zondaars te redden. Er zijn er zoveel. Was dat niet mijn grootste smart in de Hof van Olijven? Ik zag ze allemaal tegelijk. Ik nam hun zonden op Mij als de mijne. Wat een schande! Voor hen geraakte Ik in doodstrijd. Voor hen stierf Ik. “Ik heb dorst”. Laat allen weten dat Ik alleen ontferming ben. Nu vraag Ik hen om op hun beurt alleen vergeving en ontferming te zijn voor hun broeders. Laat ze voortaan godvruchtig en boetvaardig leven. Zij zullen er meer vreugden in vinden dan zij vroeger vonden in hun afdwalingen. Ach, mocht men toch beseffen wat het is om in mijn Liefde te zijn. Weet jij dat niet? Wat kan je nog overkomen? Je bent aan mijn Hart. Blijf daar altijd. Waar zou je beter kunnen zijn? Ik ben als een vader die zijn kind omarmd houdt, want hij is bang dat het hem zal ontsnappen om een kleinigheid. Ik vind er altijd mijn vreugde in, onder de kinderen der mensen te zijn. Als wij samen zijn, kun je Mij nog meer vriendelijke en lieve woorden zeggen. Je kunt beter naar Mij opkijken als je er maar zeker van bent dat Ik aanwezig ben. Samen met jouw blik heb Ik ook je glimlach. (Heilig Uur 14 jan. 1943, I 330)

88. Leef je echt alleen voor Mij? Ben Ik het begin en het einde van je gedachten? Is er nog iets dat je voor jezelf houdt? Maar mijn kind: is er iets belangrijker voor je dan om helemaal te leven voor Mij? Geef Mij alles en in het hiernamaals zul je alles terugvinden. Ik heb niets voor Mijzelf achtergehouden, nietwaar? Moet de bruid de Bruidegom niet navolgen en haar povere liefde één maken met zijn overvloedige Liefde? Leef in Mij. Haal bij elke gelegenheid onze banden aan, Ik verlaat je niet, maar jij? Ben je zoveel mogelijk je enige Vriend nabij? Bij een samenzang moeten de partijen harmoniëren met elkaar. Als je wilt zal je leven nog maar één zang zijn met Mij. Is dat niet gemakkelijk. Ik ben toch het totaal? Wie zou je dwingen om nog achter te blijven in het aardse? Kun je er niet aan ontsnappen wanneer je maar wilt? Kun je je gedachten niet kiezen; gedachten die gericht zijn op Hem die op een afschuwelijke manier voor jou is gestorven? Leef alleen nog voor Mij. Als je moet sterven, sterf dan blijmoedig, want het zal zijn voor Mij. Om Mij te danken voor mijn dood en om de komst van mijn Rijk te verhaasten. Mijn kinderen, jullie weten niet wat jullie allemaal kunnen verkrijgen als jullie je innig met Mij verenigen. Wees niet bang, zelfs niet bij de dood. Het is het ogenblik dat jullie vertrouwen moet gaan tot het uiterste. Het is een algemeen eerherstel voor het leven. Er gaat een deur open en daarachter sta Ik. Moge deze gedachte je ongeduldig naar Mij doen verlangen. Wat zou Mij dat aangenaam zijn! ik ben zo gevoelig voor wat er in jullie harten omgaat. Je moet dat geloven. Je moet geloven in de Liefde. Heb Ik je ooit bedrogen? Heb je Mij niet steeds groter gevonden? En je kent Mij maar amper. Wat zal het dan zijn als wij elkaar van aangezicht tot aangezicht zien? Zoek Mij in het evangelie of in de natuur. Als Ik Mij verberg, ga door met zoeken. Je weet zeker dat het op een ontmoeting uitloopt. Ja, mijn dierbare kleinen. (Heilig Uur 21 jan. 1943, II 201)

89. Laat bij jou je stem, je spreken en alles aantrekkelijk zijn, want je leeft immers voor Mij. Daar zou ik graag zeker van zijn, Heer! Zeg Mij dat dikwijls, zodat hieromtrent geen enkele twijfel blijft bestaan, ook niet voor jezelf. Dat zal Mij groot genoegen doen. Waarom of voor wie zou je immers leven? Alles buiten Mij gaat voorbij. Ik alleen blijf. Ik alleen heb jouw leven nodig. Ja, zover gaat mijn liefde. Ik heb de liefde van mijn schepselen nodig. Heel hun hart moet Mij zijn toegewijd. Ik ben immers één van jullie. Ik noemde Mij de Zoon der mensen. Ik heb behoefte aan de genegenheid van mijn broeders. Ik ben die komen zoeken tijdens mijn doodsangst in de Hof bij Petrus, Jacobus en Johannes. Wat voor goeds zal Ik wel geven aan degenen die onder invloed van mijn genade Mij hun liefde betuigen? Maar hoeveel meer zal Ik nog geven aan hen die, zonder mijn uitnodiging af te wachten, naar Mij toekomen en die niet zouden weten hoe ze moesten leven zonder mijn liefdevol gezelschap. Wees een van hen. Geef Mij een plaats vlak voor je ogen. Dan zul je allen en alles door Mij heen zien. Dat zal dan hèt feest van mijn Hart zijn. Want jouw hart zal mijn Hart niet meer verlaten, volgens het parool van dit jaar: “In onze harten”. Ik bij jou en jij bij Mij. Denk dikwijls: “Hij alleen heeft mijn leven nodig, wat de behoefte van anderen daar ook aan zou zijn. Niemand buiten Mij voelt zo’n innig verlangen daarnaar. Want een verlangen van een God: wie kent de kracht ervan? Zet de eerste stap, Hij zal je overladen. (Heilig Uur 4 febr. 1943, II 203)

90. Je beminnelijkheid, die mijn goedheid looft, richt zich niet alleen op de naaste, maar ook op je hele verhouding met God. Men noemt God: helemaal beminnelijk en Hij is er ook. Wees ook zo voor Hem. Dan zal dat een heerlijke ruil zijn. Wat zal je voorkomendheid goed ontvangen worden… je zult het later zien. Wen je eraan om net als de blinden in het duister te handelen; vertrouwend dat mijn hand je geleidt. De grootste belediging, die je Mij zou kunnen aandoen, zou zijn, dat je aan Mij twijfelt. Ja, jij zo zwak en klein, denk dikwijls: wat zou er van mij worden zonder mijn grote Vriend? Hij is alles en ik ben niets. Verneder je om je tekortkomingen en bedenk dat Ik ze het uitgewist door zelf te bezwijken op de smartelijke weg naar Calvarië. Laat dat je aanmoedigen in je liefde. Je weet: het is alleen de liefde die telt. En dat er maar één ogenblik bestaat. God niet lief te hebben. Verlang om met al je zwakke krachten dienstbaar te zijn aan de zaak van God voor zover je krachten het toelaten. Wil nooit arbeiden voor jezelf. Denk niet aan jezelf, tenzij om je fouten te betreuren. Verwek akten van geloof in de tegenwoordigheid van God, waar of je je ook bevindt. Dat wekt je op om Hem lief te hebben, en met Hem van hart tot hart te spreken. Werp je, omdat Ik tegenwoordig ben, met blijdschap in mijn armen. O, je blijdschap… vergeet die niet. Blijdschap maakt je liefde mooi! (Heilig Uur 11 febr. 1943, III 200)

91. Ik verwachtte je. Zet je heel stil aan mijn voeten. Ja, Heer, maar de overvloed van uw genaden maakt me wat bang. Hoe kan ik er waardig aan beantwoorden? Heeft de goedheid van een Verlosser, die een eerloze dood sterft, ooit iemand bang gemaakt? Niets in jou kan aan mijn genaden beantwoorden, tenzij je totale liefde Hoe arm je hart ook moge zijn: Ik wil het helemaal!! Ik heb je gezegd: “Ik heb jouw liefde nodig”. Vandaag zeg Ik: Ik heb je hart nodig”. Het bevreemdt je dat een God zoiets kan zeggen? Maar het is zo. Hoe zou je het verlangen van God kunnen verklaren? Hoe leg je de dwaasheid uit van het kruis? De dwaasheid van de Hostie? Herinner je: God is liefde en God beperkt en weerhoudt zijn liefde vanwege jullie zwakke begrippen. Denk er aan: toen Ik zei: Ik zal jullie mijn vlees te eten geven” hebben velen zich van Mij teruggetrokken. Ik kies woorden die je kunt verstaan: Ik heb jullie pover hart nodig. (Heilig Uur 18 febr. 1943, III 203)

92. (bij mijn binnenkomst) Ik verwachtte je. Ga nu stil aan mijn voeten zitten. Met “stil” bedoel Ik: leg aan je gedachten en herinneringen aan wereldse zaken het stilzwijgen op, want Ik wil graag dat je helemaal voor Mij hier bent. Wil jij dat ook? Want Ik dwing niet. Al zo dikwijls wacht Ik op je. Herinner je je nog die arme idioot die elke dag op een bepaalde weg zijn dochter tegemoet ging? Maar ze was allang dood! Ook Ik wacht op mijn kinderen. Sommigen zijn allang dood voor het leven van de genade. Bid dat ze Mij de vreugde geven om eindelijk te geloven in een eindeloze barmhartigheid en dat ze Mij vol spijt, maar ook vol vertrouwen weer tegemoet gaan. Anderen worden door de zorgen van elke dag, soms de zorgen voor het dagelijks brood, geheel in beslag genomen. Bid dat zij geloven in de woorden: “Zoek eerst het Rijk Gods en al het overige zal u erbij gegeven worden”. Bid dat je mag behoren tot mijn beste vrienden, die Mij beter begrijpen, die ijveren voor het huis van mijn Vader, en die ernaar verlangen Mij heel dierbaar te zijn, zoals Johannes, Lazarus en Maria Magdalena. Zij drinken uit de bron van levend water, die nooit opdroogt. Zijn mijn woorden niet altijd nieuw voor je? Vind je er niet een kracht in, die je verbaast? (Heilig Uur 18 febr. 1943, I 331)

93. Bijna sprak ik op een belachelijke manier. Je ziet het verschil tussen de beweging van de natuur en de beweging van de genade, die de natuur vervolmaakt. Roep om de genade. Breng je aangeboren voortvarendheid tot rust. Dat zal een teken zijn van je liefdevolle onderwerping, zoals een kind dat, vóór het iets gaat doen, naar zijn moeder kijkt of zij het goedvindt. Het zal een bewijs zijn dat je Mij meer liefhebt dan jezelf. Vermeerder die bewijzen. Wat zou dat heerlijk zijn! Kent de liefde geen vernuftige uitvindingen die haar leven voeden? Probeer zover te komen dat, wat je het meest moeite kost, je geen moeite meer kost omdat je blij bent Mij dit te mogen aanbieden. Waak over de geestdrift van je liefde. Als je een groot vuur zou hebben aangestoken, en allerlei bezigheden hielden je er vandaan, dan zou je het niet kunnen onderhouden, het vuur zou afnemen en tenslotte uitgaan. Voed het vuur van je liefde dikwijls met offers, blijde uitroepen van verwondering, beschouwing, met het verlangen dichter bij Mij te komen, met spijt over het verleden en een brandend verlangen naar mijn Rijk. Roep Mij dikwijls, want Ik wil niets liever dan komen. Maar als een schuchtere arme, als een verlegen minnaar blijf Ik op de drempel staan. Denkt dit hart, dat Ik verlost heb, aan Mij? Hoe velen laten Mij jarenlang zo op de drempel staan, zonder Mij uit te nodigen om binnen te komen. Maar als Ik een stem vol liefde hoor, die Mij ootmoedig uitnodigt: “Blijf bij me, Heer”, geloof dan maar dat Ik binnenga met al de hulp die deze ziel nodig heeft en op het punt ben om hem te bedanken, omdat Ik hem mag helpen. Leer hoe je Mij een genoegen kunt doen. Reken nooit op jezelf. Omdat Petrus teveel op zichzelf vertrouwde, gebeurde het dat hij Mij driemaal verloochende. Mijn arm kind, vraag Mij te helpen. Je weet dat je zelf niets bent en dat Ik alles ben. Wanneer zul je ten volle vertrouwen op je God? Geef Mij met dichte ogen je hand en laat Mij je geleiden. Je bent toch niet bang als Ik bij je ben? Ik ben altijd bij je en altijd heb Ik je lief. Dus?… (Heilig Uur 25 febr. 1943, III 204)

94. Ben je Mij trouw? Ik bedoel: trouw tot in bijzonderheden, in kleine zaken en gelegenheden? In mijn dienst moet je niets verwaarlozen. Altijd klaar staan. Klaar om Mij lief te hebben en door op deze dag mijn wil te doen, op dit uur, op dit ogenblik dat Ik je geef na zoveel andere… Span je eens in… een enkele eerste wilsact en dan gaat het helemaal vanzelf, maar eerst moet je vast willen, tegen jezelf in, terwijl je de hulp van de genade afroept… en dan verdwijnen langzaamaan de verkeerde gewoonten. Dan vertrouw je de tuin van je ziel aan Mij toe. Ik zal die dingen weghalen waar jij de kracht niet voor hebt. Ik zal zeldzame bloemen laten groeien. Ik heb die geplant en Ik weet hoe er mee om te gaan. Jij zou het maar bederven. Stel volop vertrouwen in Mij, de goede Tuinman. Het is de tijd om te enten op een gezonde sterke tak. Denk je ook niet dat Wij de tijd nog meemaken dat Wij de bloemen en vruchten zien? In het Hooglied staat: “Steun mij met bloemen, omring mij met vruchten”. Om de bruid in haar zwakheid te helpen en mooier te doen zijn in de ogen van de bruidegom. Ik schenk mijn gunsten aan de ziel, die Mij door haar schoonheid wil verblijden. Laat ze naar Mij toekomen, zich bekleden met mijn verdiensten. Laat ze mijn Liefde nemen om Mij lief te hebben en mijn nederigheid, mijn stil geduld. Als zij Mij dat alles ontfutseld heeft, zal zij zeggen: “Welbeminde, zie hoe rijk ik getooid ben en hoe mijn hart brandt”. Ik zal Mij in haar bezien als in een spiegel en worden aangetrokken door haar geur van deemoed. Als zij zich mijn dienares noemt, noem Ik haar mijn bruid. Terwijl zij Mij de voeten kust, trek Ik haar aan mijn Hart en daar vertel Ik haar mijn geheimen. Zij heeft die van haar al aan Mij gezegd: dat zij gebukt gaat onder haar zonden. Met mijn Bloed wist zij die uit. Dan kan zij in vrede mijn harteklop van liefde horen. Als zij inslaapt waak Ik over haar. (Heilig Uur 11 maart 1943, III 207)

95. Het feest van mijn Hart is de instelling van het heilig Sacrament temidden van mijn apostelen, voor wie Ik een onuitsprekelijke genegenheid had. Ik ging in hen binnen, in ieder met zijn eigen intimiteit. En Ik verspreidde Mij in hen op zo’n liefdevolle manier dat velen hun tranen niet konden weerhouden. Bij dit geluk was ook iets wreeds; de aanwezigheid van de verrader. Ik had Judas zeer lief gehad… wat een smart! Denk je eens in dat je een vriendin hebt gekozen en dat je ziet dat deze vriendin onder de schijn van toegewijde vriendschap je voor een spotprijs verkoopt aan je vijanden! Judas, als je zo graag 30 zilverlingen hebt, waarom ga je ze dan niet vragen aan mijn Moeder? Zij had liever zichzelf verkocht om Mij de dood te besparen. Ik heb zijn kus op mijn wang gekregen. Hij had Mij al zoveel doen lijden toen Ik hem van te voren zag in de Hof van Gethsemani. Heer, mag ik U uitnodigen om in mijn mooie tuinen te wonen waar ik U kan troosten? Fe ziel van de tuin dat ben jij. Bloemen voor Mij zijn de gedachten van je ziel. Als Ik merk hoe ijverig je bent voor de zondaars, dan vergeet Ik de angst in de Hof van Olijven. Als je Mij de liefde van je hart geeft, vergeet Ik de haat en hebzucht van Judas. Als jij vol medelijden bent voor mijn ellende als van een worm, mijn aanzien als van een melaatse,, mijn oneer als gegeselde en veroordeelde, mijn folteringen aan het kruis, dan vergeet Ik alles en geef Ik Mij aan jou, die naar Mij roept. Op deze avond van Witte Donderdag moet je met Mij praten en me zeggen hoe dankbaar je bent voor zoveel heilige communies. Daarbij was Ik de gelukkigste van ons tweeën. Leef dan, terwijl mijn ogen op jou gericht zijn, als een afgezante die in mijn Naam naar de anderen gaat. (Heilig Uur Witte Donderdag 1943, I 332)

96. Ik heb je uitgekozen om te getuigen hoe eenvoudig en blij het leven in liefde, de taal van de liefde en het spreken van de liefde is. Mij beschouwen als de Welbeminde, daarin is alles gelegen, want dan richt zich alles in de ziel op Mij. Ik trek haar helemaal naar Mij toe. “Als Ik verheven zal zijn, zal IK alles tot Mij trekken”. Alles in de ziel betekent: alle vermogens, geheugen, verstand en wil. Die staan dan alleen nog open voor Mij of voor de dingen die Mij aangaan. Dan verlies je alle smaak in wat voorbij gaat. Wortel schieten in de eeuwigheid, ter wille van Mij, dat is het leven van de minnende ziel en het is gemakkelijk met mijn hulp. Zou Ik haar niet helpen? Heb Ik niet geleden toen Ik het lijden van de mijnen voorzag? Ik ben toch heel fijngevoelig. Als je Mij je Welbeminde noemt, vormen je gedachten een erestoet voor Mij. Je woorden zijn vol liefde, steeds vuriger verzuchtingen ontsnappen je. Buiten Mij is er niets wat je trekt. Je let op mijn stem. Je streeft er alleen naar Mij te behagen. Herhaal Mij dat je je leven zou willen geven voor mijn Rijk… en wees hoffelijk voor de genade. Aan wie zou je je bekoorlijkheden aanbieden? Je hebt van van Mij gekregen: zou je ze dan niet aan Mij geven? Laat ze toenemen en houd niets voor jezelf. Ik heb je een gouden kroon op het hoofd gezet alleen om die van jou te ontvangen als liefdesgeschenk. Bedenk jij maar een manier om Mij die aan te bieden. Dat is de persoonlijke nuance van elke ziel. Moge die van jou voor Mij een toevluchtsoord zijn. Ik heb op aarde weinig plaatsen waar Ik kan schuilen. Zovelen houden zich vooral op met geldelijk gewin en eigen welzijn. Hoe weinigen openen hun hart voor Mij. Hun hart is al bezet en voor Mij, voor hen gestorven, is er geen plaats. Nodig je Welbeminde uit om bij je te komen wonen, dag en nacht en zonder veel woorden geef je het beste, het liefelijkste en het innigste van je hart. Je Welbeminde houdt van geheimen. Hij zal je die van Hemzelf vertellen. Je zult er lang naar luisteren want ze klinken na in je ziel en hun klank gelijkt op geen andere klank. Het is de stem van God, van God, de Liefde. (Heilig Uur 1 april 1943, III 212)

97. Noch in woorden, noch in gebaren iets nutteloos. Niets buiten Mij. In je hart biedt je Mij alles aan en Ik zal over dat alles beschikken. Je zult mijn kleine medewerkster zijn, want ook in mijn leven was niets wat nutteloos was; zelfs geen blik, geen gedachte. Mijn enige doel: mijn Vader en jullie. Leef zo ook voor het Rijk Gods en voor het heil van je medemensen. Je hebt nog maar zo kort te leven op aarde. Geef Mij alles, om alles goed te maken wat je voor jezelf hield in je onnadenkende jeugd. Denk niet dat je, als je ouder wordt, aan schoonheid van ziel inboet. Dikwijls is het juist een weelderige bloei als de liefde en de wijsheid samengaan om je dichter bij de Godheid te brengen. Men moet lief hebben, mateloos liefhebben en altijd liefhebben. Men moet binnengaan in de intimiteit van mijn bekende en onbekende smarten en ze begroeten als de weldoeners die je hebben gered. Ja, kom dicht bij Mij en spreek in mijn oor de taal van de geheimen, het is jouw hart dat zich in mijn Hart uitstort. Nooit krijg Ik er genoeg van om ernaar te luisteren. Nooit kun je Mij teveel in vertrouwen nemen. Zeg alles, in diepe nederigheid, zoals Johannes, die altijd de laatste plaats innam en die Mij zo lief had. Geef alles, dan geef je Mij vreugde en troost zoals Johannes. Denk niet dat er velen zijn die eraan denken om Mij te troosten; die gewillig moeite en lijden op zich nemen om \mij hun liefde te bewijzen. Een teken van liefde doet jullie genoegen. Wat dan te zeggen van Mij! Ik ben zeer teder en liefdevol en zeer gevoelig. Nee, je handelt niet in het luchtledige als jezelf opoffert. Later zul je dat zien en je erover verheugen dat je Mij genoegen gedaan hebt. Als je Mij goed begreep zou je met het geschapene omgaan alsof het niet bestond. Je zou je ogen alleen gericht houden op je grote Vriend, je Schepper en Verlosser, je doel van morgen. De ontmoeting is altijd morgen. Wees dan blij. (Heilig Uur 8 apr. 1943, III 213)

98. Op reis. Onderweg had Hij me gezegd: “Voor een zondaar”. Ja, als je vele kilometers aflegt doe dan alsof je een zondaar ging zoeken om hem naar Mij terug te voeren. Verenig je met Mij toen Ik in de middaghitte naar een put ging om de Samaritaanse vrouw te ontmoeten.

Verenig je met Mij bij alles en Ik zal in je zijn. Wees ervan overtuigd dat als je de mensen aantrekt en hun genoegen doet dan gebeurt dat niet door jou, maar door Mij in jou. Vraag het Mij en verlang ernaar. Als de heilige verlangens eens de massa van de boze begeerten van de wereld konden bedekken, wat een toost zou dat voor Mij zijn! Jij die mijn doodstrijd overweegt, die iets hebt gezien van de hevigheid van mijn lijden, denk er meer dan de anderen aan om Mij te troosten. Als je mijn Liefde beter hebt verstaan, waarom Mij dan niet meer dan de anderen liefhebben? Nooit zul je teveel doen in de geheime bloementuin van je ziel, die vol liefde is voor haar Verlosser. Ik ben de Heer van de tuin. Ik weet welke bloemen Ik moet plukken en Ik heb verstand van de fijnste bloemengeuren. geef dat Ik erdoor bedwelmd word… Geef Mij rust. Dan zal het zijn alsof de kwelling in de Hof van Olijven even werd onderbroken om krachten op te doen door je fijngevoelige liefde. Je ziet de macht die je over Mij hebt, die zo gevoelig ben. Maak er gebruik van. Wees niet bang. Ikzelf vergeet dat Ik God ben als Ik me heel nederig overlever voor jullie, mijn zwakke kinderen. (Heilig Uur 15 apr. 1943, III 214)

99. Je moet jezelf altijd beschouwen als niets zijnde en voor niets geschikt. Als Ik niet in je was, wat zou je dan zijn? Als Ik niet tot je sprak, wat zou je kunnen zeggen? Ik zet je aan en Ik leid je. Wat zou je leven troosteloos zijn zonder Mij. Zelfs als je mijn smarten overweegt -ze doen je verdriet- is het dan niet iets goeds voor je omdat e je bewijzen hoezeer Ik je liefheb? Je hebt moeite om aan zo’n liefde te geloven. Geef je toch maar gewonnen! En zeg: “Ik geloof echt dat als ik de enige was geweest die gered moest worden, U zo zou hebben willen lijden en sterven, want U bent een en al goedheid en liefde”. Geloof je ook niet dat Ik blij zou zijn met dit woord? Want, weet je, het ergste is dat je na zoveel folteringen miskend wordt en vergeten. Mijn Hart brandt van ijver, van liefde, van toewijding. Hoe weinigen denken eraan en hoe weinigen richten zich tot mijn Hart! Smeek Mij omwille van hen. Jouw gebed zal voor Mij een reden zijn om opnieuw genade te schenken. Ik zou je er dankbaar voor zijn. Wat zal Ik dan doen? Ik zal je nog inniger aan Mij binden en dan zul je merken dat mijn leven werkt in jou. Wat zou Ik niet willen geven aan hem die een zondaar nar Mij terugvoert! Om dat te begrijpen zou je de kracht van mijn liefde moeten kennen. Vraag Mij dikwijls om dat beter te begrijpen, om elke dag een beetje beter vooruit te gaan in de kennis van Mij. Want weet wel: Ik ben een groot Boek. Wat je daarin leest verlicht je niet alleen, maar geeft je ook wijze ervaring. Ik kan niet in je doordringen zonder je te voeden. Daaraan is mijn liefdevolle ijver om jou in genaden te doen stijgen toe te schrijven. Ik zou jullie graag heilig zien, want mijn Vader is heilig. Daarvoor is nodig dat je maar één gedachte hebt: God liefhebben, zijn Rijk uitbreiden. Hem verheerlijken. Nu werk je nog in het donker. Maar later zul je -in de hemelse vreugden- de oogsten zien, waar je nu geen idee van hebt. Ja, ga snel op pad. Denk aan alles wat Ik in drie jaar deed: mijn werk overdag, mijn nachtelijke gebeden, mijn weldaden, mijn boetvaardigheid. Kom met Mij mee. (Heilig Uur 13 mei 1943, II 204)

100. Laat je liefde vuriger branden, niet stil blijven staan maar steeds voortgaan, steeds verder. Het is niet voldoende dat je het Passieverhaal leest. Neem het in je op. Waar je ook bent, draag je mijn smarten met je mee. Deze smarten zijn smarten waarnaar verlangd werd, nadrukkelijk gewild… verwacht. Het is mijn liefde voor jullie… voor jou. Als men dat geleden heeft, wat zou men dan nog kunnen weigeren? Vraag Mij om te beantwoorden aan deze liefde van je God en Ik zal in jou een nieuw vuur ontsteken waarover je verbaasd zult staan. Je zult dat niet aan jezelf toeschrijven, maar denken: “Hij geeft het mij”. En terecht, jij bent zonder enige kracht. Zeg Mij dat, dan kom Ik je te hulp. Als je een zieke zag die genoegen nam met zijn ziekte, dan zou je niet proberen om hem te genezen; maar als hij om je schreeuwt dan steek je hem de hand toe. En als hij je zijn erkentelijkheid betoont, dan druk je hem aan het hart. Laat Mij binnen in je geheime vertrek waar Wij kunnen praten over deze nieuwe liefde -wij gebruiken dezelfde woorden, maar ze betekenen veel meer en je zult je niet meer kunnen voorstellen, dat er een ogenblik voorbijgaat zonder Mij. Waar je schat is, daar is ook je hart. Reeds zolang verlang Ik naar je! Vraag dat Ik helemaal voor jou en jij helemaal voor Mij bent. Je weet het nog wel, ginds in Corte heb je Mij dat gezegd. Nu moet je dat ook beleven. Als je Mij niets te zeggen hebt, moet je naar Mij komen zien in de geheime kamer. Je zult daar nooit op Mij hoeven te wachten want Ik zal er al zijn. Ik zal begrijpen als je Mij aankijkt, wat je nodig hebt en Ik zal het je geven -méér dan dat. Als je niet weet wat je moet zeggen, blijf je als Magdalena geknield aan mijn voeten en Ik zal in je hart lezen. Blijf in de geheime kamer. Hoeveel vreugde bereid ik je er. Ik heb niet veel geheime kamers op aarde. Ik kies de allerarmste uit. Net als vroeger. (Heilig Uur 20 mei 1943, III 218)

101. Geef Mij rekenschap van je beminnelijkheid, dat je elke dag alleen woorden vol fijngevoelige liefde aan te bieden hebt, woorden die de mensen blij maken. Weg met de geest van spotternij! Is dat mijn geest? Vindt je ergens in het Evangelie een woord van bitterheid? Wat een goed kun je doen door een prettig gesprek! Door geduldige goedheid. Vraag Mij dat je hart niet moge ontsnappen aan het Mijne, dat je gevangen zou willen houden. Als je innig met Mij verenigd bent, kun je niet anders dan beminnelijk zijn, meer dan wie ook. Blijf in Mij: onophoudelijk roep Ik je. Richt je tot Mij en vraag als je iets te vragen hebt. Niemand anders dan Ik zou je beter van dienst kunnen zijn. (Heilig Uur 10 juni 1943, III 220)

102. Beschouw Mij als een levend Wezen dat je meer lief heeft dan je je in je stoutste dromen kunt voorstellen. Bedenk dat dit levend Wezen, dat zijn leven voor je gaf, vurig verlangt naar het ogenblik van onze ontmoeting. Zou je Hem niet laten zien hoe blij je ermee bent en hoe ongeduldig ook jij ernaar v erlangt? Beschouw Mij als een echt bestaand iemand, die méér dan vlak bij je is, die in je is, die aanwezig is. Wat een bron van vreugde als een dierbare aanwezig is; dat is zo kostbaar als het leven. Ik ben zeer schoon, want Ik ben de schoonheid; Ik ben zeer wijs, want in Mij is de Geest. Al ben Ik zo groot, geloof vast dat Ik zachtmoedig en mild ben. Mijn gelaat is vol zachte aantrekkingskracht; in elk van mijn gelaatstrekken lees je de liefde. Vraag Mij om de levenbrengende schoonheid van mijn gelaat te ontdekken. Zeg Mij dat het je spijt Mij te hebben bedroefd. Bedenk dat weinig je verhindert Mij te zien. Laat jezelf ontroeren als mijn ogen op jou gevestigd zijn. Heb je Mij niets te vertellen? Wil je Mij de verrukking van je liefde geven? Wat kijkt de bruidegom blij glimlachend naar zijn bruid die probeert hem haar liefde te uiten. Als je Mij erover vertelt, geef Ik je de woorden in, want Ik, de Liefde, ben in haar woorden. Doe Mij tenminste de eer aan, dat je van goede wil bent; dat je je best doet om Mij te behagen. Probeer altijd mijn trouwe gezellin te zijn, mijn opmerkzame bruid. Nu Ik geen moeder meer heb op aarde, wees ook Mijn moeder. Neem de plaats in van Johannes, van Magdalena en wees tegelijk jezelf, want in deze eeuw, in deze tijd, op dit moment, heb Ik je gewild, mijn arme lieve, kleine bruid. (Heilig Uur 15 juli 1943, III 224)

1103. Heer, zo graag zou ik voor U op aarde de plaats innemen van Magdalena, want ik weet hoe kostbaar haar liefde voor U was. Bied Mij die aan: de liefde van Magdalena. Want alles is voor Mij tegelijk aanwezig en door de gemeenschap van de heiligen kun je er over beschikken. Je kunt maar moeilijk geloven in de schatten van de gemeenschap der heiligen. Het is een vinding van God. Dat gaat je begrip hier beneden te boven. Bedien je ervan: het is groots en kostbaar. Vooral moet je erin geloven. Al mijn vindingen zijn er voor het welzijn van mijn kinderen en niet voor Mij. Wees even nederig als Magdalena, nederig in geloof, nederig in liefde. Fluister Mij in het oor je tekortkomingen en betreur ze. Je weet hoe Ik ernaar luister. Als jij ze met kloppend hart aan Mij belijdt, wat dan te zeggen van het Mijne, dat die belijdenis hoort? Ja, laat de liefde je opheffen boven je gewone manier van doen; word net als Magdalena een heel andere, nieuwe vrouw, die bereid is tot volledige zelfverloochening. Zij was rijk aan aardse goederen. In de grot bezat zij niets meer. Zij wachtte op Mij en zij keek uit naar het laatste ogenblik. Zij deed veel boete, maar haar grootste boete was dat ze nog leefde. Zeg met haar: Wanneer mijn goede Meester, zal ik U eindelijk zien? Haast U, goddelijke Hovenier om deze bloem te plukken, die alleen kan bloeien voor U… Ik aanhoor deze verlangens, deze liefdevolle verzuchtingen. Voor Mij is het als wierook die tot Mij opstijgt. Het is levende wierook en zeer geurig. Aan God behaagt het offer van een hart, gebroken van smart. De diepste droefheid, die je zou kunnen hebben is niet genoeg lief te hebben. Neem daarom al de liefde van de heiligen en geef die Mij alsof Ik ze voor het eerst kreeg. Vraag aan Magdalena om je te helpen; zij verstond de kunst zeer lief te hebben. Zij zal jouw eenzaam leven dichter bij haar leven als kluizenares brengen. Nodig haar uit en bij jullie tweeën zal Ik een stille woning vinden, waarin wij vertrouwelijk met elkander omgaan en met elkander gesprekken hebben die alleen in stilte worden gevoerd. (Heilig Uur 22 juli 1943, III 225)

104. Begrijp je niet dat de moeilijkheden, die Ik je zend, aangepast zijn aan jouw mogelijkheden? Het zijn gunsten die je binden aan je Welbeminde. Dank mij voor een kleine beproeving. Die is als een bloem die je verloofde je met tederheid op het hart legt, want Hij vindt je veel mooier als je zacht-geduldig lijdt in vereniging met zijn geduld. De ziel krijgt dan als het ware een nieuw gezicht dat gelijkenis vertoont met Zijn gelaatstrekken. Wees soepel en volgzaam in mijn hand. Wees altijd nederig want jij verdiende je tegenspoed, terwijl Ik, de Onschuldige, alles geleden heb. Zou jij niet alles willen lijden om onze eenheid vollediger te maken? Of vind je die al voldoende sterk? Zou je niet een inniger vereniging verkiezen? En heeft je liefde al haar laatste woord gesproken? Verlaat jezelf en ga over in Mij. Win je niet bij deze ruil? Er zijn veel soorten van huizen. Maar is de woning waar men innig-vertrouwelijk woont met de Bruidegom niet het meest liefelijk? En als je dit begrepen hebt waarom zou je daar niet blijven wonen? Wat zou je daar nog kunnen overkomen? Je bent in de armen van de Enige aan wie je je geheel hebt overgegeven: je eer, je bezit en je hart. Hij zal alles gebruiken om je te heiligen. Het enige doel is: God beminnen en Hem behagen. De rest komt er niet op aan! Als je God zult zien, zul je wensen dat je Hem zou hebben gediend en liefgehad, Hem onbaatzuchtig en van ganser harte zou hebben verheerlijkt. O, wees niet bang voor de beproevingen. Ze helpen je om hogerop te komen en Mij meer lief te hebben. Ik sta uit te kijken op het kruispunt: hoe zaal zij de hindernis nemen? Zal ze mijn hulp inroepen? Zal ze Mij met kinderlijke aandrang eindelijk heel haar vertrouwen schenken? O, de vrede van een ziel, die zich helemaal aan Mij overgeeft! (Heilig Uur 29 juli 1943, III 226)

105. Toen ik erover nadacht dat ik mijn werk zo dikwijls maar half deed. Nooit de moed verliezen, maar aan Mij vragen, wat je niet langer verwacht van jezelf. Je ziet dat je niet in staat bent tot een beetje volharding. Je ziet dat het je eigenlijk aan alles ontbreekt. Vertrouw dan meer dan ooit. Wees ervan overtuigd; wat je niet kunt, zal je grote Broer aanvullen, maar je moet het Hem vragen. Bedenk dat Ik voor jullie zal zijn, wat je hebt gelooft dat Ik zal zijn. Geef jezelf onbeperkt, dan zal Ik je onbeperkt geven. Zo is het toch beter? Maar in je hart moet je erkennen dat je niets bent, jezelf beschouwen als nergens voor geschikt. Maar doe dat aan mijn Hart en geloof in mijn onmetelijke liefde. Nu denk je: “Hij zegt me altijd hetzelfde”, Ja, als het gaat over mijn liefde, herhaal Ik dat voortdurend omdat Ik voortdurend liefheb. En jullie geloven het maar half! Hoe zwak is jullie geloof en hoe gering jullie vertrouwen! Als je eenmaal gezien zult hebben, zullen jullie spijt hebben niet meer geloof te hebben gehad. Kom dichterbij. Kom dichterbij, nu er nog tijd voor is. Leef alleen door Mij en voor Mij. Help Mij met de komst van mijn Rijk en bied Mij daarom ieder van je dagen en ieder ogenblik van nu aan. Laat dat je enige zorg zijn. Al het overige wordt jee gegeven als toegift. (Heiliige Uur 26 aug. 1943, III 228)

106. Zoek Mij. Ik ben daar waar jij bent. Maar dan nog moet je Mij vinden. Verneder je; je hebt zoveel redenen daarvoor. Als je je vernedert neem Ik je dicht bij Mij. Je weet hoe nederig Ik was. Volg je Bruidegom na, dan vindt Hij zich in jou terug. Dat verlangen om Mij in jou terug te vinden komt omdat Ik je liefheb en verlang één met je te zijn. Tracht dit te begrijpen en probeer je altijd meer met Mij te verenigen. Eenheid is immers een vrucht van de liefde. Hoe zou je Mij je liefde beter kunnen laten zien? Als je Mij liefhebt, zoou je dan kunnen leven voor jezelf en je eigen belangen? (Heilig Uur 16 sept. 1943, III 229)

107. Ik vond het jammer dat ik geen vrachtwagen had om mijn zaken te redden voor het bombardement van Nantes. Waar maak je je zorgen over? Ben Ik er niet om er over te waken? Of weet Ik niet wat je nodig hebt en wat het beste voor je ziel is? Laat alles aan Mij over. Heb vertrouwen. Been je soms mijn kind niet meer? Ben Ik je Vader niet meer? Mijn liefde kent geen inzinkingen. Ik ben onveranderlijk. Zo heb Ik Mij aan je gegeven, en zo blijf Ik Mij geven. “Ik dacht aan de vluchtelingen in mijn huis”. Denk niet dat dit toevallig was. Ik heb ze uitgekozen. Betoon hun zoveel liefde als je maar kunt en met de diplomatie van een apostel die vastbesloten is zijn doel te bereiken. Beveel ze Mij aan. Bid voor hen. Lijd voor hen. Heb Ik niet geleden voor alle mensen? Volg Mij na en probeer te gelijken op je Bruidegom . Laat mijn gelaat op jouw gelaat zichtbaar worden. De Vader zal erdoor verblijd worden en Hij zal je met gaven overladen. En wat zou je dan niet kunnen verkrijgen! Waarom vraag je toch zo weinig? Kom naar Ons toe, dan voldoe je aan ons verlangen om barmhartig te zijn. Wees ervan overtuigd; al degenen die in je omgeving zijn, zijn daar opdat jij ten gunste van hen tussenbeide komt. Ik volg je, stap voor stap. Hoe zou je toch ooit kunnen denken dat je alleen staat? Alles in je leven wordt geleid door Mij. Laat je door Mij leiden. (Heilig Uur 30 sept. 1943, III 230)

108. Ik bedankte Hem dat Hij me gespaard had bij het bombardement. Ja, dank Mij altijd. Ik geef je zoveel. Als Ik je een beproeving gaf, zou je Mij dn ook bedanken?? Dat zou moeten. Ik doe alles voor het heil van de zielen. Twijfel daar niet aan en geloof in mijn liefde, hoop op mijn liefde, bemin mijn liefde. Als je van mijn liefde houdt zul je alles als komende van Mij aanvaarden en overal zul je voor Mij werken. Als je vertrouwt op mijn liefde. reken je niet meer op jezelf en zul je bij elke moeilijkheid op Mij wachten en je zult zeggen: “Hier kan ik niets meer, maar mijn Bruidegom kan alles”. Dan blijf je vol vertrouwen en in zielevrede. Dan neem je je tak van liefde weer op, blij dat je dag en nacht voortploetert om Mij te vertroosten. Nu zeg je bij jezelf: “Ja, als ik zeker wist dat ik Hem troost bied!” Bedenk dan dat -al ben Ik God- Ik ook mens ben en dat men Mij kan troosten zoals men een mens troost. Verbaas je er niet over dat je beproevingen moet ondergaan. Je bent niet geschapen om op aarde te rusten, maar pas in de hemel. Zo is het. Wen je eraan om de eeuwigheid als doel te stellen. Alles wat voorbijgaat is alleen belangrijk in zoverre het te maken heeft met dit doel. Beoordeel alles in en door Mij. Mijn oordelen zijn niet altijd jullie moordelen. Neem uit mijn Hart barmhartigheid weg voor allen met wie je in aanraking komt. Laat dat uitkomen door een blijde glimlach door een gebaar van toenadering. O, hoeveel goeds kan voortkomen uit contact tussen de zielen! Maar laat de gedachte aan Mij daarbij als een banier geplant staan op je hart. (Heilig Uur 7 okt. 1943, III 231)

109. Ja, bedank Mij voor de overwinning in het verleden, die van 1918. Bedank Mij ook voor de huidige beproeving die nog niet voorbij is. Alles is gelegen in het domein van de barmhartigheid. Ja, als de mensen hun beproevingen eens wisten te gebruiken als eerherstel voor de nationale fouten en als smeekoffers voor de bekering van hun vaderland, het land van hun vaderen. Offer jij dan tenminste in plaats van hen die er niet aan denken. Leef jij niet in het domein van de Liefde? Welk leven is belangrijker dan dat? Het is het leven van de hemel zelf. Richt je ogen met nog meer liefde op Mij. Laat ze de uitleg en aanvulling van je daden zijn. Gemakkelijk zal een liefdevol woord volgen op een blik van liefde. Het is het leven met z’n tweeën dat nog slechts één geheel uitmaakt. Als je ergens in tekort geschoten bent, zeg Mij dan: “Mijn liefste Alles, ik had vandaag veel trouwer moeten zijn, vergeef het mij”. En in volle oprechtheid verootmoedig je je. Zonder dat je het weet, druk Ik je aan mijn Hart. Dat is de genade en de genade volstaat voor je. Geloof je dat? Wees slechts bezield van dit verlangen: alleen voor Mij te leven. Je leven zal overrijk worden. Reeds zo lang wacht Ik op het geluk je meer te kunnen geven. Help Mij. Vraag het Mij. Reik Mij je lege handen. Geef Mij veel plaats, alle plaats. Je weet dat je in ballingschap bent. Je bent in afwachting van de terugkeer van je Beminde. Luister in de verte. Zeg Hem: “Breng Uw adem dichter bij de mijne, die van U voortkomt. Uw woning zal mijn woning zijn. Ik kan alleen nog leven met Uw voetstap in de mijne en Uw stem in mijn stem”. Zegt men niet “Open mijn lippen”. Dat is dus: opdat de Geest in jullie, kinderen van God, mag spreken. (Heilig Uur 11 nov. 1943, III 234)

110. Ja, vraag Mij om je goede wil te zijn, want je weet dat je niets kunt zonder Mij. Je kunt zelfs mijn Naam niet met liefde uitspreken als Ik je niet te hulp kom! Maar van de andere kant weet je dat mijn hulp afdoende is als je Mij die vraagt. Hoe zou Ik aan mijn kleine kinderen iets kunnen weigeren? Mijn Hart is al vertederd nog voor het iets heeft gezegd, want het is zo zwak! Als je de liefde eens kende die geleden heeft en die een smadelijke dood voor jullie gestorven is. Als je haar kracht en haar tederheid eens kende. Ik draag jullie nog meer dan een moeder haar kind draagt. Ik geleid jullie langs de wegen die jullie moeten gaan met het oog op jullie heiligheid. De heiligheid bestaat hierin dat je altijd helemaal voor Mij klaarstaat, heel dicht bij Mij, zo dicht dat jullie voor Mij andere Christussen worden. O, mijn dierbare jonge broers, denk aan jullie voorbeeld, aan jullie oudste Broer die heel eenvoudig leefde opdat jullie ook zo zouden leven. Ik leefde zo eenvoudig. Slechts drie jaar heeft men Mij gekend met een zwak gevolg van twaalf leerlingen-apostelen. Wat een kort leven, drie en dertig jaar om alle tijden te verlossen. De liefde van mijn Vader leidde al mijn handelingen. Jullie moeten ook je levensjaren rijk maken en met Mij in verbinding blijven. Je weet best dat alles wat van Mij is, van jullie is. Maar je moet het komen halen. Ik ben zo gelukkig als Ik kan geven. Ik heb alleen veel verdiend om het weer kwijt te raken. Ik wil niets voor Mijzelf achterhouden. Herinner je dat je als klein kind zo teder iets kon vragen aan je moeder. Als je spreekt tot Mij, kun je dat niet met nog meer liefde doen? Kun je in je hart geen woorden vinden tie totaal verschillen van de woorden die je tot anderen zegt? Vraag Mij om deze begeestering voor Mij. Beleef haar inniger, dieper, met meer vertrouwen en edelmoedig tot de dood. Doe dat dikwijls. Mocht je zo stijgend in liefde komen aan het uur van je dood. Wat een rechtstreekse voorbereiding is dat. ( Heilig Uur 18 nov. 1943, III 235)

111. Zelfs je ademhalingen: bied Mij die aan, niet alleen die van het lichaam maar ook de loop der gedachten van je ziel. Dat lijkt allemaal niets bijzonders, maar het maakt heel het leven uit en heel je leven behoort Mij toe, want de Liefde bezit alle eigendomsrechten. Hoe jammer zou het voor ons beiden zijn als iets in jou aan Mij zou ontsnappen. Ja, haal elke dag de banden die ons binden nauwer aan. Wees mijn blijde gevangene. Sommigen vonden in mijn gevangenschap zo’n heerlijke smaak dat ze konden zeggen: “Ik vloei over van vreugde temidden van mijn beproevingen”. Ik ben een trouwe metgezel voor mijn getrouwen. Zij die zo verlangen om voor Mij te lijden, sterk Ik en troost Ik. Wat zij voor Mij dragen, heb Ik vóór hen gedragen, want alles heb Ik meegeleden in de smarten van mijn vrienden. Lijd jij ook niet als je ziet dat iemand van wie je houdt lijdt? En ben Ik niet de tederste van de tedere vrienden? Geloof het vast, want het is de waarheid. Laat dat je aanmoedigen om Mij meer lief te hebben. Al is het maar een graad per dag meer. En meer heilige verlangens. Een zucht van liefde, een tedere blik. Minder tijd doorgebracht zonder dat je aan Mij dacht, trouwer met groter blijdschap, bescheiden zwijgen, anderen om Mij plezier doen. Mij altijd bedanken. Ik doe zoveel voor jou… Zie je dat? En alles wat je niet ziet. O, twijfel niet. Twijfel niet aan Mij! (Heilig Uur 25 nov. 1943, III 236)

112. Je moet niet te lang wachten met naar Mij te zoeken: in een godvruchtig boek of in je binnenste. Je moet, wil je een vuur aanhouden, er op blazen en nieuwe brandstof aanvoeren. Je moet het dikwijls oppoken, anders dooft het uit. Zo gaat het ook met je liefdevol denken aan je grote Vriend. Verlaat Hem niet. Je moet zorgvuldig het vuur brandend houden. De dagen zullen voorbij gaan en je zo brengen tot de totale ontbranding, heel natuurlijk en vanzelfsprekend. Heb je wel eens een apotheose gezien? Waarom zou het einde van jullie leven ook niet een apotheose kunnen zijn? Laat onze wederzijdse liefde levend blijven. Zie naar mijn gunstbewijzen. Herinner je mijn lijden. Zie hoe dikwijls Ik je vergeving schonk en hoe voortkomend Ik ben geweest. Misschien zal, als je een beetje tijd geeft aan de beschouwing van mijn liefde, je hart ontroerd worden en zul je mijn liefde willen beantwoorden. Misschien zou je Mij kunnen smeken om je te helpen. Deze nederige smeekbede zou je verlangen sterker maken en dat verlangen is een roep waaraan Ik moeilijk weersta. Denk er aan dat niets goeds in jou kan gebeuren zonder Mij. Wat ben je van jezelf? Neem dikwijls je toevlucht tot Hem die je bezielt. Schaam je er niet voor. Ik ken je toch? En als je fout bent geweest betreur dat aan mijn Hart, niet met de tranen van je ogen, maar met droefheid van binnen. Je zult de kracht vinden om beter te handelen, beter te spreken en beter te zwijgen. Je zult een goddelijke liefde tot de naaste aanleren. De naaste neemt zo’n grote plaats in je leven in, en Ik ben de naaste. Hoe verkeerd zou je doen, als je hem slecht zou behandelen en hem zou bekladden. Hoeveel goeds kun je doen met, om zo te zeggen, ‘niets”. Alleen al de manier waarop je hem aanspreekt of antwoord geeft. Is je wijze van omgaan met de naaste alsof “Ik” het was? Hij is geschapen naar mijn beeld en gelijkenis. Maar vooral: nooit minachten. Je mag niemand minachten, zelfs de grootste zondaar niet. Je zou Mij kwetsen. Ze kunnen zich bekeren en hoger in de hemel komen dan jij. Met welk een aandacht kijk Ik of je vooruitgaat. Let goed op. Blijf dicht bij Mij. Je weet dat Ik elke ziel volg alsof zij de enige was op aarde. Je weet heel goed, dat mijn liefde overdadig is, al houd Ik haar verborgen en stil, opdat jullie de verdiensten van het geloof hebben. Je Welbeminde kijkt naar je… wees er zeker van. Zie mijn bebloed gelaat, bebloed om jouw zonden. Kun je nu wel anders doen dan Mij lief beginnen te hebben zoals Ik liefgehad wil worden, boven alles? Zie mijn armzalige figuur; een arme man geslagen door woedende slaven… en bedenk dan dat Ik je God ben! (Heilig uur 16 dec. 1943, II 209)

113. Je begrijpt wel: je bent nooit alleen. Laat dat een grote kracht voor je zijn; een kracht om met Mij te spreken. Ik ben er toch! Een kracht om te handelen; Ik kan je helpen, vooral als je met anderen spreekt. Nooit jij alleen. Wat een geluk is dat. Hoe goed is dat voor jou. Zul je Mij er ooit genoeg voor kunnen bedanken? Op aarde is men dikwijls genoodzaakt elkaar voor enige tijd te verlaten. Maar Ik woon in het hart zelf van mijn Bruid. Daar kan ze naar Mij opzien. Daar kan zij haar hart voor Mij uitstorten naargelang zij er behoefte aan heeft. Zij kan schuilen in mijn wonden en met volle teugen drinken om heilig te worden. Bied aan de Vader mijn verdiensten aan en vraag Hem om je zonden te vergeten. Men vraagt veel te weinig om vergiffenis, terwijl je toch heel goed weet dat je vergiffenis krijgt als je erom vraagt. Niets is er wat Ik liever doe dan jullie vergeving schenken. Heb je wel eens geteld in het evangelie? Ik vergaf de overspelige vrouw, de Cananese vrouw, de lamme, Magdalena, Petrus, mijn beulen, de moordenaar. Ik zou Judas vergeving hebben geschonken als hij zich voor Mij op de knieën had geworpen… En de Samaritaanse vrouw… en zovelen die niet in het evangelie staan opgetekend. Jouw God heeft een hart dat vergeeft. Betreur je fouten, de een na de ader, bij Mij. Zie naar mijn ogen die erom geschreid hebben vóór jij er zelf om schreide. Verenig je droefheid met die van Mij.

113. Je begrijpt wel: je bent nooit alleen. Laat dat een grote kracht voor je zijn; een kracht om met Mij te spreken. Ik ben er toch! Een kracht om te handelen; Ik kan je helpen, vooral als je met anderen spreekt. Nooit jij alleen. Wat een geluk is dat. Hoe goed is dat voor jou. Zul je Mij er ooit genoeg voor kunnen bedanken? Op aarde is men dikwijls genoodzaakt elkaar voor enige tijd te verlaten. Maar Ik woon in het hart zelf van mijn Bruid. Daar kan ze naar Mij opzien. Daar kan zij haar hart voor Mij uitstorten naargelang zij er behoefte aan heeft. Zij kan schuilen in mijn wonden en met volle teugen drinken om heilig te worden. Bied aan de Vader mijn verdiensten aan en vraag Hem om je zonden te vergeten. Men vraagt veel te weinig om vergiffenis, terwijl je toch heel goed weet dat je vergiffenis krijgt als je erom vraagt. Niets is er wat Ik liever doe dan jullie vergeving schenken. Heb je wel eens geteld in het evangelie? Ik vergaf de overspelige vrouw, de Cananese vrouw, de lamme, Magdalena, Petrus, mijn beulen, de moordenaar. Ik zou Judas vergeving hebben geschonken als hij zich voor Mij op de knieën had geworpen… En de Samaritaanse vrouw… en zovelen die niet in het evangelie staan opgetekend. Jouw God heeft een hart dat vergeeft. Betreur je fouten, de een na de ader, bij Mij. Zie naar mijn ogen die erom geschreid hebben vóór jij er zelf om schreide. Verenig je droefheid met die van Mij. Dat is toch wel het minste wat je zou kunnen doen, jij die Mij hebt bedroefd! (Heilig Uur 30 dec. 1943, III 240)

HEILIGE UREN 1944

114. Zie eens de vreugde van de Drie Koningen. Zij die Mij vinden bezitten het geluk dat men op aarde kan hebben. Maar men moet Mij gaan zoeken, niet een enkele keer maar twee keer, zonder ophouden. Want onophoudelijk raak je Mij door je zwakheid kwijt, door de verstrooiingen van het aardse leven. De ogen die zien naar Mij, richten zich op andere zaken en de aandacht die Ik verwachtte, is gericht op iets anders. Dan ga Ik heen… en dan moeten jullie Mij weer gaan zoeken. Een gezegende speurtocht, want jullie weten zeker dat je Mij zult vinden. O, als jullie Mij konden bewaren zoals Ik jullie bewaar in Mij! Weet je, schepseltje, dat Ik je geen ogenblik uit het oog verlies? Je weet, ondanks je armzaligheid ben je mijn zeer bemind kind. Is het dan teveel gevraagd als Ik van je verwacht dat je ieder moment van de dag een inwendig leven leidt, dat je Mij alles geeft zonder iets voor jezelf achter te houden? Dat je woont in mijn Hart, alleen bezig met Mij te behagen, Mij te troosten, dat je niets tussen onze beide harten laar komen? Is het teveel gevraagd om de dingen van deze wereld een beetje te vergeten en nu al te leven in de andere wereld? Dat je meer vertoeft in het gezelschap van de heiligen en engelen, die je helpen om dichter bij Mij te komen? Dat je begint de taal van de hemelse liefde te stamelen? “Glorie, eer en zegening aan onze driewerf heilige God”. Hoeveel variaties op dit thema… het leven van de hemel! Zie daar dikwijls naar op, dat is immers je verblijf van morgen en alleen dat telt. Want Ik ben het die tot je spreekt. Je weet hoezeer Ik verlang om je die hemel te geven, want daarom heb Ik al mijn lijden doorstaan. Als je dit echt besefte, zou je alleen al heilig willen worden om aan mijn dringend verlangen te voldoen. Ik ben getuige van wat er in je omgaat en kijk er naar zoals een gierigaard toekijkt bij een spel dat hij kan winnen. Als je ziel zich uit zichzelf richt op Mij, dan is er geen veroveraar zo blij een veldslag te hebben gewonnen. Dan ben je de vrucht van mijn angstzweet in de Hof van Olijven, je bent als het ware het antwoord daarop. En mijn Vader kijkt naar je. (Heilig Uur 6 jan. 1944, III 241)

115. Ik zei: “Ik aanbid U, Waarheid”. Ja, Ik ben de Waarheid; de zonde dat is de leugen, de dwaling, de duisternis. Elke deugd is waarheid, verlangen naar het goede, werken voor de gerechtigheid. Later zul je zien dat alleen de waarheid telt, want alleen God telt. Hecht dus volstrekt geen waarde aan wat Ik niet ben. Ondanks de schijn van plezier is het geluk alleen in Mij gelegen. Toen Ik de mens schiep heb Ik in het diepst van hem gelegd het gelukkige gevoel van het ware, want Ik heb hem geschapen naar mijn Beeld. Als hij zondigt tegen zijn geweten, verliest hij die gelijkenis en wordt hij afzichtelijk. De ziel die door offers en inzet voor het goede er naar streeft om op Mij te gelijken, verwerft een nieuwe gelijkenis met Mij. Er zijn er die het liefelijke gelaat van Christus zo hebben afgebeeld, dat zij in de ogen van de hemel een andere Christus werden. Wat een glorie dragen zij met zich mee! Want ieder van jullie daden heeft zijn weerklank in de hemel of in de hel. Dit zijn grote waarheden. Denk er aan mijn Hart over na. Blijf altijd onder mijn ogen. Ik volg je, want Ik heb je lief. (Heilig Uur 13 jan. 1944, III 242)

116. Zag je dat arme hondje? Wat was het gelukkig dat jij het streelde. Zou je het vreemd vinden als Ik mijn blijdschap zou vergelijken met die van hem, wanneer je je voegt bij mijn doodstrijd in de Hof van Olijven? Je zou het begrijpen als je de onverschilligheid kende van de wereld. Bijna zou Ik zeggen van heel de wereld, want mijn intieme vrienden zijn weinig talrijk. Als dan iemand Mij gezelschap komt houden in dat uur van droefheid; wat een ongekende rijkdom voor Mij! Wees niet bang dat je al te teder zou zijn, of dat je al te veel je liefde laat blijken. Beklaag je over jezelf en zeg Mij: “Wanneer, mijn grote Geneesheer, zult U mij van deze of die kwaal afhelpen?” Er zijn zoveel dingen in jou die Mij onwaardig zijn! Denk er over na en verneder je. Al dat lelijke in je, berg dat op in mijn Hart, dat is immers een hospitaal. Wees vol vertrouwen want Ik ben je grote Vriend. Je kent het devies van dit jaar: “Hoop op Mij”. Ik raak nooit uitgeput. Mijn oplettendheid schiet nooit tekort. Ik ben oneindig en Ik ben de liefde. Verdwijn dus in Mij. Vertrouw je toe aan mijn leiding. Wees als het blinde kind dat blij rondhuppelt, want het gaat aan de hand van moeder. Ja, wees blij en opgewekt, want je bent de mijne. Houd je ogen gericht op mijn ogen. Laat geen enkele bezigheid je helemaal in beslag nemen tenzij de zorg en ijver voor mijn Rijk van de zielen. “Hoe moet ik het aanleggen, Heer, om ze allen als een vlucht duiven tot U te voeren?” Bid en spreek over Mij. Je moet geen valse schaamte hebben om mijn Naam te mengen in je gesprekken. Als mijn Naam wordt uitgesproken, daalt een regen van genaden neer Weet je dat niet? Terwijl er op een dag zoveel gesproken wordt, hoor je maar zelden het woord “God”. En toch bewegen allen zich in Mij en Ik heb allen verlost. Zou het niet vanzelfsprekend zijn dat men eraan dacht? Jij, probeer dat voor Mij goed te maken! Toen je nog een kind was en men Jenny, van wie je zoveel hield, verdriet had aangedaan, wat kon jij haar dan goed troosten! Ben Ik niet meer? Is er niet in de meest geheime en verborgen hoek van je binnenste een taal, niet bestemd voor anderen maar voorbehouden aan Mij? Geen woord zul je nodig hebben. Bedien je van tedere liefde, van dankbaarheid, van opwellingen van genegenheid, toon hoe ongeduldig je wacht op de ontmoeting. Wees volgzaam, vol verlangen naar mijn glorie. Zeg hoe blij je bent omdat Ik volmaakt gelukkig ben in de schoot van de Vader. Vergeet al het aardse. Denk alleen aan Mij. Zou iets of iemand anders je nog kunnen trekken? (Heilig Uur 20 jan. 1944, III 243)

117. Op mijn kamer. “Heer, ik luister”. Had je kunnen of durven denken dat een God voor zijn schepsel zou sterveen en zó zou sterven? Evenzo zul je nooit de overvloed van mijn tedere liefde begrijpen. Ja, als de heiligen je erover zouden kunnen vertellen dan zou je vurig verlangen om met hen de goddelijke liefde te smaken! Gebruik de laatste dagen van je leven om je komst in de hemelse wereld voor te bereiden. Weet je nog dat je, toen je achttien jaar was, je entrée maakte in de wereld? Met welk een zorg bereidde je je erop voor! Wat betekende dat echter vergeleken met je aankomst in de andere wereld? Laat het je voortdurende zorg zijn. Verzorg je opschik -nooit zul je te mooi zijn. Leen van allen die van je houden hun mooiste juwelen: mijn verdiensten, die van mijn Moeder, om je arme kleding te bedekken. Zij zullen voor je binnenkomst een hofmantel maken. “Wie is dat die daar naar voren treedt aan de arm van haar Welbeminde?” Kom niet alleen: zijn er op aarde geen personen die dichter bij jou dan bij Mij staan? Een krachtige steun: denken aan mijn tegenwoordigheid. Bedenk dat je in de tegenwoordigheid bent van je grote Vriend, van de Enige en Onvergelijkelijke, het visioen van de toekomst. De eeuwige Liefde woont in je, omgeeft je, je bent ondergedompeld in Mij, ’s nachts en overdag. Is het niet heerlijk: je weet zeker dat je niet omgeven bent door onverschilligheid, maar door innige liefde. Laat je hart wij opengaan. Laat je hoop groot zijn en laat Mij zien hoe blij je bent. (Heilig Uur 27 jan. 1944, II 210)

118. “Heer, zie mij hier vóór U, klaar om uw woorden op te nemen”. Wat zal de kleurschakerring van mijn woorden zijn tenzij die van de liefde? Het lijkt wel of Ik in herhaling val, maar is de liefde van een God, waarvan je heel de eeuwigheid zult leven, niet altijd nieuw? Kun je je de kracht, de liefelijkheid, de aantrekkingskracht en de diepte van deze Liefde voorstellen? Nee, jij, die eindig bent, kun je het Oneindige niet voorstellen. Je hebt in mijn lijden de vruchten van deze liefde gezien; zij overtreffen alles wat je zou kunnen verwachten. Zou je hebben durven denken dat een God zou sterven en zo’n dood zou sterven? (Heilig Uur 27 jan. 1944, III 244)

119. Geloof je echt alles wat je Mij zegt? Dring diep door in het geloof. Een levendiger geloof. Spreek tot Mij alsof je Mij zag, want je weet dat Ik er ben. Waar jij je bevindt, ben Ik. Zijn Wij niet samen? Als je Mij liefhebt, heb Mij dan lief als de Levende. Hij die leeft in zijn verheerlijkt lichaam. Breng eer aan dat Lichaam dat voor jouw zonden een armzalig Lichaam werd, tot de dood toe gekwetst. Draag er zorg voor. Laat het rusten. Houd het bij je, dag en nacht. Het werd als een worm behandeld, het heeft om jullie al zijn schoonheid verloren. Als je het had gezien, afgenomen van het kruis, op de knieën van mijn Moeder, de ledematen misvormd. Het was mijn gezicht niet meer… Ik heb mijn laatste uur geleefd zoals jullie. Verenig je dood nu al met de mijne. Laten Wij echt één zijn, vooral op dat laatste moment. Je weet dat als een gevaar dreigt, de leden van eenzelfde familie zich in elkaars armen werpen. Je moet je nog dichter bij Mij aansluiten als het einde van je leven nabij is. Dan zal dat zijn de volmaaktste overgave met opoffering van alles wat je omgeeft, uit liefde voor Mij op wie je alleen nog steunt. Hoe kort is het aardse leven! Opeens, halverwege, houdt alles op! Besef je goed dat je eigenlijke woning elders is? Waarom treuzelen door zich te hechten aan wat hierbeneden is? Het andere leven is er morgen al. Heb je geen verlangen om Mij te zien en om Mij beter te kennen? Vraag Mij om dit verlangen. Ik kan je alles geven wat je ontbreekt. Je vraagt niet. Je moet vooral niet bang zijn dat je Mij lastig valt. Je bent mijn kind. Niets van jou vermoeit Mij. Mijn liefde is een goddelijke dwaasheid. Vrees dus niet! (Heilig Uur 3 febr. 1944, III 245)

120. Ik dankte Hem dat Hij mijn verhuizing van Nantes naar Le Fresne zo goed beschermd had. Ja, dank Mij, dat doet Mij goed. Je praat niet in het vage. Wees ervan overtuigd dat de woorden uit jouw hart in mijn gevoelig Hart vallen. Geloof dat Ik in het leven naast je sta. Geloof in de liefde waarmee Ik dat doe. Geloof dat Wij samen zijn. Ontvang je Mij niet iedere morgen? En zeg je Mij daarna om heen te gaan? Nee, je bent niet waardig dat Ik in je huis ben… maar Ik bèn in je huis. Denk er wel aan om Mij daar niet alleen te laten. Ik houd zo van je wat je Mij zegt… dat ben jijzelf. Begrijp je? Het is of je Mij binnenlaat in je leven. Ik laat jou delen in mijn leven. Je kunt ook zeggen: Ik geef je mijn genade. Onze band wordt nauwer aangehaald. Je hebt wel eens gezien dat bij een echtpaar helemaal geen vertrouwelijkheid bestond. Dat mag bij ons niet, mijn Gabriëlle. Laat je liefste gedachte zijn dat Ik in je hart woon. Ja, hoe kostbaar is eenvoudig geloof. Is het niet het geluk van je aardse leven? Bedenk wel dat het leven op aarde maar kort duurt. Hef nu al dikwijls het hoofd omhoog. Wees niet bang. Sterf nu al van liefde. Geef alles over in de geest van vreugde. Je gaat naar Mij. Mijn armen zijn wijd geopend; je bent mijn kind. Ik heb je verlost, dat blijft altijd waar. Waarvoor zou je bang zijn? Is het niet het ogenblik om tot het uiterste te vertrouwen? Verblijd je met de heiligen, die wisten te sterven in liefdevolle vrede. (Heilig Uur 10 febr. 1944, III 246)

121. Ik dacht aan al zijn genaden. “Heer, U overstelpt mij. Wat kan ik doen om U te bedanken?” Houd Mij meer gezelschap. Je kunt niet weten wat het voor Mij betekent om als intieme vriend behandeld te worden. Want het komt zo weinig voor! Net als ieder mens vind Ik dat verrukkelijk. Jij vindt het toch ook fijn dat men graag bij je komt? Dat men naar je verlangt en dat men vertrouwen in je stelt? Nu… en Ik dan, de Gevoelige! Zoek Mij en laat Mij niet gaan. Wees mijn trouwe, blijde gezellin. Vanmorgen na de communie beschouwde je mijn ontwrichte ledematen, met eerbied groette je mijn onuitsprekelijke smarten, je riep Mij toe: “Koning der martelaren” Je bleef vlak bij Mij en in Mij. Doe dat meer in de loop van de dag. Stel je Mij voor zoals Ik was gedurende mijn aardse bestaan en wees Mij dar heel nabij. Voor Mij bestaat geen tijd. Geloof je dat? Dan ben jij net als de apostelen erbij geweest. En Ik ben zó gelukkig! Zo kan mijn leven tot het einde der tijden worden voortgezet in de harten van de mensen. Wil je Mij je hart geven? Heer, neem eruit weg wat U mishaagt! Altijd zul je onvolmaaktheden begaan. Het zal op en neer gaan met je -dat zijn dan gelegenheden om je te vernederen. Maar de liefde maakt alles weer goed. Oefen je er dikwijls in. Begin telkens weer opnieuw, doorzetten en verder gaan. Wie heeft Mij ooit teveel over liefde gesproken? Wie heeft er ooit spijt van gehad dat hij Mij teveel beminde? Gewen je er aan je uren in liefde door te brengen. Als je werkt: in liefde; als je rust neemt: in liefde. En zo zul je tenslotte sterven in liefde. Toon dat door de diensten die je bewijst aan de naaste. Daarbij bedenkend dat Ik de naaste ben. De naaste vult meer dn de helft van het leven. Probeer om tenslotte een klein beetje te leren wat liefde is. (Heilig Uur 17 febr. 1944, III 247)

122. Ik vroeg: “Hoe kan ik de Liefde leren kennen?” Leg je er op toe Mij te zien in alle kleine en grote gebeurtenissen. Ik zeg “kleine”, want het gewone verloop van de dagen bestaat uit kleine gebeurtenissen. Als je alles aanvaardt uit mijn hand, besef je de goddelijke bezorgdheid. Wat zal die je liefdevol toeschijnen… Toch zul je Mij dan alleen nog maar oppervlakkig waarnemen. Dan moet je opstijgen naar het Hart van je God. Herinner je zijn mateloze kwellingen, die Hij tevoren kende, één voor één; die Hij van tevoren aannam; die Hij van tevoren leed. Denk er, steunend aan zijn Hart, die over na. Denk je niet dat dit je armzalige liefde opnieuw zal doen ontbranden? Vertrouw die liefde toe aan Mij. Men bracht zwakken en zieken naar Mij toe. Is jouw liefde voor Mij ook niet zwak en ziek? Heb Ik geen doden opgewekt? Ja, als jullie geloofden in mijn macht zouden jullie vol vertrouwen zijn. Geloof jij nu maar in de liefde; dat volstaat. Natuurlijk zal Ik je helpen; vraag Mij dat. Je ziet: Ik zeg je wat je moet doen. Ik souffleer je rol. Treed zonder vrees op het toneel van de liefde. Ik zal je voorzeggen. (Heilig Uur 24 febr. 1944, III 248)

123. Mijn arme Liefde! Ja, arm ben Ik aan jullie liefde, die Ik maar zelden van jullie krijg en die dikwijls zo onvolmaakt is. Gemakkelijk kun je hier op aarde degenen tellen die Mij genoeg liefhebben om alles ter wille van Mij te verlaten. Als je ziet hoeveel mensen er zijn, ben Ik even arm en behoeftig als tijdens mijn aardse leven; een heel klein groepje intieme vrienden. Probeer medelijden te hebben met deze armoede van Mij en er in te voorzien. Men kent Mij zo slecht. Wie gelooft dat Ik liefdevol ben? Wie denkt aan mijn Barmhartigheid? Maak je los van jezelf en ga over in Mij. Zeg Mij dat je dat moeilijk vindt en dat je op mijn hulp rekent. Als je op Mij rekent ben Ik er al. Door op Mij te vertrouwen zou je een hoge graad van heiligheid kunnen bereiken. Maar als je vertrouwt op je eigen zwakke middelen, blijf je voortsukkelen in middelmatigheid. Je vertrouwen zou een gebaar van eerbetoon aan God zijn en tegelijk een teken van nederigheid van jouw kant. Ik ben inderdaad je arme Liefde. Bij mijn doodstrijd in de Hof had Ik, zoals je weet, drie metgezellen. De slaap nam ze van Mij af. Bij het kruis stond nog maar één van de twaalf, die toch allemaal Mij hadden ontvangen in de Eucharistie. Wees jij trouw aan Mij. Probeer Mij te troosten. Ga staan tussen Mij en hen. Vraag aan mijn brandend Hart om de wereld in vlam te zetten. Ik verwacht gebeden om bekeringen te verkrijgen en de geesten te vernieuwen. Vrees niet dat je te veel vraagt. Spreek tot Mij in de eenvoud van je hart, er zeker van zijnde dat je gehoord, verwacht en bemind wordt. Voel je dat je bemind wordt, dan voel je je sterker, dat doet je een andere taal spreken. O, schoonste Liefde. (Heilig Uur 2 maart 1944, III 249)

124. Maak je nergens zorgen over; wees alleen bang om Mij te beledigen. Alles heb Ik in de hand: Ik ben almachtig. Laat gerust heel je aandacht alleen gericht zijn op Mij en mijn zaken. Roep je verbeelding terug om alleen mar mijn weg te volgen. Richt alles op Mij. Laat je vermogens aan jou gehoorzamen. Ontleen kracht aan Mij. Die had Ik in de woestijn tegen de honger. Gun jezelf niet teveel vrijheid. Zeg Mij dat je mijn kleine dienares wilt zijn. Dan zal Ik je zeggen: Ik noem je niet mijn dienares, maar mijn vriendin. Alleen al door te proberen een zuivere, liefdevolle intentie te hebben, kom je dichter bij Mij, begrijp je? Ik heb je lief en Ik verlang dat je dicht bij Mij bent. Maak je paden naar Mij recht. Je zult merken dat het eenvoudig is en dat je er gelukkiger mee zult zijn. Zoals een plant alleen leeft van de zon, zul je steeds mijn Gelaat zoeken. Hoe mooi is het als twee een harmonisch geheel vormen. Mijn Vader luistert… aan Hem alle dank. Ja, je kunt nog heel wat tot stand brengen voor zijn glorie in de tijd die je nog rest vóór de eeuwigheid. Bied jezelf dikwijls als een gewillig instrument aan Hem aan. Zeg Hem dat je verlangt dat zijn Wil in jou mag geschieden. Zeg Hem hoe ongeduldig je naar de komst van zijn Rijk uitziet. Kinderwensen -ze zijn zo goed! Wees heel oprecht. Woon met je gedachten in mijn Gedachte. Voel je je daar niet thuis? Wat zou je kunnen ontbreken als je leeft in Gods vriendschap? O onveranderlijke rust van de liefde van God. (Heilig Uur 9 maart 1944, III 251)

125. Sluit je geheel van de wereld af. Ik alleen Roep Mij aan om je te helpen. Je weet heel goed dat Ik zal komen. Ik wil dat je je beminnelijkheid aantrekkelijker maakt. Ik wil dat je je er op toelegt om goed te doen in velerlei vormen, voor iedere evenmens en met een gratie die men nooit meer vergeet. Je moet dat doen om op Mij te gelijken en niet in geest van behaagzucht. Daar moet je boven staan. Ik alleen kan je hart bevredigen. Geloof dit in de overtuiging dat je Mij er een plezier mee doet en wat een gunsten brengt dat voor je mee. Stijg vaker op naar Mij. Zoek Mij in de hemel. Vind Mij in je hart. Laat de liefde tussen ons steeds zijn als een lente, met nieuwe, tedere banden, met onzegbare samenspraken. Ik zal je de woorden ingeven die je Mij zult zeggen. Dan zal er niets aan hun toon ontbreken. Als je Mij niets te zeggen hebt zul je naar Mij kijken. Er kan zoveel liefde liggen in een blik… en in een glimlach. Het voornaamste is dat Wij met elkaar contact hebben, dat Wij nooit onverschillig zwijgen, dat ons vertrouwelijk leven nooit onderbroken wordt. Vraag Mij om hulp. Want jij… Ken je zwakheid. Zie hoe het met je staat. Verneder je en reik Mij de armen: Ik zal je over een obstakel heen helpen, terwijl je je vasthoudt aan mijn Hart. (Heilig Uur 23 maart 1944, III 253)

126. Je bedankt Mij soms meer voor mijn tijdelijke genaden dan voor mijn geestelijke gunsten., Maar zowel in de eerste als in de tweede ben Ik het die voorbijgaat. Maar zijn de geestelijke zaken eigenlijk niet meer uitgekozen? Het is alsof Ik een intieme vriend bij Mij thuis uitnodig om hem vol attentie te ontvangen en hem iets van mijn hartsgeheimen mee te delen. Ok jij vindt het heerlijk om jezelf in trouwe liefde aan een ander te uiten. En Ik, zou Ik dan, omdat Ik God ben, niet de vreugde mogen smaken van een samenspraak van hart tot hart? Zo nu en dan moet je komen om in Mij rust te vinden en Ik zal je opnemen en de tijd zal kort schijnen. Mijn liefde, moge elke dag voor U een feestdag zijn! Blijf bij Mij. Je herinnert je Johannes de Doper: hij had nergens behoefte aan, maakte zich nergens zorgen over dn over het Rijk Gods. Hij dacht alleen aan Mij, aan de glorie van God en het Rijk Gods. Volg hem na in zijn zuivere intentie, in de zuiverheid van zijn leven, in zijn enige liefde. Denk je ook niet dat Ik het hem overvloedig teruggeef in de hemel en dat zijn verstervingen beloond worden? Ik weet hoe Ik moet vergelden, want Ik weet hoe lief te hebben. Zeg Mij dat je er zeker van bent. Vraag Mij om mijn wetenschap van de liefde. Probeer met mijn hulp meer lief te hebben. Vooral, word het nooit moe. Het geestelijk leven is telkens weer een nieuw begin. Jullie arme kleine geest is zo zwak, als Ik niet help. Zul je Mij het genoegen doen om dikwijls mijn hulp in te roepen? Dan kan Ik je die geven. Ik geef immers zo graag. Verwijd je hart en hoop en verlang, want je grote Vriend is er immers. (Heilig Uur 30 maart 1944, III 254)

127. Vóór het rustaltaar. Het is de liefde, alleen de liefde die Mij hier bracht. De liefde moet je altijd dop de eerste plaats in Mij zien. Laat mijn liefde je eerste gedachte zijn als je ontwaakt: de liefde van je God-mens. Ook je laatste gedachte vóór je inslaapt. En je blijvende gedachte elk ogenblik dat je nog te leven hebt. Je God-mens heeft je lief, zozeer zelfs dat Hij leed en stierf voor de liefde. De Eucharistie is ingesteld om je te troosten dat je niet op aarde was tijdens mijn 33 jaren. Wat zou je gelukkig geweest zijn als je Mij had gezien zoals Magdalena Mij zag. Wees dus gelukkig dat je Mij in de Eucharistie bezit. Het is dezelfde: Ik ben hier. Verlevendig je geloof en je hoop. Zalig zij die geloven zonder gezien te hebben! Ik heb bijzondere genaden voor hen klaarliggen. Verheug je dus vanwege die grote liefde die je omgeeft. Probeer er aan te beantwoorden. Ontleen aan Mij de wetenschap van te beminnen. Ontleen aan Mij alles waardoor je op Mij gaat gelijken. Ik wil mijzelf graag herkennen in jou. Je weet dat vaders graag horen dt hun kinderen op hen gelijken. Leef in dankzegging, speciaal na de maaltijden en regelmatig. Dat hoort toch zo? Zoveel heb Ik je gegeven. Ik heb je verlost. (Heilig Uur Witte Donderdag 6 apr. 1944, III 255)

128. Op mijn kamer opende ik op goed geluk een van de aantekenschriften en het was alsof het licht werd in mijn geest. Zie je hoe belangrijk het voor je is om dikwijls iets van mijn woorden te herlezen? Dat houd je gedrenkt in God; het onttrekt je aan de kleinheid van de wereld en zo kom je van de ene heilige ingeving naar de andere tot het doel, het begin van het waarachtige leven. Hecht daar alleen belang aan. Laat alles je daartoe geleiden! Houd je pas in om een aanloop te nemen en beter over de hinderpalen heen te springen. Vind gerust nieuwe wijzen uit om Mij lief te hebben. Zoek naar de vlugste manier. Wil je wel geloven dat Ik je zou willen zeggen: “Ontsnap Mij niet”! Zeg Mij dat ook jij Mij niet wilt verlaten! Als je Mij plaatst in je leven, zal Ik er zijn bij je dood. Samen gaan wij dan van deze aarde naar de andere wereld. Is dt niet een uitstekende reden om één te zijn in het leven? Luister naar mijn stem. Het is de stem van een liefde waarvan je je geen voorstelling kunt maken. Beveel Mij gerust je dierbaarste intenties aan. Je weet gewoon niet hoe ver Ik kan gaan om je te verhoren. (Heilig Uur, 13 apr. 1944, II 211)

129. Dank Mij voor gisteren. Ik heb je zoveel genaden geschonken. Maak er een goed gebruik van, verwende kinderen. Als anderen hadden gekregen wat jij hebt gekregen… Sluit je wil helemaal bij mijn Wil aan. Zeg Mij dat je Mij altijd trouw wilt blijven met je hart steunend op mijn hart. Ik wil je altijd graag geloven. Ik heb geen redenen nodig om je lief te hebben; je bent mijn kind. Denk aan mijn tedere liefde en geloof erin. Dat doet mijn Hart goed. Er zijn er maar weinig die de tijd nemen en zich moeite geven om zich mijn liefde te herinneren. Maar is het niet veel heerlijker om zo te leven? Veel eenvoudiger om Mij lief te hebben? Probeer het dikwijls. ’s Morgens en overdag. Het is een aantrekkelijke oefening en een aangename bezigheid: “God heeft mij lief als God en Hij is er”. Je weet; men noemt Mij niet de rechtvaardige of machtige God, maar de “goede” God. Geef jezelf helemaal aan deze goede God. Hij zal je aannemen en zich helemaal van je meester maken. Als een arend strijkt Hij neer en sleept je mee. Vertrouw jezelf toe aan de Liefde en geef jezelf over. Houd niets voor jezelf. (Heilig Uur 20 apr. 1944, III 257)

130. Zie de heilige Drieëenheid, waar je vandaan komt en naar wiens schoot je zult terugkeren. Aanbidding. Liefde. Vertrouw je aan Haar toe. Vraag voortdurend om vergeving. Als je lief hebt, heb je van Haar niets te vrezen. Wees een kind, heel klein en dank haar! Alles wat je hebt, heb je van haar gekregen. Alles wat in jou behaagt, komt van haar. Je hebt niets uit jezelf. Prijs haar om je succesje van gisteren, want haar komt alle lof toe. Leef in Mij die je bemint. Ik herhaal het dikwijls, zodat je het eindelijk gaat geloven. Ik houd je dikwijls gevangen en jij zou Mij willen ontsnappen, maar je blijft, om Mij genoegen te doen: daarin bestaat de liefde van de wil. Er bestaat een gebed van de wil waarbij je geen vertroosting hebt. Denk niet dat dit gebed Mij minder eert, want je hebt de bedoeling om Mij alle eer te geven waartoe je in staat bent, de bedoeling om mijn Rijk te verhaasten. Dikwijls gaat de bedoeling verder dan de eigenlijke daad. Net zoals een zieke te zwak is om zoveel te lopen als hij zou willen. Ik beschouw de bedoeling als een eerbewijs, ook je zwakste verlangens. Graag ziet een vader zijn kind ademhalen. Nu, en Ik dan!… (Heilig Uur 27 apr. 1944, III 258)

131. Heer, is het waar dat wij reeds in de schoot van God zijn? Probeer eens te begrijpen het mooie van de woorden “in de schoot van God”. Probeer ze te beleven. Zie hoe het kind zich langzaam ontwikkeld in de schoot van zijn moeder. Ontwikkel jij je in mijn Wezen terwijl je van Mij je verdere groei afwacht. Beweeg je in Mij. Adem in Mij. Drink Mij en eet Mij. Zaai je uit in Mij. Vergeet je eigen zijn. Zie Mij in alles. Als je zo bent overgegaan in Mij, blijf je in aanbidding en in liefde. Ja, is dat teveel? Is het genoeg? (Heilig Uur 25 mei 1944, II 212)

132. Lieve Heer, zo graag had ik willen arbeiden in de wijngaard van uw glorie! U herinnert zich nog nog wel dat ik, toen ik nog klein was, tegen U zei: “Zend mij in uw wijngaard”. Je vermeerdert mijn glorie en je brengt mijn Rijk vooruit door een daad die beter verricht wordt. Heb je niet gelezen dat een daad meer uitmunt als hij meer verborgen is? Dan geschiedt deze alleen voor Mij.. Je weet dat er diepe wouden bestaan, afgronden van de oceaan en bergtoppen die geen mens heeft gezien. Hun geheime pracht is er om Mij te verheerlijken. Met het inwendig zieleleven is het ook zo gesteld. Niemand heeft er enig idee van. Ik bied Mij die aan voor mijzelf. Ik vind er mijn genoegen in om met de kinderen der mensen te zijn. Ja, laten Wij altijd één zijn in het dal van tranen, dan zal Ik je geleiden naar de woning van het hemels Jerusalem. Daar zal niemand ons van elkander kunnen scheiden. Dat zal het ogenblik zijn dat nooit voorbijgaat. (Heilig Uur 8 juni 1944, III 262)

133. Ik zal gaan waar U maar wilt en tot wie U wilt. Ik ben niet meer van mijzelf maar van U. Denk eraan: alles komt van Mij en alles moet tot Mij terugkeren. Is het niet gemakkelijker om, als men liefheeft, te leven voor een ander? En als die ander God is, is het dan niet veel aantrekkelijker? Gevoel je jezelf niet als een prooi voor de God die jou liefheef? Als je wist wat de liefde is van een God dan zou je niet anders kunnen dan alles aan Hem over te laten en jezelf te laten verdwijnen in Hem. Dan zou je niet anders kunnen dan op Hem te rekenen in leven en dood. Zelfs op aarde geef je er de voorkeur aan om een superieur wezen lief te hebben; iemand die diep inzicht heeft trekt je aan, een vurig iemand ook, een weldoend mens eveneens. Ook al vermenigvuldig je steeds de gaven die je graag ziet in degenen die je liefhebt, God is nog groter! Want Ik bezit verrukkelijke eigenschappen die je nog nooit bent tegengekomen. En toch: deze God wil jou hebben… Jij! jij, niets betekenend vergeleken met het Al. Adem in Hem, beweeg je in Hem. Maar vooral: wees niet bang voor Hem, dat zou Hem bedroeven. Je blij vertrouwen eert Hem. Als je alles van Hem verwacht, zal alles je gegeven worden. Geef jezelf: dan geeft Hij zich. Wie zal Hem overtreffen of overwinnen? Kom naderbij, kom en leg je hart in het zijne. Je zult door Heem worden aangespoord om steeds maar goed te doen. Anderen zul je rust en kalmte geven, want Ik ben de vredebrenger. Dikwijls zul je er zelf niets van merken. Het valt je gemakkelijk je met Mij te verenigen, want alles komt van Mij. (Heilig Uur 22 juni 1944, III 265)

134. Je begrijpt; mijn instrument te zijn is een genade van uitverkiezing. Men moet Mij er vol liefde voor bedanken. Trouwens: alles wat je doet, doe het met liefde. Is dat niet vanzelfsprekend; je doet het immers voor Mij, die de Liefde ben. Het is moeilijk, Heer. Alles hangt af van wat je in Mij ziet. Zie je Mij als Liefde, dan zal je hart smelten en zul je vele manieren vinden om Mij lief te hebben, krachtig of teder, door offeranden of door vurigheid, door stille contemplatie of door woorden die uit het hart komen. Laat alles geschieden om Mij te helpen de wereld te redden. Wil je echt met Mij “verlosser” zijn? Ik heb jullie lasten en moeilijkheden, maar ook jullie vreugde nodig. Bied ze MIJ aan. Heel je leven wil Ik hebben! Je zult zien: dat duurt niet zo lang. Heb je in het begin veel aan jezelf voorbehouden uit onwetendheid of uit zelfzucht, ga dat nu goed maken door je over te geven, met de regelmaat van je ademhaling. Richt je altijd op God. Tracht minder naar buiten te verschijnen; verdwijn liever in Mij. Onthecht je van jezelf en van al het aardse. Kom, onthecht van alles, maar met grote blijdschap, net zoals je zou willen sterven. Denk niet dat je je tijd verloren laat gaan als je even tijd neemt om Mij lief te hebben, Mij te aanbidden. Mij te vertellen over jezelf. Dat heet bidden en bidden overtreft elke andere bezigheid. Als je dat niet deed, zou je als het ware een ontmoeting mislopen of te laat komen op een afspraak. Ik ben altijd het eerst op de afspraak. Ook al zoek je naar Mij, Ik ben er toch. Ik zou niet anders kunnen, want Ik heb je zo lief. Maar dat kun je niet begrijpen. Vraag om Mij lief te hebben. Daarmee beur je Mij op. Je vraagt niet genoeg! Vraag steeds om Mij gelukkig te maken, om Mij duidelijk te maken dat je vertrouwen hebt in Mij. Om Mij te zeggen dat je beslist jezelf wilt verbeteren en meer één met Mij wilt worden. Mijn Hart wil jouw pover hart geheel insluiten. (Heilig Uur 29 juni 1944, II 213)

135. Dank U, Heer, dat U mij liet ontkomen aan het bombardement van gisteren. Zeg Mij al je “dank-u-wel’s. Je bent er Mij evenveel verschuldigd als je gaven hebt ontvangen, want van jezelf heb je niets. Zo’n “dank-u-wel” maakt Mij blij. Alles wat uit het hart van mijn kinderen komt is voor Mij een feestelijk onthaal. Glimlach inwendig dikwijls naar Mij, dat vind Ik heerlijk. Dat geeft Mij jouw leven. Dat heb Ik je gegeven. Geef het Mij dikwijls. Alles neem Ik aan. Als je werkt aan de verlossing, druk Ik je aan mijn Hart en noem Ik je mijn helpster en Ik help je om dat te zijn. Dat is een opwekking voor ons allebei. Het is uit medelijden met Mij dat je mijn genaden vraagt. Ik wil je zo graag geven! Ben je er echt zeker van dat je even vurig verlangt ze te krijgen? (heilig Uur 6 juli 1944, III 266)

136. Ik zei: “Ik bemin U, mijn beminnelijke Liefde”. Geef Mij de liefste namen, maar nooit zul je in staat zijn om mijn aantrekkelijkheid precies weer te geven. Gebeurt het op bepaalde ogenblikken niet dat een tip van de sluier voor je wordt opgelicht? Dan maakt zich een verlangen van je meester om er méér van te weten. Je weet zo weinig van Mij! Je stelt je God voor, maar Hij is méér, want Hij is oneindig. Hij is geheel Liefde zonder grenzen. Let eens op mijn beeld in jou en geef je over aan Mij, zoveel je kunt en zoals je je nog nooit gegeven hebt. Wek een nieuw vertrouwen op. Geef in jou alle plaats aan God, zodat geen zelfzucht meer achterblijft… Wat eeen vreugde voor de bruid als zij een nieuwe woning vindt voor haar Bruidegom… als antwoord op een verlangen van haar Welbeminde. Laat niets na onderweg. Pluk offerbloemen en bied Mij die met een blijde glimlach aan. Wee een verrukking voor Mij. Zo dikwijls was Ik een verrukking voor jou. Blijf rusten aan mijn Hart, waar plaats is voor iedereen. Waarom durf je dat niet? Ik roep je toch? Kom. Bemin, omdat Ik bemin. Er is niets in Mij dat afschrikt. Laat je aantrekken door Mij, laat je doordringen van Mij. (Heilig Uur 13 juli 1944, III 267)

137. In de kerk van Le Fresne die de vorige dag was gebombardeerd. Ja zeker, ook angst telt mee voor de uitboeting, het is een offer voor de verlossing. Ook Ik was angstig in de Hof van Olijven en wat een angst… Ook hierin zijn Wij één. Ik heb willen delen in al jullie lijden. Stem er blij in toe om mijn smarten te delen. Dat staat Mij na aan het hart. Zie je hoe Ik tussenbeide kom bij alles wat je overkomt? Zie je de rol die Ik speel in je leven? Dat komt voort uit mijn overgrote liefde, die alleen maar verlangt één te zijn met jullie. Daarheen richt Ik de gebeurtenissen die je overkomen. Geloof in geen geval aan enig toeval. Altijd ben Ik hete die tussenbeide kom. Herken je altijd mijn tred? Alleen het geoefend oor van de liefde herkent die: die tred gelijkt op geen enkele andere. Luister oplettend. Hoeveel liever zal dit je zijn dan het koude toeval. Denk je eens in: je grote Vriend leidt alles ten goede! Of het nu het kruis is overdag of het kruis ’s nachts. Druk het aan je hart, want het komt van Mij. Het is niet zo maar een kruis, maar het kruis dat Ik voor jou bestemde. Kus de hand die het je aanreikt en ga dan in vrede verder op weg met dat kruis en met Mij. Graag wil je Mij helpen door Mij te troosten. Misschien heb Ik je alleen op aarde geplaatst om Mij te troosten. Denk dikwijls daaraan. Dan zal de charme die Ik je gaf Mij ontroeren. Het zal dan zijn alsof er een bloem opbloeit te midden van het kwaad, waarmee de haat Mij wil omgeven. Wees een kind dat Mij volop liefde, rust en vreugde schenkt. Wil je dat? Met groot respecht wacht Ik op je antwoord. (Heilig Uur, 27 juli 1944, III 269)

138. Ik dacht, terwijl ik druk bezig was: “maar ik moet me bezighouden met mijn Welbeminde”. Je Welbeminde houdt zich heel veel bezig met jou; ook als je druk bezet bent, is Hij er. Als jij erover tobt dat je geloof zo’n zwak lichtje geworden is, is Hij er. Als je denkt dat ze je vergeten, is Hij er en Hij is je middelpunt. Hij leeft in je en waakt over je en heeft je lief. Als je dat beseft kun je niet anders dan met fijngevoelige liefde aan Hem denken, aan Hem wiens wezen je maar vaag kent. Herhaal het Hem: “Ik weet dat ik niets van U afeet, maar ik geloof in U en vertrouw op U en geef mij vol liefde zonder voorbehoud aan U over, want U bent in hoge mate aanwezend, liefhebbend en de mijne”. Zeg dit niet enkel, maar wees ervan overtuigd. Dring diep door in de betekenis van deze woorden door mijn wonden te beschouwen. Kijk daar dikwijls naar, vooral naar de wonde van mijn Hart. Ik zal je niets weigeren als je één bent met Mij en met Mij wilt leven. Wil je dat doen? Ik nodig je ertoe uit. Verlegenheid, vrees of onverschilligheid zal je dat toch niet beletten? Doe een eerste poging. Je weet dat Ik je altijd help? Als je eenmaal de drempel van mijn woning hebt overschreden, zul je je daar meer thuis voelen dan bij jezelf. Je zult de verrukking van het geheime leven in eenheid leren kennen, in stilte, innige gemeenzaamheid. Wat een vreugde voor Mij. Moet Ik je er voor bedanken? Ben je gereed? (Heilig Uur 3 aug. 1944, III 270)

139. Ik zei: “Dag mijn schoonste liefde”. Ja, niets is zo schoon als Ik, die woon in jou. God in een ziel; God huwt met een mensenziel. Geen menselijke oog heeft ooit zo iets gezien; het is een schouwspel voor de engelen. Vraag aan je engelbewaarder dat je jouw rol op dit feestelijk toneel goed mag spelen. Het is een feest dat heel je leven kan duren, als je jezelf er met je arme goede wil toe leent. Heel dikwijls vraag Ik jullie enkel; je goede wil. Dat is al een gebaar van liefde, van vertrouwen op mijn hulp. Als je gesteltenis nederig en oplettend is, kan Ik je niet weerstaan. Dan kom Ik haastig naar je toe en Ik omring je met mijn liefde, die Ik tracht te temperen, zoals je een al te fel licht tempert om het oog niet te verblinden. Zo dikwijls lees je in het evangelie: “Vrees niet”, Ik verlang naar jullie liefdevolle genegenheid. Ik zie er steeds naar uit, maar vraag er niet nadrukkelijk om, omdat Ik een eindeloos respect heb voor de vrije keuze van de mens. Zo ga Ik langs de vreemdste omwegen en die zijn voor iedere mens weer anders. Met speciale voorzorgsmaatregelen maak Ik het hof aan de menseniel, soms door een herinnering, door een ingeving, door een gebeurtenis. Jijzelf hebt het ogenblik gekend dat je moet aangrijpen; dat je een keus moet maken, zonder om te kijken; en waarop je je vol vertrouwen overgeeft aan het nieuwe leven, dat niet langer een leven is voor jezelf, maar een leven met z’n tweeën ter ere van de Vader. (heilig Uur 17 aug. 1944, III 271)

140. Eerbied in de kerk: dat is een acte van geloof. Nu denk je: Dat betekent maar weinig. Maar Ik ben blij met je kleine daden. Je korte leven bestaat uit kleine daden. Geloof je ook niet dat je, door er beter op te letten, een hogere graad van tedere liefde kunt bereiken? Een beetje meer blijdschap begrijp je? Is het niet heerlijk dat je mijn vriendin en mijn troosteres mag zijn? Dat je alleen leeft voor Mij? Dat je zoveel mogelijk bemoediging en troost om je heen verspreidt om voor Mij een rustplaats te zijn? Is het niet heerlijk om jouw gedachte te toetsen aan mijn gedachten? Om je dicht bij Mij te bevinden alsof er een scherm werd neergelaten tussen de wereld en jou? Om van niets of niemand iets te verwachten tenzij van Mij? Eigenlijk bestaat er maar één ding wat droevig is: de zonden van de mensen. Schrei aan mijn Hart over je zonden; we zullen er samen over schreien en Ik zal vergeten hoeveel ze Mij hebben gekost en Ik zal je ervan bevrijden door ze zelf op Mij te nemen. Dan zul jij bekleed worden met de kostbare mantel van mijn verdiensten, waardoor je stralend mooi zult worden in het oog van de Vader. Geloof dit. Het is zo. Wat vindt de Barmhartigheid al niet uit. Vertrouw je eraan toe, dan zaal niets je meer verbazen. Het wonder van de Barmhartigheid is dat het de ondankbaarheid niet schijnt op te merken. (Heilig Uurr 24 aug. 1944, II 215)

141. Als je je ergens echt thuis voelt, laat dat dn zijn mijn huis: de kerk. Want daar ben Ik, je Bruidegom en grote Vriend. Je vindt Heem blij en enthousiast terug en nadert Hem met een tedere kus. Met de gebruikelijke aardse termen kan Ik mijn vurig verlangen om je dichter bij Mij te hebben niet uitspreken, want mijn liefde overtreft alle menselijke liefde en om haar uit te drukken zijn sterke en tegelijk tedere uitdrukkingen nodig die op aarde onbekend zijn. Als je dan bij Mij bent in de kerk, denk dan aan die onuitsprekelijke liefde van je Verlosser en aarzel niet om je liefde in eenvoudige woorden uit te drukken en betreur het dat je Mij niet vuriger liefhebt, dat je niet méér kennis hebt van God, dat je niet méér hoopt op Hem en vastere in Hem gelooft. Als Ik je dan zie in deze gesteltenis zal Ik voor de Vader alles aanvullen. Als Hij, de Vader, je aanwezig ziet in ons huis, de kerk, waar de Hostie is, zeg Hem, de Vader, dat ook jij je tot een hostie, een offerande wilt maken voor de redding van de wereld. In alles immers neem je tot voorbeeld je grote Vriend.. Dan zal de Vader Ons -want Ik omvat jou- met éénzelfde blik omvatten. (Heilig Uur 7 sept. 1944, III 272)

142. Ik help je om Mij te helpen. Maar ja, Ik help je altijd, …zonder dat je het merkt. Ik ben als een vriend die het goede doet in huis en die soms verdwijnt vóór men Hem heeft opgemerkt en bedankt. Niet dat Ik je bedankje liever niet zou hebben, integendeel voor Mij is het alsof je Mij streelt met je liefde. Maar je grote Vriend is zo oplettend dat Hij je in zijn fijngevoeligheid alle vervelende dingen wil besparen. Dan zeggen jullie dikwijls: “Hoe kwam dat? Was het geluk? Was het toeval?” En jullie denken niet: “Dat was Hij!” Dat was Hij die mij zozeer liefheeft”. Probeer jij Mij te herkennen. Maak Mij blij met je “dank-u-wel”, al was het maar eens per dag. Dan nog: je hebt er veel meer redenen toe, want Ik laat je leven, ademhalen, Ik laat je hart kloppen. Weet je dat? Omdat Ik jou nooit verlaat, moet ook jij Mij nooit verlaten. Daarin betoon je je dankbaarheid aan je Verlosser. Van ons tweeën zal Ik de gelukkigste zijn, want Ik heb jou nodig, meer dan jij Mij nodig hebt. Ik ben degene die er het meest naar verlang. Ik daal zover af dat Ik het je zeg: Ik lijk wel een bedelaar. Je bent verbaasd maar toch is het zo, want, daar Ik niet anders dan de liefde ben, heb Ik het meeste lief. Men vergelijkt mijn liefde met een verslindend vuur en het is maar een zwakke vergelijking. O, als je het zult zien en begrijpen… dan zou je wel terug willen naar de aarde om elke smart te ondergaan ter ere van de Liefde, die eindelijk je deel is. Geef Mij je hart! Je ziet, nu bedel Ik alweer. (Heilig Uur 14 sept. 1944, III 273)

143. Ik vroeg mij af of ik voldoende aandacht besteedde aan de geest van geloof bij mijn dagelijkse bezigheden. Het geloof wordt als een embryo gelegd door de Geest; men moet het voortdurend met alle middelen doen groeien door vele oefeningen en gebeden. Je kunt je toch niet voorstellen dat Ik iemand niet zou verhoren die Mij zegt: “Vriend, in wie ik geloof, maak dat ik vaster geloof om U vuriger te beminnen”. Dan zul je geloven alsof je Mij gezien en gehoord had. Soms benijd je hen die in mijn tijd leefden, maar die hebben, afgezien van de apostelen, niet zo dikwijls kunnen communiceren. Zij hadden Mij niet zoals jij, elke morgen in het diepst van je hart. Denk aan dat geluk en tracht het te vergroten door er gespannen naar uit te zien. Als je in de nacht wakker wordt, verlang dan naar de heilige Communie die je gaat ontvangen. Kun je ’s nachts niet veel inniger met Mij omgaan? Niets dat je kan afleiden. Voeg je bij Mij in de nacht die Ik doorbracht van Donderdag op Vrijdag, de nacht vóór mijn laatste levensdag. Elk uur had Ik te lijden en geen slaap werd Mij gegund. Eerst de uren in de Olijfhof, dan het verraad, de haat van mijn vervolgers, de verloochening van Petrus, de gevangenis en dan als de morgen aanbreekt, dringt het eerste licht van de dag door in mijn cachot. Herinner je dat alles? Ik heb mijn Vader dank gezegd omdat jullie verlossing nu heel nabij was. Bied Mij aan de Vader aan. Denk aan de zonden die begunstigd worden door de duisternis en vraag er vergeving voor. Vraag om de bekering van hen die ze bedrijven in naam van alles wat Ik heb doorstaan. Dan beur je Mij op. O, als je in staat mocht zijn om Mij de genade van een bekering afhandig te maken, wat zal Ik dan van je houden. Smeek Mij hierom in het midden van de nacht, met tederheid en vol verlangen. Mijn oor zal dicht bij je mond zijn en mijn Hart vlak bij jouw hart, ook al merk je dat niet. Maar doe het met de geest van geloof, vol vertrouwen dat je verhoord wordt. Als je zonder vertrouwen bidt, zou je Mij veel verdriet aandoen. Begrijp dus: Ik ben bij je, Ik luister naar je en Ik heb je lief ans mijn allerliefste. (Heilig Uur 21 sept. 1944, III 274)

144. Als je lijdt, ben Ik er om te lijden met jou. Weer ben Ik het die lijdt door jou. Sluit je innig bij Mij aan, de vereniging is alles. Als je gelooft in mijn liefde, zul je graag lijden, want dan zal het je toeschijnen alsof je Mij een beetje teruggeeft van wat Ik je gaf. Wat een goede ruil!! Zullen wij er eens om strijden wie het meest edelmoedig is? Als het mogelijk was, zou Ik graag door jou overwonnen willen worden. Maar je bent wel erg klein om je God de baas te blijven! Het egoïsme ligt altijd op de loer in het leven van de mens en verhindert heel wat dingen. Zeg Mij beslist: “Bij mij is alles voor U”. (Heilig Uur 28 sept. 1944, III 275)

145. Troost! Ben Ik niet de trooster geweest? Volg je Bruidegom na. Laat geen leed jouw pad kruisen dat niet door jou wordt verlicht. Zoals Ik je reeds zei: Waar jezelf niet aanwezig kunt zijn, laat daar je gebed zijn. Een wees er zeker van: als je anderen troost, troost je Mij in hen. Welk een heerlijke glorie zal Ik schenken aan degenen die Mij troosten. Men troost door lief te hebben. Ja, altijd spreek Ik over de liefde. Zou Ik, de Liefde, over iets anders kunnen spreken? Sluit je bij Mij aan, word ook liefde. Maak het tot een gewoonte. Het is nodig dat degenen, die Mij zijn toegewijd, een tegenwicht vormen tegen de massa haat en jalousie, die een gesel zijn van de wereld en die Mij zozeer pijn hebben gedaan. Heb Ik niet altijd gevraagd om liefde voor elkander en om wederzijdse hulp? Om zachtmoedig te zijn? Om grote saamhorigheid? Als je niet goed weet hoe, gebruik dan mijn stem om innemend te zijn. Neem mijn hand om die mensen toe te steken. Bedenk: zo zou Hij spreken, zo zou Hij handelen. Wij zijn toch één. Handel graag door Mij, zoals Ik graag wil handelen door jou. Leef in de geest van geloof. Nu is het de tijd daarvoor. In de hemel heb je geen geloof meer nodig. Door geloof kun je veel verdienen voor jezelf en voor anderen. Daarmee troost je Mij. Ach, je moest eens zien hoe Ik kijk naar mijn kleine troosteres. Denk aan mijn vreugde, dat zal je helpen. Laat jouw genoegen erin bestaan om Mij genoegen te doen. Net alsof jij iedere keer in het geheim en met kloppend hart een leve verrassing voor Mij klaarmaakt. En Ik, die je hart laat kloppen, zou Ik je niet met nieuwe tederheid liefhebben? (Heilig Uur 12 okt. 1944, II 217)

146. Heer, zullen wij mijn hart de “zitkamer” noemen van God? Iedereen kan een zitkamer binnenkomen. Daar komen dikwijls zelfs veel mensen van buiten bijeen. Geloof je niet dat de volgende namen: “mijn rustplaats”, “geheimkamer” of “goddelijke eenzaamheid” meer passen bij onze vertrouwelijkheid? Het is je tehuis, ontoegankelijk voor werelds rumoer. De symfonieën van liefde eindigen niet, want telkens beginnen ze weer van voren af aan. Het is ook onze gemeenschappelijke werkkamer, waar wij nieuwe projecten uitwerken voor de komst van mijn Rijk. Wij trachten het vuur van de toewijding aan te wakkeren en ons egoïsme af te leggen. Omdat je brandt van ijver voor mijn glorie, zul je een diepe spijt gevoelen over het verleden. Naar die spijt verlang je reeds sinds lang. Want het is niet voor iedereen weggelegd om zijn fouten te betreuren. Heel dikwijls, meer dan tot nu toe, moet je je terugtrekken in dat kleine huis van God. Daar hoor je de wereldse geruchten niet meer. Gekleed met het gratievolle gewaad van de ootmoed wacht je de komst af van je grote Vriend. Je ziet er vol vertrouwen naar uit, want je weet dat Hij spoedig zal komen. Soms is Hij er al het eerst, zijn Hart gevuld om dat van jou te vullen. Je kunt je niet voorstellen dat Ik ooit niet zou komen op een afspraak uit liefde. Zo graag zou Ik met iedere ziel zo’n afspraak maken. Men maakt in de wereld zoveel afspraken, maar niemand denkt eraan om Mij uit te nodigen. Is het omdat Ik God ben? Ja maar, Ik ben ook één van jullie. Er zijn aanbiddingen van het heilig Sacrament, maar wie denkt eraan om Mij het liefdevol samenzijn van het Heilig Uur aan te bieden? Hoeveel schatten heb Ik vol liefde klaargelegd? Maar men kwam niet… Misschien zullen ze later komen .. dan geef Ik ze alles. Mijn Rijkdom en mijn Macht staan in dienst van mijn Barmhartigheid. Als jullie nar Mij toekomen -ook al is het maar voor heel even- dank breiden mijn armen zich wijd uit om jullie te verwelkomen, want Ik vergeet nooit dat Ik voor jullie al mijn bloed heb vergoten. (Heilig Uur 26 okt. 1944, III 277)

147. Mijn Liefde: als wij nu eens binnen gingen in onze werkkamer, om te denken aan Uw Rijk? Beste kind, je verlangen naar mijn Rijk brengt het al dichterbij. Het is als een klein lichtje in de duisternis van deze tijd. het is alsof je druk uitoefent op mijn Hart. Stel je een arme voor die zo zwak is dat hij niet in staat is om zijn brandende dorst te lessen. Als op zijn lippen dan een paar druppels water vallen, zal hij dan niet erg blij zijn? Zo is een vurig verlangen naar liefde voor mijn Barmhartigheid een voorwendsel om in te willigen. Je weet wel, altijd geef Ik meer dan wat men Mij vraagt, met de bedoeling dat mijn mildheid in herinnering blijft. Want wie verlangt meer dan Ik dat Ik in jullie gedachten ben? Ook in de wereld zeggen vrienden elkaar: “Ik blijf aan je denken”. “Vergeet mij niet”. Maar waarom krijgt je grote Vriend, Hij die alles voor je is: begin en einde, niet van die aardige, vriendelijke woorden, die recht uit het hart komen? Je ziet: Weer ben Ik de bedelbroeder. Ik schrijf Uw heerlijke vragen op en verenig mij met U toen U schreef. Want in het Evangelie staat, dat U schreef in het zand. Maar nu schrijf Ik door middel van jou niet in het zand, maar in het mensenhart. Wat Ik schrijf geeft vreugde, wat Ik schrijf geeft licht. (Heilig Uur 2 nov. 1944, I 339)

148. Om mijn stem te horen moet je zorgen dat je als een schone lei bent, dwz je moet de gedachten aan deze wereld uitbannen, nederig over jezelf denken, zoveel mogelijk gevoelens van liefde in je opwekken en mijn hulp liefdevol smekend inroepen. Daarna wacht je in je binnenste vol nederigheid op de gunst van je Heer. Vanuit het standpunt van louter gerechtigheid, is Hij je niets schuldig. Maar door de onmetelijke liefde die Hij jullie toedraagt, zal Hij op zijn onuitsprekelijke en goddelijke manier bezit van je nemen en Hij zal je geheel aanvaarden, want Hij heeft je geheel geschapen. “Heer, U hebt al mijn geheugen, mijn verstand en mijn wil. Ik gaf ze U na ze te hebben ontvangen”. Geef ze Mij voortdurend. Elk ogenblik ben je vrij om ze weer terug te nemen. Maar die vrijwillige onderwerping van jezelf strekt Mij tot grote glorie. Vind je niet overal op je levensweg de voetstappen van mijn liefde? Ik ben een verborgen liefde, maar ook een uitbundige liefde. Ik ben een liefde zonder woorden, maar ook een welsprekende liefde. In het eenzaam tabernakel, war Ik dag en nacht woon, moet je mijn Hart weten te vinden. Wat lees je in dat Hart? Verdriet dat zovelen afwezig zijn en dankbare liefde voor mijn bezoekers. Ik druk mijn gelaat af op hun gelaat, want Ik zou graag zien dat, als zij van Mij weggaan, ze iets van Mij hebben opgenomen en dat dan naar alle anderen brengen; dat ze Mij brengen naar hun medemensen. Dikwijls zond Ik de apostelen alléén op weg en zij genazen zieken. Verlang om de zielen te genezen. Dan genees je je eigen ziel. Heb Ik je alles gezegd wat je van Mij verwachtte? Ik houd je vast. Mijn liefde omvat je. Gedurende een uur kan niets van jou Mij ontsnappen. Het is het Heilig Uur. Ja, zorg dat heel de rest van je leven één laatste Heilig Uur wordt. (Heilig Uur 9 nov. 1944, III 279)

149. Heer, ik ben zo blij dat deze regels goed zullen doen aan de lezers ervan. Toen je eens als tussenpersoon had gefungeerd op het kasteel van L.., door de buren voor te stellen, was je blij dat iedereen zich op z’n gemak had gevoeld. Wat dan te zeggen van de gelukkige gesteltenis die eigen zal zijn aan ieder van mijn dierbare lezers? Verwacht alles van mijn eindeloze goedheid. Begrijp wel: zonder einde! Ja, mocht iedereen die nu op aarde is met Mij leven zoals men leeft met z’n beiden. Heer wat moet ik doen? Bied dit verlangen aan de Vader aan door de handen van de heilige Gertrudis, waarvan wij vandaag het feest vieren. Sluit je aan bij de band die zij met Mij vormde. Zij zal je bekleden met haar verdiensten. Vraag dan elke genade voor jezelf en voor anderen. Heer, altijd vraag ik U de genade van liefde tot U, ik zou U zo graag meer beminnen. Twijfel nooit aan je Verlosser, ook al zie je nog niets. Ik ben de rijke weldoener met paleizen vol geschenken. Maar je ziet die geschenken niet. Alleen Hij, de Weldoener, kent de plaats die zij zullen innemen bij zijn vrienden. Geloof je niet dat zijn vrienden, die zijn rijkdom en grote goedheid kennen, in hun hart vol vertrouwen en dankbaarheid zullen zijn? Ja, Heer. Omdat Hij niet alleen zeer goed is maar ook vol liefde, mogen zij dan niet verwachten dat zijn onzichtbare geschenken in pracht alles overtreffen wat je je mar zou kunnen voorstellen? O mijn beste vrienden, twijfel nooit aan Mij! Ik overtref jullie met heel mijn oneindigheid. Laat niets je vertrouwen verzwakken. Oefen je er dikwijls in. Herhaal deze zin, die je zo mooi vindt: “Al zou U mij doden, nog zou ik op U vertrouwen”. Treed buiten de beperkingen van je natuur. Ken Ik beperkingen? En als het dan gaat om jullie lief te hebben… Ik zong voor Hem onder het draaien van mijn spinnewiel. Misschien dat je eens al de liederen die je voor Mij hebt gezongen, opnieuw zult horen, georkestreerd door de engelen. (Heilig Uur 16 nov. 1944, II 219)

150. Goede Vader, ik wil Uw Wil volbrengen en alles doen volgens Uw Wil, maar meestal doe ik mijn eigen wil en leef ik voor mijzelf. Men komt er niet meteen toe zich helemaal los te maken van eigen ik. Dan is een blik op Mij voldoende om je intentie te zuiveren. Ik bedoel: een van die blijglimlachende oogopslagen. Vergeet dus niet om naar Mij op te zien in de loop van de dag of gedurende de nacht. Daar moet je nooit genoeg van krijgen. Hoe zou een zo’n goede Vriend je ooit gaan vervelen? Als je een bekoring hebt tegen het geloof, zeg Hem dan een van je vriendelijke gezegden en de bekoring verdwijnt. Je begrijpt wel; je kunt je niet eens van Mij verwijderen, daar ben je veel te zwak voor. Juist als je zo dicht mogelijk nadert tot je grote Vriend,, altijd in vrome ingetogenheid, verzeker je je van een liefdevolle onmiddellijke steun. Ach, waarom twijfel je? Hoe kun je twijfelen? Ik ben een leermeester die onderricht geeft achter een gordijn, om de zeer grote liefde die hij zijn leerlingen toedraagt te verbergen. Ik ben als een renner, die ontsnapt aan het peloton om de andere renners tot grotere snelheid aan te sporen. Ik probeer immers met alle mogelijke middelen om jullie verdiensten te vergroten, mijn lieve kinderen. Wees toch niet bang voor Mij! Vrees dat je zou vrezen en woon eenvoudig in mijn Hart. (Heilig Uur 23 nov. 1944, I 340)

151. Het tweede gebod: “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf”, is even groot als het eerste gebod. Daarom hoeft het je niet te spijten dat je Mij moet verlaten om te gaan naar je naaste. Ben Ik het zelf niet die hem voor je gereedhoud? Want dat hij in je leven kwam, hij en geen ander, dat is mijn werk. Daarom heb je daar je taak; invloed op hem uitoefenen. Let goed op die invloed. Wat waren degenen die Mij ontmoetten en Mij omgaven gelukkig, zo zelf dat ze anderen ertoe brachten om tot Mij te komen. Ik schiep een atmosfeer. Schep jij een atmosfeer van blijdschap en vrede om je heen. Neen, arme kleine, niet de vreugde en vrede van jezelf, maar door Mij. Ik zal in jou werkzaam zijn, in jou spreken, jouw gedachten leiden. Vraag aan Mij dat Wij één zijn in dit werk. Laat het zo zijn dat door jou mijn liefde doorschijnt naar anderen, zoals de zon schijnt door regen. Zou Ik ergens kunnen zijn en geen vreugde meebrengen? Het is een van de facetteen van het prisma van mijn Liefde. Heer, ik ben zo armzalig dat ik niet eens eet wat ik U vragen moet? Ik ben bereid om je te geven wat je ontbreekt. Ik ben een Vader, die zijn kind de wereld instuurt, maar erop let het te bewaren voor kwade invloeden en die alles in de omgeving van het kind zó regelt dat het over al het nodige beschikt. Die vader bezit de gave om zijn kind te volgen waar het zich ook bevindt. Want Hij vreest dat een rover het Heem wil afnemen. Daar het kind dat weet, zal het vol vertrouwen voortgaan op zijn weg, met liefde en dankbaarheid. Het zal aan zijn Vader alle goede ontmoetingen toeschrijven en zijn gedachten zullen naar Hem terugkeren met middelpuntzoekende kracht. Dan zal de Vader bovenmate gelukkig zijn en zijn goede gaven verveelvoudigen. Maar Hij laat zich nooit zien aan het kind, want Hij wil het voorwerp van zijn tedere zorg niet in verlegenheid brengen. (Heilig Uur 29 nov. 1944, III 282)

152. Lieve Heer, heeft U mij vandaag iets te zeggen? Ik heb je altijd iets te zeggen, want altijd vloeit mijn Hart over van liefde. Je geeft je er geen rekenschap van en je verhaast je over die liefde. Ook al besef je die liefde nauwelijks, probeer er toch meer aan te denken, daar zal Ik zo gelukkig mee zijn. Je zou kunnen zeggen dat Ik in mijn liefde jullie blij wil maken. Zovelen willen daar niet in geloven. Dat was mijn dodelijke droefheid in de Hof van Olijven. Maar zij willen niet eens dat je het hun zegt. Jij, geloof onvoorwaardelijk in mijn liefde. Wees er dankbaar voor, wees er gelukkig mee en houd je in gedachten ermee bezig want het is je kostbaarste bezit. Wekt dat je niet op als je eenzaam bent? Is het niet je gezel in de nacht? Wat zou je op aarde zijn zonder Mij? Zou je dan nog de moed opbrengen om te leven of te sterven? Wat is dat een steun en veilige schuilplaats voor je. Ik wil jouw schuilplaats zijn! In de hemel zul je verrukt zijn over de grote eigenschappen van God, over de fijngevoelige liefde van je grote Vriend, over zijn schoonheid en goedheid, over de volmaaktheden die je hier zoekt en die je in het Oneindige vinden zult. (Heilig Uur 7 dec. 1944, III 286)

153. Wees niet bang om bij Mij binnen te komen, de poort staat wijd open. Je zegt Mij iets aardigs, heel eenvoudig. Je kijkt Mij aan, glimlacht naar Mij. Dan ga je weer aan je bezigheden, wetend dat je Mij overal waar je gaat meedraagt, bereid om Mij onderweg een of ander offertje te brengen. Daar ben Ik trots op alsof het een heel duur cadeau is! Denk meer aan het hiernamaals. Alle kunstschatten op aarde, die je zo bewondert, wat zijn ze vergeleken met de hemel? Wat verlang Ik naar jullie komst… van jullie allemaal. Ik heb het grote feest zo goed voorbereid. Ok jouw plaats is gereed. Begrijp toch hoe ongeduldig Ik wacht op de ontvangst van Mijn gasten… om te genieten van hun verrassing en verrukking.. Ik zelf, de Christus, ik heb alles betaald… en Ik heb het duur betaald, jullie geluk! Toch is het weer net voor Mij of jullie het Mij aanbieden. Zo groot is mijn blijdschap over jullie blijdschap, mijn arme kinderen! (Heilig Uur 7 dec. 1944, I 342)

154. Het is omdat Ik woon in het tabernakel, dat de Vader getroffen is als Hij je aan mijn voeten ziet. Daarom vraag Ik je om hier het Heilig Uur te houden. Dan houd je Mij gezelschap samen met de engelen die bij Mij waren in de Hof van Olijven. Zij waren daar om Mij te sterken. Wees jij nu ook hier om Mij te sterken nu Ik alleen ben. Je ziet: er is niemand in de kerk. Zelden krijg Ik bezoekers en die hebben haast. Als zij echt geloofden dat Ik tegenwoordig ben in het huisje op het altaar, zouden ze Mij dan niet meer tonen dat zij Mij liefhebben? Of minstens tonen dat ze met Mij meeleven? Zouden ze Mij niet hun noden uiteenzetten? Ik ben toch rijk en machtig. Zij geloven eerder in mijn macht dan in mijn liefde. en jij? Heer, ik geloof in Uw grote liefde. Troost en bemoedigt het je niet, als je ziet dat je zozeer bemind wordt? Wat zou je leven zijn als Ik er het doel niet van was? Waarom zou je verlangen naar de dood als Ik niet achter de deur stond? Oefen je in het geloof. Toen je leerde lopen, stapte je er maar op goed geluk op af en langzaam leerde je stevig te lopen. Doe ook zo in je inwendig leven; ga op weg naar de Drieëenheid, naar mijn Moeder, telkens dapper opnieuw, steeds directer af op het doel. Dan wordt het een gewoonte. Dan zul je groeien Omdat al je daden een goede of kwade weerklank hebben, zul je ook anderen doen groeien. Je hebt Mij immers gezegd dat je Mij wilt bijstaan in het werk van de verlossing? Laat dat het dol van al je handelingen zijn. Dat was het doel van al mijn handelingen , Wij moeten altijd samenwerken. Doe Mij de eer aan dat je gelooft dat Ik dat graag wil. Heer, ik ben helemaal van U. Op het ogenblik wel, maar je moet Mij niet ontgaan. Er zijn van die ogenblikken dat je je lusteloos voelt. Je bent immers nog in de tijd van nevel, de tijd van geloof. Je roept Mij aan, maar het lijkt wel alsof Ik je niet hoor. O jij, kleingelovige! Sta vast geworteld in de waarheid. Ondanks alles moet je roepen en nog eens roepen tot Mij. “Toch weet ik dat U de mijne bent, want ik ben de Uwe. Ondanks alle schijn van het tegendeel ben ik zeker van U”. Ik wacht op dit ogenblik, want dat is het nu juist waar Ik wil dt je liefde je brengt; tot vertrouwen boven alles. En boven alles; dar ben Ik. (Heilig Uur 13 dec. 1944, III 287)

155. Ik zat in de trein en dacht: “Zo dikwijls heb ik zijn woorden opgetekend. Is het al voldoende, of moet ik er mee doorgaan?” Je hebt toch niet genoeg van Mij gekregen? Je wilt Mij toch niet dwingen om voortaan te zwijgen? Het is toch immers mijn vreugde om mijn Hart steeds weer uit te storten in de harten van de mensen! Ik zeg “steeds weer” want het is Mij een behoefte dat Ik leef in jullie gedachten. Ik, levend in jullie. Dat vind Ik heerlijk. Wees niet bang om Mij lastig te vallen of om anderen lastig te vallen, want door jou richt Ik Mij tot deze of gene, om hem of haar gerust te stellen en aan te moedigen om tot Mij te komen en zich bij Mij uit te spreken. Ik zou zo graag zien dat ze vertrouwelijk met Mij omgaan. Zelfs al weten zij niet hoe zij met Mij moeten praten, laat die goede mensen toch niet bang zijn om naar Mij toe te komen; laat ze Mij zeggen: “ik vind het zo moeilijk, het is de eerste keer” en zelfs als ze niet weten hoe ze Mij moeten aanspreken, laat ze Mij dan zonder een woord tonen dat ze Mij genegen zijn. Ik ben er, kleine maar o zo dierbare mensen en Ik luister naar jullie. Wacht niet langer. Vertel Mij alles over jullie. Bid voor hen die bang voor Mij zijn. Hoe kunnen ze! Ik ben de goede Herder en Ik neem het verdwaalde schaap met liefde op mijn schouder. Ik voel Mij wèl een armzalige Herder in de tijd van nu: wat een tuchteloosheid, wat een haat. De verderver rooft de schapen weg. Reeds tweeduizend jaar lang is er strijd tussen satan en de Zoon des mensen. Jij die verlangt naar de komst van mijn Rijk; bid. Bied voor Mij aan de Vader een boeket kleine offers aan in al de kleuren van de liefde; offers van geduld, offers van nederige, diep nederige naastenliefde, offers van je trots, verenig je met de gevoelens van mijn Moeder, die zichzelf de geringste achtte, zij! En dat alles gewillig en blij, dankbaar dat je Mij dit mag aanbieden. Wil je dat echt? Wat een prachtig boeket zal dat worden en met trots laat Ik het zien: “Dat kreeg Ik van mijn dochter!” (Heilig Uur 21 dec. 1944, DI I 343)

HEILIGE UREN 1945

156. Ik had mijn hoofd vol met allerlei zaken. Zeg Mij: “Dat is allemaal voor U”, want Ik was er voor jou, elk ogenblik van mijn leven. Ik kwam uit liefde. Ik kwam uit liefde om je te redden. Mijn dagen waren geheel vervuld met zaken die jullie zouden dienen . Doe jij nu niets buiten Mij om. Zelfs al komt het je voor dat er helemaal geen verband is met Mij. Alles staat met Mij in verband. Wijs Mij niet af; wijs Mij nooit af. Elk ogenblik voor Mij. Ik sta klaar om je te ontvangen. Als je anders handelde zou je Mij doen geloven dat Ik je intieme vriend niet ben. Ben Ik het niet meer? O, toch wel. U bent mijn grote schone Liefde. Zeg Mij de vriendelijke dingen die in je hart opkomen. Maak je hart warm voor Mij met de bedoeling om Mij te verwarmen. Net of je vreesde dat Ik niet voldoende aardig voor je zou zijn. Alsof Ik niet diep getroffen zou zijn door jou en je Mij daarom heel liefdevol aansprak. Je brengt Mij op die manier ertoe om te doen wat mijn vak is. Zalig ben je als je dit vast gelooft. Ga dus tot het uiterste in liefdevolle gedachten en verlangens, in offers uit liefde. Dapper doorzetten, want je doet het voor Mij die je tot dwaasheid toe lief heeft. De dwaasheid van het kruis is een realiteit. Ben je daar wel helemaal van overtuigd? Altijd die afstand die er bij je is tussen God en zijn schepsel. Ik voor Mij probeer alsmaar alle afstand weg te nemen. Graag vergelijk Ik het met het kleine kind dat beide armpjes legt om de hals van zijn vader. Is er nu zoveel plechtstatigheid nodig bij de liefde en bij de dankzegging? Je ziet toch dat de vader veel meer liefde schenkt dan hij krijgt. (Heilig Uur 4 jan. 1945, III 288)

157. Thuis onder dikke sneeuw. “Ik probeer bij U te zijn,, Heer, maar het is toch anders dan in de kerk”. Het is niet zoals in de kerk, maar ook hier is God tegenwoordig. Het is het waaklampje van je leven. Wanneer je er vast in gelooft, wat een troost is dat dan zowel voor Mij als voor jou. Als iemand geen aandacht schonk aan jouw aanwezigheid, zou je dat geen pijn doen? Vooral als je het uit liefde deed. Ik ben geheel liefde, als men Mij kwett, kwetst men de liefde. Niets wat zo pijnlijk is. O mijn trouwe vriendin, doe dat nooit! Wanneer je spreekt tot Mij, kies dn woorden die de Liefde verrukken. De manier van spreken betekent veel in een gesprek. En als je spreekt met God, laten je woorden dan edelmoedig zijn, vol liefdevolle toewijding. Welke woorden zou je niet gebruiken als je Mij zou zien? Daarom zeg Ik je dikwijls wees niet bang dat je met je bewijzen van liefde overdrijft. Ik schrok er niet voor terug om ál te ver te gaan. Nu heb je de gelegenheid om Mij uit vrije wil lief te hebben, om je God in verrukking te brengen: nu! Wees aantrekkelijk voor Hem die zo aantrekkelijk is. (Heilig Uur 11 jan. 1945, III 291)

158. “Alle kruimels van mijn tijd zijn voor U, tot de laatste van mijn leven aan toe. Ook dan als ik de kracht niet zou hebben ze aan U aan te bieden”. Ik weet wat Mij toebehoort in de mensenharten. Heb je het wel eens opgemerkt? Mensen die niet veel bezitten, weten goed wat ze bezitten… Als ik het aantal nu levende mensen zie, moet Ik vaststellen dat een klein, heel klein aantal de Mijnen zijn. Ik heb behoefte aan mensen die Mij troosten door hun innige vertrouwelijkheid. Dat zijn degenen die zeggen: “Ik behoor Hem helemaal toe”. En die er ook naar leven… Ik vraag je daarom om je vele malen per dag terug te trekken in je binnenste, in je cenakel, waar je je met Mij onderhoudt. Wanneer je Mij dan alles hebt gezegd, blijf je stil aan mijn Hart en dan zul je mijn stem vernemen. Deze week heb je de kracht ondervonden van leven in afzondering en stille overpeinzing. Hoe goed is het om op zoek te gaan naar zijn God vol liefde. “Waar is Hij? Nauwelijks had ik Hem gevonden of Hij ging weer snel heen en ik weet niet waar Hij heenging … Wie zal Hem weer bij mij terugbrengen?” Je innige smeekbeden ontroeren Mij en brengen Mij weer naar je terug. In de hemel zul je Mij bezitten zonder dat je Mij erom hoeft te smeken. Maar in deze tijd van geloof moet je Mij je geloof tonen door je verlangen nar Mij. In de morgen moet je om Mij roepen. Zo goed ken ik die roep van jou! Beroof Mij er niet van! (Heilig Uur 18 jan. 1945, I 344)

159. Heb je Mij meer lief? Heb je geleerd om te hopen? Heb je Mij je volkomen vertrouwen geschonken? Ga elke avond de loop van je dag na. Zeg tot jezelf: Ik heb toch geen enkele gelegenheid tot liefde voorbij laten gaan? Verwachtte Hij mij misschien ergens en was ik er niet? Verwachtte Hij misschien van mij dat ik bij deze of gene gelegenheid meer zeker van Hem was? Als je ziet dat je ontmoetingen met je God hebt misgelopen, verneder jezelf dan, maar aan mijn Hart, waar anders? Daar hoor je thuis, dat is je woonplaats. Houd je daarop, als vanzelfsprekend, zonder aarzelen. Je moet je aanwennen om niet meer aan jezelf toe te behoren, maar aan Mij, zoals Ik de jouwe ben. Is dat zo moeilijk? Misschien dat je het niet genoeg probeert. Of vraag je Mij wel om je te helpen? Wat een eer dat je geholpen wordt door God. Dat haalt je helemaal niet omlaag. Bovendien doet je kinderlijk vertrouwen Mij genoegen. Ik heb je als het ware alles geleend, maar op zo’n delicate manier dat je het niet eens merkt. Dat zou dan een uitleg kunnen zijn voor een zekere aanmatigende houding jegens Hem die je dat alles leende. Jij die beter eet: zeg dank! En laat die dank zijn volle waarde krijgen door je hoogachting voor de geschonken gaven en door tijdens je levensweg het beste wat je kunt, te doen om wille van Mij en voor Mij en niet omwille van het goede op zich. Ja, doe alles met liefde. (Heilig Uur 25 jan. 1945, III 293)

160. Verbaas je er niet over dat Ik je ingaf om altijd weer te vragen om barmhartigheid, nederigheid en zachtmoedigheid. Is dat niet de karakteristiek van het Hart van je Bruidegom? Moet je niet trachten op Hem te gelijken? Zul je niet veel gelukkiger zijn als je deze deugden bezit? Ik zocht immers altijd ernaar jou gelukkig te maken. Het is dus beslist mijn verlangen dat je deze drie eigenschappen tracht te verwerven. Ze zijn zeldzaam en ze zijn heerlijk! Vraag ze aan mijn Moeder. Breng offers om ze te verwerven. Eerst moet je ernaar verlangen. Dat is alvast de kiem. En zoals altijd moet je Mij om hulp vragen. Ik ben net als een vader die graag dat zijn kind, dat nog niet kan lopen, hem zijn armpjes toesteekt… Als zijn kind moe is, neemt hij het op in zijn armen. Wie is gelukkiger; de vader of het kind? Ach, als je de barmhartigheid kende… Die barmhartigheid moet je proberen na te volgen. Over alles heenstappen om je te buigen over een bedroefd of eenzaam hart, zonder te letten op teleurstellingen noch ondankbaarheden, ja nog liefdevoller te zijn voor hen die je leed hebben aangedaan. Je moet Mij laten zien door jou. Laat dat je bedoeling zijn. Dan zal Ik me door jou laten zien. Je bent zo gering dat je je afvraagt hoe dat kan? Hoe kun jij door je stem, je blik, je gebaren een weldaad zijn voor een bedroefde, een eenzame, een zieke? Dan moet je uit jezelf treden en overgaan in Mij. Dan zal Ik overgaan in jou, in je stem, in je oogopslag en in je gebaren en werken in jou en door jou. Wees innig met Mij verenigd; mijn wil is jouw wil. Eén doel: de glorie van de Vader. Zeg: Ik heb U lief uit geheel mijn hart, dat U mij gaf”. De Vader aanvaardt ons beiden in één offerande. Ik en jij, één. (Heilig Uur 1 febr. 1945, IV 1)

161. Ook al zou jij Mij niet meer liefhebben, Ik zou je altijd blijven liefhebben. Ook al zou jij niet meer de stilte zoeken om naar Mij te luisteren, nog zou Ik mijn woord laten horen. Zo vindt iedere zondaar Mij, wachtend op hem, want niemand kan mijn liefde wegen, de waarde ervan beseffen, mijn liefde meten. Niemand kan weten hoe ver mijn tederheid gaat. Als Ik zeg: “Ik heb dorst” dan vraag Ik om jouw liefde. Zie naar mijn leven en mijn dood. Heb Ik geen recht op je liefde? Geef Mij die dus heel de dag door. Nooit kun je te ver gaan. Jullie zijn geschapen om Mij lief te hebben, dat is het waarvoor je vermogens gemaakt zijn. Geef die liefde, die je Mij verschuldigd bent, niet aan anderen. Aanbid Mij, je laatste doel. Doe alles voor Mij, de Enige. Geloof je ook niet dat Ik mij verheug als je Mij noemt: “de Enige”? Heer, U weet alles, daarom zeg ik maar weinig tot U. Maar doet het je geen goed jezelf meer uit te spreken voor Mij? Het verwarmt je hart als je Mij de mooiste namen geeft. Als je anderen uit je omgeving met een hartelijk woord aanspreekt, is dit een weldaad als van een zonnestraal. In tegenstelling tot scherpe, bittere woorden die verdriet aandoen. Ik reken op jou om het leven van anderen te veraangenamen. Je kunt het door de gaven die je van Mij kreeg. Onttrek je er niet aan en doe het in vereniging met de vreugde die Ik bracht aan de zieken, de zondaars, de bezetenen. Zoveel mensen zijn bevangen door droefheid of bezeten door een geest van kwaadwilligheid. Denk aan Mij en bevrijd ze door je lieve glimlach. Laat je ogen vriendelijk als de mijne zijn, je blijheid als mijn blijheid, dan sta je sterk, want Ik steun je. Begin terstond: met jouw hart in mijn Hart. (Heilig Uur 8 febr. 1945, IV 2)

162. Is het niet te lastig voor je? Wat Mij betreft, Ik wacht op dit uur dat je bij Mij bent als op een feest. Je weet wel; als je uitgenodigd wordt op een feestdiner, dan ben je er tevoren al blij mee. Dat mijn schepselen Mij uitnodigen is voor Mij een des te groter vreugde omdat Ik die uitnodigingen zo zelden krijg. Heb je ook wel eens gemerkt; aan bepaalde mensen denkt men niet als de uitnodigingen verstuurd worden. Ze moeten er toevallig van horen of ze horen het feestgedruis in de verte, maar zij staan er buiten; of misschien worden ze niet zo gewaardeerd. Dikwijls heb Ik het gevoel dat Ik bij zulk soort mensen behoor… Maar als jij dan, terwijl je het zo druk hebt, in plaats van naar vrienden te gaan, naar Mij toekomt, dan zou Ik je haast willen bedanken en blij willen zeggen: “Dus Ik hoor er ook bij!” O, Heer, als U bij mij bent, bent U bij Uzelf thuis. Wil je Mij dat dikwijls zeggen? Dat verwarmt mijn Hart in de sfeer die dikwijls zo kil is. Jij, arm schepseltje van je Schepper en Heer; je maakt Mij gelukkig. Zeg Mij dan dat je zo naar Mij verlangt en als je het gevoel hebt dat dat verlangen wel sterker zou kunnen zijn, zeg Mij dat. Ik zal je een sterker verlangen naar Mij geven. Ja, meer dan dat: Ik zal je het verlangen geven om je los te maken van het aardse en zo Mij te ontmoeten. Zeg Mij: “Heer, zo graag wil ik dat ik de Uwe en U de mijne wordt”. Het verlevendigen van je liefde tot Mij is een werk van iedere dag. Daarvoor heb je moed nodig en na de moed van gisteren moet je vandaag weer nieuwe moed opbrengen. Ik help je wel, dat weet je. Zeg Mij dat je dat weet: zo’n akte van gelovig vertrouwen maakt Mij blij. Aan jou laat Ik over om mijn werkzaamheid -bijvoorbeeld in bepaalde gebeurtenissen- te ontdekken. Wat een vreugde voor Mij als je Mij daarin herkent! Dat je zegt: “Dat moet Hij geweest zijn”. wat maakt Mij dat gelukkig. Dat is nu jouw zending op aarde; dit aan anderen te leren en te maken dat ze van Mij gaan houden. Jij moet het hun vragen… Ik vraag niet gauw. Ik wacht af. Wees jij mijn apostel, breng ze naar Mij toe. Ze hoeven maar een paar passen te zetten in mijn richtring… Ik kom ze wel tegemoet en leg graag het grootste deel van de weg af. (Heilig Uur 15 febr. 1945, IV 5)

163. Zal de overtuiging dat U mij zo liefhebt mij wellicht doen sterven van vreugd? Je moet niet alleen weten dat Ik je zo zeer bemin, maar vooral: je moet er in geloven. Als de mensen er echt in geloofden zou dat zo’n troost voor hen zijn te midden van allerlei beproevingen. Ze zouden weten dat alles wat hun overkomt, voortkomt uit mijn verlangen om hun goed te doen en dat Ik met ieders draagkracht rekening houd. Maar er zijn er die Mij kwaadwilligheid toeschrijven, zij koesteren verlangens van wraak. En toch is het zo goed om mijn eindeloze liefde te overdenken en het is ook de eenvoudige waarheid. Herinneren zij zich dan mijn lijden niet meer? Bewees Ik door dit lijden niet dat Ik ze zeer bemin? Voor jou, moet het de eenvoudigste zaak van de wereld zijn om te geloven dat Ik je meer dan wie ook liefheb. Dat moet voor jou een voortdurende bron van vreugde zijn en een reden om je één te voelen met Mij. Dan denk je: “Hij en ik” en je beleeft het. In je binnenste leven Ik en jij. Als je het kruisteken maakt sluit je Mij als met tralies op in je hart. Behalve in de heilige eucharistie leef Ik op aarde ook in de harten van de mensen die zich voor Mij hebben opengesteld. Zij riepen om Mij. Zij riepen dag en nacht om Mij. Toen kwam Ik en Ik heb in hen mijn verblijf gevestigd. “Heer, bij mij bent U altijd in uw eigen huis. Ik zou wel willen griffen in mijn hart: “Rusthuis van Hem”. Later in de hemel zul je mijn antwoord horen: Het gelukkige verblijf voor mijn Gabriëlle, Zeg dikwijls dat je erin gelooft. Je moest soms als gek van vreugde zijn omdat je zo bemind wordt,, want je weet: er zal je geschieden zoals je gelooft. Zo stijg je steeds hoger van vereniging neer eenheid. (Heilig Uur 1 maart 1945, IV 6)

164. Heer, gisteren kwam ik in de verleiding om mijn dagelijks bezoek uit dankbaarheid voor de heilige Communie over te slaan. Waarom? Had Ik je die dag minder lief? Had Ik mezelf niet helemaal aan je gegeven? Beginnen mijn schatten van ontferming op te raken? Weet je dan niet wat een plezier je Mij doet met je bezoekjes? Je komt immers niet voor de mooie achitectuur en andere schoonheden van de kerk? Je komt toch met Mij praten als met een vriend? Het was toch niet je bedoeling om wat gebeden op te zeggen? Maar je vernederde jezelf voor Mij; ook in je eigen ogen verootmoedig je jezelf. Kijk, als je soms dacht dat jij, mijn instrumentje, mijn gunsten waardig was! Heer, laat me mijzelf alleen erover verheugen, vooral als die gunsten de komst van uw Rijk kunnen bespoedigen. Moge alles, Heer, anderen ten goede komen en moge geen van uw woorden verloren gaan. Je zult eens zien wat mijn liefde tot stand brengt. Je weet toch: Ik geef veel meer dan men hoopte te krijgen. Heb je dat niet ervaren, zowel in geestelijk als in tijdelijk opzicht? Je moet in Mij iemand zien die je altijd vergezelt. Altijd ben Ik binnen het bereik van een woord uit je hart, een wens of een vriendelijke glimlach. Je wilde mijn ziel groeten en terecht, want in mijn ziel heb Ik meer dan wie ook geleden. Daarom is mijn ziel in de hemel de hoogste verheerlijking ten deel gevallen. Mijn ziel leed meer dan anderen, omdat mijn ziel meer dan die van anderen gemaakt was om lief te hebben. Geloof je nu eindelijk in mijn liefde, altijd en op elk ogenblik, mijn zeer blijde liefde? Heel graag, Heer! Wal belet mij toch om helemaal zeker te zijn? Geef Mij heel dikwijls de liefste namen. Dan ga je vooruit! (Heilig Uur 15 maart 1945, IV 7)

165. Zoëven heb je een zeer zieke vriend bezocht en je had medelijden met hem. Wat zul je zeggen tot je grote Vriend als je zijn smarten ziet? Bezie ze goed, want ze zijn voor jou, ze behoren aan jou. Wees zo nederig dat je je ermee bekleedt. Zeg Mij: “Ontferm U over mij die maar een zondares ben”. Geloof het en Ik zal Mij ontfermen. Zie je nietswaardigheid. Als je die duidelijk zag, zou je ontstellen als je mijn barmhartigheid en liefde niet kende. Besef de armzaligheid van je ziel en zijn gebrekkigheid. Je bent niets uit jezelf. Dit beeld van jezelf zou je doen schrikken als je niet rekende op de rijke verdiensten van je Bruidegom. Reken daar vast op in deze Passietijd. Ontdek mijn vurige liefde door de details na te gaan van mijn dood in gehoorzaamheid, met de zachtmoedigheid en bereidvaardigheid van heel mijn zijn. Die aanvaarding en zachtmoedigheid alweer voor jullie. Ja, mijn kinderen, als jullie in mijn ziel hadden kunnen lezen! Later zullen jullie het beter begrijpen. Bemin nu reeds alsof je het al begreep. Probeer het maar. Geef Mij je goede wil als klein kind. (Heilig Uur 22 maart 1945, IV 9)

166. Dank, Heer, voor de genade om vaster te geloven in uw liefde. Daar komt het alleen op aan. Vat dus moed! Want als je weet dat je wordt bemind, wordt je ijver vertienvoudigd en ben je vol blijde vurigheid. Dat spoort je aan om met blijde liefde naar Mij op te zien. Dan zul je ook beter de fijne attenties opmerken en je zult zeggen: “Deze ontmoeting of die gebeurtenis kwam van Hem!”. Soms had je het niet geraden…. Dat moedigt je aan tot offers uit dankbaarheid. En als Hij je eens schijnt te vergeten, denk dan: “Toch weet ik zeker dat Hij mij met al zijn liefde bemint”. (Heilig Uur 5 april 1945, IV 10)

167. Op het station van Angers vond ik ondanks de ontzettende drukte een plaats in de trein. Je ziet hoe bezorgd Ik ben voor de mijnen. Temidden van al dat lawaai trek Ik ze in een gelukkige afzondering en kan Ik ze waakzaam houden om te luisteren naar de Welbeminde. In het Evangelie lees je: “Toen Ik jullie zonder beurs en zonder stok uitzond, heeft jullie toen iets ontbroken?” Zij antwoordden: “iets, Heer”. Kun jij niet hetzelfde zeggen? Heer, dikwijls ben ik tekort geschoten. Over die tekortkomingen moet je je vernederen, maar niet verbazen. Spreek de wens uit dat je genezen wordt van je gebrek aan oplettendheid in mijn dienst. Onderzoek niet alleen de waarde van je daden, maar ook de bedoeling die je ermee had, de bedoeling namelijk om Mij te verheerlijken. Misschien moet je meer letten op wat je voor Mij doet, om je vurigheid en je liefde te vermeerderen. Je zou beter op kleinigheden moeten letten: kleinigheden die grote verdiensten kunnen opleveren! Let goed op de kleine dingen, mijn Gabriëlle. Zeg tot jezelf: Ze zijn op de maat van mijn kleine natuur, dat houdt je bescheiden. Heb je wel eens opgemerkt dat je dikwijls opnieuw moet beginnen met nederig werk? Doe dat van ganser harte; je weet dat Ik dat graag zie. Voor Mij te willen leven, alles te willen zien in zijn betrekking tot Mij. Jouw leven aan te passen aan Mij, ziedaar de nog korte weg die je voortaan moet afleggen. De glorie die je Mij daarmee kunt geven, ontneem Mij die niet! (Heilig Uur 12 april 1945, IV II)

168. Heer, uw arm kind, beeld van U, zit hier voor U en verlangt heel erg naar U. Heb je wel eens opgemerkt dat als de mensen met elkaar praten, ze elkander deelgenoot maken van hun persoonlijke belangen en zaken? Ze besteden er veel tijd aan, maar zonder veel profijt. Denk je ook niet dat, als ze nu eens met Mij, hun Vriend, over al hun zaken zouden gaan praten, Ik blij zou zijn mee te tellen in hun gedachten en dat Ik hun vertrouwen rijkelijk zou belonen? Tussen hen en Mij zou dat telkens opnieuw een vertrouwelijkheid scheppen en het zou hen gelukkig maken, want door het contact met Mij zou hun leven gemakkelijker verlopen. Het zou een leven worden met z’n tweeën, Ik zou het zwaarste werk op Mij nemen. Ik kom er dus op terug: Praat met Mij. Praat met Mij en onze harten zullen één worden… Is dat niet het doel van mijn volgelingen? Daarvoor zou je graag willen sterven, maar nu moet je eerst leven in dit samenzijn van hart tot hart. Grijp elke gelegenheid daartoe aan. Gebruik elk voorwendsel. Je moet meer durven. Maar bij sommigen komt het omdat het hun niet interesseert. Maar mijn vertrouwde vrienden, waarom toch? Waarom roepen zij in hun inwendig leven niet harder om Mij? Als hun geloof maar niet grensde aan ongeloof! Als ze maar vertrouwden op mijn hulp. Als zij Mij meer liefhadden, zou Ik zolang het nog dag is, alles voor hen regelen en als de nacht zou vallen, zouden hun ogen zich nog sluiten gericht op mijn gelaat. Weet jij hoe je zo in mijn armen kunt inslapen? Wil je dat beter leren? Bedenk dan dat je telkens weer opnieuw moet proberen; proberen te groeien. Wacht je er wel voor om zelfvoldaan te worden. Zie daarom dikwijls hoe armzalig je bent en vertel Mij precies hoe het met je gaat. Dan zal Ik me gedrongen voelen om je te helpen; je bent immers zo zwak en klein. Als je Mij roept, vergeet dan niet om Mij de tederste namen te geven. Ik zal jouw stem herkennen. (Heilig Uur 26 april 1945, IV 13)

169. Mijn lieve Jezus, ik kom om uw woord op te nemen en vooral voor uw liefde. U weet, de Donderdag is mijn liefste dag van de week. Kom het voorportaal binnen. Roep de hulp in van mijn Moeder. Maak je los van het aardse en kom verder naar binnen, in het verborgen vertrek waar stilte heerst, vrijheid van geest, zuiver offer van de wil en de vlam van liefde die brandt om nog meer te ontvlammen. Vraag dan aan de Geest om je over je te zweven, zoals Hij zweefde over de wateren tijdens de eerste scheppingsdagen. Ook jij bent als de aarde woest en ledig. Tracht je eens te herinneren of je vandaag een of andere daad van nederigheid hebt volbracht, in- of uitwendig, niet om jezelf te pijnigen en af te matten, maar om jezelf aan te sporen de band met God sterker aan te halen. God ziet niets liever dan dat je om Hem roept. Bezield door de Geest spreek je woorden van liefde; vraag Hem, die de liefde zelf is, om in jouw plaats te spreken. Dat zal op een heel eenvoudige, tedere manier gebeuren, want de Geest neemt de taal van de kleinen aan als de Zijne. Onder de invloed van de Geest antwoordde mijn diep-ootmoedige Moeder aan de Engel: “Zie de dienstmaagd des Heren”. Ook in je gestamel zal de Geest tot Mij spreken. De lofzang die je Mij zoudt willen aanbieden, maar waartoe je zelf niet in staat bent, zal de Geest vervolmaken. Je gebeden, wensen en uitingen van liefde worden op onzichtbare wijze overgebracht. Ik neem ze aan als Verlosser en bied ze de Vader aan voor het leven van mijn Kerk, opdat het ogenblik mag komen van één kudde en één herder. Wat zou dat een gelukkig ogenblik zijn in de opvolging van de eeuwen! Ver haast, ja verhaast zijn komst. (Heilig Uur 3 mei 1945, IV 14)

170. Een krijgsgevangene die ons dierbaar was kwam terug en ik dankte Hem daarvoor. Twijfelde je aan Mij, aan mijn macht of aan mijn liefde? Je moet je nooit verbazen over mijn goedheid. Wat je er van kunt zien is minder dan wat je omringt, je beweegt en omhoogstuwt. Als Ik goed ben voor mijn vijanden en voor hen die Mij bewust trachten te beledigen, omdat Ik hun tijd wil geven om tot inkeer te komen, wat een liefde en welwillendheid koester Ik dan niet voor degenen wier leven Mij geheel is toegewijd? Dan overtref Ik hun stoutste verwachtingen. Dat heb je nu al een jaar bijzonder ondervonden. Hoe meer je Mij geeft, hoe meer Ik je met gaven overstelp. Geloof maar, zwak kind, dat mijn dankbaarheid die van jou zal overtreffen. Vraag Mij om je te leren hoe je Mij meer kunt geven, niet omdat Ik je gaven nodig heb, maar Ik verlang ernaar om je er des te beter voor te kunnen belonen. Je ziet: nog altijd denk Ik meer aan jullie dan aan Mijzelf. Het lijkt wel alsof jullie de godheid en Ik het schepsel ben. Ik ben onmetelijk in mijn liefde. Laat dat je vreugde, je geluk zijn; dat je door Mij wordt bemind! Neem van deze liefde van Mij en bied Mij dan mijn liefde aan alsof het jouw liefde is, want, alles, al het Mijne is het jouwe. (Heilig Uur 17 mei 1945, IV 17)

171. Probeer dicht bij Mij te komen door heet trouw vervullen van je plicht van staat. Ik wacht daar dan op jou met mijn liefde. Kom met heel de jouwe, die wel niet groot is, maar zeg Mij dat je verlangt haar groter te maken. Vraag naar mijn liefde om jouw liefde vuriger te maken. Dan ben je weer een arm, klein en zwak kind dat tot niets in staat is, dat Ik met de grootste bereidvaardigheid te hulp moet snellen. (Heilig Uur 24 mei 1945, IV 18)

172. Ik kwam in alledaagse kleren de kerk binnen en ik verontschuldigde mij ervoor. Maar, waar Ik naar verlang dat is toch vooral onze vertrouwelijkheid. Daarbij let Ik niet op je uiterlijk. Ik wil altijd graag in jullie gedachten zijn. Daarmee maken jullie voor Mij iets goed voor het gedrag van zovelen die alleen aan Mij denken om Mij te beledigen. Zo zijn er helaas velen… je weet niet hoeveel. Dan begrijp je mijn vreugde als Ik fijngevoelige liefde tegen kom, want die biedt Mij een toevluchtsoord aan. Ik zou haast zeggen; die neemt Mij in bescherming. Jullie, gemaakt naar Gods beeld, trachten Mij terug te geven wat Ik jullie gaf: het leven. Want graag wil Ik leven in jullie binnenste; maak dat inwendig leven steeds intensiever; dit inwendig leven is mijn leven in jullie. Neem het niet van Mij af, nooit! Vraag Mij om je ermee te helpen, dan geef Ik je de woorden in, die je Mij moet zeggen. Die woorden zullen Mij wonderbaar goed doen. Je wilt Mij toch graag troosten? Heer, hoe overlaadt U mij sinds vanmorgen!~Maar is het niet Sacramentsdag? Het feest van God. Het is voor Mij een feest om te geven. Het is mijn liefste feest onder de feesten van liefde. Je moet altijd je toevlucht nemen tot mijn barmhartigheid. Tot nu toe nam je die waar en leerde je die kennen. Maar nu moet je in de barmhartigheid leven, van de barmhartigheid leven. Maak het tot je woning. Daarmee toon je een vertrouwen, dat Mij eert. Je zult je er veel meer thuis voelen, wanneer je zeker weet dat je Mij ermee behaagt en het geeft nieuwe glans aan je liefde. Denk dikwijlss: “Zijn liefde gaat zover dat Hij zich voor mij overlevert”. (Heilig Uur, H.Sacramentsdag 31 mei 1945, IV 19)

173. Wat Mij betreft, Ik kom nooit klaar met tot je te spreken. Daarom hoop Ik dat jij nooit klaar komt met naar Mij te luisteren. Wat uit het diepste van mijn Hart komt, wordt druppel voor druppel overgebracht. Iedere druppel is van onschatbare waarde en de ene kan door geen andere vervangen worden. Omdat Ik jou mijn diepste geheimen toevertrouw, verwacht Ik ook die van jou. Ja, Ik weet, je wilt Mij dit vooral toevertrouwen: “Heer, ik heb U niet lief zoals ik U zou willen liefhebben…. geef Mij dat ik U meer liefheb”. Deze droefheid dat je Mij niet genoeg liefhebt, bied Mij die aan. Het is een zuiver, onmiddellijk eerbetoon. Doe dat dikwijls en houd er niet mee op Mij die eer te bewijzen. Ik zal die droefheid van je wegnemen. Misschien komt de grotere droefheid van de onbekende zoete wonde, die je tot nu toe niet kende, ervoor in de plaats. Zij die dat hebben ondervonden, zeggen: “O heerlijke wonde”. Heb jij Mij niet gevraagd om de pijl van de Serafijn? Heer, laat mij niet sterven voordat ik er door ben gewond! In diepe ootmoed moet je die trachten te verwerven, in zelfopoffering, je ogen gericht op de Mijne. Met je gedachten gericht op mijn gedachten, almaar dichter naderend tot de liefde. Dan zal de Liefde jou van liefde doen smelten. (Heilig Uur 7 juni 1945, IV 20)

174. Ik had een vreemdeling op bezoek en wij hebben heel de middag over goddelijke dingen gesproken. Waarom zou je ervoor terugschrikken om je met anderen te onderhouden over Mij en over mijn Rijk? Is er een boeiender onderwerp? En leek het je niet alsof Ik in jullie midden was, alsof Ik aanwezig was in jullie vermogens? Is het niet iets wat je opwekt als je samen met een ander Mij zoekt te benaderen? Geloof je ook niet dat mijn zegen als een dauw op jullie neerdaalt? Was het niet alsof je naar een hoger plan werd gebracht? Leek het je niet alsof de tijd sneller voortging omdat er alleen maar sprake was van Mij? Bewijst dat niet dat Ik alleen jullie hart kan vullen? Weldoende gesprekken, als de Geest door jullie spreekt. Dank Hem. Zeg Hem dat je Hem liefhebt. Roep Hem, verlang naar Hem. (Heilig Uur 14 juni 1945, IV 22)

175. Zie je niet dat je nog door het aardse in beslag wordt genomen en dat je nog vastzit aan wat vergankelijk is? Wanneer zul je je geest onmiddellijk richten op de eeuwige gedachte? Bedenk dat je Vader, de Schepper in de Hemel is, dat je Verlosser op je wacht in de hemel, dat de Geest die je leidt, in de hemel is, dat je heilige Moeder daar is. Zij weet waar je zult wonen als je uitrust, nadat het aardse leven voorbij is. Hef dus het hoofd omhoog. Ga voorwaarts, los van het aardse, opgeroepen door een onweerstaanbare kracht. Wat betekenen die kleine zorgen en wisselvalligheden van dit leven? Die zijn zelfs geen zuchtje waard. Laat Mij je woning zijn. Eén zijn onze gedachten, één is ons werk: mijn Rijk, mijn Glorie, de overwinning van mijn zaak. Arbeid aan de ondersteuning van alles wat Mij toebehoort, dan zal Ik ju ondersteunen. Je hebt ondervonden hoe kort het leven en hoe klein de aarde is. Denk mee met mijn gedachten en verlang naar het leven zonder einde. Hoor je niet thuis in de armen van je Bruidegom? Wat zou je van Hem kunnen scheiden? Zoveel heeft Hij voor je gedaan en zoveel doet Hij nog voor je, elke dag. De heilige Mis van elke morgen: als je die eens zou kunnen zien. Denk eraan dat Ik naar je kijk. Samen met Mij offer Ik je aan de Vader, die in de hemel is. (Heilig Uur 21 juni 1945, IV 24)

176. De liefde heeft geen rust vóór zij bij de welbeminde is. Het enige wat je zou beletten om met Mij verenigd te zijn, dat zijn de dagelijkse zonden waar men niet op let, de tekortkomingen die men begaat zonder gewetensbezwaar. Je zou toch niet mijn armen een krab willen geven terwijl men bezig was mijn hand vast te spijkeren. Of mijn voorhoofd te schrammen terwijl men de doornenkroon aan het vlechten was? Vermijd de kleine tekortkomingen. Vraag Mij om ze beter te zien in hun ware gedaante, zoals een ruit waar de zon op schijnt. Dan zul je niet langer durven en je zult waakzamere zijn om Mij niet te bedroeven. Als jet het kwaad dat je hebt gedaan bemerkt, vraag je Mij om vergeving. Ik heb alles gezien en Ik ben bereid alles te vergeven, want Ik luister naar woorden vol nederige smart. Ja, de kracht van het berouw! Mij behaagt een ziel gebroken van smart. Ik wijs haar nooit af. Wees mijn allerkleinste… (Heilig Uur 28 juni 1945, IV 25)

177. Ja, geef jezelf aan Mij en probeer niet meer om jezelf terug te nemen. Ja, hoe goed weet Ik je te bewaren als je je aan Mij overgeeft. Weet je hoe je je aan Mij moet geven, hoe je Mij moet dienen? Een trouwe dienaar denkt altijd aan zijn heer. Hij zou hem willen verrijken als hij dat kon. Hij is trots op de eer van zijn meester en heeft hem lief tot verzaking van zichzelf toe. Ik noem je niet meer mijn dienaar, maar mijn vriend. Het is passend dat jouw gevoelens daarbij zijn: verlegenheid, blijdschap, blijde verwachting, want die vriend is met geen ander te vergelijken. Je zou kunnen zeggen: Hij is blij dat Hij zo rijk is, want dan kan Hij je veel geven. Vanmorgen was jij zo gelukkig dat je Mij die gave voor de eredienst kon geven; denk je eens mijn vreugde in, want nu kan Ik jou rijk maken. Alles wat door de liefde wordt aangeraakt wordt er mooier door. (Heilig Uur 5 juli 1945, IV 26)

178. Ik had de hele dag visites gehad en kwam pas laat. Liefde voor de naaste is liefde voor Mij: als je Mij niet kunt vinden in de kerk, kun je Mij vinden in de naaste. Maak dat tot een gewoonte. Je bent zo gemakkelijk afgeleid. Als je Mij vindt in de gebeurtenissen van het leven, zul je Mij ook vinden in de dood. Waarom zou je daar bang voor zijn? Je weet toch dat Ik het ben? Of ben je bang voor Mij? Wat een aantrekkingskracht oefen je niet uit op je naaste als je Mij ziet door hem. Ja, leef uit het geloof. Wees niet als zij die zeggen: “Heer, Heer…”en die zich afkeren van de Christelijke geest. Mijn liefde moet voor jou nooit iets alledaags worden, want zij is altijd weer nieuw. Voor Mij wordt jouw liefde nooit iets gewoons, iedere keer is het voor Mij zoiets als een eerste kus. Je begrijpt dat misschien niet helemaal, maar geloof het maar. Ik durf niet dikwijls te zeggen welk een vreugde sommige zielen Mij bereiden. Ik ben bang dat ze zich erop laten voorstaan en zo hun geur verliezen. Trouwens; zouden de woorden van liefde van een God voor zijn schepsel niet het risico lopen met een zekere bevreemding te worden opgenomen? Ik heb het nu over een liefde zoals die van Mij. Geloof er vast in; daarmee doe je Mij een genoegen. Ik vraag maar zo weinig. Is het niet iets heerlijks om te weten dat je door God wordt bemind? Al word je er steeds meer van overtuigd, je blijft altijd bij een zwakke afbeelding van de werkelijkheid. Wat een moeite heb je om dit te geloven. Roep Mijn hulp in… en aanstonds ben Ik er… (Heilig Uur 12 juli 1945, IV 27)

179. O mijn beste kind, je moet geen gelegenheid voorbij laten gaan om binnen te dringen in mijn Hart en om Mij te laten binnendringen in de harten van de mensen. Dat is zo’n vreugde voor Mij… Later zul je de schoven zien die jij Mij gegeven hebt en waarvan je niet wist dat je ze Mij gaf. Verheug je met Mij. Zeg Mij hoeveel schoven je wel zoudt willen verzamelen voor mijn schuren. Er zijn zoveel zondaars. Zoveel heidenen. Zoveel ontrouwe christenen. Bied jezelf aan om ze voor Mij te winnen. Aarzel niet om jezelf an te bieden. Je weet wat je aanbiedt: jezelf, dat betekent niet veel. Aan wie bied je het aan? Aan God! Heb je niet alles te winnen? Mag je niet alles van zijn grootmoedigheid verwachten? Bied jezelf aan. Het is zo eenvoudig: met God is alles eenvoudig. Bied jezelf aan: Ik zal je aannemen. (Heilig Uur 19 juli 1945, IV 28)

180. Heer, ik zou zo graag voor U willen zorgen, zoals U zorgt voor mij! Zorgen voor Mij dat is Mij liefhebben. Het lijkt Mij dat Ik nergens anders behoefte aan heb. Maar die behoefte dat jullie Mij liefhebben is dan ook heel groot. Misschien vind je dat Ik het je wel erg dikwijls zeg? Maar iedere keer dat Ik het zeg, is mijn verlangen weer nieuw. Je weet dat de liefde nooit in herhaling vervalt, want de liefde heeft in zich altijd weer nieuwe accenten. Zorg daarom dat je Mij blijft opbeuren en troosten door een eenvoudig opzien nar Mij, door een blijde innerlijke glimlach, door vol medelijden te denken aan de kwellingen van mijn lijden of door te bidden voor de zondaars. Geef Mij je leven! Heer, het is al van u! Ik wil dat het zonder ophouden van Mij is, als een bron die almaar door stroomt, als een symphonie zonder einde. Je zet je helemaal voor Mij in als je een woord terughoudt, als je je bekleedt met zachtmoedigheid, als je verzaakt aan eigen wil, als je jezelf buigt voor anderen, als je een gebrek aan welwillende oplettendheid vergeet, als je een genoegen opoffert om de naaste te helpen. Mijn kind, dat Mij zo lief is, daarin ligt je geluk. Zoals de naald van een ram mofoon draait over de plaat, zo draai jij om Mij heen; je neemt Mij op en verspreidt Mij over de anderen. (Heilig Uur 30 aug. 1945, IV 36)

181. Lees in mijn Hart de oproep van de liefde. De liefde roept op en strekt de armen wijduit om naar je te grijpen. Maak Mij blij door je gewillig te laten grijpen. Ik wil jou helemaal en je moet Mij niets weigeren. Probeer te zijn wat Ik van je vraag; wees degene die Mij in je hart blij gezelschap houdt en die Mij alleen verlaat om Mij weer terug te vinden in de bezigheden van je levensstaat. Voor iemand die Mij zoekt ben Ik overal. Als hij voor Mij leeft, leeft hij uit Mij. Ik neem bezit van hem opdat hij Mij zal bezitten. Want hoe zou hij dat alleen kunnen? Heb je bij deze of gene gelegenheid mijn hulp niet ervaren? Is het niet zo dat, als God je bezit, je leven veilig en blij voortgaat? Heer, ik verlang altijd naar U en toch val ik telkens weer terug in onverschilligheid. Ja, zo zal het altijd weer gaan. Je zwakke natuur sleept je mee, maar als je dan nederig probeert weer op te staan, bekoor je je Bruidegom. Hij denkt: “Toch probeert ze Mij genoegen te doen”. Dat is een vreugde voor God, lijkt dat niet vreemd? Later zul je het zien. Later zul jet het begrijpen. Reken op dat later… en geloof erin. Al is het zo dat Ik dikwijls een vreugde voor jou ben, neem nu maar aan dat jij nog veel meer een vreugde bent voor Mij. Bedenk dat, om onwankelbaar te steunen op mijn barmhartigheid, om zekerder te zijn van de goedheid van je God. Die goedheid is volmaakt en schiet nooit tekort. Heer, laat mij ook altijd zo handelen ten opzichte van mijn naaste. Ik zal je vertolken. (Heilig Uur 6 sept. 1945, IV 37)

182. Wees er zeker van dat, als je heel dit uur van aanbidding alleen maar zou doorbrengen met te herhalen: “Moge Uw Wil geschieden op aarde zoals in de hemel”, je tijd goed besteed is, want mijn Wil is alleen maar: liefde. Ook jij vraagt Mij dit alleen uit liefde. Als op aarde de totale som van liefde de ontzettende massa van de haat overtreft, dan is er veel bereikt. De haat komt niet uit de hemel; het is de adem van de hel. Mijn kind; je moet niet alleen hen beminnen die beminnelijk zijn, maar ook die dat niet zijn. Probeer een tegenwicht te vormen voor het ontstellend zwaar gewicht van alles wat direct strijdig is met mijn wil van zachtmoedigheid en liefde. Ze zijn zo zeldzaam; vrienden in liefde en van liefde om mijn Liefde. Je hebt in deze dagen van familiereunies begrepen hoeveel blijdschap en geluk innige onderlinge liefde meebrengt en welk een gelukkige saamhorigheid er het gevolg van is. Als je nu in je gedachte deze familieverhoudingen uitbreidt over heel de mensheid , die eigenlijk één enkel gezin van de kinderen Gods moest vormen, welk een vrede en geluk zou er dan uit voorkomen, terwijl integendeel… Heer, zo graag zou ik deze gelukkige vrede willen verkrijgen voor heel de wereld! Bid. Wees een voorbeeld van zelfopofferende liefde. Mijn Moeder en sint Joseph waren erg goeden beminnelijk voor degenen die hen op hun reizen gastvrijheid boden. Nog lang daarna leefde hun doortocht bij hen voort en het was als een vloed van genaden. Jij, heb jij niet stromen van licht ontvangen? Ga jij nu niet voorbij aan de mensen zoals een ander zou doen. Geef Mij, door jezelf te geven in woord en geschrift, want Ik ben altijd in je. Gisteren zag je in de herberg van St. G die onnozele jongen; al een maand lang spreekt hij geen woord want zijn grootvader is op reis. Maar Ik verlaat je nooit, waarom zou jij dan niet leven en anderen laten leveen in overvloed? Verplaats je in de ongehoorde rijkdom van God. (Heilig Uur 12 sept. 1945, IV 38)

183. Ik had net een fijn borduurwerk klaar, toen ik bemerkte dat ik door een vergissing weer helemaal opnieuw moest beginnen. Zei je Mij niet onder het werk: “of ik nu dit doe of dat, voor mij komt het er niet op aan, want ik doe het allemaal voor U!” Laat nu zien dat je dit meende en dat je bereid bent om het werk uit elkaar te halen en opnieuw te beginnen. Laat zien dat je soepel bent in mijn hand en dat, als dat waarop je steunde, ineenstort, je blijmoedig blijft. Je moet nooit aandacht besteden aan jezelf, maar alleen aan Mij en mijn welbehagen. Begrijp je goed waarom er in het geestelijk leven beproevingen nodig zijn? Het leven van ons beiden op aarde is nog niet het leven in de hemel. Het is liefde in de knop. Door beproeving groeit de liefde, zelfs in heel kleine beproevingen. Maar echte liefde merkt dat niet eens en verlangt onverzadelijk. O, hoe heerlijk is het voor Mij jullie te helpen! |Kom naast Mij lopen, dan zullen wij praten. Jij luistert. Je zult mijn woorden nederig aanvaarden en ten uitvoer brengen. Ik weet hoe Ik met een ziel moet omgaan. Ik spreek, maar mijn woorden zijn geen ijdele woorden. Aan jou om er aan te beantwoorden. Ik leid je immers naar de Vader. Mijn kind zal opgroeien, niet door zichzelf, maar door Mij. Ik ga nog steeds door met de schepping. Zul je Mij vanavond, in de intimiteit vlak vóór je in slaap alt, een ‘dank u wel” zeggen, terwijl jouw hart vlak bij mijn Hart is? (Heilig Uur 4 okt. 1945, IV 42)184. Ik bad overwegend de woorden: “Onze Vader”. Dring door in de diepe betekenis van het woord: Vader. God is het. Hij nam je uit liefde aan. Adoptie gebeurt immers uit liefde. Geniet van het heerlijke; dat jij het aangenomen kind bent van zo’n Vader!

Vooral moet je je niet verwonderen over de naam die Hij zich geeft: dat zou Hem verdriet aandoen. Bedenk dat er geen vader is zoals Hij. Dat wekt in jou de gedachte dat je alles van Hem kunt verwachten in een mate waar je geen vermoeden van hebt. Daarom moet je je gestamel van liefde en dankbaarheid al maar sterker maken, want Hij waakt over je binnenste. Dat kent Hij beter dan jij zelf. Hij is de ziel van jouw ziel. Hij woont in je. Je weet: je moet Hem daar dikwijls komen opzoeken, vriendelijk naar Hem kijken. Hem de komst van zijn Rijk toewensen en bidden dat zijn Wil moge geschieden. Vraag Hem om je geloof in zijn aanwezigheid te versterken. Wees niet bang dat je misbruik maakt van zijn goedheid. Waarom vraag je zo weinig? Is het uit gebrek aan vertrouwen, of uit nalatigheid? Of reken je meer op jezelf? Wat een vreugde ontneem je Mij als je Mij belet om je te helpen. Begin je mijn liefde wat meer te begrijpen? Als je die begrijpt, bemin dan steeds meer en op ieder moment… Ben je al niet lang geleden begonnen Mij boven al het geschapene te verkiezen? Wat heb je je vroeger op een afstand gehouden! Buiten het ogenblik van de communie gaf je je zo zelden. Je dacht er niet aan om nauw met Mij verbonden te leven bij al je dagelijkse bezigheden. Kun je de verloren tijd niet inhalen door blijde verwachting en innige vertrouwelijkheid? Ik ben klaar, mijn welbeminde. Vol aandacht buig Ik Mij voorover om het eerste woord van je hart op te vangen: laat het een luide roep zijn. (Heilig Uur 11 okt. 1945, IV 44)

185. Heer, U bent goed tot in de kleinste bijzonderheden van mijn leven en ik bedank er U zo slecht voor. Kinderen weten niet hoe ze zich moeten uitdrukken, maar de Vader leest in hun hart. Maak je dus geen zorgen. Ga gewoon verder met de ogen gericht op Mij. Ja geloof in de liefde van je Vader en Heer! Is dat zo moeilijk? Wanneer je kijkt naar zijn kruis? Wanneer je eraan denkt dat Hij zich overleverde aan de zondaars? Hij, de Almachtige, leverde zich over!… Wat een kracht om zich zo te vernederen! Wat een bewijs van offerbereidheid! Zou je hierna Hem meer vrezen dan liefhebben? Zie Mij recht in het gelaat en besef de eindeloze Barmhartigheid die zich buigt naar een hart dat Hem zoekt; houd niet op Mij te roepen! (Heilig Uur 18 okt. 1945, IV 45)

186. Zet je tegenover Mij. En spreid nu je ziel uit alsof je een kleed openvouwt. Ondertussen herinner je je al je fouten. Die van gisteren, die van vandaag. Je laat ze Mij zien zonder dat je iets zegt. Dat is al een gebed. Je toont hoe verlegen je bent bij de uitstalling van al je miseries. Dat is een zeer welsprekend gebed. Zo zie je dat zelfs je tekortkomingen je dichter bij Mij kunnen brengen, door berouwvolle liefde, door eerherstellende liefde. Want alles moet je terugbrengen tot de liefde. Zo ontmoet je Mij. Hen Ik dan al niet het grootste deel van de weg afgelegd? (Heilig Uur 18 okt. 1945, I 348)

187. Ik raak zo gauw verstrooid Heer. Je moet leren om weer terug te komen en wel: uit liefde. Liefde betekent zichzelf geven. Je weet hoezeer Ik je heb liefgehad: Ik gaf jullie alles. Wat hield Ik voor Mijzelf? Zelfs mijn Moeder gaf Ik jullie. Houd mij vast, Heer, anders verval ik weer in eigenliefde. Doe jij nu maar wat je kunt, zet de eerste stap en Ikk kom je te hulp. Maak alles bovennatuurlijk door Mij alles toe te vertrouwen. Hoe gelukkig zul je zijn, je hebt de ware zin van het leven gevonden. Hoor je mijn stem niet? Dag en nacht zegt die je: “Kom”. (Heilig Uur 25 okt. 1945, 46)

188. Op de dag van aankomst van onze nieuwe pastoor was ik met mijn gedachten niet veel bij Hem. Je ziet weer hoe dikwijls je in jezelf moet treden om naar Mij te zoeken. Dat is een noodzakelijke oefening die je tot een gewoonte moet maken. Denk daaraan bij het vallen van de nacht, als je in stilte en met volle aandacht tracht in te gaan in je Heer. Vind je ook niet dat zo’n nachtelijk gebed dat van overdag verre overtreft? Is het niet een gemakkelijke passage -zonder woorden -van jou naar mijn Hart? Het is alsof je deze aarde met al zijn zorgen verlaat en naar hemelse sferen overgaat. Wat een verlichting, en wat een rust! Maar wanneer houd je je op sommige dagen in je gedachten zo ver van Mij? Ik ben er juist om naar je te luisteren! (Heilig Uur 25 okt. 1945, II 230)

189. Tel al je moeite voor niets als het gaat om de hemel. Als de heiligen op aarde konden terugkeren zouden zij Mij vragen om meer te lijden. Nu weten zij dat ieder lijden een heerlijke beloning heeft in het domein van de liefde. Waartoe zouden zij niet bereid zijn voor een hogere graad in het Oneindige? Verenig je met hun vreugde, met de vreugden van hen die vandaag ingaan in de schoot van God. Denk, in overeenstemming met jouw zending op aarde, nl. om anderen op te beuren in hun lijden, aan de bewoners van het vagevuur. Daarmee bewijs je Mij een dienst en je eert Mij. Ik verwacht ze, want Ik heb ze lief en zij zullen mijn lof zingen. Mijn kleine vriendin, wees nu al heilig! Ik zou het zo graag worden, Heer! Waak en bid. Waak over de zuiverheid van je intentie. Bied het ogenblik van nu aan. Vraag iedere dag om heiligheid, om anderen uit je omgeving te heiligen. Je kunt ze alleen geven wat je zelf hebt. Een woord of een voorbeeld van een heilige klinkt dóór, zelfs tot na zijn dood. Bied je niet aan jezelf, maar aan Mij aan en met die blijdschap die Mij zoveel genoegen doet. Wat zal Ik dan niet in ruil daarvoor geven? Je weet hoe mild Ik ben. Denk niet dat, als Ik al gaf, Ik ermee zal ophouden. Denk niet dat, als Ik aan anderen veel geef, niets meer te geven heb. Denk aan dat wat Mij zo ter harte gaat. Dat is: dat men wil geloven in mijn buitengewone liefde voor alle mensen. Voor allen, begrijp je? (Heilig Uur, Allerheiligen 1945, IV 47)

190. Zie je naar de dood uit als naar een feest waarop je je nu al wilt voorbereiden? Met welk een zorg bereid je je recepties hier op aarde voor. De reünie daarboven, is die niet de moeite waard om je er zo goed mogelijk op voor te bereiden? Haast je, mijn welbeminde! De wonden der jaren zijn nu goudgeel van kleur. Het zal niet lang meer duren of je ziel wordt beschenen door de laatste lichtstralen. Dan ga je terug naar je oorsprong. Dan zeg je de landschappen van deze aarde vaarwell om veel zonniger en schoner taferelen te aanschouwen. (Heilig Uur, 8 nov. 1945, I 349)

191. De donderdag… Ik ben als een kind dat heel de week uitziet naar deze dag… Je komt naar Mij toe en je hebt Mij lief. Een vol uur zijn wij samen. Wij vergeten de aardse zaken, zo zelf dat als een engel het einde van de wereld zou aankondigen, zijn woorden niet eens tot je zouden doordringen en je stil bij Mij zou blijven. Doe jij Mij nu ook de eer aan om uit te zien naar de donderdag als naar een feestdag, een feest voor ons hart. Verlevendig je geloof, hoop en liefde. Zeg oprecht dat je zo zwak bent; Ik zal aanvullen wat je ontbreekt. Dan zullen de mensen zien dat Ik leef in jou. Voor mij is het een grote vreugde om op aarde voort te leven in diegenen die Mij zijn toegewijd. Je moest eens weten hoe weinigen Mij daartoe in staat stellen. Heer, woon in mij en mogen dan al mijn vermogens U ten dienste staan. Doe boete voor je eigen zelfzucht en voor die van anderen. Maar dat moet gebeuren in opgewektheid en blijdschap. God heeft de blijde gever lief. Wees blij dat je door boetedoening iets goed maakt. Wees blij dat je een gelegenheid hebt om Mij te behagen en je liefde te betonen. Er bestaat eigenlijk maar één ding dat echt droevig is; de zonde, dat toegeven aan eigenliefde met vergeten van God. Maar wie zijn eigenliefde in toom houdt en omzet in liefde tot God, wordt waarlijk verlicht en komt Mij op een nieuwe wijze nabij. Want Ik ben altijd nieuw. Ik ben de Oneindige. Jullie bent geschapen voor de Oneindige. (Heilig Uur 22 nov. 1945, IV 50)

192. Waarom twijfel je, kleingelovige? Ben Ik sinds gisteren minder geworden? Of zou mijn liefde voor jou een inzinking kennen? Of heb Ik je lief om je verdiensten? Zou het niet eerder zijn dat Ik je lief heb omdat je er zo armzalig aan toe bent? Of berekent de liefde wat zij er mee kan winnen? De liefde van God! Heb Ik je niet genomen zoals je bent? Zoals je bent met al je armzaligheid? Waarom zou je nu, na zoveel gaven om niets ontvangen te hebben, gaan twijfelen aan mijn goedheid vol erbarming? Heb Ik je niet gezegd: “De gerechtigheid komt later”? Weg met angst en vree: die verlammen je geestdrift. Kom in mijn armen. Je weet best: Ik zal je aan mijn Hart drukken, want Ik ben de zeer goede Herder. Het is vooral nodig dat Wij één van wil zijn: “op aarde zoals in de hemel”. Je moet niets weigeren, alles aannemen, niet uit dwang maar uit liefde en omdat je verlangt meer één te zijn. Is het niet zo dat als je meer één bent met Mij, je gemakkelijker je zondaar van de dag zult bekeren? Want als je meer één bent met Mij ben jijzelf kleiner van je zelf maar groter door Mij. Nader tot de hemel die je wacht. De hemel dat is: vereniging van jouw geest in mijn Geest. Laten Wij daar nu al mee beginnen, mijn kind, dat zo van Mij is. (Heilig Uur 28 nov. 1945, IV 51)

193. Om eerherstel te bieden -je hebt immers de macht om eerherstel te bieden- bied Mij aan de Vader aan. Mijn voortdurend streven was: Zijn glorie en jullie heil, ter wille van Zijn glorie. In de diepste stilte van mijn wezen brandde Ik voor Hem. Wat een vuur! Denk je eens in wat de God-mens kon zijn ten aanzien van God de Vader. Moest Ik niet altijd het voorbeeld geven van de grootste offerzin, van een totale belangeloosheid? Denk soms eens aan mijn gedachten tijdens mijn aards leven. Maak je daar meester van. Laat deze dikwijls de plaats innemen van je eigen gedachten in overeenkomstige omstandigheden. Dan verheerlijk je Mij. En, omdat de gedachten voortkomen uit het hart, waar zul je verblijven tenzij in dat Hart dat je liefheeft, ook al heb je grote moeite om daarin te geloven. Wat een duizeling zal je overvallen als je eens zult zien…. Maar nu reeds moet je Mij de vreugde schenken dat je Mij de Liefste vindt, wanneer je verlangend naar Mij roept. (Heilig Uur 6 dec. 1945, IV 52)

194. Zeg Mij: “Op dit ogenblik bied ik U heel mijn vermogen om te geloven, te hopen en te beminnen” en Ik zal het aannemen. Doordat je Mij dit zegt, richt je in je binnenste een altaar op van verzoening voor jezelf en voor de wereld. God zal de mens en de Godmens zien als één geheel. Je beseft dat je heel klein en heel alleen bent. Noë was ook gering en heel alleen op aarde. Toch maakte God hem tot de redder van het mensdom. Zo ook kan een kleine ziel, verloren temidden van de aardse volkeren, maar verenigd met de Zoon van God, in de volheid van haar goede wil door de Barmhartigheid instrument van verheffing van de mens worden. Voed dus alle krachten die Ik je gaf samen en geef ze Mij in handen. Ik zal er gebruik van maken alsof ze de mijne waren. Wat ben jij? Niets dan een opeenstapeling van mijn weldaden. Tot wie zou je gaan zo niet naar je oorsprong? Weet je iets beters dan God? Heb je een vriend als Christus? Wat is na zoveel bewijzen van mijn welwillendheid je gesteltenis? Wat is je antwoord? Wanneer begin je eigenlijk Mij lief te hebben? Besef je niet dat je liefde maar zwak is? Wanneer zal je liefde lichtend, vurig en brandend zijn? Geloof je ook niet dat een ander in jouw plaats de fakkel hoger zou geheven hebben? Heer, nooit heb ik uw gunsten verdiend! Verander mij! Verander jezelf door geduldig opnieuw te beginnen, telkens weer. Waak en bid. Ja, je bidt. Bid anders, je ogen op Mij gericht, vol vertrouwen, met het besef van je geringheid, dan zal Ik mijn arm ziek kind te hulp komen, want het is verlamd door zoveel aangeboren ellende en zal nieuwe wegen inslaan. Voorgoed maak je een einde aan je vroegere slavernij, want mijn juk is licht. Niet langer dien je jezelf. Voortaan is het Christus die je gaat dienen. Wat een verschil! Omdat je Hem zult dienen, Hem en niemand anders, in heel het samenstel van je dag, zal Hij je noemen zijn bruid, Hij die je dienaar was. (Heilig Uur 13 dec. 1945, IV 53)

195. Heer, laat mij worden wat U wilde dat ik zou worden. Zeg Mij dikwijls dit gebed. Het zegt Mij dat je onderworpen bent aan mijn wil. Je weet: dat is de liefde. Je streeft naar de liefde, verlangt ernaar, bidt erom. Weet dat ieder die liefheeft zich verenigt met de wil van degene die men liefheeft. Dat is de proef op de som. Je verlangen om meer lief te hebben is reeds grotere liefde. Je hoop om alleen Mij nog lief te hebben, om alles te verrichten voor Mij, om alleen nog aan Mij te denken is wierook op mijn altaar en de geur stijgt naar Mij op. Als je mijn Hart kende, zou je weten dat het eenvoudig is om Mij te bereiken. Zeg Mij dat je vast besloten bent om alles voor Mij op te offeren, om jezelf te verliezen en Mij te winnen. Zeg Mij al je gedachten, laat alles je leiden naar Mij: de enige richting, zelfs je tekortkomingen. Waar het voor Mij op aankomt is: je liefde en je nederigheid. Door jezelf te vernederen stijg je omhoog. Wil je nederig zijn? Doe je daar alles voor? Zie dikwijls hoe zwak je bent. Verbaas je er niet langer over dat je niets betekent. Vertrouw niet meer op jezelf. Geef jezelf vol vertrouwen helemaal aan Mij. Is het moeilijk voor Mij om te zorgen dat je wordt wat Ik wilde dat je zou worden? Denk eraan: Ik kan alles. Kom dus naar Mij toe, mijn innig geliefd kind. (Heilig Uur 21 dec. 1945, IV 55)

196. Als je, om dichter bij Mij te komen, offers zou moeten brengen, zou je je er geen zorgen over hoeven te maken, want Ik zou ze in jou ondergaan. Als je niet zou weten hoe je zou moeten zeggen dat je Mij liefhebt, zou je stil moeten blijven, want Ik zou in je spreken. Als je je gedachten niet bij Mij kunt houden, kom dn, zodra je het merkt, naar Mij terug zonder boos te worden op jezelf. Waarom zou je jezelf niet verdragen, wanneer Ik je verdraag? Maak van deze gelegenheid gebruik om je te vernederen, zo’n gelegenheid moetje niet laten voorbijgaan. Wat een vreugde voor Mij om te zien dat je nederig bent. Alles merk Ik in je op. Ik dring in je door. Je weet dat ouders hun kind kennen. Maar Ik dan! Laat dat je innerlijk leven bemoedigen. Ik rust uit in je ziel. In het begin van de schepping wandelde God in de tuinen van het aards paradijs en Hij sprak met onze eerste voorouders. Er was God en er waren mensen. Nu is het God en Mens die in je woont, dit is veel meer nabij, want God is mens geworden. Als je het beter besefte zou je veel vuriger liefhebben. Heer, help mij om het beter te beseffen. Vraag het op voorspraak van de heilige Johannes wiens feest we vandaag vieren. Al verliet Ik hem op Hemelvaartsdag, toch leefde hij innig verbonden met Mij tot aan zijn dood. Vraag hem deze liefdevolle trouw, die hem zoveel verlichtingen schonk. En dan blijven vertrouwen. (Heilig Uur 27 dec. 1945, IV 56)

HEILIGE UREN 1946

197. Ik dacht aan al die attenties waarmee ieder me in Nantes had overladen en aan die welke mij nog hier, in Le Fresne wachtten: het schitterende panorama van de Loire in gouden winterpracht. “Wat bent U toch allerwege schoon en goed, Heer, voor uw ondankbare en oppervlakkige bruid!” Maar waarom kost het je zo’n moeite om in mijn liefde te geloven? Deze natuur, die je in verrukking brengt, is mijn liefde! Deze zonsondergang, waarbij de dalende zon je deed denken aan een bloedende Hostie, dat is mijn liefde! Al die fijne attenties tijdens je verblijf in Nantes, die onverwachte gelegenheid die je had om zo’n goede dienst te bewijzen,, dat alles heb Ik je in mijn liefde bereid. Vind je dat nu niet duidelijk? Maar waarom denk je er niet aan en geloof je dat het allemaal vanzelf komt? Niets komt vaanzelf. In dat alles vind je Mij en mijn liefde, want mijn wezen is liefde. Wees daarvan doordrongen. Hoe moet ik dat doen? Haal alles nog eens in de geest terug. Als je alles in je herinnering de revue laat passeren, zul je ervan overtuigd worden. Dan ga je leven met de liefde. Je verlaat de liefde niet meer. Als je Mij roept zul je niet meer zeggen: “mijn God” maar “mijn Liefde” en het zal echt zo zijn. Je hart zal ontroerd en bewogen worden. (Heilig Uur5 3 jan. 1946, IV 58)

198. Grieperig, koortsig, suf en hoesterig. “Zou ik vandaag in staat zijn om uw dierbare woorden op te nemen? ” Heb Ik niet steeds rekening met je gehouden als je niet tot iets in staat was? Maak je dus niet ongerust. Herinner je je nog wat een vreugde je deze week ondervond tijdens je ziekte?” Misschien ga ik op naar het huis van de Vader”. Je voelde je vol vrede en blij verlangen. Denk niet dat dat van jezelf kwam. Zelfs de gedachte eraan zou niet in je opgekomen zijn als de Geest je die niet had ingegeven. Ook was dit voor jou een wonderbaar sterkende gedachte: wat heb je eraan in een heel mooi huis te wonen als je op sterven ligt? Ja, niet waar; op de drempel van de eeuwigheid wijzigen zich veel opvattingen. Dank voor dit licht en doordring je ervan. Bied jezelf geheel aan de goede God aan. Dan is het alsof je Hem zei: “Het wezen dat U mij gaf keert vol liefde tot U terug, met alles wat U eraan hebt geschonken”. (Heilig Uur 10 jan. 1946, IV 59)

199. Zie je niet dat je alles moet doen in de geest van geloof? Geloof in mijn daadwerkelijke aanwezigheid in je. Geloof in de liefde die je leidt. Ja, als je heel zeker bent van deze liefde, die in je woont, zou dat een grote verandering in je leven teweeg brengen. Je kent het verschil tussen het reizen alleen en het reizen met een ander; twee goede vrienden bijvoorbeeld of een echtpaar. Je kunt het niet met elkaar vergelijken. Welnu, als je Mij de vreugde schenkt en Mij de eer aandoet alles samen te doen gaan met mijn liefdevolle aanwezigheid, dan word jij als het ware verdubbeld in een ander wezen, dat het Mijne is. Probeer de geest van blijvend geloof te verkrijgen. Je kunt je er dikwijls op een dag in oefenen. Hoe zou je je bestaan doorkomen -het is in werkelijkheid kort, maar schijnbaar lang- zonder de geest van geloof, dit broodnodige element voor de heiligheid. Van geloof kom je onmiddellijk tot de liefde. En de liefde is het enige doel. Alles moet jee daarheen leiden. Een onbetekenend iets wordt belangrijk als het leidt tot de liefde. Een belangrijk werk wordt onbetekenend als het niet voert naar de liefde. Als nederigheid en berouw bezield worden door de liefde, oefenen ze een grote macht uit op het Hart van de God-Mens. Hoe zou je kunnen beminnen als je niet geloofde dat de liefde in je hart woont? Want daar woon Ik. (Heilig Uur 17 jan. 1946, IV 60)

200. Lieve Heer, ik zou zo graag in liefde toenemen en van U bekeringen verkrijgen die U, volgens de aardse manier van zeggen; gek maken van blijdschap. Inderdaad heb Ik Mij met de dwaasheid van het Kruis niet als een dwaas gedragen?… Ben Ik niet buiten het gebied van de menselijke wijsheid gegaan? In de hoop dat enkelen, onder de indruk van zo’n totale opoffering, zich op hun beurt geheel aan Mij zouden aanbieden: om eraan te beantwoorden, om ervoor te bedanken en Mij voort te zetten. Verlang je ernaar om daarbij te horen? Zeg het Mij, dan neem Ik je in je zwakheid.. Je zwakheid kan zeer waardevol zijn, omdat die Mij aantrekt. Ik weet dat je zwak bent. Ik heb je sterkte niet nodig, maar je overgave. “Dan leg ik mij geheel in Uw handen. Dan heb ik de eer U hier op aarde voort te zetten. Geen grotere genade dan mijn God te mogen voortzetten!” Vraag het Mij elke morgen. Spreek Mij er ’s middags nog eens over en ’s avonds moet je nagaan wat er van terecht kwam. Je weet toch wel dat Ik je verhoor? Je moet Mij er dankbaar voor zijn. Kijk eens hoe het met je staat? Is de liefde de drijfveer van je handelingen? Is het de liefde die je gedachten opwekt? Kun je zeggen dat de klop van je hart weer liefde is? Leven voor een ander, leven voor zijn God, je begrijpt wel dat het heerlijker is dan leven voor jezelf. En te weten dat je geheel en al voor Mij leeft, zou Mij, zoals je wenst, gek maken van vreugde, van die onuitsprekelijke vreugde van onvergankelijke eenheid, bezegeld door de Geest. (Heilig Uur 24 jan. 1946, IV 61)

201. Mag ik U noemen “Mijn Heer””? Beslist, want Ik ben de jouwe zoals jij mijn schepsel bent. Vind je die uitwisseling tussen ons beiden niet heerlijk? Waarom zou je die niet durven hernieuwen? Noem Mij de jouwe en Ik zal jou noemen: de mijne. Maak je daar niet van los, je zou de liefde kwetsen. Ga door met jezelf te geven, overtuigd dat je Mij daarmee behaagt. Heb Ik je ooit verweten dat je teveel van Mij hield of teveel op Mij vertrouwede? Ik verlang juist om gemeenzaam te zijn met jou en Ik verlang er zó naar, dat Ik er om bedel. Weet je wat bedeleen is? Dat is zó intens naar iets verlangen dat je je zelfrespect erdoor verliest, dat je de nederigste stap wilt zetten om te krijgen waarop je zo gesteld bent. Ik verlang er zo dringend naar om altijd liefdevol in jullie gedachten te zijn, dat Ik tijdens mijn aardse leven geen moeite heb gespaard om Mij dat te verwerven. Kijk naar mijn wonderen, mijn medelijden met de zondaars, mijn boetvaardigheid, mijn oproep tot de uitverkorenen, mijn stilzwijgen, mijn gebed, mijn onderrichtingen, mijn sterkte en volharding, mijn ijver in de dienst van mijn Vader, mijn liefde voor alle mensen, mijn ijver en zorg om mijn broeders en zusters te redden, mijn angst in Gethsemani. Neem ’s morgens een bladzijde van mijn leven, blijf eraan denken. Laat het heel de dag in je gedachten blijven en je tot trouwe liefde en navolging van Mij opwekken. Probeer een andere Christus te worden. Zo voltooit zich onze innige band. Dan zal Ik met meer recht zeggen: “Mijn Gabriëlle”” en jij “Mijn Heer”. (Heilig Uur 7 febr. 1946, IV 63)

202. Ik dacht aan financiële zaken, belastingen enz. Ben Ik niet je eeuwige, oneindige rijkdom? Zijn de aardse financiën er niet maar voor korte tijd? Wijd er juist zoveel tijd aan als nodig is. Anders loop je het risico dat ze je aandacht helemaal in beslag nemen en ze het hart worden van je gedachteleven, dat Mij behoort. Ben je niet blij dat je Mij toebehoort? Heb je ooit zoveel liefde gevonden? Voel je je niet bij Mij thuis als in een gezin, mijn dierbaar evenbeeld? Laat het dus je enige zorg zijn, vlak bij Mij te zijn en bij de dingen die Mij aangaan; mijn Glorie, mijn Rijk, mijn wil, mijn honger naar de zielen, mijn dierbaarste wensen. En weet je wat Ik vanavond wens? Uit te rusten in jou. Wees daarom helemaal van Mij. Denk aan mijn Hart en aan de smarten ervan. Dan zal het Mij toeschijnen dat jij een deel van mijn last overneemt, dat je met Mij mee lijdt. Dat zal voor Mij in de Hof van Olijven zo’n troost zijn, je weet niet hoezeer! Nee, je weet niet wat het voor Mij betekent dat jij in gedachte bij Mij bent, anders zou je die wel meer op je Bruidegom richten. Toch bedien Ik Mij van de tederste namen, in de hoop dat jullie eraan beantwoorden. Desondanks blijven velen ver van Mij weg. Het is alsof Ik een vreemdeling ben, die men niet wil doen delen in zijn huiselijk leven. Zelfs als men sterft is men bang. Men gaat heen omdat het nu eenmaal moet en men denkt er niet aan om zich in mijn armen te werpen, de armen van de Verlosser, van de grote Vriend, van de God die liefde is, van de Schepper die alles in je tot stand heeft gebracht.! Zou het niet meer voor de hand liggen om Hem alles blij en dankbaar over te dragen? Jij, hoe gering je ook bent, kom dikwijls naar Mij toe… als proefvluchten voor de definitieve vlucht… want de dag nadert dat je ziel denkt aan haar reiscostuum voor de laatste reis. (Heilig Uur 14 febr. 1946, IV 64)

203. Heb Ik je niet goed geleid? Herinner je eens hoe je vroeger was, zo zorgeloos en wat je nu bent… dicht bij Mij, aan mijn Hart en hoe je verwend wordt met uitgelezen lekkernijen. Dat vind je allemaal gewoon, maar je bent een antwoord aan de Barmhartigheid. Wat was er van je terecht gekomen als Ik je niet in allerlei omstandigheden geholpen had? Het geldt zelfs voor stoffelijke zaken. Denk je er vaak aan om Mij ervoor te bedanken, al was het maar eens per dag? Voed je wel eens alle redenen samen die je hebt om Mij lief te hebben? Laat je ziel niet indommelen. Span je ijverig in om langs de trappen van de liefde omhoog te gaan en dichter bij Mij te komen. Als je eens vlak bij Mij zou zijn, als het ware onder handbereik van de Meester, wat zou dan alles voor je veranderen! Je geestelijk leven zou tot volle bloei komen. Je zou meer onthecht worden aan het aardse. Je kunt geen twee heren dienen. Weet je absoluut zeker wie jij als Heer hebt gekozen? Zo ja, geef dan in deze vastentijd over aan werken van boetvaardigheid. Maak je één met mijn boetvaardigheid in de woestijn. Weet je wat het betekent om veertig dagen zonder voedsel te blijven, zonder huisvesting, zonder metgezellen, in gebed, dat ’s nachts wordt voortgezet? Geloof je ook niet dat hiermee alleen reeds voldoende verdiensten bijeengebracht zijn om alle zonden van de wereld te bedekken? Verenig je met Mij, je Broeder en bied Mij nog enige verstervingen aan. Ik zal er blij mee zijn, alleen al omdat jij ze zelf hebt uitgekozen. Als je doet wat bevolen wordt, waardeer Ik je volgzaamheid, maar als je uit jezelf spontaan iets aanbiedt neem Ik dat aan als een oprechte uiting van je liefde. Probeer maar eens te verzinnen hoe je Mij een genoegen kunt doen. Je bent de Mijne, zowel overdag als ’s nachts. Zou je willen dat er één ogenblik zou zijn dat je dat niet zou zijn? De Loire, die langs je huis stroomt, is geheel bestemd voor de oceaan. Zo moet jij jezelf geheel uitstorten in het Oneindige. Niets mag onze gemeenzaamheid belemmeren. Laat Mij de reden van je blijdschap zijn. Altijd heb Ik een geluk voor je klaar liggen dat je onbekend is en dat niemand anders je geven kan. (Heilig Uur 7 maart 1946, IV 66)

204. Ook al begrijp je nog niet alles wat Ik je met zoveel liefde meedeel, toch wil Ik het je zeggen, want er komt een dag, een uur, een omstandigheid, dat je ogen opengaan voor de verborgen zin van mijn woorden en je ziel er de kracht van zal opnemen. Ook al kun je je niet de volle liefde voorstellen, opgesloten in de woorden die iedereen gebruikt, toch wil Ik die er al inleggen zodat je er later, misschien pas bij je dood, mee zult instemmen. Ik trek iets terug van wat jou goed kan doen. Je bent mijn kleine kinderlijke bruid, mijn ander I. Waarom aarzel je om dat op te schrijven? Is niet iedere christen een verlengging van Mij? Ik wil mijn vuur in jou onderhouden, niet met het doel dat jij van liefde brandt, maar opdat jij dat verborgen vuur verbreidt. Wat een glorie voor de Vader! Wees vol vertrouwen. Je begrijpt vertrouwen staat lijnrecht tegenover de wanhoop die Mij onteert. Zo ook de beminnelijkheid, die Ik gevraagd heb voor de anderen, wat heerlijk zal het voor je zijn haar aan anderen te geven als je haar inwendig op Mij richt, je schoonste liefde. De mensen openen dan gemakkelijker hun hart. Je doet het toch voor Mij! Je reis gaat verder, werp ballast uit. Ik bedoel; laat niets je nog weerhouden. Maak jezelf lichter om beter te stijgen. Als twee elkaar tegemoet gaan naderen ze elkaar op de weg. Je zou toch niet willen dat Ik die weg alleen afleg? Gun jezelf het genoegen de ontmoeting te versnellen en gun Mij het genoegen te weten dat Ik verwacht word. (Heilig Uur 14 maart 1946, IV 67)

205. Heel de nacht heb Ik op je gewacht in de Eucharistie om Mij in de morgen aan je te geven. Waarom zou je dat verbazen? Geloof je in mijn tegenwoordigheid in het tabernakel? Geloof je in mijn onmetelijke liefde? Nu, zet die twee dan naast elkaar. Als je ’s nachts wakker wordt, laat je ogen zich dan richten op Hem die nu al naar je verlangt. Dat zal je liefde versterken en je vertrouwen in mijn kracht vermeerderen. Laat Mij profiteren van de dagen van je leven; ze zijn niet zo talrijk meer. Laat ze, zoveel je kunt, Mij voortzetten. Laat er geen dag voorbijgaan zonder dat je je bezighoudt met iets van Mij, zoals er geen dag van Mij voorbijgaat zonder dat Ik in jou bezig ben. Geloof je Mij? “Ja, Heer” Verneder je dan, omdat je niet beter beantwoordt aan zoveel voorkomendheid van je Schepper. Je weet hoe graag Ik wil vergeven. Je weet dat je vertrouwen mijn barmhartigheid aantrekt? Daarmee kun je alles bij mijn Hart bereiken. Reken op Mij. Roep Mij. Houd je niet van je eigen naam? Graag hoor Ik mijn naam uit jouw mond. Beroof Mij er dus niet van. (Heilig Uur 21 maart 1946, IV 68)

206. Waarom maak je je zoveel zorgen over de mening van anderen? Volstaat mijn mening je niet? Als je één bent met Mij, laat ze praten. Rust aan mijn schouder en vergeet al het andere. Weet je wanneer je met Mij in de pas loopt? Is het niet wanneer je Mij genoegen wilt doen? Aan het verlangen om Mij altijd te behagen kun je jezelf beoordelen. Wees er maar van overtuigd dat dit verlangen niet van jezelf komt, maar van de Geest die in je woont. De Geest woont in jou als je in staat van genade bent. Je hebt dus heel wat redenen om jezelf je verootmoedigen. Elke gelegenheid om te zwijgen moet je aangrijpen. Het is alsof je Mij een bloem geeft. Hoe mooi is dat stilzwijgen; rust, nederigheid, serene gemeenschap in God. Wat kun je al niet verkrijgen op die gezegende ogenblikken. Beslist ook; stilte in je gedachten, stilte in je herinneringen. “Dat inwendige stilzwijgen is niet gemakkelijk”. Probeer het. Lukt het je niet op de ene manier dan op een andere. Weet je nog dat het je maar niet lukte om een tak van een boom af te zagen en toen je in een andere richting zaagde viel hij meteen alsof het vanzelf ging. Maar geduld moet je hebben. Denk nooit dat je helemaal klaar bent. Streef naar het beste: het is immers voor God! Waarom zou je opgeven? Ja, je moet eens proberen gelukkig te zijn als je voor Mij lijden mag. Je weet heel goed dat Ik gelukkig was dat Ik mocht lijden voor jou. Twee vrienden streven er toch altijd naar om elkaar wederkerig te helpen en goed te doen? Zou jij je ermee tevreden willen stellen om alleen maar te ontvangen? Neem het initiatief tot liefde, altijd met een blijde glimlach. Geef Mij die glimlach, dan kan Ik je zegenen. (Heilig Uur 28 maart 1946, IV 69)

207. Men was het altaarkleed vergeten neer te leggen. In de geest maakte ik van mijn armen een dekmantel. Wees er zeker van, nu jij Mij vanavond met een mantel hebt bekleed, Ik je in de hemel -daar zijn de avonden eeuwige morgens- deze zelfde mantel zal aanbieden. Onder deze mantel houden wij onze geheime gesprekken. Denk je dat Ik hier op aarde aan het eind gekomen ben van mijn genaden? Verwacht je niet dat jee weer anderen zult ontvangen, nog machtiger? Verlang daarnaar. Maak er nu al gebruik van om je geloof te versterken. Heer, ik geloof dat U mij alle genaden zult geven voor mijn heil. Als Ik nu jou en Mijzelf wil overtreffen? Als jij, steunend op mijn kracht, iets verwacht dat heel buitengewoon is? Geloof je niet dat mijn grenzeloos Hart graag grenzeloos geeft? Is dat niet zijn goddelijke element? Maak je ziel gereed zoals je je tuin in orde brengt. Je spit de grond om en begraaft het onkruid. Dan komt de zon en de regen, bloemen ontluiken zo mooi als je niet verwachtte en als je nooit gedacht zou hebben. Weer zou je kunnen zeggen: “Niets kwam van mij, maar alles van Hem”, want altijd komt alles van Mij. Kijk eens terug, Ziee je Mij niet in deze gebeurtenis? En in die andere die je leidde naar iets waar je niet aan gedacht had. Was het niet op jouw maat? Wel was het zwaar, maar je kon het dragen. Je moet nergens bang voor zijn. Ja, ook bij de dood zul je de genade ontvangen om je met de dood te bekleden, je zult het stadium daarvan binnengaan als een taak door Mij opgelegd, waarbij Ik je steeds te hulp kom. Als Ik met je ben, zou je dan bang zijn? Zei Ik tot mijn apostelen na de verrijzenis niet voortdurend: “Vrees niet”. Als jij bang zou zijn, zou Mij dat grieven. (Heilig Uur 4 april 1946, IV 70)

208. Geloof. En alles wordt eenvoudig. Dan wordt het eenvoudig om Mij lief te hebben, eenvoudig om blij voor Mij te lijden. Geloven is bijna zien, Mij zien! Wat een vooruitgang, wat een rijkdom als je tot Mij spreekt, als je Mij zegt dat je Mij liefhebt. Je weet dat je je liefde tot God bewijst als je liefdevol zorgt voor je naaste. Geloof dat je Mij ziet in hem, dat je Mij gelukkig maakt als je heem een plezier doet. Dan blijf je nederig in zijn bijzijn. Wees altijd de geringste. Leg je er vandaag op toe, je tot Mij te richten als je met de ander spreekt. Ik verwacht dat vanmiddag bij de reünie van vriendinnen. Je zou Mij in deze Passieweek niets willen weigeren. Begin ermee. Ik zal het voortzetten. Toen je nog klein was behoefde ja maar drie steken te maken op het linnen, zo zei je moeder; zij maakte het af. Kijk eens aan; is mijn tederheid niet veel groter dan die van je moeder? Je zult gelukkig zijn wanneer je gelooft in de liefde zoals zij is, zoals Ik haar aan je geef en zoals Ik je heel de eeuwigheid wil geven. Zoek Mij overal. Ik zal Mij laten vinden en met welk een vreugde! Maar hoe zou je Mij kunnen vinden als je niet naar Mij zoekt? Als je Mij gevonden hebt, geef Mij dan door aan anderen. Er zijn er die Ik alleen door jou kan bereiken. Dat is jouw zending, van alle eeuwigheid voorzien. Wees er niet ontrouw aan, want Ik was trouw tot folteringen en schande toe. Richt je ogen op Mij en probeer Mij te begrijpen. Neem het in je op. Alles was voor jullie. Voor jou. Zoals een liefdesbrief die Ik je met mijn Bloed zou hebben geschreven en die je pas lang daarna zou hebben bereikt. Maar Ik ben steeds de Levende en het is nog steeds dezelfde liefde. (Heilig Uur 11 april 1946, IV 71)

209. Witte Donderdag. Alleen in de kapel voor het Allerheiligste. Ja, zeg Mij, om Mij te troosten voor hen die niet geloven, dat je meer zeker begint te worden van de kracht van mijn liefde, ook al geef je toe, dat je er onwaardig voor bent. Dat zal Mij opbeuren. Laten Wij een verbond sluiten tussen jouw ellende en mijn rijkdom. Steun altijd op Mij. Je moet nooit of te nimmer op jezelf vertrouwen. Waar zou je dat heenvoeren? Wie begrijpt zijn kind beter dan een vader? Mijn elf leerlingen in de zaal van het Laatste Avondmaal wisten dat en hun dankzegging was zo innig, dat velen hun tranen niet konden bedwingen. En wat te zeggen van mijn eigen ontroering? Aanbid haar, want ze komt voort uit mijn liefde. De volgende dag, op hetzellfde uur, zou Ik reeds voor hen en voor jullie gestorven zijn. Worden de laatste ogenblikken van een veroordeelde niet zeer intens beleefd door die veroordeelde? (Heilig Uur 18 april 1946, IV 73)

210. In de lege kerk… Maar van Mij vervuld. Je denkt er dikwijls niet aan dat Ik overal ben en dat er niets is waar Ik niet ben. Bedenk dat. Het zal je helpen om bij Mij te komen. Ik vraag je alleen de vereniging. Omdat Wij ons ’s morgens in de eucharistie verenigd hebben, moeten wij niet onverschillig uit elkaar gaan. Dat zou leiden tot blijvende gedachteloosheid. Als men bemint, denkt men dan niet voortdurend aan degene die men bemint? Wat zou Ik er dan uit moeten afleiden als jij niet aan Mij denkt? Kom vlug naar Hem die op je wacht. Breng leven in het leven van ons beiden. Breng afwisseling aan. Ofwel je zit als Maria Magdalena in diepe nederigheid aan mijn voeten, of je rust aan mijn Hart als Johannes, of je zorgt voor Mij zoals mijn Moeder, of je verheerlijkt Mij zoals men Mij verheerlijkt in de hemel, of je dankt de Vader voor mijn overwinning op de dood, of je plaatst je met Mij onder de Geest, die zweeft boven ons. Als je te lijden hebt, lijd dan mee met mijn smarten. Je begrijpt: één zijn, nooit gescheiden zijn. Wees de levende Ik. Toon dat Ik in je woon. Ja zeker, met je fouten. Ik ben immers een en al barmhartigheid? Ik kan immers alles uitwissen, alles in orde maken? “Heer, hervorm mij, ik ben niets dan trots van ’s morgens tot ’s avonds”. Zeg Mij dat elke dag en verneder je. Laat elke dag voorbijgaan met Mij. Ik ben er onder de gedaante van Brood. Ik ben er onder de gedaante van omstandigheden, ontmoetingen, gebeurtenissen. Zie Mij overal. Volg Mij overal. Ik was op aarde net als jij, buiten de zonde. Wees vervuld van goddelijke kennis. Laat die uitvloeien over je omgeving, alsof je een vaas met kostbare nectar droeg, waaruit je bij iedere pas aan anderen geeft. Wees ervan overtuigd dat je kracht alleen voortkomt uit mijn kracht. (Heilig Uur 26 april 1946, IV 74)

211. Het is liefde die Ik je bij je kleinste handelingen vraag. Je hecht er geen waarde aan, maar voor Mij zijn de kleinste dingen groot. Het is de liefde van mijn kinderen… bedenk dat toch! Ik steek mijn hand naar je uit. Vul die met alle kleine daden, met vluchtige gedachten en indrukken, met goede verlangens, met verdriet als je ziet dat men Mij beledigt. Op die momenten dat je s’ nachts wakker ligt en als je alleen bent, vooral wanneer je voor Mij alleen bent, in de tuin, aan het spinnewiel, vul die hand met liefde. Merk je niet dat Ik het je met nadruk vraag? Er is geen arme die er zó naar verlangt om te hebben. Ik ben de allerarmste en Ik word door velen gehaat. Laat Mij onder de mantel van je liefde schuilen, dan troost je Mij en je maakt goed. Vraag Mij om bekeringen door liefde, door woorden van liefde, door daden van liefde, door goed te doen. Aan de basis hiervan moet je de liefde leggen, die je geen moment mag verlaten. Zij is de ondertoon van je dagen en vanzelfsprekend van je dood. Verwaarloos de kruimeltjes van je tijd niet. Zij verzekeren Mij van je grootmoedige liefde en je levendig geloof. Ach, als je eens kon zien hoe Ik je met mijn ogen volg… Hoe enthousiast zou je voor Mij leven. Dat leven lijkt zo lang, maar is niets vergeleken met de eeuwigheid. O, als je eens de warmte van mijn tedere liefde kon voelen. Wat zou je niet uitdenken om eraan te beantwoorden. Maak dus plaats voor Mij in je hart. Ik zal met al mijn gaven binnenkomen. (Heilig Uur 2 mei 1946, IV 75)

212. Leen Mij je hand om te schrijven. Leen Mij je stem om de kinderen catechismus te geven. Leen Mij je gebaren om ze lief te hebben. Leen Mij je beminnelijkheid. Dan zal Ik door jou te midden van je naaste omgeving zijn. Je zult er meer invloed op uitoefenen. Tegelijk zul je nederig blijven, want je zult denken: “Dat kwam niet door eigen inspanning. Jezus was er, met mij”. Herhaal dat voor jezelf om nederig te blijven. Nederigheid is waarheid. Leen Mij ook je lichaam als je reist, als je te lijden hebt, als je eet en als je slaapt. Ik heb dat alles ook gedaan toen Ik op aarde was. Laat Mij nu weer onder de mensen leven. Ze moeten het merken. De genade van God, de schone, goede genade, wordt nooit geweigerd aan hen die d0or een of ander instrument -jij als je dat wil- hun gewone onverschilligheid afleggen en zich erop toeleggen om te komen tot inniger gemeenschap met hun Verlosser. En jij; probeer nooit om er gemakkelijk van af te komen. Ga blij naar de post waartoe Ik je roep. Denk: “daar wil Hij mij hebben”. Dan blijf je moedig en in vrede. Om Mij kostte het veel moed om mijn zending ten einde toe te vervullen. Volg Mij na. Ben Ik niet je grote Broer, de oudste? Hij die het voorbeeld geeft omdat de Vader Hem zijn geheimen toevertrouwd heeft. Jij, vertrouw je aan Mij toe. Vertel alles, heel eenvoudig. Ik begrijp alles zo goed. Weet je dat niet? En toch zie Ik graag dat jullie Mij al jullie emoties, jullie angsten, jullie verlangens toevertrouwen. Zou je evenwel van Mij houden als Ik meer op een afstand was? Ik ben je middelpunt en je doel. Ik omhul je helemaal. Waar je ook kijkt, zie je Mij in jou. Om je heen, overal. (Heilig Uur 16 mei 1946, IV 77)

213. Je herinnert je de raad van de profeet: “Ga je wassen in de rivier”. De melaatse veldheer vond de raad wat erg gemakkelijk en wilde zich terugtrekken. Aan jullie vraag Ik je gewoonste handelingen: eten en drinken,, slapen, werken, heel je dag, verenigd met mijn dagen van vroeger. Dan worden jullie handelingen gedrenkt in mijn Bloed en bekleed met mijn verdiensten. Dat is niet moeilijk. Dat zal jullie genezen van jullie voortdurende ellende en je bekleden met een zeer rijk gewaad. Neem dus een zo eenvoudige zaak aan. Probeer het eens. Maak het tot een gewoonte terwijl je naar mijn ogen kijkt. Houd je van die blik van Mij, gericht op jou? Die blik van je grote Vriend? Het is als een streling. Het is als een kracht, als een woord van Mij, als mijn Eucharistie. Al het mijne is een kracht. Levenskracht, is dat geen vreugde, een opbloei van liefde? Een beter begrip van het goddelijk Wezen? Ja, wist je maar wat God is en hoezeer Hij het waard is dat zijn verheven eigenschappen bestudeerd worden, zijn edelmoedigheid, zijn buitensporige goedheid, zijn liefde en altijd weer opnieuw; zijn liefde, het eigenlijke van zijn wezen. Als je eenmaal in zijn liefde bent binnengetreden, blijf daar dan. Vestig je er. Het is je woning en vandaar, als van een hoog balkon, beschouw je het leven, de naaste, de dienst van Gods glorie. Vandaar zie je alles vanuit een andere hoek. Dat zal je gebruikelijke kleinmenselijke oordelen totaal veranderen. Daarom was het alsof de heiligen een vreemd leven schenen te leiden. Ze keken met andere ogen. Heel het wereldse gedoe is zo leugenachtig, dat de waarheid zich daar niet aan kan aanpassen. Dring door in de regionen van de liefde en sluit je erin op. (Heilig Uur 23 mei 1946, IV 78)

214. Voel je je niet van Mij vervuld? Zie je niet dat je lichamelijke beproevingen Mij hebben aangetrokken? Nam Ik je hartkloppingen, die je vannacht kon tellen, niet op in de mijne? Dacht je toen niet: “Het is zijn Hart?” Terstond werd je geloof verrijkt en droeg het vrucht/ Je vergat alles en dacht alleen aan onze eenheid. Beslist: alles moet je door Mij heen zien. Daarin bestaat de heiligheid. Altijd proberen . Het zijn de veelvoudige oefeningen die je brengen waar je moet zijn. Oefeningen in liefde. Elke poging beantwoord Ik met een grotere genade, waaraan jij weer hebt te beantwoorden, want Wij blijven niet lang op hetzelfde niveau. Iedere dag gaan wij hoger op naar de Vader. De Vader verwacht jullie. Ken je zijn ongeduld? Laat de liefde niet wachten. Ja, inderdaad, de liefde, want God is liefde. Ga bij alles wat je doet, bij al je gedachten naar Hem toe. Arme kleine, zo onbeduidend. Hij zal je helpen. Altijd is er een antwoord, ook al hoor je het niet. Ja, als je het Hart van God kende! “Heer, laat mij niet ondankbaar zijn en altijd oplettend om uw wil te leren kennen”. Denk er wel aan, niet uit vrees maar uit liefde. De liefde wordt gediend met liefde. (Heilig Uur 13 juni 1946, IV 81)

215. H. Sacramentsdag. Ik geef me vandaag op het grote feest van mijn Heer helemaal aan U. Je weet wel dat dikwijls degene die gevierd wordt, geschenken geeft? Heb Ik niet altijd geschenken aan te bieden? Je hebt aan zoveel gebrek. Als Ik je nu vanavond eens het verlangen naar de hemel schonk? Het verlangen naar Mij? Verlangen is een dorst. Als Ik je deze dorst eens aanbood? Zonder Mij zou je die niet kunnen hebben. Heer, geef mij dat wat mij in uw ogen minder ellendig maakt! Het is Mij voldoende dat je Mij je ellende toont. Is die het niet die Mij altijd aantrekt? (Heilig Uur 11 juli 1946, IV 87)

216. Heel deze maand is toegewijd aan mijn kostbaar Bloed. Maar je denkt er zo weinig aan. Nu is het de tijd voor je om vruchten te plukken – de bloeitijd is voorbij. Wij komen aan de ernstiger tijd van de oogst voor de eeuwige graanschuren. Verbaas je er niet over, dat je voor Mij te lijden hebt gehad en dat je voor Mij werd beproefd. Het zijn de steekkaarten, die je voor de eeuwigheid moet invullen. Je neemt plaats in het grote offer. De kroon ervan wordt bereid. Je hebt deel aan de onvoltooide symphonie van mijn lijden. Heb ze lief, deze laatste smarten. Ze maken deel uit van je reisuitrusting. Zo die heel gewone onaangenaamheden: hitte, insecten, onverwachte tegenslag en ander vervelende zaken. Je biedt ze Mij aan als boete. Ze maken deel uit van de oogst in de levensherfst, in de altijd wondermooie lente van de liefde. De seizoenen zijn gelijktijdig in de ziel van de bruid. De liefde dooft daar nooit. De liefde is het lichtje dat in jou alles verlicht, maar zo weinig opvalt dat je het niet eens opmerkt. Maar Ik zie het. Jij hebt het gevoel dat je ver van Mij weg bent en vreest Mij verlaten te hebben. Toch ben Ik in je binnenste. Voor Mij is het voldoende dat je je wil op Mij gericht houdt, dat jouw wil in de Mijne is; alles is daarin gelegen tot mijn en jouw blijdschap. Moge je blijdschap volkomen zijn. Data zal zo zijn als je je losmaakt van jezelf. Dan voel je de last van het leven niet meer, maar een zachte, lichte bries van geluk. Geloof je wat Ik je zeg? Woon in de woning van de welbeminden. (Heilig Uur 20 juni 1946, IV 82)

217. Ik probeer je almaar dichter bij Mij te brengen. Besef je dat je leven je er toe in staat stelt? Begrijp je de betekenis ervan? Hoeveel toenaderingen zijn er nodig om tot eenheid te komen? Daar moet je naar streven. Denk je daar dikwijls genoeg aan? Wat zou je daarvan afhouden? Eén te worden met je God!… Beschouw je dit niet als de hoogste eer en het hoogste geluk? Ik bedoel: vereniging met de God-mens, met Hem die op aarde geleefd heeft als jij, die neergedaald is uit de hemel om één van hart te worden met alle dankbare mensen. Denk je dat er veel zijn? Jou wil Ik opnemen in de kleine groep van intieme vrienden. Intieme vrienden gaan niet van elkaar weg: wat bleef er dan over van de vriendschap? Geef Mij je intieme vriendschap! Wil je dat? Eén worden met Mij? Hoe eenvoudig en toegankelijk is die God van jou. Hoe graag geeft Hij zich… je moest eens weten… je moest eens kunnen weten! Ben je niet gelukkig dat je wordt uitgenodigd tot het leven van mijn intieme vrienden? Zeg het Mij… “Heer, ik besef tegelijk uw vorstelijke gave en mijn onwaardigheid”. (Heilig Uur 18 juli 1946, IV 88)

218, Vind je niet dat de inwendige glimlach die Ik je vroeg en die je Mij geeft, je leven blij maakt? Geloof je ook niet dat je naaste die gelukkige vrede zal opmerken en er ook zelf door wordt verblijd? Het is maar zelden dat een persoonlijke genade niet overvloeit op allen. Zo zie Ik het graag, want mijn liefde is er altijd op uit om zich uit te breiden. Ontvang jij nu alles wat je van Mij krijgt met het doel om het over te dragen op anderen. Wees een trouw en gewillig instrument om de echo van mijn liefde over te dragen, zo mogelijk aan heel de wereld. Dikwijls vraag je om de komst van mijn Rijk. Je bent blij dat je eraan kunt meewerken. Maar daartoe is nodig dat je jezelf heiligt. Dan alleen kun je mijn glorie vermeerderen. Bedenk dat goed en geloof in de doeltreffendheid van jouw geestelijke arbeid, samen met de gemeenschap van de heiligen. Bedenk dat jij een steen toevoegt aan het bouwwerk en dat niemand anders dan jij die steen op dezelfde wijze kan plaatsen. Laat dat je een aanmoediging zijn om je in te spannen op allerlei terrein. Sommige van die inspanningen zijn vertrouwelijk en een geheim tussen ons en die zijn het meest boeiend. Nooit moet je onze gemeenzaamheid moe worden, breng er afwisseling in aan, vind nieuwe manieren uit om één te zijn en roep de Geest van liefde te hulp. Vraag aan mijn Moeder om je de wege te wijzen. Haar gedachten waren altijd bij Mij. Zelfs als je jezelf tot niets in staat voelt, geef Mij dat niets. Ik heb immers uit niets geschapen. Ik vraag je alleen de wil je altijd aan Mij te geven, zowel als het rustig is, maar ook als het stormt. Ik neem je op in het gelukkigste cenakel van mijn vrienden. (Heilig Uur 25 juli 1946, IV 89)

219. Om de acht dagen moet je je afvragen of je gevorderd bent en hoeveel je gevorderd bent op de weg naar de innige vereniging met God. Kijk naar de ochtenden en de avonden: heeft je goede wil iets uitgewerkt? Bewaak je onachtzaamheid en wek je op uit je ongevoeligheid door je telkens weer met een inwendige glimlach te richten -vol ootmoed en liefde- op de Personen van de Heilige Drieëenheid. Altijd is het de liefde die je moet doen leven. Probeer door jouw liefde Mij te troosten voor schuldige liefde. Denk hier eens over na: als Ik mijn ogen op je richt kan Ik dan trots zijn op je trouw en je liefde? Mag Ik aannemen dat je Mij boven alles stelt? Dat Ik voor jou iets totaal anders ben dan de anderen? Dan zou elke dag van je leven helemaal voor Mij zijn. Dat wil je toch? “Ja, Heer help mij om van mijn leven een afbeelding van uw leven te maken”. Daartoe moet je leven in die gemeenzaamheid met Mij die Ik je zo vaak gevraagd heb. Dan zal men Mij in jou herkennen. Die gemeenschap overtreft elke bekende gemeenzaamheid op aarde. En zoals bij een vriendschap de zwakkere de eigenschappen van de sterkere in zich opneemt en er zich mee bekleedt, zo zal zich langzamerhand in jou een gelijkenis met God ontwikkelen als resultaat van je beschouwing. Doe nooit iets zonder Mij en vergeet niet de zuivere intentie, je oprecht verlangen om één Enkele te dienen, lief te hebben. Hem te troosten, Hem zelf of Hem in je naaste. Eén enkele, je Schepper, Hij die je liefheeft. (Heilig Uur 1 aug. 1946, IV 90)

220. Waarom beschouw je Mij soms als een strenge Meester, die er op uit is om je op iets te betrappen? Zou je niet liever in Mij een hartelijke vriend willen zien, die altijd bereid is om je te verontschuldigen als je tekort schiet? Een vriend die altijd over je waakt. Ben je er niet van overtuigd dat Ik zó ben? Laat je liefde weer opbloeien, leef in liefdevol vertrouwen. Vraag Mij de wetenschap van de liefde van je God, van de liefde die Hij voor jou heeft en van de liefde die jij Hem verschuldigd bent. (Heilig Uur 22 aug. 1946, IV 94)

221. Vraag Mij alles wat je verloren hebt door je nalatigheid in het beantwoorden aan de genade. Vraag het ootmoedig, vol vertrouwen en Ik zal het je geven, want voor de liefde is niets onmogelijk en mijn liefde zegeviert. Ik zal je de verloren plaatsen terugschenken, je zult weer de verlichtingen krijgen die je gemist hebt en je krijgt aan de vinger de ring van de vertrouwde vrienden. Blijf in ieder geval nooit in een toestand van neerslachtigheid. Wees ervan overtuigd dat mijn goedheid ver uitgaat boven welke toestanden van zonden ook. Als je niet op Mij rekent, op wie zou je dan kunnen rekenen? Stel al je vertrouwen en hoop op Mij, dan eer je Mij en Ik zal je antwoorden op elke smeekbede. Ik alleen kan je antwoord geven, Ik alleen kaan je bevredigen. Heb je mijn goedheid niet ondervonden? Is mijn aantrekkingskracht iets nieuws voor je? Overdenk eens hoe dikwijls je vroeger naar Mij verlangde. Ben Ik je niet te hulp gesneld? Al heb je Mij nooit gezien, heb je Mij niet herkend? Weg dus met al die twijfels! Al ben je hier op aarde altijd blootgesteld aan de mogelijkheid om tekort te schieten, kom altijd weer met geestdrift naar Mij toe, dan kan Ik het weer goedmaken. Zie dikwijls op naar je Verlosser en Vriend. Dat is het wat Ik van je vraag, dat is het wat Ik zo graag in je zie. Het is het leven met z’n tweeën, het is mijn vreugde. Zo graag zou Ik zien dat je Mij gelooft! (Heilig Uur 12 sept. 1946, IV 96)

222. “Heer, soms voel ik mij helemaal van U vervuld en dan weer ben ik dor en droog en aan mezelf overgeleverd”. Altijd ben je van Mij vervuld, want uit jezelf ben je niets. Je bestaat alleen door Mij, Ik ben het leven. Maar soms laat Ik je over aan je eigen geringheid, zodat je alles ziet wat je ontbreekt en je tot stille smeekbeden wordt gebracht in oprechte nederige liefde en die maken Mij gelukkig. (Heilig Uur 19 sept. 1946, IV 97)

223. Wil je Mij geen vreugde bij je laten vinden? Je gelooft dat Ik, eigenlijk gezegd, oneindig gelukkig ben. Maar vergeet toch niet dat je Mij bijkomstige vreugde kunt geven en dat Ik die in zoveel harten moet missen. Hier heb je de gelegenheid om Mij te troosten. Iemand had veel kinderen die hij ieder op bijzondere wijze liefhad. Hij voorzag elke kleinigheid en probeerde ze gelukkig te maken. Sommigen kregen genoeg van zo’n liefde en verlieten hem op onbeschaamde wijze. Anderen, dit voorbeeld volgend, gingen heen zonder herrie, maar niet minder ondankbaar. Sommigen wilden onafhankelijk zijn en gingen trots weg. De man bleef alleen achter met de laatste dochter, die hem trouw bleef toegewijd en alleen maar de aangedane wonden wilde helen. Door de aanwezigheid van het enig overgebleven kind, door de zuivere klank van haar stem en door haar goedheid vergat hij de beledigingen en de smart. Wil jij voor Mij zo zijn? Wil je Mij al je handelingen geven? Heer, ik ben zo klein. Verenig je met Mij. Ik zal je groot maken. (Heilig Uur 19 sept. 1946, I 350)

224. Begrijp Mij goed! Het enige doel ben Ik. Je bent nog te klein om tegen je te zeggen: het enige doel is het lijden, want lijden is het zekerste middel om dichter bij Mij te komen en op Mij te gelijken. En toch, wanneer je Mij bedankt voor een vreugde die Ik je gaf, geeft Mij dat innige vreugde en eer. Omdat Ik weet dat je zwak bent en behoeftig, schenkt mijn Voorzienigheid je die kleine blijde dingen die je deze week hebt opgemerkt en waarvoor je Mij telkens spontaan hebt bedankt. Bij ieder van die hartelijke “bedankjes” zegende Ik je. Weet hoe Ik een zeer beminde vriendin, een bruid bedank? Ik houd haar aan mijn Hart. Ze ziet het niet, maar ze voelt zich getroost en bereid tot grotere toewijding aan de naaste. Ja, als je anderen van dienst bent, laat het dan zijn om Mij en niet uit liefde voor de beminnelijkheid. Zuiver je intentie. Doe alles om onze innige gemeenschap te bevestigen want is die niet wat onzeker? Hapert er soms niet iets aan? Wordt ze niet gehinderd door aardse en vreemde gedachten? Ik allen. Je Enige. Prent je dat in. Bedenk dat alles alleen door Mij bestaat. “Heer, ik weet het en hoe kan ik het dan toch zo dikwijls vergeten alsof ik het helemaal niet wist”. Je blijft altijd mijn kind. Maar gun jezelf niet te veel vrijheid! Laat Mij je liever strak vastbinden, om zo te zeggen met het gezicht naar elkaar, zodat niets van Mij je kan ontgaan. Ik wil Mijzelf geven; ben jij er om Mij te ontvangen? Als jij er niet bent, wie van ons beiden is dan het meest bedroefd? (Heilig Uur 26 sept. 1946, IV 98)

225. Wees heel klein zoals de kleine Theresia. Dan zullen je daden Mij in verrukking brengen. Heel klein zijn bestaat hierin dat je weet dat alles van Mij komt. Dat je alleen de tekortkomingen van je werk aan jezelf toeschrijft en dat je de onvolmaaktheden erkent bij alles wat je onderneemt. Dat je jezelf ziet zoals je bent: zwak, arm en toch zo ingenomen met jezelf. Kijk eens naar al die gedachten die je aan jezelf wijdt en aan de zeldzame keren dat je aan Mij denkt of aan mijn belangen. Maak je los van jezelf, neem Mij aan, je Vader, je middelpunt, je Bron, Hij die je beweegt en in wie je ademhaalt. Ik, de liefde. Om altijd in mijn gedachte aanwezig te zijn, doe alles omdat mijn liefde dat van je verlangt. Is er iets heerlijkers denkbaar? Zovelen leven voor een mens. Zou jij niet gelukkig zijn om te leven voor een God? Kies Mij en verlaat Mij nooit meer. Vooral niet bang zijn dat Ik genoeg van je zou krijgen. Ik ben zo gelukkig bij de mensen te zijn. Welke gedachte kan de mens gelukkiger maken dan de gedachte aan zijn God en Verlosser? Leer Mij kennen. Dan leer je Mij liefhebben. Hoe benijdenswaardig zullen ke dagen zijn. Heel je leven wordt een verrukking! Straal Christus uit zoveel je kunt. Reken op Mij. Wil je graag dat ook Ik op jou reken? Vind je het goed dat Ik reken op jou voor dit of dat werk voor mijn Rijk? “Ja, dierbare Meester, ik ben U alles verschuldigd. Waarom zou ik me niet aan uw Rijk toewijden?” Zou je willen werken aan de bekering van de zondaars, althans van degenen die je kent, met wie je vertrouwelijk omgaat en die het gevaar lopen verloren te gaan? Denk aan wat X… je zei, denkend aan zijn zondige relaties: “Wie zal voor mij bidden als jij het niet doet?” Bid dus uit heel je hart voor deze zielen die zich in gevaar bevinden. Bedenk dat je, door een ander te redden, jezelf redt. Doe alles wat je doet voor Mij. Jij bent mijn doel. Zou Ik het dan niet voor jou zijn? Zouden jouw ogen niet vol blijdschap en liefde op Mij gericht zijn? Dat doe je al dikwijls. Graag wil Ik dat je het meer doet. Ik kijk er naar uit, denk daaraan. Denk aan Mij. Moge elke slag van het uur je aan mijn Hart brengen. (Heilig Uur 3 okt. 1946, IV 99)

226. Ik daalde af naar de tuin en zei Hem: “Kom met mij mee”. Ja, zeg Mij dat dikwijls en als je dan de grote reis gaat maken bij de dood, zal Ik weer met je meegaan. De gedachte kwam in mij op dat ik dan -op dat laatste ogenblik- ook de heilige Maagd bij mij zou willen hebben. Maar zou Zij niet degenen nabij zijn die elke dag van hun leven de hèle rozenkrans bidden! Je vraagt Haar immers 150 maal om voor je te bidden in het uur van je dood!. (Heilig Uur 24 okt. 1946, I – 351)

227. Mijn God, heb ik U vandaag bemind zoals U wenste dat ik U zou beminnen? Je hebt mij vooral liefgehad toen je niet je eigen wil deed -zoals vanmorgen toen ze je vroegen om catechismus te geven in de kerk- je was liever met Mij op je kamer gebleven. Maar dienst aan anderen is dienst aan Mij. Ik zie graag dat je soepel bent in de gehoorzaamheid. Je moet nooit aarzelen. Ga onmiddellijk. Wees er zeker van dat je op die manier bewijst dat je liefde niet enkel uit woorden bestaat. Dat is echte liefde en die is Mij zeer lief. De heiligen legden zich erop toe om tegen hun eigen wil in te gaan uit liefde voor Mij. Dat was voor hen de proef op de som. Probeer het ook. Alles zul je goedvinden wanneer alles voor mij zal zijn. (Heilig Uur 24 okt. 1946, I 352)

228. Zie naar je zusjes, de kleine zielen in de hemel, waar niemand over heeft gesproken en die Ik met glorie heb willen kronen. Zie hun dankbare liefde. Er zijn veel manieren om lief te hebben. Ik ben in al die manieren. Probeer gerust nog meer manieren te bedenken. Het zal altijd waar zijn. De liefde heeft de schoonheid van elk mooi gelaat. In de hemel zie je de triomf van die liefde; door mijn lijden heb Ik die triomf verdiend. Je ziet de toejuichingen van de ontelbare hemelbewoners – geen tong zou het kunnen beschrijven. Sluit je, hoe gering je ook bent, aan bij de feestmenigte. Juich Mij toe, want Ik ben de Heilige der heiligen en de bezieler van hun heiligheid. In ieder kun je dus Mij begroeten. Voeg jouw dankbarheid bij die van hen. Jij behoort tot degenen die mijn speciale goedheid en mijn uitgelezen gunsten hebben leren kennen en beter dan anderen. Heb Mij dienovereenkomstig lief. Moge geen enkel ander ideaal je zo volledig betoveren. Ik ben het die er toe kan brengen om te trillen van liefde totdat men zelfs het lijden gaat liefhebben. Welke andere kracht zou dit tot stand kunnen brengen? Leeg je pen nu neer. Heb Mij lief. Aanbid Mij. Zing voor Mij, alles zonder woorden. Ik hoor alles. ((Heilig Uur 31 okt. 1946, IV 102)

229. Ik beschouwde de overvloed van zijn weldaden gedurende de laatste jaren van mijn leven. Dank Mij vooral voor mijn liefde. Weet je hoe je Mij het beste ervoor kunt bedanken? Door erin te geloven. Geloven niet alleen in het geheel, maar tot in alle bijzonderheden. Soms zie je het, maar heel dikwijls merk je het niet. Toch ben Ik het; want Ik verlaat je nooit. Zie je niet dat onze band nauwer wordt aangehaald als je je vol geloof en vertrouwen tot Mij wendt. Het oversteken van de brug bij je dood schijnt je gemakkelijker toe, omdat je zo blij bent dat je Mij gaat ontmoeten. Mij gaat zien. Je stijgt gemakkelijker omhoog naar het hiernamaals. Als Ik alle middelen gebruik om je dichter bij Mij te laten komen, mag Ik je dan vragen dat je alle middelen te baat neemt om dichter bij Mij te komen? Zo kunnen wij elkaar al vóór de grote ontmoeting dikwijls tegenkomen en dat is dan een voorsmaak ervan. Wil je je oefenen in dit spel van de liefde, van de enige ware liefde, de enige die je hart waardig is? Je kunt je oefenen in woorden, in daden, in vurige verlangens. Je krachten nemen toe als je Mij te hulp roept en als je je steeds meer bij Mij aansluit. Je moet volhouden. Geef je aan mijn Moeder. Leef langzamerhand niet meer op aarde maar met de gelukzaligen, die zich alleen nog maar bezighouden met Mij. Moge je omgang zijn met de hemel om dan “morgen” echt te beginnen. (Heilig Uur 7 nov. 1946, IV 103)

230. Buiten stormde het; het was koud en regenachtig. Dank Mij dat je een schuilplaats hebt in mijn Hart en dat het daar warm is. Je hebt niets te vrezen van andere stormen. Zou je iets kunnen overkomen? Houd je stevig aan Mij vast. Denk er eens over na, welke dingen Ik nastreef en maak mijn intenties tot de jouwe. Laat alles wat je verlangt in het verlengde liggen van mijn verlangen. Laat jouw verlangen een aanvulling zijn van het mijne. Vul Mij aan want Ik wilde niet volledig zijn zonder jullie. Ik ben mens met de mensen en zo bied Ik me de Vader aan. Bied jij jezelf aan om samen met Mij de Vader lief te hebben. Maak je gereed om je aardse woonplaats te verlaten. Is er nog iets dat je vasthoudt? Stijg in je gedachten steeds op naar de schoot van God, ook dan als je omgaat met degenen om je heen. Dan krijgen zij er een weerschijn van. God geven aan de anderen wat een bezigheid voor de tijd die je nog rest. Graag laat Ik me aan anderen geven door jou. (Heilig Uur 14 nov. 1946, IV 1005)

231. Maria presentatie. Verenig je deze morgen met allen die zich vandaag ter gedachtenis aan de opdracht van mijn Moeder, aan de dienst van God toewijden. Is het niet heerlijk om eindelijk helemaal de mijne te zijn, zonder voorkeur voor de manier waarop? Ik roep je: dat moet je volstaan. Hoe blijder jullie ermee zijn des te meer verheerlijk je Mij. Nu roep Ik je tot afzondering in je buitenhuis. Bied je aan Mij aan, maak je los van aardse zaken, vereer Mij en dank Mij en heb Mij lief, alles in grote vreugde, want je weet dat je Mij daarmee gelukkig maakt. Je bent voor God niet meer dan een stamelend kind. Vraag daarom aan mijn Moeder en aan je Engelbewaarder om voor jou te spreken. Laat ons innig verbonden zijn, vergeet wat buiten ons is. Jij, de zwakheid, Ik de barmhartigheid. Erken oprecht dat je uit jezelf niets bent. Maar Ik ben alles. Laat zien dat je op Mij vertrouwt. Wat komt het er op aan dat je arm bent. Ik ben toch rijk? Richt je vol aandacht op Mij en roep Mij. Ik ben nooit ver weg, dat weet je wel. (Heilig Uur 21 nov. 1946, IV 106)

232. Laat niets je in de war brengen! Noch minachting, noch afkeer. Je bent van Mij. Wat kan het aardse je dan schelen? Ik weet hoe Ik de mijnen moet bewaren. Laat de gedachte dat van Mij bent, elke andere gedachte overheersen en als een weg zijn die leidt naar de gelukkige en vredige woning van de innige gemeenzaamheid. Waarom zou je, als je dit inwendige leven leeft, zoveel gewicht hechten aan hetgeen zich daarbuiten afspeelt in de fantasieën van de wereld, die verandert en voorbijgaat? Vestig je woning in datgene wat blijft. Daar wil Ik je. Je denkt Mij toch niet in de wereld te vinden? Heb Ik die wereld niet in mijn evangelie omschreven? Heeft zij zich niet mijn vijand getoond? Wat is er nog over van de groten, de rijken en de machtigen die Mij hebben veroordeeld? Wees eenvoudig en bescheiden. Doe het goede, dat wil zeggen: zet in jouw leven mijn leven voort. Dan zal Ik in jou werkzaam zijn. Zo weinig verhindert je Mij te zien. Juist datgene wat nodig is voor het mysterie, om je de verdienstee van het geloof te laten. Zo zal het niet altijd zijn. Denk aan het zien van aangezicht tot aangezicht bij de ontmoeting. Dan zal je dorst naar Mij helemaal gelest worden. Nu ben Ik het, die met volle teugen drink. (Heilig Uur 28 nov. 1946, IV 107)

233. Kom vlak bij Mij in de tuin van lijden en angstzweet. Je begrijpt dan ben Ik niet zo alleen… Zij, Petrus, Johannes en Jacobus slapen. Er is niemand. Alleen mijn Moeder denkt aan Mij. Zij slapen… Dat is het beeld van hen, die van heel hun leven één lange slaap maken ten opzichte van Mij; onverschilligheid, verstrooiingen; tot schade voor hun ziel vergeten zij Mij! Ook bij mijn vrienden zou een beetje méér vurigheid hen wakker gehouden hebben. Vraag Mij vergeving als ook jij te kort geschoten bent. Neen, niet aan mijn voeten, maar aan mijn Hart. De groten der aarde vier je met luidruchtige feestgezangen en grote fanfares. Mij viert men met een stil aandachtig hart, met een offer waar niemand van weet, met een stille overgave, met een tedere innerlijke blik. Zo troosten mijn schepselen Mij, heel eenvoudig en stil. Probeer Mij iets aan te bieden wat je zelf hebt bedacht, alsof het elke dag een feestdag voor Mij was. Wat zal ik vandaag voor aardigs voor Hem doen? Wat voor liefs zal ik Hem zeggen? Dan zul je in de stilste hoek van je geheime vertrek en heel je leven aan Mij toewijden. Maak je daar geen overdreven zorg over, misschien slaat de angstige verbeelding op hol. Het is Mij te doen om je wil. Ik ben gestorven opdat jouw wil Mij zou toebehoren. Die wil je Mij toch wel helemaal geven? Maak van Mij niet een gast voor feestelijke gebeurtenissen. Maak Mij tot de Bruidegom die men nooit verlaat. (Heilig Uur 5 dec. 1946, IV 108)

234. Ja zeker, ook in je gedachten moet je naar volmaaktheid streven, want je woorden en daden komen voort uit je gedachten. Ze zijn dus belangrijk omdat ze de bron zijn. Een bron laat je toch niet vertroebelen? Laat je gedachte altijd helder gericht staan op Mij om zo de verlangens van mijn Hart te reflecteren. Zou je wel willen geloven dat Ik jouw pogingen om mijn glorie te vermeerderen verwacht? Geef je je daar rekenschap van? Geloof je dat Ik naar je verlang? Je denkt: ik ben dat niet waardig en zo is het. Maar je kent de goedheid en tederheid niet van die God van jou. Aanbid ze en heb ze lief. Kruisig jezelf ervoor en zeg Mij dank. Want: is er op dit ogenblik in dit land zo’n gelukkig huis als dat van jou en dat zonder enige verdienste van jouw kant? Je hebt heel wat redenen tot dankbaarheid. Laat dus je hart spreken. Als je spreekt, luister Ik zoals je luistert wanneer je liefhebt. (Heilig Uur 12 dec. 1946, IV 109)

235. Ik had veel toneelrepetities en kwam pas laat in de avond bij Hem. Vind je ook niet dat Ik de geduldigste Vriend ben, alhoewel toch de meest ongeduldige om je bij Mij te hebben? Weet je nog die arme bij de kerk? Zo bescheiden, met neergeslagen ogen, bedeesd, rillend van de kou. Ik ben die verkleumde, verstoten door de wereld. Verbaas je er dan niet over, dat een hart dat Mij is toegedaan een vreugde voor Mij is en probeer te begrijpen hoe Ik mijn beurt afwacht. Wees echt de Mijne op dit ogenblik dat ons is geschonken en dat nooit meer in dezelfde vorm en in dezelfde omlijsting van de winter, zo intiem, zal terugkeren. Je mag gerust denken; er is niet veel nodig om Hem te ontroeren. Ik ben overgevoelig ej je hebt geen begrip van de weerklank van je doen en laten in mijn Hart. Zorg dat je dat Hart nooit pijn doet. Probeer het altijd te verlijden. Vooral: denk nooit dat het ver van je vandaan is. Weet je wel heel goed dat Ik in je woon? Als je dat weet, waarom denk je er dan niet méér aan? Ik zou bijna zeggen: waarom niet altijd? Want dan zou aan mijn verlangen naar jou helemaal voldaan zijn. Zo ben Ik voor iedereen. Allen zijn mijn kinderen en Ik verlang naar allemaal. Daarom; als je jezelf aan Mij aanbiedt, bied ook de anderen aan om Mij gelukkig te maken. (Heilig Uur 19 dec. 1946, IV 110)

236. Je ziet: in de kribbe ben Ik net als jullie, opdat jullie net zo zouden worden als Ik. Probeer dat zoveel je kunt. Houd de gelijkenis met Mij altijd in gedachten: “Wat zou Hij doen? Wat zou Hij zeggen? Hoe zou Hij in deze omstandigheid spreken tot de Vader”? Ik bedoel dit; laat je altijd door Mij inspireren. Verenig je met Mij, dat doet Mij plezier. Ik ben immer gekomen om één met jullie te worden. Om nog slechts één wezen uit te maken. Verwerp het idee niet. Inderdaad, je bent het niet waardig, maar Ik wil het nu eenmaal graag. En de eenheid die Ik van je vraag, niets ter wereld kan je er enig idee van geven. Het is een vereniging met God, die op een wijze liefheeft waar niemand ter wereld enig begrip van heeft. Ik alleen kan je deze eenheid geven, bedenk dat en vraag er Mij om. Vooral: wees niet bang om Mij lief te hebben. Weet je niet dat, hoe meer je liefhebt, hoe gelukkiger je bent? Want het is het doel waarvoor je geschapen bent, het is jouw doel. Voel je niet dat je geschapen bent om Mij lief te hebben? En wel in die zin dat buiten Mij alleen leegte is. Herinner je je nog dat je op zekere avond neerslachtig was? Laat je door Mij vervullen van vreugde! (Heilig Uur 26 dec. 1946, IV 111)

HEILIGE UREN 1947.

237. Ik aanbad Hem en wenste Hem de harten der mensen toe. Nooit zul je Mij zoveel liefde toewensen dat mijn dorst wordt gelest. Ja, geef Mij de harten van de mensen door jegens allen beminnelijk te zijn, ook jegens de zondaars. Win ze, om ze aan Mij te geven. Werk voor Mij, mijn kleine medewerkster. Laat aan onze eenheid niets ontbreken en dat altijd en in alle omstandigheden. (Heilig Uur 2 jan. 1947, I 356)

238. Spreek altijd tot Mij met een blijde glimlach. Ik zie zo graag je blij vertrouwen. Geloof je ook niet dat de manier waarop men tot Mij spreekt van belang is? Dat is ook zo bij de mensen. Ik ben één van hen geweest. Ik vraag je om er aan te denken. Het zal je helpen. Want Ik wil jullie zo graag helpen. Geloof dat Ik me er helemaal voor inzet. Zet jij je nu van ganser harte in voor Mij, op het ogenblik van nu. Je ziet dat je taak beperkt is tot één ogenblik… hoe kort… Jij geeft Mij dit van ganser harte opdat het mijn glorie mag dienen. Teken je ervoor? Wil je woord houden? Tot aan je laatste ogenblik? Voor een ogenblik geef Ik je de eeuwigheid. O gelukkige, aan wie Ik zoveel vreugde zal schenken als ze Mij een beetje vreugde schenkt. Verschuil je in Mij. Daar ben je veilig. Smaak de vreugde van innige dankbaarheid. Dat mijn kind maar niet durft te geloven in haar geluk! (Heilig Uur 9 jan. 1947, IV 113)

239. Mijn Christus, waar bent U? Ben Ik niet altijd in je? Kom Mij daar dikwijls zoeken. Denk daaraan, als je anderen ontvangt en naar vriendelijke woorden zoekt. Ik zal ze je ingeven. Denk er ook aan, als je verdriet hebt. Ik zal je troosten. Ik heb alles wat je nodig hebt en Ik ben niet ver weg. Denk er ’s avonds aan, als je spijt hebt over een deel van de dag. Vraag Mij vergiffenis, daar, vlak bij Mij. En als je verstrooid bent, zie dan naar Mij op om kracht en trouw op te doen. Heb je gemerkt dat alles wat je voor Mij doet, jezelf zeer ten goede komt? Geloof je ook niet dat je je bijzonder goede gezondheid hebt verkregen door lichamelijke boetedoening? Als je met Mij spreekt, zijn dat dan niet je beste ogenblikken? Als je probeert Mij een genoegen te doen, heb je dan niet het gevoel als van een leven in jouw leven? Je beseft dat dit van Mij komt. De vereniging met Mij kan niet anders dan zegeningen meebrengen. Maar waarop kan de ziel steunen, die in schuldige onverschilligheid ver van Mij weg leeft? Besef je de vreugde die je Mij schenkt als je alle, zelfs je eigen ik, vergeet om alleen aan Mij te denken? “Heer, niets wil ik liever dan U een genoegen doen, help me alleen om er aan te denken.” Weet je dat je verlangen alleen al Mij verheerlijkt? Schaam je er niet voor: door steeds vuriger te verlangen, gaan verlangens over in daden. Verrijk je. Laat niet na gebruik te maken van mijn rijkdommen. (Heilig Uur 16 jan. 1947, IV 114)

240. Als je Mij ziet als de liefdevolle, dan zie je Mij, zoals Ik werkelijk ben. Dit is zó waar dat, als je in je herinnering teruggaat, je vaststelt dat de zorgen waarmee Ik je heb omringd, je stoutste verwachtingen ver hebben overtroffen. Is het niet zo? “Mijn beminde Meester, U hebt mij overladen…”Nu, verbaas je er dan niet over dat Ik, nadat Ik je tot de toppen verheven heb, jou vraag om de anderen te overladen, wie dan ook, goeden en kwaden, mijn vrienden en mijn vijanden. Jij, die al zo lang één weefsel van mijn Barmhartigheid bent, bedek jij nu daarmee allen die jou nabij komen; dat is de manier waarop je hen voor Mij zult winnen. Dan zal Ik jou alles geven wat je nodig hebt en hun geef Ik de bijpassende goede gesteltenis en ontvankelijkheid. Wees alleen werkzaam door Mij en in mijn naam. Men gelooft niet genoeg in de kracht van mijn naam, die een onuitputtelijke bron is, die brandt van verlangen om te geven. Als iemand alleen zou leven door Mij en voor Mij, zou hij verbazingwekkende voorrechten verwerven, waar hij zich echter niet op zou kunnen beroemen. Daarom moet je de treden opgaan van de trappen die omhoog voeren naar het inwendige leven met God: 11. Je moet de zelfzuchtige eigenliefde uitbannen; 2. Kijken naar Mij; 3. Je gedachte voeren binnen mijn gedachten; 4. Wonen in Mij. (Heilig Uur 23 jan. 1947, IV 115)

241. Nogmaals dank, Heer. Wat doet U een moeite om het einde van mijn leven overgelukkig te maken! Is dat niet mijn vak? Ik ben de volheid. Alles bestaat in Mij. Zij die geloven putten daaruit. Hoe belangrijk is het gelovig vertrouwen. Oefen je er vaker in, dan neemt het toe. Hoe meer je verwacht, hoe meer je verkrijgt. Zelfs al zou je het onmogelijke verwachten, je zult het krijgen, je zult bergen verzetten. Er zijn heel wat soorten van bergen. Mijn macht blijft altijd dezelfde. “Dus, Heer, kan ik U vragen de enige drijfveer van mijn leven te worden?” Help Mij om je dat te verlenen. Ook hierin vormen wij weer één geheel. Jij met de inspanning. Ik met de genade. Doe je best om mijn goedheid te laten herleven. Op één dag al heb je veel gelegenheid voor daden en woorden van goedheid. Laat Mij opnieuw geboren worden. Kijk ’s avonds of Ik door jou opnieuw tot leven kwam. Ik zal er mijn aantrekkingskracht aan toevoegen en zo zullen wij weer één geheel vormen, waarnaar Ik zo verlang, je kunt niet weten hoezeer. Begrijp je de liefde van je God? Ofschoon je de verlossing door het lijden kent, ontgaat je hoe vurig Ik nar dat lijden verlangde. Herhaal dikwijls: “Ik geloof in uw liefde voor mij, in uw onmetelijke liefde. Ik weet dat U mij met eeuwige liefde hebt bemind”. Ja, wat heb je en liefde opgewekt! (Heilig Uur 30 jan. 1947, II 241)

242. Ik zou graag zien dat U gelukkig bent in mijn hart. Je verlangen alleen al doet Mij genoegen en eert Mij ten zeerste. Je maakt veel goed voor jezelf en voor anderen. Denken de mensen met een beetje genegenheid aan Mij, al was het maar eens per jaar? Aanvaarden zij de gedachte dat Ik ieder van hen liefheb? Wanneer zullen zij eens begrijpen dat het aardse leven te kort is en dat Ik de eeuwigheid nodig heb om hen lief te hebben? Dat het tegenwoordig bestaan niet het doel is, maar een middel om het andere leven te verdienen? Bid goed voor hen. Je kunt veel doen zonder dat je het resultaat ervan ziet. Ik zie het. Ik luister naar je gebeden. Ik zie dat jij, door anderen te verheffen, jezelf verheft. Geloof je dat? Kom aan mijn Hart en breng anderen mee. Ik weet hoe Ik tot iedereen moet spreken: tot degenen die zich schamen, die te verlegen zijn, tot de opstandigen ook en tot de hoogmoedigen. Tot Saulus zei Ik: “Het valt je hard tegen de prikkels te slaan”. Toen deed hij afstand van zijn eigen wil en zei: “Heer, wat wilt U dat ik doe? Ja, mijn zachtmoedigheid bezit een wonderbare kracht, mijn stem klinkt tederovertuigend. Weet jij dat al niet zo’n beetje? Volg Mij na zoveel je kunt. Ja, als je eens allen naar Mij toe zou kunnen brengen!~Ik bedoel de mensen met wie je omgaat. Tracht hun duidelijk te maken dat Ik hen liefheb en hoezeer Ik hen liefhebe. Die liefde is zo groot dat Ik hun alles zal vergeven zodra zij spijt tonen. Werp hen in mijn armen. Die zullen zich sluiten om hen en om jou. (Heilig Uur 6 febr. 1947, IV 117)

243. “U hebt mij gisteravond met weldaden overladen. Ik werd helemaal boven mijzelf uitgetild.” Je bent nooit alleen. Zo weinigen leven voor Mij en voor de anderen. Misschien een enkele keer, af en toe, maar dan vervalt men weer in zelfzucht. Ja, laat ons samen zo innig verbonden blijven dat men jou niet meer opmerkt en dat jouw gedachte alleen thuis is in de Mijne. Je geluk, dat ben Ik. Ik heb jullie geschapen om te wonen in Mij, want Ik wil jullie overladen met weldaden -zoals jou gisteravond. En dat is weer liefde. (Heilig Uur 13 febr. 1947, IV 118)

244. Geen twee zielen zijn gelijk. Niemand zal Mij geven wat Ik van jou verwacht. Maar dan moet je dikwijls erover nadenken waarvoor je in de gedachte van de Vader geschapen bent. De arme menselijke natuur valt weer zo spoedig. Als jij tekort schoot, kan niemand jouw plaats innemen, want ieder heeft zijn eigen zending. Heb daarom lief en wees voor de mensen mijn aantrekkelijke goedheid. Gebruik de middelen die Ik je gaf en laat ze toenemen. Laat het mosterdzaadje een boom worden. Aarzel niet meer. Het zal het nieuwe leven zijn van je ziel. Zou je niet graag willen dat het iedere morgen weer nieuw werd? (Heilig Uur 20 febr. 1947, IV 121)

245. Je moet meer belang hechten aan kleine zaken. Die zijn zo onbetekenend dat je vergeet ze te beladen met liefde. Maar denk je dat er in Gods ogen een groot verschil bestaat tussen de gewone daden van plichtsbetrachting en de belangrijke gebeurtenissen? Probeer dus de geheimkunst machtig te worden van Mij te behagen in alles wat je doet. Je doet Mij er zo’n genoegen mee dat Ik je zou willen bedanken. Mij een genoegen doen, is dat voor jou niet een meer dan voldoende reden? Heb je Mij genoeg lief om dat te doen? Ach, kijk eens wat Ik voor jou deed. (Heilig Uur 20 febr. 1947, II 242)

246. Zoek je Mij? Zoek je Mij dikwijls? Hoe zou je Mij kunnen vinden als je niet naar Mij zoekt? Je zoekt toch dat waar je behoefte aan hebt? Wie heb je meer nodig dan God? “Zonder Mij kunnen jullie niets doen” staat in het evangelie. Ik wil graag werkzaam zijn in jullie en door jullie. Wat kunnen wij samen niet doen? Dan zeg jij: “Aan U de eer, aan U alle eer….. ik ben niets”. Zo is het. Maar door je aan te bieden voor mijn dienst word je instrument van God. Stel jezelf op elk moment aan Hem ter beschikking. Je bereidvaardigheid is een glorie voor Hem. Je weet dat Ik volmaakt gelukkig ben in de schoot van mijn Vader en toch heb Ik de mens zó lief, dat Ik niet buiten hem kan. Mijn liefde voor hem is zo volmaakt dat jullie je er geen voorstelling van kunt maken. Als iemand bereid is zich los te maken van wereldse zaken en om al zijn vermogens aan Mij toe te wijden -al is het maar voor een paar minuten per dag- als men zich rust geeft om vol liefde naar Mij te luisteren, dan voel Ik Mij om zo te zeggen gedrongen hem in Mij op te nemen en hem mijn geheimen toe te vertrouwen. Mijn geheimen geven kracht en vermeerderen het geloof. Ze brengen jullie dichter bij Mij. Zo wordt onze eenheid voltooid. (Heilig Uur 27 febr. 1947, IV 122)

247. Ik kreeg telegrammen en telefoontjes voor allerlei zaken. Zo is het leven, vol onverwachte gebeurtenissen en afzeggingen. Vol variatie. Een drukke tijd. Maar houd je aan mijn Hart vast. Houd je blik op Mij gericht, ofwel om Mij raad te vragen, of gewoon om Mij te zeggen “Maar ik heb U altijd lief”. Denk eraan dat niets gebeurt zonder mijn toestemming en behoud je zielerust, blij dat je je aan mijn wil hebt overgegeven. Als je op je vroeger leven terugkijkt, zie je dan niet dat Ik altijd jouw belangen gediend heb? Want Ik heb je lief. Dat geldt voor iedereen, want iedereen wordt door Mij opeen wijze bemind die alleen voor hèm geldt. Ik maak onderscheid. Mijn liefde is niet een liefde voor de massa. Ieder mens heb Ik nodig alsof hij de enige op aarde was en het heelal alleen voor hem geschapen was; ja, mijn liefde gaat nog verder! Laat deze liefde je sterken en je blijde rust geven. Betrek ook mijn Moeder erin. Geloof je echt aan haar werkzame liefde? Ach, wees overtuigd dat je samen met ons grote dingen kunt doen en dat zonder ons… Maar je weet maar al te goed hoe zwak je bent. (Heilig Uur 6 maart 1947, IV 123)

248. Ik draag iedereen een persoonlijke liefde toe. Daarom ben Ik hén zo erkentelijk die zich beijveren om zondaars tot Mij terug te brengen, want bedenk dat Ik mijn leven voor hen gaf en wel onder afschuwelijke kwellingen. Ik heb de arme, dierbare zielen zo lief. Een eenvoudig berouw en jullie zijn weer aan mijn Hart. Spreek vriendelijk en liefdevol met hen. Een harde opmerking zou hen nog meer van Mij kunnen verwijderen. “Heer, morgen heb ik een ontmoeting met een zondaar.” Ik zal je de nodige tact geven. Zoals altijd zal Ik met je zijn. Kijk dan naar Mij en roep Mij aan. Zeg Mij: “Wilt U spreken door mij?”(Heilig Uur 6 maart 1947, I 361)

249. Mijn liefde dwingt Mij tot spreken. Ik wacht op dit uur met uitzinnige blijdschap. Stel het niet uit. Zie naar Mij op. Luister naar Mij, je enig-uitzonderlijke vriend. Geniet op de juiste wijze van mijn gunsten. Ik bedoel in diepe ootmoed en vol verlangen om Mij te behagen. Hoe kun je dat het beste doen? Door te delen in mijn vreugde. Als Ik de enige zou zijn om naar dit ogenblik van ons samenzijn te verlangen, naar die geheime uitwisseling van gedachten in strikte intimiteit, naar die eenheid van onze wil te verlangen, naar dat geluk om ons meer dan ooit één te weten, denk je dat Ik dan dezelfde vreugde zou smaken? Als jij blij bent, ben Ik het ook. Daar komt nog bij: mijn vreugde om je iets te geven. Je hebt zoveel nodig, veel meer dan je denkt. Als Ik met mijn hulp zou stoppen, wat zou er dan van je terechtkomen? Reken nooit op jezelf, anders ontneem je Mij de kans om je te helpen. Als je een goed middel weet om dichter bij Mij te komen, gebruik dat dan terstond. Ben je eenmaal dichter bij Mij, dan ontdek je weer een ander middel en zo kom je van de ene etappe in de andere vooruit in de eenvoud van de liefde. Let erop: eenvoud houdt je klein. Liefde is nooit opgeblazen. Grondvest je zekerheid op de almacht vol barmhartigheid. Wees trouw aan Mij en vertrouw op Mij. Laat Mij maar in je en door te begaan. Je moet geen resultaten trachten te bereiken voor je eigen voldoening, maar voor die van Mij. Dat is echte liefde: alleen denken aan het geluk van de ander. De ander nu is je God en Verlosser. Ja, je kunt Mij heel je wezen heel je leven lang geven, want Ik heb mij in mijn leven helemaal aan jou gegeven. “Heer, had ik maar meerdere levens!” Verveelvoudig je verlangens, zij zullen je armoede bedekken. Ik zal het haveloze, bebloede kleed om je schouders leggen, waarmee ze Mij bekleedden om Mij bij Pilatus voor schande te zetten. Verveelvoudig je liefde door je verlangens, door je spijt, door Mij altijd gezelschap te houden, door vol tedere liefde naar Mij op te zien. Al deze immortellen, al die bloemen van je fijngevoelde liefde pluk Ik en Ik bewaar ze zoals een gierigaard zijn goudstukken bewaart. (Heilig Uur 13 maart 1947, IV 124)

250. De tedere groet die je Mij in de morgen brengt of ’s nachts als je wakker wordt, is Mij zo dierbaar. Want je brengt Mij die zonder dat Ik er om vroeg. Het is alsof onze band nauwer wordt aangehaald. Maar het is al laat. Ga nu slapen aan mijn Hart. (Heilig Uur 20 maart 1947, IV 125)

251. Als je Mij een blik van liefde geeft, ben Ik zo blij. Je moest eens weten wat het betekent, dat Ik Mij niet langer een vreemde voel; of iemand voor wie men geen belangstelling heeft. Probeer jij Mij beter te begrijpen. Spreek vertrouwelijk met Mij. Het is of je Mij een bosje geurige bloemen geeft. Vereer mijn liefde; Ik heb er behoefte aan. Eer mijn buitengewoon fijn gevoel, waarmee Ik je mijn diepste gedachten openbaar en je zeg waarnaar Ik verlang. Wees dan een beetje voor Mij, wat Ik voor jou ben. Je ziet hoe onhandig Ik het vraag. Jullie vrijheid ontneemt Mij dikwijls de woorden die Ik eigenlijk zou willen zeggen. Alsof Ik hoop dat jullie uit jezelf achterhaalt wat mijn Hart verlangt. Maar wat een vreugde voor Mij als jullie mijn wensen raadt! (Heilig Uur 20 maart 1947, II 244)

252. Maak je je ongerust over de dood? Maar wees blij, want het is het grootste bewijs van liefde dat je Mij kunt geven. Bied je dood nu al met volkomen onthechting aan Mij aan. Tracht je geest op te voeren tot heldenmoed. En zeg: “Zelfs al zou ik de dood niet hoeven te ondergaan, toch zou ik die kiezen om mij met U te verenigen; want U bent voor mij gestorven en wel uit liefde”. Zo geef je Mij de hoogste eer die een schepsel aan zijn Schepper kan geven. Ja, kostbaar is de dood van de heiligen, die zijn weerklank heeft tot in de hemelse gewesten van het Vaderhuis. Wees niet bang om je leven, dat maar een ogenblik duurt, te verliezen om de eeuwige ontmoeting met je Welbeminde aan te vangen. Ik zal toch bij je zijn? Ja,, het zal het ogenblik zijn van geloof, hoop en liefde. Probeer deze gevoelens te verkrijgen en vooral altijd heel eenvoudig. Je bent bij je Vader, je Bruidegom, je behoort bij het gezin van God. Leef, denk en bemin als lid van dat gezin. Dat zal een teken van liefde zijn. (Heilig Uur 20 maart 1947, I 362)

253. Ik had een grote tijdelijke gunst gekregen. “O, dank U wel, Welbeminde”. Ik was tot tranen toe bewogen. Je weet hoezeer Ik jullie blijde kinderlijke bedankjes waardeer. Je weet dat iets wat zo eenvoudig en oprecht is, mijn Hart meteen ontroert. Nu, in deze week vóór de Goede Week, probeer Ik je dichter bij Mij te brengen. Want Ik ga met smarten overladen worden. Ik zou je er bij willen hebben. Wil je proberen bij Mij te blijven, net als Magdalena met mijn Moeder? Denk alleen maar aan Mij, die voor je lijdt en probeer Mij te troosten. Dan geef Ik je soms een innige vreugde waaraan je Mij herkent. Dan smelt je hart van liefde. Je bent nog te zwak om Mij te danken voor een beproeving. Dus gebruik Ik middelen voor kleine kinderen. Zie je dat Ik met tedere zorg afdaal naar jou? Want je mag niet in verlegenheid raken omdat je Mij te groot voor je zou vinden. Dan geef je jezelf blij. Ik zou niet graag zien dat jullie je met tegenzin geeft. Terughoudendheid kan spijt betekenen. Ik wil jullie opgewekt in mijn dienst van liefde. Liefde wil graag dienen. Ben jij niet blij wanneer je Mij iets kunt aanbieden? Mag Ik je dan vandaag een wens te kennen geven? Luister je? Ik zou zo graag willen dat je Mij ziet in iedereen en ook in de kleine gebeurtenissen van elke dag; overal Mij zien! Dat betekent: altijd aan je Verlosser denken. Doe dit nu je terugdenkt aan de laatste weken van mijn leven. Doe dat zo liefderijk als je kunt. Je betrekkingen tot je naaste zullen erdoor veranderen en hij zal er aangenaam door worden getroffen. Wees niet bang dat je overdrijft, want zo komt het

KWAADSPREKERIJ EN LASTER

januari 13, 2023

Rondzendbrief Medjugorje 16 nov. 2022.

Wij zingen U toe!

Dierbare vrienden, geloofd zij Jezus en Maria!

  1. Op 25 oktober kreeg de zienster Marija de volgende boodschap:
  2. “Lieve kinderen! De Allerhoogste staat me toe bij jullie te zijn en om voor jullie vreugde te zijn en de weg naar de hoop omdat de mensheid besloten heeft voor de dood. Het is daarom dat Hij me zendt om jullie te leren dat jullie zonder God geen toekomst hebben. Kindertjes, wees instrumenten van liefde voor al diegenen die er niet toe gekomen zijn de God van liefde te kennen. Getuig vreugdevol van jullie geloof en verlies de hoop niet in een verandering van het menselijk hart. Ik ben met jullie en zegen jullie met mijn moederlijke zegen. Dank dat jullie aan mijn oproep gehoor hebt gegeven”.
  3. November is nog niet voorbij! Het is mooi om te zien hoeveel het Kroatische volk om hun doden geeft. Hier zijn de begraafplaatsen echte tuinen! Maar bovenal worden er elke dag missen en gebeden opgedragen voor de doden. Dit is een grote daad van naastenliefde jegens hen die ons zijn voorgegaan in het hiernamaals, een heel mooi bewijs van onze liefde voor hen, beschikbaar voor iedereen. In de jaren tachtig vertelden zieners dat zij op een dag, op het moment van de verschijning, Onze Lieve Vrouw door de menigte zagen gaan die met hen aan het bidden was, en dat zij alle aanwezigen zegende. Maar ze merkten dat ze een kruisje maakte op het voorhoofd van sommige mensen, van verschillende leeftijden. Ze vroegen haar dus waarom ze dit bij deze mensen deed en niet bij anderen? Zij antwoordde dat zij dit deed op het voorhoofd van hen die gingen sterven. Door dit eenvoudige en moederlijke gebaar begrijpen we dat Maria op mysterieuze wijze elk van haar kinderen voorbereidt om voor God te komen. Soms zijn er ook tekenen dat sommige mensen op het punt staan te vertrekken. Ik ken een priester die veel tijd in gebed doorbrengt. Op een dag liep hij naar de kerk in Medjugorje en zag pater Slavko tien meter voor hem. Slavko’s lichaam veranderde voor zijn ogen plotseling in een skelet. Geschokt door dit visioen probeerde mijn priestervriend pater Slavko te bereiken, maar deze was, volgens zijn goede gewoonte, al met een snelle pas weggegaan. Natuurlijk bad de priester veel voor zijn confrater, en zag dit teken als een waarschuwing. Inderdaad een paar dagen later, aan het einde van een kruisweg op de top van de berg Krizevac, gaf pater Slavko tot ieders verbazing zijn ziel aan God terug.
  4. Op 24 november is Pater Slavko in de hemel geboren. Ter gelegenheid van deze verjaardag wil ik een van de krachtigste raadgevingen delen die hij in zijn preken gaf. Het gaat over kwaadsprekerij, over hen die kwaadspreken over hun naaste en welwillend meedoen met kwaadsprekende gesprekken. Hier zijn zijn belangrijkste woorden: Als je iemand een zonde ziet begaan, of je hoort dat iemand een fout heeft begaan, dan neem je snel je telefoon en zeg je tegen je vrienden: “Kijk eens wat zo-en-zo heeft gedaan….! Nee! Niet doen! Ik stel een andere houding voor, die van een christen: neem je telefoon en zeg tegen je vrienden: “Weet je, ik heb slecht nieuws gehoord! Iemand heeft een grote fout gemaakt en ik ben erg verdrietig. Ik wil u nu niet vertellen wat het is, of wie het is, maar ik stel voor dat je samen met mij een noveen van gebed en vasten houdt voor deze persoon, zodat God hem of haar zou helpen”. Ik kan je verzekeren dat je de meeste van je vrienden zult verliezen!. Zo evangeliseerde Pater Slavk0. Hij nodigde ons altijd uit tot een zeer concrete bekering. Als goede biechtvader hielp hij ons de slechte gewoonten op te sporen die we zonder het te beseffen kunnen hebben en die onze ziel bezoedelen. Hij was zich bewust van onze fouten en hielp ons ze kwijt te raken. Op 24 november zullen vele dorpelingen vanuit Cerin, zijn geboortedorp, naar zijn graf gaan en hem smeken voor ons krachtig ten beste te spreken voor vrede in onze harten, vrede in onze gezinnen en vrede in de wereld.
  5. Laster is afschuwelijk! Maria Simma sprak me erover tijdens mijn gesprekken met haar. Ze had inderdaad het charisma om de zielen te zien die in het vagevuur leden. Zij zei dat kwaadsprekerij en nog meer laster, grote zonden zijn waarvan de gevolgen rampzalig kunnen zijn. Het kan een reputatie vernietigen en zelfs iemand tot zelfmoord drijven. Door laster komen veel zielen in het diepste van het vagevuur terecht en lijden veel om zich te zuiveren voordat zij naar de hemel gaan. De apostel Jacobus waarschuwde ons al voor het kwaad dat met de tong kan worden verricht. “Maar de tong kan geen mens temmen, dat bandeloos euvel vol dodelijk venijn. Met haar zegenen wij onze Heer en Vader en met haar vervloeken wij de mensen, die naar Gods gelijkenis geschapen zijn. Uit eenzelfde mond komen zegen voort en vloek. Dit mag niet zo zijn, broeders!”(Jak. 3:8-10)
  6. Natuzza Evolo (1924-2009) is een grote Itialiaanse mystica, in 2019 uitgeroepen tot Dienares Gods. Moeder en grootmoeder, bescheiden boerin uit Calabrië, straalde ze goedheid en eenvoud uit. Zij kon lezen noch schrijven, maar van jongs af aan ervoer zij een grote verbondenheid met de Heer. Zij was een van die zeldzame mensen die vaak bezoek kreeg van de doden, die met haar spraken over het vagevuur, de hemel en de hel. Na de dood ondergaat de ziel haar eigen bijzondere oordeel. Verlicht door een goddelijk licht ziet de persoon de werkelijke toestand van zijn of haar ziel en besluit hij of zij zelf naar een van deze drie plaatsen te gaan!! Hij gaat naar het vagevuur als hij begrijpt dat hij zich nog moet zuiveren voordat hij naar de hemel kan gaan, in andere woorden: om de volmaakte liefde te kunnen omarmen. Maar als de zielen rechtstreeks naar de hemel willen gaan en oog in oog met God willen staan, moeten zij op Hem lijken. Deze zielen gaan dan rechtstreeks naar de hemel, vergezeld door hun beschermengel! Volkomen berouw en onbeperkt vertrouwen in Gods barmhartigheid kunnen deze genade geven. De zielen die Natuzza kwamen bezoeken , vroegen altijd om gebeden, aalmoezen, aflaten en vooral Heilige Missen om het lijden van hun zuivering te verkorten. Waarom helpt de viering van de H.Mis de zielen, van de overledenen zo goed? Omdat de H.Mis het offer van Christus zelf is, het volmaakte offer dat ons met de Vader verzoent. Elke Eucharistie maakt het mogelijk de effecten van Christus’verlossing toe te passen op de zielen. Het offeren van de H.Mis voor hen is het krachtigste middel om hen met God te verzoenen, want de Vader verhoort altijd de gebeden van zijn Zoon! Veel heiligen hebben het vagevuur gezien! Dank de Heer dat Hij ons zulke getuigen heeft gegeven, want het onderwerp Vagevuur is bijna geheel verdwenen uit de prediking. Tijdens mijn zendingen heb ik echter bij mensen van alle leeftijden een immense dorst gezien om de waarheid te kennen over het laatste einde van de mens. Natuurlijk probeert de vijand van onze zielen, de waarheden van het geloof het zwijgen op te leggen, zodat hij zijn valstrikken voor de kinderen van God beter kan opzetten. Hij schept verwarring, geestelijke vaagheid en onwetendheid om hen zijn valse doctrines over het hiernamaals beter te kunnen aanbieden.
  7. Toen Onze Lieve Vrouw in 1981 de zieners Vicka en Jakov meenam om hen de hemel, het vagevuur en de hel te laten zien, maakte ze duidelijk dat we maar één leven op aarde hebben, want na de dood is er de eeuwigheid. Geloven dat er na de dood niets is, is een ernstige vergissing, zei ze. Het is ook een vergissing te geloven dat we vele malen op aarde geboren kunnen worden, want reïncarnatie bestaat niet. De beste sleutel tot het paradijs! Laten we nooit vergeten dat we geschapen zijn uit liefde en voor de liefde. He doel van ons leven is de hemel!! Het is onze mate van liefde voor God en onze naaste die de balans zal doen doorslaan wanneer we naar het hiernamaals gaan. Petrus zegt ons: “Heb bovenal grote liefde voor elkaar, want de liefde bedekt vele zonden”(Petr. 4,8) Laten we nooit vergeten dat God ervan droomt ons te vervullen met zijn liefde, en dat het zijn grote wens is ons zo snel mogelijk bij zich te nemen om ons in te leiden in zijn eigen geluk. Heeft Hij niet reeds Zijn bloed hiervoor vergoten? Zijn liefde voor ons is onuitsprekelijk en het lijden van de zielen in het vagevuur is een lijden van liefde, een lijden van verlangen naar liefde. Zij hebben deze liefde gekend op het moment van de dood, zij verlangen ernaar en hebben berouw omdat zij haar zo vaak hebben beledigd, gekwetst, genegeerd, afgewezen. Vanwege hun onzuiverheden moeten zij wachten voordat zij Hem, die alleen liefde is, eindelijk kunnen omarmen. Willen we direct naar de hemel na de dood? Laten wij er op aarde naar streven oprecht berouw te hebben over onze zonden, ze vaak te biechten en ons met heel ons hart aan de Heer te hechten.
  8. Zuster Faustina verzamelde deze prachtige woorden van Jezus, parels om te onthouden, een echt middel tegen alle vormen van angst: “Ik heb mijn Hart geopend als een stromende bron van Barmhartigheid. Laat alle zielen er leven uit putten!! Laat hen met groot vertrouwen naderen tot deze oceaan van Barmhartigheid. Zondaars zullen worden gerechtvaardigd en de rechtvaardigen bevestigd. In het uur van de dood zal ik met mijn goddelijke vrede de ziel vullen die door vertrouwen in mijn Barmhartigheid is verankerd. (Dagboek, 1520) En nog”…. Wanneer de ziel haar zonden ziet en de zwaarte eer van beseft, wanneer de afgrond van ellende waarin zij is gestort aan haar ogen wordt geopenbaard, laat haar dan niet wanhopen, maar zich vol vertrouwen in de armen van mijn Barmhartigheid werpen, als een kind in de armen van zijn moeder…”(Dagboek 1541)
  9. Lieve Gospa, je hebt beloofd ons altijd te vergezellen, zelfs tot in de eeuwigheid. Wat een vreugde geeft dit ons! Wij geven ons met oneindig vertrouwen over aan uw Moederlijk Hart, zelfs te midden van de beproevingen van deze wereld, die voorbij gaat! Jij blijft!

DE HEILIGE FAMILIE IN DE TEMPEL

januari 2, 2023

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef; opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB

Toen onze pelgrims in de stad aankwamen, begaven zij zich rechtstreek naar de tempel. Enkelen verwonderden zich over de schoonheid van de goddelijke Knaap en zijn moeder. Jezus, Maria en Jozef waren moe en hongerig, maar zij troffen niemand aan, die hun een versterking aanbood. Zo begaven zij zich, uitgeput, vol honger en dorst, in gebed. God openbaarde Jozef in de heilige tempel hoge geheimenissen over zijn goddelijke werken. Jozef erkende ook de warde van de verdiensten, die hij zich verwierf, doordat hij de bevelen van de Allerhoogste met gehele overgave tot uitvoering bracht. Dit strekte hem tot de hoogste vreugde.

In de geringschatting van zichzelf echter, hield hij zich niet voor waardig, voor wat voor verdiensten ook. Hij hield zich voor onbekwaam God voor de ontelbare weldaden te bedanken. Voldeemoed wierp hij zich op de grond en onder tranen bad hij in stilte: “O grote, almachtige God! Waarom valt mij, uw geringste dienaar, zo’n grote genade ten deel? Hoe kon ik ooit tot een zo verheven waardigheid geraken? Ach, slechts uw onbegrijpelijke goedheid kon dit doen!” Zo sprak Jozef tot God, totdat de Jezusknaap en zijn heilige moeder hun gebeden hadden beëindigd. Toen zij de tempel verlieten, kon Jozef de bijzondere genadevoorkeur, die hem ten deel was gevallen niet geheimhouden. Op een afgelegen plekje, waar niemand hen kon zien, knielde hij aan Jezus’ voeten en vroeg Hem de Vader dank te zeggen voor deze goedheid en vrijgevigheid. De goddelijke Knaap gaf hem dit antwoord en zei: “Weet u niet, dat mijn hemelse Vader zeer vrijgevig is? Wilt u niet, dat Hij u nu al een beloning geeft voor uw grote inspanningen en kwellingen, die u op deze reis op u heeft genomen? Verheug u nu over deze genadebewijzen want met uw ijverige zorgvuldigheid, met uw overgave, met uw vurige liefde, heeft u dit verdiend. Ja, verwacht steeds rijkere beloning van mijn Vader, die geheel liefde en goedheid is!” Bij ieder van deze woorden werd het hart van Jozef meer en meer tot God aangetrokken. Hij werd in de liefde tot Hem als het ware verteerd. Hij wendde zich tot Jezus en Maria met de woorden: “Oh! Wat kon men doen, opdat alle schepselen door deze liefde zouden worden ontvlamd. O Jezus, wat kon ik doen, opdat men U en uw goddelijke Vader zouden erkennen en liefhebben? Ach, mijn hart is daarom rusteloos”. En Jezus stilde zijn verlangen met de woorden: “Troost u, mijn dierbare vader, de tijd zal komen, dat velen ons zullen erkennen en liefhebben. Ook de onmetelijke liefde, die wij voor de mensen hebben, zullen dan velen erkennen”. Jozef dankte met ten hemel opgeheven handen voor deze bezielende boodschap en hij ei dan: “Er zal op een dag mijn vurigste wens in vervulling gaan, dat U en uw goddelijke Vader geliefd worden. O wat een vreugde voor mij!

Jozef vroeg nu Jezus en Maria, de oneindige goede God lof en dank te zeggen. Hij nodige alle engelen van de hemel uit, dit in zijn naam te doen; dan nodigde hij alle schepselen uit tot de lofprijzing van God. De Jezusknaap jubelde, toen hij zijn dierbare Jozef in de liefde tot de goddelijke Vader zozeer ontvlamd zag en liefkoosde hem hartelijk.

In dit geschrift wordt verder niet ingegaan over het leven van Maria en haar liefde tot God. Maar men kan een dieper begrip krijgen van haar innerlijk leven, dan wat men van de heilige Jozef hoort. Wanneer God in de ziel van zijn dienaar zo’n groot werk heeft gedaan, wat moet Hij dan in de reinste en heiligste ziel van Maria teweeg hebben gebracht? Welk een zalige liefdesbrand, welke vurige wensen hebben zich in haar hart voorgedaan! Daarom vond de goddelijke Knaap in zijn heiligste moeder al zijn vreugde. Men moet zich niet te zeer verwonderen, wanneer Jozef door de goddelijke liefde ontvlamd was, daar hij zich te midden van twee personen bevond, die zelf geheel liefde waren. Hij erkende ook zijn mooie lot. Vaak blikte hij vol dank naar de hemel.

Voor deze avond vond Jozef een herberg in Jerusalem. Zij sterkten zich daar met brood en kruiden. De nacht brachten zij deels rustend, deels biddend door. ’s Morgens keerden zij vroegtijdig naar de tempel terug. Jozef ontving daar nieuwe genadebewijzen van de hemel. Hij herinnerde zich al datgene, wat God hem hier al voor het huwelijk met Maria ten deel liet vallen; voor alles dankte hij nu weer. Het bedroefde echter zijn ziel opnieuw, toen hij eraan dacht, wat de grijze Simeon in de geest van profetie hierover Jezus had voorspeld; en hij weende. Zo moest Jozef temidden van de meest vervoerende vreugden ook steeds weer bitterheid en smart ervaren.

De heilige familie verliet Jerusalem en reisde verder in de richting van Bethlehem. Jozef had het verlangen, spoedig naar de grot te gaan, waar zijn Verlosser was geboren. Op deze weg sprak hij tot Jezus over de vele genaden, die hij in de loop van zijn leven in de tempel had ontvangen. Hij vertelde Hem ook, wat de engel hem had geopenbaard en vervolgde: “De engel zei mij echter niet, welke God mij zou schenken; hij spoorde mij echter aan, mij met gebeden en innig smeken steeds daarop voor te bereiden, wat ik ook steeds heb gedaan.. Ik had echter nooit gedacht, dat mij dat gelukkige lot zou treffen met uw heiligste moeder gehuwd te worden en uw vermeende vader te zijn. O welk een onvatbare genade heeft God mij geschonken, dat Hij mij op aarde zijn plaats laat bekleden!” Hierop zei de goddelijke Knaap tot Jozef en Maria: “Wij zullen nu gezamenlijk mijn hemelse Vader loven en Hem danken voor de onvergelijkelijke bewijzen van genaden waarmee Hij Jozef heeft bedacht”. En Jezus gaf zijn moeder de aanwijzing dat zij een lied tot lof van God zal zingen. Zij zong nu met zo’n bekoorlijkheid, dat de engelen daarover zich verwonderden. De goddelijke Knaap begeleidde met zijn stem het gezang en ook Jozef spande zich in eenstemmig te zingen. Het was een vreugde, de heiligste personen zo wonderbaar te horen zingen. De vogels kwamen in scharen en jubelden. Jozef was een en al oor, wanneer Maria zong. Hij ging de weeg erheen, zonder het te bemerken. Hier en daar vernam hij ook de gezangen van de engelen. Voor Jozef was het gewoon, om de mooiste liederen van zijn gemalin te horen; daarom was hij over het gezang van de engelen niet zo zeer verwonderd. Hij hoorde hen wederom zingen, toen zij de geboortegrot van de Verlosser naderden. Jozef zag weliswaar niemand, maar hij vernam deze hemelse koren en dacht, dat moeten de engelen zijn, die hun Koning en Koningin het hof maken. Hij waagde het echter niet, Maria daarover te vragen. Zij deelde het hem echter bij gelegenheid mee, toen zij over de goddelijke lofgezangen sprak; dan zij ze: “Leren wij van de engelenkoren, onze God te loven. Hoor u, Jozef, hoe zij de Schepper loven?” Zo kreeg Jozef de zekerheid, dat het de engelen waren, die daar met wondervolle harmonie zong. Hij zei nu tot zijn gemalin: “De gezangen van de engelen verheugen mij buitengewoon, maar onvergelijkelijk is de troost, die uw gezang mijn hart brengt. Wie zal ooit zo’n vreugde ondervinden dan ik? Wie vermoedt, welk een sterkte daarbij mijn geest ervaart, wanneer u, toegewijdste gemalin, uw stem tot gezang verheft? Ik weet niet, waarmee ik u vergelijken moet, want bij verre overtreft u de melodieën van de engelen. God heeft u met alle verheven deugden en voortreffelijke eigenschappen uitgerust, waardoor u de plaats van de ware moeder van de Messias met waardigheid kan innemen. Ik verheug mij en wens u geluk, dat God u tot deze onvergelijkelijke waardigheid heeft verheven. Ik breng de Allerhoogste daarvoor ononderbroken dank. En u, dierbaarste, vergeet niet, in mijn naam God te danken voor heet onvatbare goed, dat Hij mij tot uw gemaal en behoeder heeft uitverkoren; want ik weet niet, hoe ik aan zo’n heerlijke genade op passende wijze moet beantwoorden!

Maria hoorde in deemoed naar de woorden van haar gemaal. Zij prees in zijn plaats de goddelijke goedheid voor alle gaven. Dit strekte Jozef steeds tot groot nut voor zijn ziel, wanneer hij dit met Maria besprak.

IN BETHLEHEM

Na de aankomst begaf de heilige familie zich rechtstreeks naar de geboortegrot van de Verlosser. Daar ervoer Jozef verscheidene werkingen in zijn ziel. Er kwam een onvergelijkelijke vreugde over hem. Hij knielde neer op alle plaatsen, waar de mensgeworden God meteen na zijn geboorte lag, om deze te vereren. Hij vergoot hier vele tranen en kuste steeds weer deze geheiligde grond. God openbaarde hem hoge geheimen. In deze ogenblikken werd zijn geest gesterkt en zijn gelaat straalde. Al jubelend dankte Jozef zijn God, daar hij zich zo begenadigd zag. Hij bemerkte, dat ook de heiligste moeder in hemelse beschouwing was verzonken en de goddelijke Knaap tot zijn Vader bad. Hierop voelden allen zich geheel getroost en gesterkt, alsof zij rijkelijk hadden gegeten. Daarvoor dankten zij de goddelijke Vader ten innigste. Jozef zei dan tot Jezus en Maria: “Ik kan het niet begrijpen, dat God mij met zo’n genade verblijdt. Dat Hij u zoiets bereid, is mij duidelijk; u bent toch zo heilig, zo volmaakt. Ik echter verdien een zo wonderbaar geschenk nooit en te nimmer, noch kan ik ooit daarvoor mijn dank bewijzen. Ik ben overtuigd, dat de hemelse Vader mij uwentwege dit alles ten deel laat vallen”.

Na deze woorden sprak de Jezusknaap over de voorzienigheid en vrijgevigheid van zijn Vader. Hoe Hij zo vol wijsheid en verheven daarover sprak, kwamen Maria en Jozef wederom in vervoering. Na een tijdje riep Jozef uit: “O Jezus, mijn dierbare Zoon en Heer! Wie zal ooit bij het aanhoren van deze woorden van uw liefde niet worden aangegrepen en zich niet aan U overgeven? Zij dringen immers in het binnenste van de ziel en treffen het hart. Ik hoop, dat alle harten een buit van uw liefde worden en dat U de verloren zielen zult veroveren!” Toen de goddelijke Knaap dit hoorde, werd Hij treurig; Hij wist toch zeker wel, hoe hard en gewetenloos de harten van de Hebreeërs zijn geworden; hoe zij de goddelijke woorden weliswaar vernemen, doch zo’n harde weerstand bieden en meer dan ooit verhard zijn geworden.

Deze nacht bracht de heilige familie in de geboortegrot door. Zij loofden gezamenlijk de goddelijke Vader; dan weer baden zij in stilte en sliepen slechts korte tijd. Jozef bleef bij de kribbe, waar Jezus als nieuwgeboren Kindje zo vaak had gerust; hij kon zich er helemaal niet van losmaken. In de herinnering aan alle vreugden en lijden, die hij hier meemaakte, weende hij. Maria verbleef op de plaats, waar de verlosser het licht van de wereld had aanschouwd. Zij ondervond hier wederom de vreugde van die heilige Nacht. De Jezusknaap stond naast haar en bad tot zijn Vader. Hij bracht Hem opofferingen en smeekgebeden voor het heil van het menselijke geslacht. Engelenkoren zongen nogmaals: “Ere zij God in den hoge”. Zo herhaalden zich in deze nacht alle vreugden van de geboorte van de mensgeworden God.

In de morgen ging Jozef de stad in, om wat eten te vragen. De heilige had veel moeite, om wat brood te verkrijgen; hij was bedroefd, dat hij niet meer naar hun verblijfplaats kon brengen. Jezus en Maria toonden hun tevredenheid over het weinige en verheugden zich dat de armoede bij hen te gast was. Zij genoten van wat brood en water, om zich voor het vertrek naar Nazareth te sterken.

Toen zij op deze heilige plaats nog eenmaal de hoogste verering hadden verricht, begaven zij zich op weg naar Nazareth. Jozef kon er niet omheen, zich te beklagen, dat hij bij de bewoners van Bethlehem zo weinig goede wil heeft gevonden en slechts ondankbaarheid ervaren. De goddelijke Knaap bemoedigde hem echter, dat alles wat zijn Vader toelaat, vredig te verdragen, doordat hij zich ion het geduld en overgave oefent, wanneer zij gebrek hebben aan dagelijks levensonderhoud.

Hij herinnerde Jozef, hoeveel weldaden zij van zijn goedheid al hebben ervaren. Jozef gaf zich meteen over en zei tot Jezus, dat hij het hem niet moet kwalijk nemen, want zijn hart kan de ondankbaarheid van de schepselen jegens Hem en zijn moeder niet verdragen. Jozef zei verder: “U weet, mijn Jezus, dat mijn verlangen er steeds naar uitgaat, dat alle schepselen U erkennen, U liefhebben en U dankbaarheid bewijzen. Maar te moeten zien, hoe zij geheel het tegendeel doen, bereidt mij het hoogte mishagen”. De Jezusknaap antwoordde hem: “Wat Ik tot nu toe heb doorstaan, is weinig in vergelijk tot dat, wat mij te wachten staat. Ik neem alles met vreugde aan, daar het zo de wil van de Vader is en omdat Ik de mensen liefheb. Volg u ook Mij daarin na en verdraag alles edelmoedig wat u bitterheid veroorzaakt”. Deze woorden nam Jozef ter harte. Steeds weer moest hij de smart ondervinden in de gedachte, dat Jezus veel zal lijden, want hij had Hem boven alles lief. Hij was geheel terneergeslagen en ontroostbaar, tot Jezus de wil van hem gelijkvormig aan de wil van de eeuwige Vader had gemaakt. Dan boog hij zijn hoofd tot teken van volkomen overgave.

Ook op deze reis van Bethlehem naar Nazareth zag Jozef grote wonderen. Terwijl de Verlosser van de wereld zijn thuis naderde, kwamen Hem de dieren tegemoet, daar de mensen verstek lieten gaan. Men zag vogels van ieder soort schaarsgewijze steeds weer komen, zingend en in een kring fladderend, om hun Schepper hun opwachting te maken; zij waren buitengewoon blij. Ook wilde dieren snelden toe, om Hem hun vreugde te tonen. Jozef bewonderde alles met hoogst vreugdevol gemoed. Zelfs in de lucht was een zo aangename stemming, dat de heilige zich bewogen voelde Jezus te zeggen: “Mijn geliefde Zoon! Hoe verheugt zich ieder schepsel bij uw terugkeer naar uw thuis! Zelfs de bloemen, het struikgewas en de bomen verroeren zich. Hoe jubelt mijn hart! Daar het redeloze geschapene dit doet, hoe eerst zullen dan onze medeburgers bij uw aankomst zich verheugen, wanneer zij U zo mooi, zo beminnenswaardig en bekoorlijk zien. Weldra zal ik in Nazareth zijn en allen deze vreugde brengen”.

Jozef hield ook van zijn naasten, waardoor hij hen al deze troost toewenste, die hij in de omgang met Jezus proefde. Intussen kwamen de heilige wandelaars hun woonplaats steeds dichterbij. Zo nu en dan rustten zij, want zij waren vaak zeer moe. Terwijl zij uitrustten, ontvingen zij gunstbetuigingen van de hemel. Al van jongs af aan was Jozef gewend, vaak naar de hemel te kijken en zich in de beschouwing van de heerlijkheid van zijn God te verdiepen. Hij pleegde dit ook in zijn latere leven nog te doen, omdat hij in het bewustzijn, dat zijn geliefde God daarboven woont, hem zeer verblijdde. Herhaaldelijk zei hij tot Jezus: “Mijn dierbare Zoon! Ofschoon ik het grote geluk heb in uw tegenwoordigheid te zijn en in U uw verborgen Godheid waar te nemen, zo ben ik immers geheel verrukt, wanneer ik de hemel beschouw”. En Jezus antwoordde hem: “Dat verwondert Mij niet; want daar is mijn Vader in hoogste majesteit en heerlijkheid, daar is ook voor u een plaats bereid, waar u in eeuwigheid zijn ongeschapen schoonheden zal aanschouwen”. Jozef jubelde en riep uit: “O paradijs, o paradijs! Wanneer zal het verlangde uur komen, dat ik waardig word,, daarheen te gaan en mijn God te aanschouwen, wie Hij is? O mijn God? O mijn God!” Het beviel de goddelijke Knaap, zijn geliefde Jozef zo verlangend naar de rechtstreekse aanschouwing van God te zien. Jezus verlangde ernaar, het werk van de verlossing te voltooien, namelijk in de uren van zijn smartvolste lijden en sterven, zodat de eeuwige poorten zich openen en de zielen in de onvergankelijke vreugden van het paradijs kunnen worden binnengeleid.

Over veel sprak Jozef met Jezus op deze lange reis, die zij nu spoedig gelukkig hadden beëindigd. Toen de goddelijke Knaap Nazareth naderde, ervoeren de bewoners van deze stad een ongewone vreugde. Voor nu besteedden niet velen hier aandacht aan. Toen evenwel de bekenden en buurvrouwen Maria met de goddelijke Knaap zagen, begrepen zij, dat hun deze vreugde van hun aankomst ten deel viel.

DE AANKOMST IN NAZARETH

Onze thuisgangers kwamen in de late uren in Nazareth aan en gingen rechtstreeks nar hun huisje. God liet het toe, dat hun aankomst slechts enigen bemerkten, opdat zij deze avond niet door bezoek en gelukwensen in hun rust werden gestoord. Jezus, Mari en Jozef betraden meteen dat vertrek, waar de allerhoogste geheimenis van de Menswording, van het eeuwige Woord zich had voltrokken. Daar aanbaden zij de goddelijke Vader. Zij zeiden Hem dank, dat Hij hen gezond en wel in hun geboorteplaats liet aankomen. Zij dankten hem ook opnieuw voor de zending van zijn eniggeboren Zoon, die tot verlossing van de wereld op aarde was gekomen. De heiligste personen werden op deze plaats met hemelse vreugden vervuld. Jozef vernam de melodieën van de engelen en mocht de wonderbare Menswording van de Zoon van de Allerhoogste schouwen, die hier door de heilige Geest bewerkt was geworden.

Na deze gebeden en beschouwingen brachten hun de engelen voedsel; want zij behoefden een versterking. En toen zij het dankgebed hadden uitgesproken, trokken zij zich terug om te rusten.

Jozef sliep zeer kort; hij bracht de nacht grotendeels in dank aan God door. Hij was zeer gelukkig en zei bij zichzelf: “Nu ben ik in mijn huis teruggekeerd, waar ik mij in rust in het dierbare gezelschap van Jezus en mijn heilige gemalin mag verheugen. O hoe zalig bent u, Jozef! Hoe kan ik aan zulke grote weldaden beantwoordden?” Dan wendde hij zich tot God en zei Hem vol vertrouwen: “Mijn God, zie mij bereid, uw heiligste wil te vervullen. Met al mijn krachten wil ik U, uw Zoon en zijn moeder dienen! Ik wil al het mogelijke doen, om het nodige levensonderhoud voor hen op te brengen. In alles wil ik hen zijn toegewijd. U echter, Allerhoogste, wilt, dat ik het hoofd van de familie ben en beveel. Daarom onderwerp ik mijn wil aan U. Ik vraag U, geef mij, uw dienaar, de genade dat ik mijn plicht goed kan doen. Verleen mij, o God, al die deugden, waarmee ik aan mijn hoge bestemming waardig kan beantwoorden en laat niet toe, dat ik iets doe wat U, uw Eniggeborene, en mijn heilige gemalin niet welgevallig was”.

Met dank en gebed aan God bracht Jozef het grootste deel vn deze eerste nacht na zijn terugkeer door. Verlangend wachtte hij de eerste ochtenduren af, om Jezus en de heilige moeder weer te zien. Hij dacht ook met grote zorg erover na, hoe hij nu in het nodige levensonderhoud kan voorzien, totdat hij iets heeft verdiend. Hij vroeg God, dat hij hem spoedig werk laat vinden, waarmee hij zijn plicht als kostwinner van de familie kan nakomen. Jozef toonde zich in alle aangelegenheden bedachtzaam en bezorgd. Zijn opmerkzaamheid was God welgevallig en liet het niet na hem te helpen, juist wanneer de nood het hoogst was. Jozef was steeds meer dankbaar en schreef alles aan de goedheid van God toe. Hij weende vaak, indachtig zijn nederigheid, wanneer hij zich van de overgrote liefde van God verzorgd zag.

Na het aanbreken van de dg schikte Jozef het zo, in huis en in de werkplaats orde te scheppen. Dan wachtte hij, tot Maria en de goddelijke Knaap hun kamer verlieten, om hen te begroeten en samen met hen de lofgebeden uit te voeren. Wanneer zij kwamen, ontvingen zij Jozef allerhartelijkst en Maria vroeg hem, hoe het met hem gaat, of hij voldoende heeft gerust. Zij toonde zich innig bezorgd om hem, zoals het de plichtt van een goede, toegewijde gemalin betaamt.

De heilige dankte Maria voor haar liefdevolle vragen. Hij vertelde haar zijn verlangen, haar waarlijk in alles te dienen. “Ik was buitengewoon tevreden”, zei hij, toen God mij tot uw dienaar had bestemd. Doch Hij wil, dat ik de plaats van een familievader inneem en u gebied. Ik doe dit echter alleen, om zijn heiligste wil te gehoorzamen. Ik vraag u daarom, het geduld met mijn fouten en zwakheden. Help mij, de Heer te loven en Hem te danken, dat Hij zich gewaardigd heeft, mij zo vele bewijzen van zijn genaden te schenken”. Terwijl Jozef o sprak, bemerkte hij, hoe Maria zich in haar innerlijk verdeemoedigde; zij achtte zich toch als de nederige maagd van de Heer. Jozef zag zijn gemalin steeds mooier en bekoorlijker. Hij verwonderde zich bij iedere gelegenheid over haar deugdzaamheid en was zeer gesticht, wanneer hij haar gadesloeg. Vaak zei hij bij zichzelf: “Welk een geluk is mij beschoren, in het gezelschap van een zo waardig schepsel te zijn! Hoe kon ik ooit zo’n grote genade verdienen?” Hierop wendde hij zich tot zijn geliefde Jezus. Hij keek in zijn mooie, vriendelijke ogen en legde de wens van zijn hart neer, namelijk, Hem te dienen en Hem steeds meer lief te hebben. Wanneer Jozef de goddelijke Knaap zag, werd hij van een zaligheid vervuld, dat vaak tranen van vreugde in zijn ogen stonden. Daadwerkelijk waren Jezus en Maria voor hem de bronnen van troost. Was hij terneergeslagen, dan was een blik op hen beiden genoeg, om zijn hartenleed volledig te stillen. Hij wist zich in deze wereld niets gelukkigers te wensen, dan in de ogen van Jezus en Maria te kijken. In hen vond hij zijn gehele liefde, waardoor hij door niets anders werd aangetrokken. Al het andere scheen hem gering en terecht; in Jezus en Maria woonden immers de volheid van de goddelijke genade; ja, in Jezus de Godheid zelf, die Jozef zeer duidelijk erkende.

Zij verrichtten dan onder grote vreugde van onze heilige de goddelijke lofgebeden. Hierop begaf Jozef zich naar de stad. Het was een beschikking van de goddelijke voorzienigheid, dat hem meteen werk werd aangeboden. Van velen, die hem genegen waren, ontving hij een hartelijke welkomstgroet en gelukwens met zijn terugkeer. Zij vroegen hem, waar hij zich de gehele tijd van zijn afwezigheid heeft opgehouden. De heilige antwoorde eenvoudig, hij is daar geweest, waarheen de goddelijke voorzienigheid hen heeft gevoerd, om het leven van het Jezuskind te redden. Hij heeft graag alle moeite en ontberingen op zich genomen, om het Kind voor de woede van Herodes te ontzien. Hierover verheugden zij zich; niet echter zijn tegenstanders, zoals nog verteld wordt. Intussen ontving Jozef levensmiddelen. Zo keerde hij heel vredig huiswaarts. God dankend voor zijn goedheid.

Thuisgekomen, zag hij de goddelijke Knaap in gesprek met zijn heilige moeder. Toen Jezus hem bemerkte, snelde Hij hem meteen tegemoet. Hij liefkoosde Jozef met kinderlijke tederheid, nam hem aan de hand en bracht hem naar Maria met de woorden: “Zie onze goede Jozef, die ons iets te eten heeft gebracht”. Jozef was zeer geroerd met deze erkentelijkheid en liefde van zijn Jezus. Hij kon slechts zeggen: “O Jezus, U vreugde van mijn hart!” Ook de heiligste moeder ontving Jozef met dankbare liefde en toonde hem haar welgevallen over zijn inspanning. Nadat Jozef hen alles had verteld, wat hem was overkomen, dankten zij de goddelijke Vader voor zijn weldaden.

JOZEF WORDT VERVOLG – ZIJN GEDULD

Het deugdzame van de heilige kon de helse vijand niet verdragen. In zijn woede bediende hij zich van enigen, die Jozef vijandig gezind waren. Hij riep in hen haat en nijd op, dat Jozef zijn Zoon kon redden. Zij zeiden: “Wij allen zijn van onze onschuldige zonen door de tirannie van Herodes beroofd geworden, slechts Deze niet”. Omdat zij niet wisten, hoe zij hun haat en nijd moesten luchten, vielen zij Jozef met bijtende woorden en zeiden: “Waarlijk, u heeft een schandelijke boosaardigheid begaan! Ofschoon u zich altijd als een eenvoudig mens heeft getoond, was u sluw en slim, voordat het bevel van Herodes ook u had getroffen. Misschien heeft de duivel u vroegtijdig voor deze rampzalige moord van onze kinderen de boodschap gebracht. Waarlijk, u bent wreed geweest, slechter dan Herodes! Want u wist van zijn bevel en heeft desondanks niemand op de hoogte gebracht; slechts voor uzelf heeft u het geheime bericht benut. God echter zal u straffen, u boosaardige mens. Hij zal het bewerken, dat uw Zoon ook te gronde gaat, zoals al onze zonen zijn omgekomen*

*Het is waarschijnlijk, dat Herodes gepoogd heeft, de sporen van het wonderbare Kind na te vorsen; dit Kind, dat door de wijzen uit het Morgenland bezocht en in de tempel door Simeon en Hanna werd bezongen; Herodes had het toen gehoord, dat het Jezuskind zich naar Nazareth had teruggetrokken, zoals ook de evangelist Lucas het bevestigt (Luc. 239). Ten gevolge daarvan heeft Herodes zijn sluipmoordenaars opgedragen, ook in Nazareth naar het wonderbare Kind te vorsen en weliswaar in het verborgene, op listige wijze. Zo had na Bethlehem ook Nazareth zijn offer gehad, zoals hier C.Baij vertelt. (zie Le Camus, Leben Jesu).

Dit zeiden zij hem met zo’n woede, als wilde zij daarbij met pijlen op hem schieten. De heilige zweeg met gebogen hoofd, waardoor dezen in hun allerslechtste bedoeling werden bevestigd en schreeuwden: “O u valserik, u weet niet te antwoorden, omdat u zich van uw boosaardigheid bewust bent. Genoeg, u zult het betalen, ook uw Zoon zal omkomen. Wij hebben ervan langs gekregen, wij zullen Hem doden. Wanneer al onze zonen het leven moesten laten, is het niet terecht, dat alleen de uwe leeft!” Deze woorden troffen het hart van onze Jozef ten diepste. Hij wist niet meteen, wat hij hen moest antwoorden. Dan echter zei hij tot hen: “Waarom woedt u tegen mijn onschuldige Zoon? Als u iets tegen mij heeft, zo laat dan uw woede los op mij”. Nu schreeuwden deze nog heftiger: “Uw Zoon moet omkomen, net zoals al onze zonen zijn omgebracht”. Jozef zei hun vrijmoedig: “Alles zal geschieden, zoals God het wil en anders niets. God heeft het leven van Jezus in het verleden gered, Hij zal het ook in de toekomst redden”. Maar deze haatvervulden schreeuwden woedender dan eerst, hoe hij hen kan voorspiegelen, dat God het leven van zijn Zoon heeft gered, daar toch hij met sluwheid dit teweeg heeft gebracht. Jozef verdroeg alle grofheden stilzwijgend. Deze vervolging duurde lange tijd.

De heilige ging met smart naar huis, des temeer, omdat hij daardoor God zwaar beledigd zag, dan vanwege vrees voor enig onheil. Hij had immers de zekerheid, dat God zijn Eniggeborene zal beschermen en voor de woede van zijn tegenstanders bewaren. Jezus en Maria wisten reeds alles. Zij wachtten op hun bedroefde Jozef. Nauwelijks was hij thuis en zag zijn geliefde Jezus en hij begon te wenen. De Knaap ontving Jozef met buitengewoon hartelijke liefde en zei: “Vrees niet in het minst, mijn dierbare vader! De helse monsters zijn tegen u woedend geworden, maar ze zullen u op geen enkele wijze schade kunnen berokkenen. Verdraag geduldig deze vervolgingen, u zult u daardoor bij mijn goddelijke Vader zeer verdienstelijk maken en gewaardigd worden, nieuwe genaden van Hem te bekomen”. Zo troostte hem ook Maria. Jozef zei nu heel bemoedigd, dat hij niet bang was voor deze schurken; hem mishaagde slechts de beledigingen, die zij de hemelse Vader aandoen. En hij vroeg Jezus en de heiligste moeder, dat zij deze door de duivel opgehitsten aan de goddelijke barmhartigheid aanbevelen, opdat zij hun onrecht inzien en zich beteren. Ze baden nu gezamenlijk, dat God deze verblinde mensen mag verlichten. Jozef nam nu het besluit, voor nu niet uit het huis te gaan, om hen geen gelegenheid te geven tot mishandelingen. Dit gaf hem echter weinig nut. De duivel hitste namelijk ook enige buren op, die Maria en Jozef eveneens benijdden, het leven van hun Zoon gered te hebben. Zij herinnerden zich nu, hoe zij met heet Kind in het geheim vluchtten. Daarom werden zij plotseling boos op Jozef en zijn gemalin en beschuldigden hen op verschillende manieren. Toen beklaagde Jozef zich in zijn kwelling bij de goddelijke Knaap aldus: “Mijn dierbare, geliefde Zoon! Is het mogelijk, dat steeds weer kwellingen binnendringen? Ik heb geloofd dat al onze medeburgers U hartelijk zouden ontvangen en ik eindelijk in vrede met hen kan leven. Nu echter zie ik steeds weer nieuwe moeilijkheden opduiken”. Jezus zei hem, dat op aarde niet de tijd is van rust en gestadig geluk; hij zal steeds een leed te verdragen hebben, want de goddelijke Vader wil hem in zijn trouw en liefde beproeven. In de hemel zal hij voor altijd volop getroost zijn. De heilige erkende de waarde van deze feiten en gaf zich geheel aan de goddelijke wil over.

Jozef werd zelfs in zijn werkplaats door velen lastiggevallen. Hij moest de Jezusknaap in de eerste dagen na de terugkeer verborgen houden, zodat hij deze beschimpingen niet hoorde, want hij vreesde, dat de Knaap zich hierover zeer bedroeft. Jozef ging echter vaak naar hem. Al zijn blozende aanblik monterde hem op en maakte zijn gekrenkte hart rustig. Jezus schonk hem vele bewijzen van zijn liefde.

Op een dag werd Jozef bijzonder zwaar beproefd. Toen namelijk deze booswillige mannen hem weer eens erg hadden beschimpt, verliet hij zijn werkplaats, om bij zijn gemalin of bij de Jezusknaap troost te zoeken. Maria echter had zich in haar kamertje teruggetrokken en Jezus toonde zich met een ernstige, majestueuze gelaatsuitdrukking. Toen overviel Jozef een diepe treurigheid en bovendien overviel hem de angst, zijn geliefde Jezus beledigd te hebben. Zo keerde hij zonder enige troost naar zijn werk terug. Hij weende bitter in de mening, dat Jezus over hem vertoornd is en zei bij zichzelf: “Mijn Jezus, wat heb ik armzalige gedaan, dat U zich tegenover mij zo ernstig heeft getoond? Ach, ik ongelukkige, als ik U beledigd heb; U, de bron van al mijn vreugde! Waar zal ik troost en vrede vinden? Wat moet ik doen, wat moet ik zeggen, om mij met Jezus te verzoenen? Dan verhief Jozef zijn geest tot de goddelijke Vader en zei: “O Vader van barmhartigheid, zie in medelijden naar mijn smart! Wanneer U wilt, dat ik, uw onwaardige dienaar, deze bedroefdheid zonder een druppeltje troost verdraag, zie mij aan U geheel overgegeven! En wanneer het U behaagt, mij tot aan mijn dood in deze armzalige toestand te laten, onderwerp ik mij bereidwillig, zodat niet een of andere zondeschuld op mij blijft. Daarom vraag ik U, mijn God, straf uw dienaar, onttrek hem elke troost; laat het echter nooit toe, dat hij U beledigt. Moge over mij alle kwaad van de wereld komen; nooit echter wil ik ook slechts in het geringste, uw goddelijke majesteit mishagen, die alle liefde en verering waardig is”.

Nadat Jozef zich in zijn smart tot God had gewend en Hem zijn gehele overgave bekend, voelde hij in zijn hart enige verlichting. Wanneer hij echter eraan dacht, hoe jezus een zo ernstig gezicht had getrokken, overviel hem een smartelijke angst en vreesde hij, dt ook Maria zich zo tegenover hem zou gedragen. Toen zei hij bij zichzelf: “Jozef, waarheen zal je gaan om getroost te worden? Niemand kan je helpen, slechts jouw God kon je troosten. Doch Hij zal tegen je vertoornd zijn, daar ook Jezus en zijn moeder mij niet bijstaan”. Jozef wist zich in zijn kwelling niet meer te helpen. Na enige tijd echter voelde hij zich genoodzaakt, wederom naar Jezus te gaan, om Hem om vergeving te vragen, als hij Hem had beledigd. Echter in zijn moedeloosheid waagde hij het niet. Omdat hij zich weer daartoe aangespoord voelde, ja zelfs als het ware door een macht gedrongen, ging hij vol vertrouwen en wilde zich aan zijn voeten werpen. De Jezusknaap kwam hem echter reeds tegemoet en omarmde Jozef. Wie kon ooit beschrijven, welke troost onze heilige in dit ogenblik ondervond? Wie kan de jubel en de vreugde van zijn hart begrijpen?

Jezus sprak tot hem: “Verheug u, mijn dierbaarste vader! U hebt mij nooit beledigd. Ik heb u zeer lief!” Toen riep Jozef uit: “Mijn geliefdste Jezus! Ik was in de diepste bedroefdheid. Nu echter ben ik weer blij, want ik zie uw vriendelijk gezicht. U weet, waarom ik angstig was. U heeft mij de verzekering gegeven, dat ik U niet heb beledigd, daarover is nu mijn hart gerust”. En de goddelijke Knaap bemoedigde hem nog met de woorden: “Verheug u, Jozef! In uw smart heeft u Mij en mijn hemelse Vader veel vreugde bereid. Door uw volkomen overgave aan zijn heilige wil, heeft u zich een grote verdienste verworven”. Daarbij nam Jezus hem aan de hand en voerde hem naar zijn moeder. Maria verwachtte Jozef al met verlangen. Zij gaf hem woorden van troost en verzekerde hem haar liefde. De heilige voelde zichzelf niet waardig; hij weende van vreugde. Beiden schonken nu Jozef vele bewijzen van hun liefde. Zij bemoedigden hem, om alle kwellingen edelmoedig te verdragen en verzekerden hem, dat hij door zijn overgave in deze bedroefdheid God veel vreugde heeft bereid en zich zelfs voor Hem zeer verdienstelijk heeft gemaakt. De heilige keerde dan naar zijn wek terug, God lovend en Hem dankend voor alles, wat Hij tot welzijn van zijn ziel had toegelaten.

Jozef verwonderde zich steeds meer over de onvergelijkelijke, wonderbare wegen van de goddelijke genade en dankte, dat hij deze weer zo rijkelijk had ontvangen. Hij loofde God met hete prijsgezang van de jongelingen van Babylon. Zijn geest oefende zich gestadig in lofgebeden, smeken, dankzeggingen en liefdesakten tot God. Het werk was voor hem geen hindernis. Het kwam zelfs vaker voor, dat hij zijn werk met grote nauwkeurigheid had voltooid, zonder dat hij het gewaar werd. Terwijl Jozef zich bij het werk inspande, was zijn ziel in God verzonken; in zijn liefde bad hij, zo te zeggen, voortdurend. Dit aangaande kreeg hij een bijzondere genade, waarvoor hij zich voor God buitengewoon dankbaar toonde.

Vaak kwam het voor, dat een klaploper naar Jozef in de werkplaats kwam, om zich uit verveling met hem te onderhouden. Hij bemerkte dit soms helemaal niet. Daarom hielden velen hem voor een zwakzinnige; zij bespotten, ja zij mishandelden hem zelfs. Wanneer hij deze mensen op de straat tezamen trof, keek hij ze vriendelijk aan; en wenste hen in zijn hart al het goede en bad God om genade voor hen. Deze houding van Jozef was de Allerhoogste zo welgevallig, dat Hij hem alles inwilligde, waarom hij vroeg. Daarom beoefende Jozef deze deugd ijverig en met innerlijk geluk.

De heilige had in Nazareth ook van de goedgezinden van alle te verduren. Deze vermaanden hem welmenend, niet meer in de vreemde rond te trekken, zoals eerder, omdat hij door velen bespot en voor een landloper wordt gehouden; hij toont weinig begrip, als hij met zijn gemalin ver van de geboortestreek rondtrekt. Ook zij, die anders een zo liefwaardig, voornaam voorkomen heeft, is daardoor blootgesteld aan smaad. Hij moet zich ook eindelijk eens tot een ingezetene maken en in zijn geboorteplaats blijven; hij is nu toch immers een genesteld man en moet een zekere ervaring hebben. Deze woorden bedroefden Jozef in het diepste van zijn hart. Om het verborgen geheim niet te onthullen, moest hij zwijgen en zich voor schuldig en lichtzinnig laten doorgaan. Hij schaamde zich voor deze mensen en dankte voor hun goede raad. In stilte offerde hij God deze miskenning op en bood zich aan nog veel moeilijkheden uit liefde tot Hem te dulden. Hij sprak tot God: “Daar ik van U, o God, zo ben bevoorrecht en begenadigd, kan ik begrijpen, dat de schepselen mij minachten. Ik verlang niet meer, dan U vreugde te bereiden en uw wil te vervullen. Als het U welgevallig zou zijn, dat ik opnieuw weer mijn geboortestreek moest verlaten, ben ik daartoe bereidt! Uit liefde tot U wil ik niet alleen ontberingen en vermoeienissen op mij nemen, mar ook alle smaad en laster van de mensen, die mijn handelen verkeerd uitleggen”. Inderdaad was Jozef rustig en steeds bereid, de wil van de Allerhoogste uit te voeren; want daarin vond hij zijn hoogste vreugde, zijn gehele geluk.

Jozef vroeg Jezus, dat hij de hemelse Vader moet danken voor alle liefde. Zijn Vader moge zich echter verwaardigen, dit weinige, dat hij uit liefde tot Hem verdraagt, aan te nemen. Steeds weer bood Jozef zich bereidwillig aan, alles aan te nemen, wanneer het Hem behaagde, een nog groter leed over hem te laten komen. “Ik wens niets anders”, dan de wil van mijn God volkomen te vervullen”.

DE KRACHTEN VAN DE HEILIGE NEMEN AF

december 23, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef; opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB

In Jozef steeg de liefde tot God en de smart van het komende lijden van zijn Verlosser zozeer, dat zijn lichamelijke krachten steeds meer afnamen. Hij moest zich bij het werk al zeer inspannen; hij maakte de indruk van vermoeidheid en neerslachtigheid. Jezus stond hem met veel zorg terzijde en verrichtte zelf het zwaarste werk. Door zijn aanwezigheid werd Jozef zoveel gesterkt en getroost, dat hij het kleinere werk kon doen. Jezus sterkte hem ook met innige, medelijdende woorden, waardoor zijn liefde tot Hem steeds meer oplaaide.

Wanneer Jezus moe was, zei Jozef tot Hem: “Ach, mijn geliefde Zoon, nu spant U zich in met het bewerken van deze planken; de tijd zal echter komen, dat iemand bij het maken van het kruis zich vermoeid, waarop U uw leven zal beëindigen!” Na deze woorden werd Jozef onwel; Jezus hield hem in zijn armen en zei tot hem: “Hij moet indachtig zijn, dat men zich geheel aan de wil van de hemelse Vader moet overgeven”. Toen Jozef dit vernam, haalde hij diep adem en zei: “Ja, ja, ga mijn Jezus, moge in alles de goddelijke ordening gebeuren! Mijn hart kan er echter niet omheen, zich zo te bedroeven. Ik offer mijn smarten op aan de goddelijke Vader, bereid, ook op een kruis te sterven, wanneer Hij het zo wil”.

Jozef was bedroefd over het in de steek laten van zijn krachten. Het deed hem pijn, dat hij nu niet meer in staat was, om in het nodige levensonderhoud te kunnen voorzien. Heel bezorgd zei hij tot Jezus: “Mijn dierbare Zoon, wat doet het mij pijn, dat U zich zo moet inspannen; ik wens mij wat meer kracht toe, om U te helpen. Maar ik ben moe; ik ben zelfs niet waardig, om mij voor U te mogen inspannen!” En hij weende. Jezus richtte hem weer op en zei tot hem, dat hij in de afgelopen tijd teveel heeft gewerkt; hij moet zich rustig houden, want hij is God nu in deze toestand van zwakte welgevallig. Hij moet geheel overgegeven lijden, om daardoor de wil van zijn goddelijke Vader te vervullen. Jozef verdroeg alzo met grote edelmoedigheid het verval van zijn krachten; des temeer echter versterkte in hem de krachten van de geest en hij beoefende bewonderenswaardig alle deugden, ja, hij maakte grote vooruitgang in de genade en liefde tot God.

Maria trachtte haar gemaal eveneens te kalmeren. Zij spande zich in, hem een goed eten te bereiden, want hij nam nu zeer weinig tot zich. Jozef nam met vreugde de versterkende spijzen aan, maar een deel daarvan gaf hij aan de armen; want hij was immers zeer liefdevol en medelijdend tot hen. Omdat hij nu niet meer voor hen kon werken, vroeg hij God, dat hij hen in het nodige zal voorzien.

Toen voor Jozef de tijd van rust was gekomen, dacht hij veel over de goddelijke volkomendheden na. Steeds verlangender werd zijn wens naar de dood, om God te schouwen, hoe Hij is. Hij keek vaak urenlang naar de hemel en verlangde naar die dag, waarop Jezus het verlossingswerk zal voltooien, zodat zijn ziel in het eeuwige paradijs kon komen. Jozef bad verscheidene psalmen van David, waarin deze wens wordt uitgedrukt. Dan weer ging hij naar zijn gemalin en liet haar zijn verlangen naar de hemel verstaan, terwijl hij zei: “O wanneer zal ik in de vreugde van God mogen binnentreden? Hoe verlangt toch mijn hart daarnaar! Het komt mij voor, dat ik niet lang meer leef. Dan zal mijn ziel in de schoot van Abraham rusten tot het werk van de verlossing is volbracht; dan echter zal zij de onmetelijke vreugde bij God moge genieten. En er verdwijnen niet alleen mijn lichamelijke krachten, maar ik voel ook reeds een vurig verlangen, van dit leven t mogen scheiden. Er drukt mij slechts een groot leed, U, mijn geliefde gemalin en Jezus in uw toekomstige grote bekommernissen alleen te zien. Doch de goddelijke Vader zal u bijstaan. Ik hoop, u binnenkort weer te zien, wanneer onze Verlosser door zijn dood de poort naar het eeuwige Vaderland zal openen!

Maria erkende dat het einde van het leven van Jozef naderde. Daar zij volkomen was overgegeven aan de wil van God, bleef zij geheel rustig. Zij deelde Jozef slechts haar droefheid mee; dit deed zij echter onder groot voorbehoud. Jozef was zeer ijverig in de deugdbeoefening en vroeg Jezus, dat Hij hem vaak over de hemel vertelt, zowel van de geheimenissen van zijn leven, lijden en sterven, “want ik kan U niet meer zien”, zei hij, “noch uw wonderbare woorden horen. Sta mij toe de vreugde, nu meer bij U te zijn, om U nog in uw mooie, menselijke gestalte te kunnen aanschouwen”. Jezus sprak nu vaak tot hem over de godmenselijke geheimenissen, over de goddelijke volkomendheden, en eigenschappen, zoals ook over de heerlijkheid van het paradijs. Daardoor werd zijn verlangen steeds inniger, van deze aarde te scheiden, om spoedig zijn God onverhuld van aangezicht tot aangezicht te zien. Jozef sprak dan tot Jezus: “O mijn geliefde Verlosser, hoezeer verlangt mijn ziel naar God! Als al uw spreken over het goddelijke mij zo verheugt, dat ik bijna zal heengaan, hoe overweldigend zal het eerst zijn, wanneer ik werkelijk van hier mag scheiden, om God te aanschouwen? Doch mijn hele vreugde wordt zeer verbitterd, wanneer ik bedenk, dat niemand de poort van de hemel kan openen dan U alleen door uw lijden en uw dood. O hoe duur zal U onze bevrijding komen te staan! Wij zullen de eeuwige zaligheid op kosten van uw smarten en uw marteldood genieten! Ach, mijn hart trekt zich samen, als lik daaraan denk! Ik mocht enigermate aan uw liefde beantwoorden. Ik mocht voor de ondankbaarheid van velen, velen die zo een onmetelijke weldaad niet erkennen, genoegdoening geven!” De gelukkige Jozef herhaalde vaak deze betuigingen. Hij beschouwde zijn Verlosser met gloeiende liefde. Zijn ziel stroomde daarbij over van vreugde, gelijktijdig overviel hem een smartelijk medelijden, waardoor zijn hart zeer van streek raakte. Hoe vaak zei hij bij zichzelf: “Jezus, mijn Verlosser! Wat een schoonheid, wijsheid, beminnelijkheid en goedheid bevinden zich in U en deze heerlijke eigenschappen zal men geringachten, honen, beschimpen!” Dergelijke gedachten hielden zo te zeggen de geest vn Jozef steeds bezig en ondermijnde zijn levenskracht.

Terwijl Jozef met Jezus en Maria de goddelijke lofgebeden verrichtte was zijn geest vaak geheel tot God naar boven geheven. Zo had hij lange tijd de hoogste vreugde genoten, als hij niet door zijn vooruitzien op het lijden en sterven van Jezus bedroefd was geworden.

Daar God hem evenwel nog veel gelegenheid tot verdiensten wilde geven, liet Hij Jozef met duidelijkheid het martelaarschap van zijn eniggeboren Zoon zien. Ondanks zijn zwakheid bad de heilige meer dan voorheen. Vele uren bracht hij knielend door om de hemelse Vader voor het heil van de mensheid te smeken, dat zij de ware Messias erkennen, wanneer Hij zich aan hen door zijn leer en wonderen zal openbaren. Jozef wenste, dat allen, die Hem zullen horen, daaruit nut trekken en het ware geloof mogen aannemen. Hij dacht: “O zalig degenen die Jezus woorden vernemen en zullen navolgen!” Hij sprak daarover ook vaak tot Maria: “U, mijn dierbare gemalin, zult het geluk hebben, de leer van onze Jezus te horen. Zijn spreken vol wijsheid en zijn lieflijke aanblik zullen uw troost en sterkte zijn. Ik verheug mij, dat Hij u met zijn bezoeken gelukkig zal maken. Ik hoop, dat Jezus u vaak zal troosten, wanneer u, zijn moeder, vanwege zijn lijden en inspannend rondtrekken bedroefd bent”. Bij deze gesprekken namen de krachten van Jozef zienderogen af. Maria bereidde hem dan een voedzame spijze.

TOENEMENDE SMARTEN EN VERDERE KRACHTENVERVAL

Nog steeds ging Jozef met Jezus naar het werk ofschoon hij al behoorlijk zwak was. Hij vroeg: “Jezus, mijn dierbare, geliefde Verlosser, sta mij toe, dat ik bij U mag zijn, want ik erken, dat mij nu slechts een korte levenstijd beschoren is, ik wens zozeer, in uw troostvolle aanwezigheid te zijn. Dan zal ik U immers niet meer zien, totdat U als overwinnaar over de dood mijn ziel in de eeuwige vreugde van het paradijs zal binnenvoeren”. Jezus gunde zijn pleegvader van harte het geluk, zich bij Hem in de kleine werkplaats op te houden.

De vijand van al het goede echter, steeds van haat tegen Jozef vervuld, kon een zo groot licht van deugd en heiligheid niet verdragen. Hij hitste velen op, ook degenen, die Jozef goed gezind waren. Onder de dekmantel van medelijden spraken zij tot Jezus. Enigen gingen zelfs heel woedend naar Jozefs huis, om zijn Zoon te beschimpen. Toen zij echter naar de werkplaats kwamen en Jezus hen op zijn verheven, waardevolle wijze ontving, werden zij afgeremd. Anderen weer kwamen met een dermate brutaliteit naar Jozef, dat zij zelfs onverschillige mensen uit hun rust brachten. Hij echter nam alles uit liefde tot zijn Verlosser aan. Jozef wist evenwel hoeveel Jezus voor het mensengeslacht zal lijden. Bij zulke gelegenheden herinnerde hij zich steeds weer de komende pijnen en vervolgingen van zijn allerliefste Jezus en bedroefde zich daardoor nog meer. Hij ging dan naar Maria en vroeg haar medelijdend: “O mijn dierbaarste, wanneer al deze weinige woorden tegen Jezus mij al zo veel droefenis geven, wat zult u dan pas moeten doorstaan, wanneer u moet zien, hoe uw goddelijke Zoon wordt vervolgd en mishandeld? Oh! Wat een smart zal dit alles in uw hart teweegbrengen! Wat heb ik een medelijden met u! Als ik met mijn bloed uw komende moeilijkheden kon verhinderen, zou ik het graag doen”. Terwijl de heiligste moeder toehoorde, werd ook haar hart van bitterheid vervuld. Hoewel zij nog veel meer dan Jozef daaronder leed, betoonde zij medelijden met hem onder tere bewijzen van haar liefde. Daarbij sprak zij tot hem over de heerlijkheid, die Jezus na zijn opstanding zou bezitten, zoals ook voor het heil van zoveel zielen, die uit zijn hemelse leer en zijn voorbeeld nut zouden trekken. Dan nam geleidelijk zijn treurigheid af.

Wanneer Jozef af en toe uit huis ging, vroeg men hem, waarom hij er zo vermagerd en krachteloos uitziet. Hij antwoordde hen met grote eenvoud, dat hij slechts het afnemen van zijn krachten voelt. Deze mensen beschimpten echter meteen Jezus en Maria, omdat zij in zijn verzorging tekortschoten. Dan antwoordde Jozef hen geheel geschokt: “Mijn gemalin en Jezus doen alles voor mij; zij hebben een ondenkbare zorg voor mij. Waarom beschuldigt u hen, als God het toelaat dat ik lijd?” De enen werden door dit antwoord beschaamd, anderen zeiden, dat hij zich door de liefde tot de zijnen laat verblinden; in werkelijkheid komt deze zwakte toe aan de verwaarlozing van zijn verzorging. Jozef echter ze: “U vergist zich, ik ontvang van Maria en Jezus alle goedheid, zij zijn mijn steun, mijn enige vreugde”.

Wanneer Jozef bedroefd naar huis kwam, ontvingen Jezus en de heiligste moeder hem allerhartelijkst en bemoedigden hem tot een geduldig verdragen van deze belasteringen. Hij nam nu het besluit, zich nog maar zelden te laten zien. Ook zag hij van de vreugde af vaak bij Jezus in de werkplaats te zijn; om deze mensen geen gelegenheid te geven tot dergelijke praatjes. De onttrekkingen van deze troost bezorgde Jozef vele bedroefde uren; meestal was hij teruggetrokken om te bidden, dan weer onderhield hij zich met zijn gemalin in gesprekken over God en de hemel. In deze tijd ging Jezus vaak van zijn werk weg, om Jozef vreugde te schenken. En wanneer Maria met huiswerk bezig was, begaf de heilige zich in haar kamertje en beschouwde het wonderbare geheim van de menswording van de Verlosser. Daar werd zijn geest geheel tot God weggevoerd; hij verbleef vaak urenlang in deze bovenaardse vreugden. Maar in de tijd, dat Maria daar met God een tweegesprek hield, trok hij in zijn vertrek terug, om haar niet te storen. Terwijl zij bad, ontving haar gemaal een volheid van genaden. Vaak begunstigde God hem daardoor, dat hij Maria in gebed geheel omgeven van licht mocht zien.

Intussen werkte de Zoon van God in de werkplaats. Toen de mensen zagen, hoe Hij zich alleen inspande, loofden zij Hem. Ofschoon zij voorheen hier onrust wilde veroorzaken, kwamen zij desondanks weer, om Jezus in zijn verheven schoonheid te zien. Zij zeiden tot elkaar: “Jozef is gelukkig, zo’n Zoon te hebben!” De heilige vreesde steeds, dat Jezus in de werkplaats wordt lastiggevallen, waardoor hij Hem vaak vroeg, hoe het daarr toegaat. Jezus dankte hem voor deze opmerkzaamheid en stelde hem liefdevol gerust. Hij zei ook, dat hij voor hem naar de goddelijke Vader gaat, zodat Hij hem steeds meer met zijn verlichtingen en genaden bezoekt.

JOZEF LIJDT GROTE SMARTEN – ZIJN GEDULD

De heilige was al behoorlijk in kracht afgenomen; hij had ook zeer weinig eetlust. Maar des temeer behoefte had hij naar het geestelijk voedsel, namelijk het gebed en de goddelijke leer van zijn Verlosser. Jezus werkte echter ook in zoverre op hem in, dat hij toch wat voedsel tot zich nam. Maria bereidde een spijs naar zijn smaak, die Jezus zegende. Jozef at echter slechts zoveel, dat hij zijn leven kon behouden. Op een nacht werd hij door heftige pijnen overvallen. Hij leed geheel overgegeven tot “boete voor zijn zonden”, zoals hij zei, ook al zou hij nooit een fout hebben begaan. Jozef wilde zijn gemalin niet verontrusten noch minder Jezus. Hij vertrouwde op de goddelijke hulp.

De moeder Gods zag al in de geest haar lijdende gemaal; zij vroeg God voor hem om genade en kracht. Dan troostte zij hem en zocht zijn smart te verlichten. Ook Jezus verliet zijn vertrek en ging naar hem toe. Toen Jozef zijn twee beste troostbrengers zag, dankte hij God en riep met opgeheven handen: “Jezus! Maria! Tegelijk voelde hij verlichting in zijn smarten. In haar bezorgdheid verwarmde Maria doeken en legde ze hem op. Zij had groot medelijden met haar geliefde gemaal en vroeg hem naar zijn wensen. Hij zei hun, geheel tevreden, dat de aanwezigheid van haar en de Heiland voor hem voldoende was. Zodra zij weggingen, kwam het hem voor, als werd zijn ziel van het lichaam gescheiden en de grootste pijnen overvielen hem. De heilige waagde het echter niet, hun te vragen, dat zij voortdurend bij hem zouden blijven. Geheel overgegeven aan de goddelijke beschikkingen, zei hij: “Wanneer God mij troosten wil, zal Hij het zo beschikken, dat Jezus en zijn heiligste moeder mij niet verlaten. Wil Hij mij echter in lijden en bedroefd zien, dan zullen zij slechts van tijd tot tijd bij mij zijn”. Zij bleven zo lang bij hem, tot hij wat bijkwam van zijn pijnen. Dan sliep Jozef in. In de droom sprak nu de engel van de Heer tot Jozef, dat de tijd van het naar huis gaan naderbij komt; hij moet erop bedacht zijn en zich voorbereiden door deugdbeoefening en verwerving van vele geestelijke verdiensten. God zal hem met een zeer pijnlijke ziekte beproeven. De engel bemoedigde hem, dat hij in dit lijden door zijn geduld en overgave God veel vreugde zal bereiden. Jozef ontwaakte. Hij offerde zich aan God op met de bereidwilligheid, alles aan te nemen, wat God voor hem zal beschikken. Hij dankte de Allerhoogste voor de boodschap en vroeg Hem om zijn bijstand in deze ziekte. Intussen kwam Maria om hem te zien. Jozef ging zitten en deelde haar alles mee; hij vroeg haar, om voor hem genade en geduld af te smeken. Maria toonde zich buitengewoon liefdevol en was bereid geweest, zijn pijnen op zich te nemen, als de wil van de goddelijke Vader het toelaat. De heilige echter wilde zelfs alles verdragen, om enigermate het lijden van zijn Verlosser op voorhand te proeven.

Jozef had buitengewone heftige pijnen in de ingewanden. Hij leed aan verlies van bewustzijn, die enerzijds van deze pijnen, dan weer van zijn gloeiende liefde tot God werden veroorzaakt. Zijn hart klopte zeer heftig; het kalmeerde zich enigermate, wanneer Jezus, zijn liefde, bij hem was. Wanneer Jezus dan zijn pleegvader aan de hand nam, werd hij heel rustig en kwam in vervoering. In deze ogenblikken voelde hij geen pijn. Jozef wenste te sterven, om God te schouwen; doch de gedachte Jezus en Maria te moeten verlaten, bedroefde hem zeer. God wilde zijn dienaar echter in deze laatste tijd van zijn leven van iedere aanhankelijkheid bevrijden. De liefde van Jozef was zeker zeer volkomen, maar doch niet geheel onzelfzuchtig. Hij was gehecht aan de persoonlijke vreugde, bij Jezus en Maria te zijn. Daarom werd hij in zijn ziekte erop voorbereid, zich ook deze vreugde te ontzeggen. Wanneer hij nu zijn liefsten zag, dacht hij zo: “Moge ik toch het geluk hebben, mij met Jezus en Maria in het huis van de hemelse Vader te verheugen!” In dit bewustzijn verlangde hij naar het eeuwige Vaderland. De heilige sprak zich moed in, zijn pijnen edelmoedig te verdragen. Nu echter werden zij van tijd tot tijd overweldigend; meestal namen zij in de uren van de nacht toe, wanneer Jezus en de heiligste moeder een korte rust namen. Soms kwam Maria meteen, doch af en toe hield God het voor haar verborgen en weliswaar dan, wanneer Hij zijn dienaar in het bijzonder wilde beproeven. Jozef had haar gemakkelijk kunnen roepen, maar hij wachtte, tot God hem haar stuurde. Geheel vertrouwend op zijn voorzienige goedheid zei hij: “Mijn God, nu wilt U, dat ik geduldig en zwijgend mijn smarten verdraag; ik lijd graag. Help mij slechts met uw genade, want ik alleen ben er niet toe in staat!” Wanneer hij zo vol pijn was, verenigde hij zich met de kwellingen, die Jezus zal verduren. Ten gevolge daarvan schikte God het zo, dat Maria het vreselijke lijden van haar Jozef doorschouwde en zij ging meteen naar hem toe. Jozef lag daar als dood, gekweld door de heftigste pijnen. Maria deed alles, wat hem tot verlichting diende en vroeg hem, waarom hij haar niet te hulp heeft geroepen, Jozef antwoordde: “Verwonder u niet daarover, mijn dierbaarste gemalin. Want ik weet, wanneer God mij troost en verlichting wil geven, laat Hij u mijn armzalige toestand erkennen; daarom laat ik mij geheel over aan zijn zorg”. De heilige moeder was over deze wonderbare gezindheid zeer getroost en dankte God. Dan sprak zij met Jozef over de goedheid van God, over zijn onuitsprekelijke voorzienigheid en zijn wonderbare werken. Daarbij werd zijn hart dermate van de goddelijke liefde ontvlamd, dat hij geheel in vuur stond. En hij riep uit: “O mijn God! Hoe wonderbaar bent U in uw werken! Hoe onbegrijpelijk is uw goedheid! Wat kan ik nog doen, om U vreugde te bereiden en uw vrijgevigheid te beantwoorden? Wel laat u mij veel lijden, maar U sterkt mij met uw genade en laat mij troost toekomen door Jezus en Maria. Als het U bevalt; vermeerder mijn pijnen, ik wil ze graag verdragen; schenk mij slechts uw genade daartoe. Wanneer ik het goede met zo’n grote vreugde ontvang, waarom zal ik niet op gelijke wijze het leed aannemen?

Jezus kon niet steeds bij Jozef zijn; Hij moest toch met zijn handwerk in het nodige levensonderhoud voorzien. Hij ging slechts van tijd tot tijd naar hem. Maria echter stond haar gemaal meestal terzijde; zij verliet hem alleen, als zij het eten moest bereiden. Jozef stelde zich daarmee tevreden, ofschoon zijn verlangen ernaar uitging, dat Jezus steeds bij hem mocht blijven. In zijn laatste dagen genoot hij voortdurend zijn troostende aanwezigheid.

In deze tijd kreeg de heilige familie grote armoede te verduren, want Maria wijdde zich geheel aan de verzorging van haar gemaal en ook Jezus was grotendeels bij hem, zodat Hij slechts weinig kon werken. Doch de goddelijke voorzienigheid kwam hen te hulp, of door een lieve buurvrouw of ook door de engelen. Wanneer Jozef een bijzondere wens naar fruit of een zeldzame spijs had -wat niet vaak voorkwam- liet God zijn trouwe dienaar dit toekomen. De heilige verdroeg zijn pijn op heldhaftige wijze. In alles volgde hij zijn Verlosser en de heilige moeder na. Niet eenmaal in de hefttigste pijnen hoorde men hem jammeren. Steeds weer loofde en dankte hij God met de woorden: “O mijn God, als het U welgevallig is, mijn lijden te vermeerderen, zie mij bereid! Ik zeg U dank voor alles, wat U mij oplegt en neem het graag uit uw handen aan”. Zodra Jozef de naam van God uitsprak ondervond hij overvloedige vertroosting.

Daar de heilige zich vaak bereid verklaarde, nog meer te verdragen, stuurde God hem nu een zware beproeving. Op een dag voelde de zieke een diepe verlatenheid, ja God ontnam hem zelfs de vreugde van de hemelse goederen. Hij werd door hevige pijnen overvallen en voelde gelijktijdig een innerlijke leegte. Jozef smeekte tot God om zijn bijstand, maar het kwam hem voor, als had Hij zich van hem teruggetrokken. Dan riep hij: “Mijn God, wat is dat? In wat een armzalige toestand bevind ik mij! Waardoor heb ik U mishaagd, dat U mij in mijn grootste ellende verlaat? In dit huis zijn Jezus en Maria en desondanks ben ik zo eenzaam. Zij zullen het precies weten, in welke toestand ik mij bevind en desondanks laten zij mij alleen. Ach, God, heb erbarmen met uw dienaar! Wilt U mij echter zo troosteloos en verlaten zien, neem ik ook nog deze droefenis aan, als ik U maar niet heb beledigd”.

De heilige verhief zich met grote inspanning, om heen te gaan en de hemel te aanschouwen, waarbij hij steeds troost ondervond. Nu echter kwam het hem voor, dat de hemel gesloten is. In zijn uiterste verlatenheid riep hij nu: “O u hemel, u sluit mijn schat in u! U was mij steeds genadig, nu echter brengt u mij geen kracht!” Jozef stond een tijdlang aan het venster, dan legde hij zich weer neer. Hij kon echter geen rust vinden in zijn verschrikkelijkste pijnen en in de troosteloosheid van zijn ziel. Dan weende hij bittr en smeekte tot God, dat Hij hem te kennen zal geven, waarom Hij hem heeft verlaten. Jozef was zeer beangstigd. Dan sprak hij zich moed in, waarbij hij bij zichzelf zei: “Spoedig zal Maria komen, ik zal mij verheugen, haar te zien. Zij zal voor mij genaden afsmeken bij de goddelijke Vader. Ook mijn Jezus zal spoedig komen, dan zal ik de verloren troost weer vinden”. Zo wachtte hij met verlangen naar zijn liefsten.

Op deze ochtend lieten Jezus en Maria lang op zich wachten, want God wilde het zo, om Jozef in het geduld en de overgave te beproeven. De heilige nam heldhaftig alle leed aan. Ja, hij verdeemoedigde zich, terwijl hij zei: “Ik ben het niet waard, dat Jezus en de heiligste moeder zich mij herinneren”. In deze angst en verlatenheid bracht hij geruime tijd door. Eindelijk verschenen Jezus en Maria. Bij hun aanblik haalde hij opgelucht adem; maar tegelijk overvielen hem weer de pijnen. Zijn geliefde gemalin spande zich met verscheidene middelen in, hem te helpen. Dit begeerde Jozef niet, hij zocht dat, wat hem volop kon troosten; de genade en de liefde van God; meende hij toch, dat hij deze heeft verloren. Jozef keek heel treurig naar het gelaat van zijn geliefde Verlosser, terwijl hij in zijn hart sprak: “Mijn dierbare Zoon, mijn Heer, mijn enige Schat! U kent immers mijn toestand. Ach, heb erbarmen en kom uw verlaten Jozef te hulp!” Jezus keek met innig medelijden naar hem. Maar omdat zijn hemelse Vader het zo wilde, liet Hij Jozef in zijn innerlijke verlatenheid. De heilige meende, dat Jezus hem niet hoort. Hij beklaagde zich dientengevolge niet; veel meer sprak hij in zijn deemoed: “O mijn hoogste Goed! Nu behandelt U mij zo, zoals het mij betaamt. Ik verdien het immers geen enkele keer, dat U bij mij bent, want ik heb aan uw vele genaden niet beantwoord. Het is terecht, als U mij tot de laatste ademtocht in deze troosteloosheid laat. Ja, ook nog deze pijn neem ik gaarne tot mij tot boete voor mijn ondankbaarheid. Hierop keek Jozef zijn gemalin aan. Zij was geheel erop bedacht, zijn smart te verlichten. Hij echter zei bij zichzelf: “Als u wist, Maria, wat mij te moede is, zou u mij uw medelijden en mij de verlangde troost afsmeken. Geen enkele keer kan uw liefelijke tegenwoordigheid mij blij maken; daarom geloof ik, dat God mij zo bedroefd en verlaten wil zien. Ik aanbid zijn wijste, heiligste wil. Met deze ononderbroken akten van deemoed en overgave bracht de heilige de ganse dag door. Maria en Jezus stonden hem echter terzijde.

In de volgende nacht wilde God zijn dienaar nog zwaarder beproeven. Terwijl Jozef in zijn verlatenheid van iedere troost was beroofd en de heftigste pijnen leed, werd hij nu nog door een vreselijke bekoring tot vertwijfeling gekweld. Maar ook in deze verschrikkelijke toestand, toonde hij met heldhaftige moed zijn God trouw en geduld. Op bewonderenswaardige wijze overwon hij de influisteringen van de boze vijand, toen hij een akte van godsvertrouwen stelde, gelijktijdig voelde hij in zijn hart de godverlatenheid. In deze duivelse bekoring moest Jozef meerdere uren standvastig blijven,

Eindelijk kwam Jezus hem bezoeken. Jozef riep Hem met uitgespreide armen naar zich toe! “O mijn Jezus, kom mij te hulp, want ik lijd grote kwellingen!” Daadwerkelijk zou Jozef spoedig zijn gestorven. In de aanwezigheid van de Zoon van God moest de vijand ogenblikkelijk wijken, beschaamd en overwonnen door het grote godsvertrouwen van Jozef, door zijn onoverwinnelijk geduld en de volkomen overgave in Gods heiligste wil. Nu was Jozef tenminste van deze duivelse aanval bevrijd. Gelijktijdig trad een vermindering van pijnen op en zijn ziel vond enigermate rust, maar nog niet de vroegere troost; hij bevond zich immers nu al meerdere dagen in dit gevoel van godverlatenheid. Toen de pijnen waren afgenomen, sliep hij voor korte tijd in. Hierna bezocht Maria hem. Nu vertelde Jozef haar wat hij heeft geleden. Zij maakte hem duidelijk, wat God hem in deze tijd voorbereidt, om hem een grote heerlijkheid in zijn rijk te verlenen. Zij verzekerde hem, dat hij in staat van genade is en dat God hem niet heeft verlaten. Hij was zijn kracht in de bekoring en heeft een groot welgevallen gevonden in zijn standvastigheid en trouw.

Toen Jozef door deze woorden ook niet de verlangde troost ontving, dankte hij daarvoor en vroeg Maria dringend, de goddelijke Vader voor hem af te smeken, dat Hij hem in zijn verlatenheid te hulp wil komen en hem de innerlijke vreugde weer wil schenken. De heiligste moeder verzekerde hem haar voorbeden. God verhoorde nu dit gebed. Maria toonde zich aan Jozef in zijn lichamelijke en zielennood als zijn getrouwste gezellin. Zij schonk hem haar zorgende liefde, zoals geen andere vrouw ooit zou kunnen doen. De zwaar zieke Jozef zag, met welk een liefde en opmerkzaamheid Maria hem verzorgt. Het bracht hem tot grotere deemoed, door een zo waardig schepsel bediend te worden; hij erkende immers haar onvergelijkelijke waarde. De heilige overlegde vaak, hoe hij Maria zijn hoogachting en liefde kon bewijzen. Ofschoon hem het eten een grote overwinning kostte, nam hij het eten, dat zij hem bracht, als een van de hemel gekomen brood aan en at het met aandacht. En als Maria weer was weggegaan, kwam hij moeizaam overeind en kuste haar voetsporen op de grond. Dit deed hij in het bewustzijn van zijn verschuldigde ontzag en om de engelen te tonen, welke hoogachting hij voor de moeder van de Zoon van God heeft. Jezus echter bracht hij de hoogste verering en aanbidding zoals het Hem als de Zoon van God, betaamt.

JOZEF VERKRIJGT VOOR HET STERVEN BIJZONDERE VERTROOSTINGEN EN GENADEN

Omdat Jozef zijn pijnen en alle andere kwellingen, bijzonder echter deze innerlijke verlatenheid zo heldhaftig had gedragen, behaagde het de Allerhoogste, hem meer dan ooit te troosten en te verblijden. Zijn engel bracht hem de boodschap, dat hij door zijn bewijs in troosteloze dagen God een groot welgevallen heeft bereid. Toen de heilige wakker werd, vernam hij wonderbare, hemelse gezangen, waardoor zijn hart zeer werd geroerd. Daarbij ondervond hij het buitengewone troostvolle bezoek van God. Met innigste liefde nodigde God hem tot vereniging met zijn Geest uit. De heilige ziel van Jozef was in een zee van vreugde gedompeld. Hij kon er niet omheen, vol jubel uit te roepen: “O mijn God! Mijn God, waarom valt mij, uw geringste dienaar, zo’n heerlijkheid ten deel?” Zijn geest mocht wondervolle geheimenissen van de Godheid erkennen.

De heilige kreeg nu de openbaring, dat het uur van zijn heengaan naderbij is. Hij vroeg God om de genade, dat Hij zijn ziel onder de liefdevolle bijstand van Jezus en Maria mag uitademen; hij wenste zich ook nog het ene: “Omdat ik bij de dood van mijn Verlosser niet aanwezig kan zijn, zou ik graag op het uur van de dag sterven, wanneer Hij zijn leven zal offeren”. Hij bad God omwille van de liefde, die hij tot zijn Jezus had en uit dankbarheid voor zijn verlossingswerk. Deze gebeden werden hem ingewilligd. Jozef ontving nu de openbaring, dat God hem tot een bijzondere voorspreker van de stervenden heeft bestemd. Omdat hij in zijn leven voortdurend om hen bezorgd was en hen met gebeden en tranen het eeuwige heil afsmeekte, zou hij deze liefdesdienst voortzetten tot aan het einde der tijden. Hij zal vanuit de hemel de bijzondere helper van de stervenden en de doodsstrijd liggenden zijn. De heilige verheugde zich, dat hij allen in hun uiterste nood mag bijstaan. Hij dankte God voor deze uitverkiezing en aanvaardde vanaf dat uur de zorg voor het heil van deze armen.

Terwijl Jozef met zijn geest ten innigst met God was verenigd, werd in hem de goddelijke liefde dermate aangewakkerd dat het hem voorkwam, dat hij niet meer kon leven. Zijn aangezicht was gloeiend heet en zijn hart zozeer in verrukking gebracht, dat het scheen, in zijn God te zijn overgegaan. Deze liefde brandde tot de laatste ademtocht in zijn hart. Toen hij zich in deze toestand bevond, kwamen Jezus en Maria. Toen hij hen zag, riep hij: “Hoe goed is de Heer toch voor Israël!” Meer kon hij niet zeggen, want zijn ziel werd door de tegenwoordigheid van Jezus en Maria opnieuw van zaligheid overstroomd. Zo goed als het kon vroeg hij hun, de goddelijke Vader dank te zeggen voor zo een heerlijke genade.

Na enige tijd wilde Jozef met Jezus en Maria de lofgebeden verrichten. Zijn geest werd van tijd tot tijd weggevoerd. Zijn ogen fonkelden; hij lag daar geheel onbeweeglijk. Zijn blik naar de hemel gewend, verwachtte hij met verlangen naar het uur van zijn zalige thuiskomst. Nu overvielen hem nog eenmaal de heftigste pijnen. In deze kwelling bad hij met nog grotere innigheid: ” Mijn God, ik kan mijn trouw en liefde tot U niet beter bewijzen, dan wanneer ik door pijnen gekweld ben. Daarom laat mij zo veel lijden, zoals u welgevallig is, waarmee ik U met die liefde kan bewijzen, die voor U in mijn hart gloeit. U kent mijn verlangen naar het lijden, om enigermate met mijn Verlosser gelijkvormig te worden, die uit liefde tot mij zulke gruwelijke pijnen zal dulden. Zou ik niets verdragen uit liefde tot Hem? Ja, ja, ik wil verdragen en lijden uit liefde tot Hem, die voor mijn eeuwig heil zoveel moet verduren”. Jozef verwierf zich steeds grotere genaden. De macht van de goddelijke liefde en de heftigheid van de pijnen verteerden het leven van de heilige. Enige keren kwamen ook zijn liefdevolle bekenden en buren. Jozef vroeg slechts het ene; dat zij hem God mogen aanbevelen, dat Hij hem in zijn pijnen bijstaat. Allen verbaasden zich over zijn voorbeeldig geduld en werden gegrepen, toen zij zijn gehele overgave aan God zagen. Omdat Jozef meestal in grote pijnen lag, hielden zij het voor beter, hem met rust te laten. Zij hadden ook niet meer de moed, hem in deze betreurenswaardige toestnd te zien.

In deze laatste dagen van zijn leven mocht de heilige vaak de koren van de engelen horen, die hem zijn thuisgang verkondigden. Ook Maria was de meeste tijd bij hem en Jezus stond hem vaak met troostende woorden bij, zodat hij nooit alleen was. Deze voortdurende bijstand gedurende zijn laatste lijden had Jozef wel verdiend. In zijn leven bewees hij Jezus, Maria en zijn naasten liefdesdiensten, zoals nooit een mens ze verrichten kan. Vaak hoorde men Jozef zeggen: “Mijn God! Hoe slecht heb ik aan uw overvloedige genaden beantwoord”. Deze mening had hij over zichzelf, want zijn verlangen naar het goede oversteeg ieder begrip. Toen hij zo in zijn pijnen lag, vreesde hij God door nalatigheid van zijn plichten beledigd te hebben. Daarom vroeg hij Maria, dat zij hem mag zeggen, wanneer hij uit onachtzaamheid heeft gefaald. Zij verzekerde hem, dat hij altijd aan Gods welgevallen heeft beantwoord. Zo was hij geheel gerustgesteld.

DE ZALIGE THUISGANG VAN DE HEILIGE JOZEF

De gelukkige Jozef voelde de laatste ogenblikken van zijn leven naderen. Hij vernam hemelse gezangen, die zijn ziel tot rusten in de schoot van Abraham uitnodigden. De heilige was meer dan ooit van gelukkige liefde ontvlamd. Onder pijnen en tranen sprak hij nog zo goed als hij kon met Jezus en Maria, die hem bijstonden. Hij vroeg hun om vergeving van zijn fouten en dankte hen van harte voor alle bewezen liefde en de vele genaden, die zij hem bij de goddelijke Vader hadden afgesmeekt. Hij dankte hen voor hun bijstand gedurende zijn lange, pijnlijke ziekte. Ten innigste dankte hij Jezus voor alles, wat Hij geleden en lijden zal, om het grote werk van de verlossing te volbrengen. Tot teken van zijn grote liefde tot Maria beveelde hij haar met hartelijke woorden en onder tranen haar goddelijke Zoon aan. Daarbij keek hij met innigst medelijden naar haar vanwege haar vreselijke smarten en bedroefdheid bij het lijden en sterven van haar Zoon.

Jozef vroeg toen Jezus en Maria om hun zegen. Maar ook de deemoedige Zoon vroeg de zegen van zijn stervende pleegvader, zoals ook Maria. Dit deed de heilige vanuit geheel zijn hart. Steeds meer werd hij overweldigd door de goddelijke liefde, maar ook van de heftigste pijnen. Hij wendde zijn ogen naar de hemel, dan weer naar Jezus en Maria. Hij sprak hun namen uit, wat hem een onbeschrijfelijke troost bracht. De Verlosser hield Jozef zijn hand vast en sprak van de liefde en heerlijkheid van zijn eeuwige Vader, waardoor de ziel van de stervende Jozef steeds machtiger van de liefde tot God werd ontvlamd.

Dan kwam het laatste ogenblik van zijn leven. De Zoon van God nodigde deze heilige ziel uit, het lichaam te verlaten. In een heftige akte van de liefde tot God en met het uitroepen van de heiligste namen van Jezus en Maria overleed hij. O waarlijk gelukkige ziel!

Maria mocht nu in de geest de schoonheid van zijn ziel beschouwen; zij was door het verlies van haar getrouwste gemaal diep bedroefd. Zij zag deze ziel zo rijk aan verdiensten en genaden, wat haar tot grote troost strekte. Zij dankte de hemelse Vader voor het buitengewone zalige afscheid van haar Jozef.

De heilige stierf in de leeftijd van 61 jaar. Zijn lijk was van een wonderbaar licht omstraald en er stroomde een aangename welriekende geur uit. Ieder die hem zag, vereerde hem. In Nazareth verbreidde zich het bericht van de dood van Jozef. Allen betreurden hem en spraken over zijn deugdzaamheid en wetsgetrouwheid. Toen zijn lijk naar buiten werd gedragen, kwam een grote volksmenigte tezamen. Jezus, Maria en lieve bekenden gaven hem een eervolle begrafenis.

JOZEF IN DE HEMELSE HEERLIJKHEID

Toen Jezus Christus als overwinnaar opstond en alle zielen van de door Hem ontslapen heiligen met zich voerde, nam Jozef zijn lichaam door goddelijke kracht weer aan.

Deze werd verheerlijkt, dat betekent, met de eigenschappen van een verheerlijkt lichaam uitgerust. Jozef trok met de Verlosser bij zijn wonderbare hemelvaart de hemel in.

Hij is nu geheel in de nabijheid van de koningin van alle engelen en heiligen. Zijn heiligheid is van alle mensen het meest gelijkvormig aan die van Maria; daarom bezit hij ook een grotere heerlijkheid dan iedere andere heilige. De heerlijkheid van de heilige Jozef kan door geen menselijk verstand worden begrepen. Wel echter verheugen zich daarin de hemelbewoners voor een hele eeuwigheid.

De heilige Jozef oefent ononderbroken de taak uit als voorspreker van de stervenden bij God. Hij smeekt om genade voor alle zielen, die door het kostbaar bloed van Jezus zijn verlost, in het bijzonder echter voor zijn vereerders. God en de heiligste maagd Maria willigen al zijn genaden in, waarom hij smeekt. Omdat Jozef op aarde zovele moeilijkheden heeft doorgemaakt, helpt hij in het bijzonder alle bedroefden en noodlijdenden.

Feestdag van St. Jozef Opifex 1 mei 2018.

HET LEVEN IN NAZARETH NA HET WEDERVINDEN VAN DE JEZUSKNAAP

december 22, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef; opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB.

De goddelijke Knaap groeide op tot jongeling. Hij wilde Maria en Jozef in alles ter wille zijn. De heilige voelde een diepe beschaamdheid, de Zoon van de Allerhoogste aan hem onderdanig te zien. Hij vroeg de hemelse Vader, dat hij als armzalig mens zich aan de bevelen van zijn eniggeboren Zoon mocht onderwerpen. Doch daarvoor vond Jozef geen verhoring. Hij moest alszo toezien, hoe zijn Verlosser hem in alles gehoorzaamde. Daadwerkelijk ondernam Jezus niets zonder toestemming van zijn pleegvader. Wanneer Hij echter van de werkplaats naar zijn moeder wilde gaan, vroeg Hij Jozef om toestemming en zo deed Hij in alles. Jozef was geheel verdeemoedigd, dat hij de mensgeworden God zijn wil zozeer overgegeven moest zien. Hij verwonderde zich over de diepe vernedering van zijn Verlosser en spande zich in, Hem zo goed als mogelijk na te volgen. Wanneer Jezus hem niet zag, knielde hij neer en aanbad Hem. En als Hij de werkplaats verliet, kuste Jozef de grond, waar zijn heilige voeten hadden gestaan. Evenzo kuste hij met de innigste liefde alles, wat Jezus met zijn goddelijke handen had aangeraakt. Zo vaak Jozef Hem een opdracht gaf of een of ander werk opdroeg, wekte hij eerst in zijn hart een akte van deemoed. Vaak verzekerde hij Jezus, dat hij alleen uit gehoorzaamheid zo ten opzichte van de hemelse Vader handelt. De bevoegdheid van de kant van God diende de heilige tot voortdurende beoefening van de deemoed.

Ofschoon de Zoon van God het niet nodig had, in het handwerk te worden onderricht, onderwierp Hij zich als leerling aan Jozef. Hij vroeg hem om zijn onderricht in dit werk. Jozef onderrichtte Jezus met veel innigheid en liefde. Hij bergreep zeer goed, dat Jezus hierin deemoed en gehoorzaamheid wilde beoefenen en vaak viel hij daarbij in verbazing. Ofschoon Jozef zeer deugdzaam was, geloofde hij dat hij in menig opzicht ver van Jezus en Maria verwijderd staat. Daarom zei hij herhaaldelijk tot hen: “O hoe voel ik mij door mijn armzaligheid beschaamd, wanneer ik u beiden zo rijk aan deugden en verdiensten zie! Ik zal u volkomen navolgen, maar ik erken mij zover daarvan verwijderd! Smeek u, mijn geliefde gemalin, voor mij deze genade af!” Zo geraakte de heilige tot steeds grotere genaderijkdom.

Wanneer Jozef met levensmiddelen thuiskwam -meestal waren het kruiden, peulvruchten en wat vis- vroeg Maria hem hoe hij het wenst toebereid te zien. Deze vraag was pijnlijk voor hem, want hij wilde, dat zij het eten naar haar behoefte toebereidt. Hij paste zich aan haar wensen aan en liet haar alles heel eenvoudig klaarmaken. Wanneer Jozef na inspannende arbeid aan tafel kwam, vond hij veelal een goede, krachtige maaltijd voor zich; want Maria wist zijn behoefte daarnaar. Jozef verwonderde zich, dat zij zijn wens had doorzien. De heilige moeder was evenwel met een doordringende geest uitgerust. Jozef dacht er vaak over na, welk voedsel hij voor Jezus en Maria zou kopen en vroeg hen naar hun wensen. Zij dankten hem voor zijn opmerkzaamheid en zeiden, dat hij zich daarover geen zorgen moet maken, want het liefste hebben zij het gewone voedsel, namelijk brood en water, kruiden, peulvruchten, fruit en af en toe een gebraden visje.

Steeds meer groeide in Jozef de liefde en verering tot zijn gemalin. Hij wenste zich vaak in gesprekken met haar te onderhouden. Wanneer hij moest gaan werken, deed het hem pijn, zich van haar te moeten scheiden, ofschoon hij Jezus met zich meenam. Zij was het mooiste, waardigste schepsel, getooid met de heerlijkste deugden. Jozef onderdrukte vaak zijn wens, naar haar toe te gaan en bracht God dit offer. Jezus echter, die het heilige verlangen van zijn geliefde Jozef erkende, gaf hem de een of andere aanleiding daartoe; want ook bij haar aanblik nam de liefde tot God in hem toe en in zijn hart werd hij aangezet, steeds volmaakter te worden. De heiligste moeder had de eigenschap, dat ieder, die haar met ware liefde gadesloeg, vervuld werd van streven naar de hemelse waarden. Af en toe merkte Jozef ook, dat Maria door haar geliefde Zoon getroost mocht worden. Wanneer hij daartoe een of andere boodschap voor haar had, stuurde hij Jezus daarmee naar zijn moeder en voegde er nog aan toe, dat Hij zich net zo lang met haar mag onderhouden, zoals het Hem bevalt. Maria verheugde zich dan in de aanwezigheid van haar Zoon en zijn goddelijke woorden. Bij zulke gelegenheden toonde zij zich haar gemaal buitengewoon dankbaar en bad God om veel innerlijke vreugde voor hem. Jozef wist precies, dat Maria bemiddelde voor dit geluk. In haar diepe deemoed zei ze tot Jozef, dat hij ook deze vertroostingen van God heeft ontvangen; zij is slechts de bemiddelaarster en niet meer, waarom men God alle eer en dankbaarheid moet bewijzen. Ook deze woorden doorzag Jozef steeds duidelijker, hoe men zich tegenover God moet gedragen. Met het oog daarop, betrok hij alle lof en iedere dank op Hem. Wanneer Maria tot Jozef sprak, hoorde hij heel opmerkzaam toe om haar aanwijzingen stipt op te volgen; want hij was overtuigd dat zij steeds het juiste erkende.

MOEILIJKHEDEN

Er kwamen velen in de werkplaats van de heilige Jozef, om zich met Jezus te vermaken. Enige van hen zeiden Jozef met goede bedoeling, hoe hij het over zijn hart kon verkrijgen, zijn toegewijde, beminnelijke Zoon zich bij het werk te laten vermoeien. Daar Hij zo’n voorname inborst heeft en een zeldzaam talent bezit, moet hij Hem in de heilige geschriften laten studeren, want Hij zal een beroemde wetsgeleerde worden en veelbelovend zijn. Deze woorden drongen de heilige in het hart. Hij zei niets daarop en keek bedenkelijk voor zich uit. Zij maakten dan nog de opmerking, dat hij weinig liefde naar zijn Zoon toont en geen rekening houdt met zijn tere lichaamsbouw. Anderen zeiden hem zelfs, dat hij wreed, onbezonnen en liefdeloos voor zijn Zoon is; hij heeft niet in de gaten dat hij Hem zo, als een werktuig gebruikt. Al deze meningen aanhoorde Jozef met diep hartenleed en onder grote zelfverloochening. Hij erkende, dat zij gelijk hadden, wat juist de mensen met zo’n inborst betreft. Hij kon hun echter niet verklaren, want hij had van God geen verlof, het geheim te onthullen. Daarom antwoordde hij hen, dat zij wel gelijk hadden, maar hij kon zijn Zoon niet missen, omdat hij zijn hulp nodig heeft. Wanneer hij echter weet, dat God het anders wil, was hij bereid zijn wil uit te voeren. Dan vermaakten zij zich over zijn woorden en zeiden: “O nu beeld je jezelf in, dat God je zal zeggen, wat je doen moet. Je matigt je maar wat aan! Je moet je Zoon in ieder geval laten studeren!” Jozef boog het hoofd en verdroeg met verbazingwekkend geduld hun opdringerigheid. Hij wees hen nooit terecht, ofschoon zij het voor hun ongemanierdheid hadden verdiend; integendeel, hij dankte hen voor hun opmerkzaamheid en voor hun genegenheid tot Jezus. Deze mensen hielden nu Jozef voor een eigenzinnig mens, die voor zo een gewichtige zaak zich niet laat overtuigen. Zo belasterde zij hem in de hele stad. De kwellingen hielden lang aan, want zo vaak als hij naar de werkplaats kwamen, vielen zij hem opnieuw lastig. Jozef wond zich nooit op, hij toonde hun op geen enkele wijze zijn ergernis daarover; hij was hen zelfs vriendelijk gezind; want bij zo’n gelegenheid kon hij de deugden beoefenen, waardoor hij zich bij God nog meer verdiensten verwierf. Het leed en het stille verdriet van de heilige bestond slechts daarin, dat hij moest toezien, hoe zijn Verlosser zich inspande in deze armzalige werkplaats. Wanneer zij Jozef iets dergelijks voorhielden werd hij vaak, heel smartelijk getroffen. Hij weende vaak bitter uit medelijden tot zijn Jezus. Doch hij gaf zich steeds aan de wil van de hemelse Vader over.

De verlosser liet Jozef erkennen, hoe welgevallig Hem deze deugdbeoefeningen waren. Met een glimlachende blik troostte Hij hem. En Jozef keek naar Jezus, wat hem een onvergelijkelijke troost bracht. Herhaaldelijk zei hij tot Hem: “Mijn dierbare Zoon! Mijn ziel is geheel verrukt, wanneer ik U, mijn allerliefste, slechts aanzie! Moge ik ook door de mensen worden veracht en misleid, ja moge zij mij mishandelen, het laat mij alles vergeten, wanneer ik U, mijn dierbaarste Goed zie!

De kwellingen die Jozef door deze mensen had te verduren, waren nog gering in vergelijk met die, welke Jezus hem nu bereidde, waarmee hij zich grote verdiensten voor de hemel verwerft. Jezus toonde zich namelijk af en toe bij zijn werk heel treurig en diepe zuchten kwamen uit zijn hart. Hij dacht daarbij aan de zware beledigingen, die zijn goddelijke Vader worden aangedaan, wat Hem veel leed veroorzaakte. Dat echter wist Jozef niet. Toen hij Jezus in deze toestand zag, drukte een zware angst op zijn ziel. Hij kon in zijn binnenste slechts het ene zeggen: “Mijn Jezus, wat heb ik voor kwaad gedaan, dat U mij met zo een bedroefd en smartelijk gezicht toont?” Hij dacht, tot Maria te gaan, om van haar te weten te komen, waarom Jezus zo diepbedroefd is; maar hij waagde het niet. Dan wilde hij Hem zelf daarom vragen, ook daartoe ontbrak hem de moed. Zo werkte hij verder en weende stilletjes. Jezus troostte hem niet, want hij moest deze smart alleen en met gehele overgave dragen, om zich verdere verdiensten te verwerven. Zo leed Jozef, tot het etensuur kwam. Dan sprak hij tot Jezus: “Mijn Zoon, het is tijd om te eten, kom, we zullen gaan!” Nu trok Jezus uit medelijden met zijn vader een blij gezicht. Hij zag hem liefdevol in de ogen en zei: “Ja, vader, laten wij gaan eten, u komt wel een versterking toe, na zo’n zwaar werk”. Deze woorden, met zoveel toewijding en liefde gesproken, gaven zijn ziel weer de volledige rust. Tevreden ging hij naar de heilige moeder, die alles had bereid. Maria keek naar haar Zoon en hierna vol medelijden naar Jozef. Met deze blik echter begreep hij, dat zijn gemalin alles had doorschouwd en aan zijn leed met haar hart deelnam. Tot teken van zijn dankbaarheid knikte hij naar haar.

Nadat zij hadden gegeten, sprak Jezus tot Maria en Jozef over de volkomenheden van de hemelse Vader, over zijn voorziening, over zijn liefde tot de mensen, over het geduld en de trouw, die men in de wederwaardigheden van het leven moet hebben. Er ging geen dag voorbij, dat Jezus niet had onderricht. Hij deed dit vooral na het eten, om hun zielen met zijn goddelijk woord te verlichten en te voeden. Dan trok Jezus zich terug, terwijl Jozef met Maria over zijn volkomenheid, zijn wijsheid en wonderbare deugden sprak. Hij zei tot zijn gemalin: “Waaraan heb ik het geluk verdiend, in het gezelschap van onze Verlosser en met u, heiligste moeder, te zijn? O welk een goedheid en liefde heeft God mij bewezen!” En zij dankten daarvoor de goddelijke Vader. Dan vertelde Jozef haar van zijn treurige belevenissen in de werkplaats. Ofschoon Maria in de geest alles wist, troostte zij hem wederom. Maria legde haar gemaal uit, dat hij zich niet zo gekrenkt moet voelen bij de gedachte, dat hij schuldig is aan de treurigheid van hun Zoon. Hij moet zich veel meer bedroeven over de beledigingen, die de goddelijke Vader door de mensen worden aangedaan, want zo verenigt hij zich met de opofferingen van Jezus. De heilige begaf zich weer aan het werk. Hij vertrouwde zich aan Maria toe, dat zij hem bij de hemelse Vader moge gedenken, want Hij weet, dat zij met haar hart steeds met Hem is verenigd.

De verlosser toonde soms ook in de aanwezigheid van zijn moeder met een bedroefd gezicht. Omdat Hij de oorzaak van zijn lijden verborgen hield, beangstigde het haar ook ten zeerste, Jozef leed dan des temeer. Hij kon zich ook niet uitspreken, want Jezus had zich teruggetrokken en ook Maria bad in haar kamer. Hij ging dan naar de werkplaats, wierp zich op de grond en weende bitter. Nu herinnerde hij zich de woorden van Maria, dat hij zich vanwege de zonden van de mensen moet bedroeven. Hij smeekte tot de goddelijke barmhartigheid om vergeving. Dan bad hij God om troost voor Maria. Jozef bad veel en met groot vertrouwen. Hij was echter vol overgave en bereid, om zo’n lijden zo lang te verdragen, zoals God het behaagt. Dan keerde hij tot zijn gemalin terug. Hij vond haar nog steeds heel bedroefd en wilde haar bemoedigen, ofschoon hij dit zelf nodig had. Wanneer hij haar zo overgegeven aan Gods wil zag, werd hij zeer gesticht en spande zich in haar heldhaftige deugden na te volgen. Toen Jezus had gezien, dat zijn heilige moeder en Jozef zich volkomen hadden overgegeven aan de wil van de goddelijke Vader, toonde Hij zich weer aan hen met een opgewekt , liefdevol gezicht. Hij sprak tot hen en bemoedigde hen geduldig te zijn. Dan kwam er weer rust en troost in hun zielen. Zij brachten gezamenlijk de hemelse Vader lof en dank.

Jezus toonde zich soms ook met een bijzondere uitdrukking van zijn Godheid. Dan voelde Jozef zijn hart ontvlammen van liefde tot Hem. Aangetrokken door zijn schoonheid wilde hij dichter bij Hem komen, maar teruggehouden door de goddelijke waardigheid waagde hij het niet. Daarom knielde hij neer en boog zich neer, zodat zijn gezicht de grond raakte. In deze diepe eerbied aanbad hij zijn mensgeworden God, en wel zo lang, tot Jezus hem optrok en tot een vertrouwelijke omgang met hem uitnodigde. De Zoon van God hield zijn majesteit wederom verborgen. Jozef betuigde Hem zijn liefde en vreugde om zijn aanwezigheid. Op deze en andere wijze beproefde de goddelijke Verlosser zijn Jozef. Wel kende Hij zijn trouw, maar hij moest zich daarvoor steeds meer verdiensten verwerven. Jozef verloor nooit zijn geduld, hij beklaagde zich ook nooit; bij alle voorvallen schreef hij zichzelf de schuld toe. Hij beoefende alle deugden op voortreffelijke wijze en spande zich in, zijn grote voorbeelden Jezus en Maria, die God hem aan zijn zorg hadden toevertrouwd volkomen na te volgen.

MEDITATIES VAN DE HEILIGE JOZEF

Er werd reeds gezegd, dat Jozef een bijzondere verering tot de kleine ruimte had, waar zich het grote geheim van de menswording van de Zoon van God voltrok. Met toestemming van de heiligste moeder ging hij vaak daarheen. Jozef bad ook gezamenlijk met heen op deze heilige plaats, hoofdzakelijk dan, wanneer zij een bijzondere genade van de goddelijke Vader wilden bekomen. Zij knielden neer op dit plekje, waar Maria, door de inwerking van de heilige Geest de Zoon van God in haar reinste schoot had ontvangen. Hier werd Jozef door gloeiende liefde tot God ontvlamd en tot groot vertrouwen op zijn goedheid bezield. Hij had de zekerheid, dat hij op deze plaats nooit tevergeefs bad; ook ontving hij hier vele verlichtingen. Wanneer hij in dit kamertje bad, werd zijn geest ten innigste met God verenigd. Terwijl Jezus zich had teruggetrokken, om met zijn hemelse Vader over het werk van de verlossing te spreken, bad Jozef hier met de heiligste moeder, waarbij zij zich met de gebeden van haar Verlosser verenigden. Hun zielen werden daardoor meer en meer geheiligd. Meestal liet Jozef zijn gemalin hier achter, om haar in haar diepe aandacht niet te storen. Wanneer hij deze plaats verliet, was hij in zijn binnenste geheel veranderd, hij was nauwelijks meer bekwaam, om aards te denken. Zijn ziel was gelijk aan de zielen van de hemel, die God in zijn Wezen erkennen.\De liefde tot Godd werd in Jozef zo machtig, dat hij vaak uitriep: “O God van liefde! Maak een einde aan mijn leven en neem mij tot U! Mocht deze sterke liefde mij verteren!” Zo kwam bij de heilige het verlangen naar de dood. Hij zei tot Maria: “Mijn toegewijde gemalin! Mijn hart is te zwak, om deze macht van de goddelijke liefde aan te kunnen. Ik voel een vurig verlangen te sterven”. De heiligste moeder troostte hem, dat God hem dit verlangen ingeeft. Het zal hem ook naar zijn wens laten sterven. Dan keek de heilige naar de hemel en riep uit: “O onbegrijpelijke goedheid van mijn God! Zou het mij werkelijk zijn toegekend, opgeteerd van uw goddelijke liefde te sterven?” Terwijl hij vol verlangen zo sprak, waren zijn wangen gloeiend heet en zijn ogen straalden. Hij verbleef in deze toestand, tot het uur kwam, dat hij gezamenlijk met Jezus en Maria de goddelijke lofgebeden verrichtte. Maria keek met vreugde en verwondering naar haar gemaal, want hij scheen meer een hemels dan een aards mens te zijn. Zij dankte God, dat Hij zich verwaardigde, Jozef zo overrijk te begunstigen.

De heilige schonk ook innige aandacht aan het geheim van de menswording van de Zoon van God. Nadat hij van Maria had vernomen, op welke dag en op welk uur dit wonder geschiedde, vierde hij de gedachtenis daaraan en in het bijzonder elke maand en ieder jaar. Hij bereidde zich door vele onthoudingen daarop voor. Op iedere herdenkingsdag verhief hij zich op hetzelfde uur, waarin het grote mysterie tot stand was gekomen, om God voor deze onmetelijke genade in de naam van het gehele mensengeslacht te danken. Jozef bracht vele uren in dankzeggingen aan God door.

Op gelijke wijze vereerde de heilige de geboorte van Jezus. Hij verhief zich op het middernachtelijk uur, waarin de wonderbare geboorte plaatsvond en bracht het overige gedeelte van de nacht door in de beschouwing van deze geheimenissen en in dank aan de goddelijke Vader. Jozef schonk ook aandacht aan het aandenken van de opoffering van zijn Jezus in de tempel en overwoog daarbij de woorden van de heilige grijze Simeon. Al deze overdenkingen verrichtte hij gezamenlijk met Maria. Zo maakte hij wonderbare voortgang in de liefde tot God.

In de herinnering aan het komende lijden van de Verlosser leed Jozef een onbeschrijfelijke pijn. De heiligste moeder sprak met haar gemaal over vele plaatsen in de heilige Schrift, waarin het lijden van de Verlosser werd voorspeld. Zij verklaarde Jozef deze schriftteksten zeer nauwkeurig. En omdat zijn liefde tot Jezus zo innig was, ondervond hij daarbij een buitengewoon grote smart. Hoezeer had hij medelijden met Hem; hoe graag wilde hij in zijn plaats alles verdragen! Bij deze gesprekken zei Jozef tot Maria: “Ach, ik wens te sterven, verteerd van liefde; ik wens evenwel ook te sterven, gepijnigd voor onze Jezus. Welk een genade was het voor mij, als ik slechts een deel van zijn lijden kon verdragen!” Daadwerkelijk verlangde Jozef zo naar lijden, dat hij de goddelijke Vader smeekte, hem iets van deze kwellingen te laten ondergaan, die Jezus aan het kruis zal verdragen.

Wanneer de heilige aan de hand van de beschrijvingen in de profetische schriftrollen over de vreeswekkende mishandelingen en de bitterste dood van zijn Verlosser nadacht, was hij als het ware buiten zichzelf van smart. Hij wendde zich klagend naar de beulen. “Ach, jullie wrede harten”, zei hij, “hoe kunnen jullie, mensgeworden God zo behandelen? Hoe kunnen jullie het over je hart verkrijgen, Jezus, de Zoon van God, zo te mishandelen? Jezus, van zo’n grote beminnelijkheid, schoonheid, wijsheid, goedheid en liefde? O hoe kunnen jullie Hem zoiets aandoen? Ach, jullie beulen, hoe kunnen jullie, jullie handen opheffen tegen jullie meest liefdevolle Heer en Verlosser?” Bij deze woorden over het smartelijke medelijden, lieten de krachten van Jozef hem in de steek. Jezus hief hem op en troostte hem. Dan bad hij tot God de Vader voor deze duivelsknechten en vroeg Hem op voorhand om vergeving. Hij gaf zich in zijn diepe smart geheel aan de goddelijke wil over, opdat het verlossingswerk naar zijn raadsbesluit zou worden volbracht.

Jozef keek vaak tijdens het werk naar zijn Verlosser. Wanneer hem daarbij zijn komend lijden en sterven voor ogen stond, klaagde hij bij zichzelf: “O allermooiste en bovenmate liefelijk aangezicht van Jezus! Hoe treurig en verslagen zult U eens zijn!” En wanneer Jezus zo goed en vol wijsheid tot hem sprak, dacht hij: “O goddelijke mond, u brengt woorden van leven voort; welk een bitterheid zult U moeten verduren! Hoe zal men deze hemelse leer, die U alle mensen wilt geven, tegenspreken!” Jozef keek ook naar de mooie handen wanneer Jezus naast hem werkte. Terwijl hij zich daarover verheugde, overkwam hem al de smart bij de gedachte, dat deze handen gruwelijk aan een kruis worden geslagen. Dan beschouwde hij de schone gestalte van de Godszoon, zijn verhevenheid, zijn liefdevolle, doordringende blik en zei: ” Mijn mensgeworden God! O heiligste, Godvervulde mensheid! En toch zult U op de martelpaal uw leven offeren!

Deze overwegingen waren voor Jozef evenzovele zwaardsteken, die zijn liefhebbende hart doorkliefde. Zo werd hij van liefde en smart tegelijk verteerd. De voorstellingen van de gruwelijke kwellingen van zijn Verlosser, drukten zich steeds dieper in zijn ziel. Hoe groter Jezus werd, des temeer bedroefde zich de heilige; hij zag immers deze treurige tijd steeds dichterbij komen. Hij zei ook vaak tegen zijn gemalin, dat zijn hartenleed steeds drukkender werd, waneneer hij bedenkt, hoe de heiligste mensheid van Jezus, die zo’n wonderbare kracht geeft, eens aan afgrijselijke martelingen zal worden blootgesteld. Bij deze woorden steeg ook de liefde tot de Verlosser zowel in haar als in Jozef

De heilige koesterde ook een bijzondere verering tot dat kruis, dat Jezus in zijn kindertijd had vervaardigd. Hij beschouwde het nu met dieper leed dan voorheen; hij omarmde het, kuste het herhaaldelijk en weende bitter. Hij beschouwde het als een werktuig tot verlossing van de mensheid. Wanneer hij dit kruis in de handen hield, liet hij zijn smart de vrije loop en zei bij zichzelf: “O! Wie zal dat kruis timmeren, waarop mijn Jezus moet sterven?”Terwijl hij zo daarover nadacht, werd zijn hart van diepste pijn, als het ware, in elkaar gedrukt.

JEZUS WERKT MET DE HEILIGE JOZEF

december 10, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef; opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB

De goddelijke Knaap bleef voorlopig nog thuis en onderhield zich vaak met zijn heilige moeder. Hij trok zich zolang terug, totdat deze booswillige mannen van hun duivelse vervolgingswoede hadden afgezien. Toen echter wilde de goddelijke Vader, dat zijn Eniggeborene zich vernedert en de heilige Jozef in de werkplaats zijn dienst verleent. De Jezusknaap was meteen daartoe bereid. Hij openbaarde Jozef deze wilsbekendmaking van zijn hemelse Vader. De heilige was daarover zeer verheugd; hij had immers in Egypte ervaren, welk een troost hem het gezelschap van Jezus bracht. Anderzijds hield hij zich voor een zo verheven gunst niet waardig; hij dacht veel na over de vernedering van de mensgeworden God. Toen Jezus zich nu tot werken bereid toonde, boog Jozef zijn hoofd in eerbied en berusting voor het ondoorgrondelijk raadsbesluit van God..

’s Morgens verrichtten Jezus, Maria en Jozef gezamenlijk de goddelijke lofgebeden. Hierna ging Jozef met de Jezusknaap aan het werk. Toen hij Hem nu zo in zijn werkplaats zag, werd zijn hart van onbeschrijfelijke jubel vervuld en hij zei bij zichzelf: “Wie had ooit geloofd, dat zich de Eniggeborene van de goddelijke Vader zich zozeer vernederd? Ach, had ik ooit kunnen bedenken, mij in een zo onbegrijpelijk geluk te mogen verheugen? Nu zal ik niet meer treurig zijn, wanneer ook de mensen mij beschimpen en mishandelen; ik heb toch hier mijn Trooster. Hoe zou nog ooit een of andere bitterheid mijn hart bedroeven?” En tot Jezus gewend sprak hij: “Mijn Jezus, mijn kostbare Zoon! U weet, dat het mijn vurigste wens is, U te dienen. Doch uw goddelijke Vader wil het anders. In gehoorzaamheid aan Hem zal ik U gebieden, waar het nodig is. Maar uw vernedering strekt mij tot de hoogste beschaming”. Jezus zei tot zijn voedstervader, hij moet hem vrijmoedig gebieden, wat voor het werk bevorderlijk is, want beiden moeten hierin de wil van de hemelse Vader vervullen.

Deze woorden strekten de heilige in zoverre tot troost, wanneer hij met elke opdracht de wil van de goddelijke Vader vervulde. De Jezusknaap stond Jozef terzijde en was opmerkzaam, hoe Hij Jozef kan helpen. Hij reikte stukken hout , nagels, werktuigen en het andere, waarom Jozef Hem vroeg. Hij hielp hem de zware planken omhoog tillen, Hij reinigde de werkplaats van spaanders en zaagsel, legde elk stuk op de juiste plaats en hield de hele werkplaats in grote orde.

De buren bemerkten spoedig, hoe Jezus zijn vader in de werkplaats hielp. Velen kwamen en verbaasden zich over de schoonheid van de goddelijke Knaap; zij noemden Jozef, zijn vermeende vader, daarom gelukkig. Degenen, die hem vroeger benijdden en vervolgden, werden bij het zien van Jezus vrij van duivelse kwellerij en ophitsing. Vol berouw zeiden zij nu; “Ach, Jozef heeft wel juist gehandeld, dat hij zich zo heeft ingespannen, om het leven van een zo waardige, toegewijde Zoon te redden. Waarlijk, God heeft de Jezusknaap van de wreedheid van Herodes bevrijd, want Hij verdiende het; Hij is immers zo mooi en zo beminnelijk”. Velen vroegen Jozef om vergeving om de smadelijke scheldwoorden, die zij hem nog maar enkele dagen geleden hadden toegeroepen. Jozef was vriendelijk naar hen, als hadden zij hem nooit vervolgd. Zij verwonderden zich over zijn edel gedrag en hun wrok veranderde in genegenheid. Jozef dankte God, dat Hij zijn gebeden in genaden heeft verhoord en de harten bekeerde. Dan keek hij liefdevol naar de goddelijke Knaap en zei: “O welk een troost is het voor mij, deze mensen nu zo vol inzicht en verbeterd te zien. Hoe machtig is uw tegenwoordigheid, daar U de helse vijand van hen verre houdt. Hoe verstaat U, met uw beminnelijkheid de harten te winnen! Ja, U bent waarlijk beminnenswaardig!

Jozef ging met Jezus eten. Geheel gelukkig vertelde hij alles aan de moeder Gods. Zij verheugde zich, haar gemaal zo gelukkig en tevreden te zien en dankte gezamenlijk met Hem de hemelse Vader. Hierna onderhielden zij zich met Jezus, die de vreugde was van hun hart. Toen zij gesterkt waren, gingen zij weer aan het werk. Het deed Jozef pijn, dat Maria nu zoveel uren van de dag alleen was. Doch zij zei hem, dat hij zich hierover geen zorgen moet maken want ook zij verheugt zich, verzekerd van de lieflijke tegenwoordigheid van haar Zoon de wil van de Vader te vervullen.

Zoals reeds gezegd, kwamen velen hierheen, om de Jezusknaap te zien; want het nieuws van zijn zeldzame schoonheid en beminnelijkheid had zich in Nazareth verbreid. Velen benutten de gelegenheid om Jezus te zien, wanneer zij naar Jozef kwamen en werkstukken aanschaften. Omdat Jozef het niet over zijn hart kon verkrijgen, enig werk te weigeren, moest hij zich zeer inspannen om meet alles op tijd klaar te komen. Zo had hij vele mogelijkheden tot inkomsten. Zoals al gezegd, nam hij genoegen met de vrijwillige betaling van eenieder. Het kwam af en toe voor, dat gewetenlozen hem te weinig gaven. Jozef keek dan wat bedenkelijk voor zich uit, beklaagde zich echter niet. Hij behield ook slechts zoveel, wat hij voor het nodige levensonderhoud gebruikte. Het overige kwam de armen ten goede, voor wie hij zich graag inspande. Jezus en Maria behaagden dit zeer.

Ofschoon de heilige veel werk had, hield hij de gebruikelijke dagorde aan. Hij bracht een bestemde tijd in gebed met Jezus en Maria door, alsook in de omgang met zijn God. Maar de Heer zegende zijn werk; want ofschoon hij de vermoeienis erg voelde, vervaardigde hij meer dan de andere meubelmakers. Jozef erkende deze buitengewone hulp en was God daarvoor zeer dankbaar.

DE JEZUSKNAAP VERVAARDIGT EEN KRUIS

De goddelijke Knaap was erop bedacht, zijn voedstervader in de werkplaats te helpen. Op een dag, terwijl de heilige met een blij gemoed aan het werk was, bemerkte hij niet, dat de Jezusknaap een klein kruis maakte. Toen Hij bijna klaar was, zag Jozef het; hij sloeg gade, hoe Jezus dan eens blij, dan weer treurig was; Hij hield namelijk tijdens zijn werk een tweespraak met de goddelijke Vader. De heilige werd zeer bedroefd, want hij erkende nu door goddelijke verlichting, wat in de loop van de tijd werkelijkheid moet worden; dat Jezus wordt gekruisigd. Een verschrikkelijke smart doordrong zijn ziel.

Ondertussen had de Knaap zijn eerste werkstuk beëindigd. Dan zei hij tot Jozef, die hem met een bezwaard hart beschouwde: “Mijn dierbaarste Vader! Aanschouw het werktuig, waarmee de verlossing van de mensen wordt volbracht!” Jezus verlangde daarbij, dat deze tijd spoedig moet komen. Bij deze woorden werd Jozef op de meest smartvolle wijze getroffen; zijn krachten lieten hem in de steek en hij weende schokkend. Hij kon alleen zeggen: “O mijn geliefde Jezus!” Had de goddelijke genade hem niet gesterkt, dan was hij in deze overgrote smart gestorven. Doch Jezus sterkte hem met de troostvolle aanwijzing, dat daardoor de heiligste wil van de Vader vervuld moet worden. Jozef gaf zich over aan het onbegrijpelijke raadsbesluit van de Allerhoogste; het leed echter week nooit meer van zijn hart.

De Jezusknaap wilde naar zijn moeder gaan; Jozef ging met Hem mee. Toen beiden het kamertje betraden, waar Maria bad, toonde Jezus haar dit kruis. De heiligste moeder had alles al in de geest gezien. Zij wierp zich neer en kuste dit kruis als teken van overgave aan de goddelijke wil. Zij offerde de hemelse Vader haar Zoon op en met Hem ook zichzelf. Bij de aanblik van dit kruis werden als het ware de wonden van haar moederlijk hart opnieuw opengereten.

Jozef bewonderde de sterke moed en de edelmoedigheid van zijn gemalin. Ook hij wierp zich ter aarde en vereerde het kruis, geheel overgegeven aan Gods allerwijste wil. Hierop sprak de goddelijke Knaap over zijn voorbestemd lijden. Hij zei: dat Hij zozeer daarnaar verlangt, het betekenisvolste werk van de verlossing van de mensheid overeenkomstig de wil van de Vader te volbrengen. Tot slot hief Hij het kruis op en zei: “Aanschouwt, mijn dierbaren, dit zal Ik voor het uitverkoren volk bereiden, nadat het zoveel weldaden heeft gekregen. Op deze schandpaal zal het mij onder de gruwelijkste kwellingen laten sterven. Ik zal echter met onbgrijpelijke liefde aan het kruis mijn leven opofferen, om de verlossing van het menselijk geslacht te volbrengen”.

Deze woorden pijnigden Maria en Jozef onbeschrijfelijk. De Jezusknaap bemoedigde en sterkte Jozef; doch deze vreselijke smart begeleidde hem tot aan het einde van zijn leven. In dit herinnering aan het lijden, dat de Verlosser ten deel zou vallen, verwierf hij zich grote verdiensten. Telkens wanneer Jozef zich naar het werk begaf, was zijn geest aanwezig bij dat kruis, waaraan Jezus zal sterven. Hij verwekte daarbij gevoelens van medelijden, van liefde, van dankbaarheid, van vergeving. In zijn onzegbare leed vergoot hij zo vele tranen, dat de planken, die hij bewerkte, bevochtigd werden. Wanneer er mensen in de werkplaats kwamen, troffen zij Jozef vaak in deze toestand aan. En wanneer zij hem om de oorzaak van zijn bedroefdheid vroegen, boog hij het hoofd en zweeg. Zij geloofden, dat hij weende vanwege zijn grote armoede en omdat men hem voor een minderwaardig mens hield. Daarom bemoedigden zij hem en zeiden, dat hij immers door hard te werken, van zijn nood kan afkomen. Anderen zeiden, dat hij geen reden heeft tot wenen, daar hij een zo toegewijde beminnelijke Zoon heeft, die alleen al voldoet, om het te troosten. Deze laatste woorden veroorzaakte Jozef nog grotere smart, omdat hij eraan dacht, dat voor zo een liefelijke Zoon zulke gruwelijke kwellingen te wachten staan. Hij zei alleen: “Ja, zo is het, deze Zoon is mijn enige troost!

Wanneer Jezus zich had teruggetrokken om met de goddelijke Vader zich te onderhouden, sprak Jozef met zijn heilige gemalin, om zijn hartenleed een weinig te kunnen luchten. Onder bittere tranen zei hij haar: “Ach, hoe duur zal de verlossing van de mensheid van onze Jezus komen te staan! Ten koste van zulke vreselijke pijnen zal Hij hun zielen loskopen! Oh, welk een dankbaarheid komt zo een weldaad toe! Ik wens, voor Hem mijn leven te offeren en alle kwellingen door te maken, die Hem te wachten staan. Ik zou graag bij zijn lijden aanwezig zijn, om des temeer te kunnen lijden; maar het schijnt mij, dat ik niet zoveel moed en kracht heb, om een zo smartelijke gebeurtenis te kunnen verdragen. Daarom moge ik eerder sterven. Maar hoe zult u, mijn dierbare, in die uren, zulke ontzettende pijnen kunnen verdragen, zonder dat iemand u bijstaat?”.

Maria stelde Jozef gerust met de woorden: “Geloof mij, mijn geliefdste Jozef, God zal u troosten. Hij zal het niet toelaten, dat u deze gruwelijke martelingen moet aanzien. Doch wij moeten ons aan zijn heiligste wil gelijkvormig maken, zoals Hij steeds over

ons beschikt”. De heilige knielde neer, boog zich diep ter arde en offerde zich aan de eeuwige Vader op, bereid , zijn heilige wil te allen tijde te vervullen. Soms besefte Jozef duidelijker dan anders het toekomstige lijden van Jezus. Dan werd hij door smart geheel overweldigd; hij kon noch eten noch slapen. Hij weende zeer veel en werd door smart verteerd. Op zulke dagen bemoedigde hem de goddelijke Knaap; Hij liefkoosde hem en toonde hem zijn innige gevoelens van tederheid. Zo werd Jozef enigermate getroost; maar toch week het leed nooit meer uit zijn hart. Daar hij de gelukkigste aanwezigheid van Jezus genoot, leefde hij ook voortdurend in de herinnering aan zijn toekomstige lijden. at hij vroeger over het lijden van de Messi9as had gelezen, maakte niet zo’n indruk dan dat, wat Jezus zelf hem nu zo duidelijk heeft gezegd.

Her kruis, dat de Jezusknaap had vervaardigd, was in die kamer opgesteld, waarin Jezus zich terugtrok, om alleen te bidden en een korte nachtrust te nemen. Jozef ging vaak daarheen, om het te beschouwen, waarbij zijn smart opnieuw in beroering werd gebracht. Hij nam het in zijn handen, kuste het met diepe verering en weende smartelijk. Daarbij werd zijn geest in de tegenwoordigheid van dat kruis geplaatst, waaraan Jezus de verlossing van de mensen zou volbrengen. De heilige offerde zich opnieuw aan de goddelijke Vader op, bereid, eveneens op een kruis te sterven, wanneer het Hem zo welgevallig zou zijn. Enige malen kwam het voor, dat hij Jezus op dit kruis liggend aantrof.

Dan overviel hem zo’n heftige smart, dat hij, op de grond liggend, o lang weende, tot Jezus hem geruststelde en hem ophielp. Wie kan ooit begrijpen, welk een leed de heiligste moeder in zulke uren ondervond? Zij hield immers van haar goddelijke Zoon nog veel inniger dn Jozef. Zij erkende meer dan alle anderen de waardigheid van de mensgworden God en de afschuwelijkheid van de martelingen, die op Hem wachten! Maria echter had een veel grotere standvastigheid dan Jozef. Zij troostte haar smartvolle gemaal op verschillende wijzen. Zij bemoedigde hem steeds weer tot overgave aan de wil van de hemelse Vader en tot edelmoedig dulden van al hetgeen, wat hem bij de gedachte aan de vreselijke dood van de Verlosser veroorzaakte.

Jezus sprak vaak over de volkomendheid van zijn eeuwige Vader en over de heerlijkheid van het paradijs, om het lijden van Jozef enigermate te milderen. Daadwerkelijk werd hij daardoor gesterkt en in hem het verlangen gewekt, een zo onvergankelijke heerlijkheid spoedig te mogen genieten, In dit verlangen zei hij tot Jezus: “Wanneer zal ik God zien, hoe Hij is? Doch welke huivering komt over mij, als ik bedenk, dat mijn toekomstige vreugde U een zo verschrikkelijk lijden zal kosten! Want ik kan immers dan pas in het paradijs, wanneer U het werk van de verlossing heeft volbracht”.

De goddelijke Knaap antwoordde hem: “Zo is het, mijn dierbaarste vader; op kosten van mijn lijden en sterven zullen de zielen de heerlijkheid van het paradijs ingaan. Bedroef u echter niet al te zeer, want Ik heb een groot verlangen daarnaar, voor allen de eeuwige zaligheid te verdienen”. Hierop wierp Jozef zich aan zijn voeten en dankte Hem in naam van alle mensen voor deze onmetelijke liefde. Hij verzekerde Hem, in hun plaats voor hun tekortkomingen genoegdoening te willen geven. Jozef zei tot Jezus, dat hij de harten van alle mensen wenst, om hen met liefde en dankbaarheid jegens Hem te vervullen. “Doch ik ben daartoe geheel onbekwaam”, bekende hij, “daarom neem mijn wil aan en bewerk, dat alle schepselen uw grenzeloze liefde erkennen en zich daarvoor dankbaar tonen”.

De goddelijke Knaap beviel deze verzekering van Jozef. Hij liet zijn welgevallen hierover blijken. Daardoor werd de heilige bemoedigd, voor zijn geliefde Verlosser steeds kmeer te doen. Hij was erop bedacht, zich Hem in alle opzichten dankbaar te tonen en vroeg Maria vaak om haar raad, hoe hij Hem vreugde kan betonen. Zij gaf Jozef verscheidene wenken, die hij ijverig en met veel liefde navolgde.

JOZEF, DE NAUWGEZETTE WAARNEMER VAN DE WET

Jozef volgde de goddelijke wet zeer gewetensvol na; in zijn leven overtrad hij deze op geen enkel punt. Wij hebben al vaak gehoord, hoezeer hij God met zijn hele ziel liefhad, hoe oprecht hij ook zijn medemensen liefhad en hun ieder geestelijk en tijdelijk goed toewenste. Jozef was altijd erop bedacht, alle behoeftigen te helpen; hij werkte zo ijverig, om de armen te kunnen ondersteunen. Hij ontbeerde zelf vaak zelf het nodige. En wie hij geen aalmoezen kon geven, die schonk hij zijn medelijden en troostende woorden. Er kwamen vaak mensen in nood, om hem hun leed te beklagen en ieder ging getroost weg. Ja, zelfs zijn vijanden sprak hij troostend toe, wanneer zij bedroefd waren; zij waren hem dan genegen en vroegen hem om vergeving. In zijn grote liefde ging Jozef geheel op voor het eeuwige heil van zijn naasten en voor de bekering van de zondaars. Het was zijn innigste wens, dat allen de in de wereld gekomen Messias erkenden en zich God daarvoor dankbaar toonden. Het deed de heiligste ten diepste in het hart pijn, dat hier niemand tot inzicht kwam, dat Jezus de verwachte Messias is. Daarom was hij erop bedacht, voor allen genoegdoening te brengen en Jezus te danken, Hem lief te hebben en Hem de toekomende eer te betonen.

De liefde van Jozef tot de stervenden kende geen grenzen. Hij bracht hele nachten voor hen door in gebed, als hij hen niet persoonlijk kon bijstaan. Wanneer hij wist, dat deze zielen God mishaagden, smeekte hij zolang tot zijn oneindige barmhartigheid, tot hij hen de gezondheid en de genade tot bekering had afgesmeekt. Voor degenen echter, die zich in de genade van God bevonden, smeekte hij zijn hulp tot de overgang naar het hiernamaals. God liet Jozef tot teken van zijn welgevallen aan dit werk duidelijk erkennen, welke zielen zich in staat van genade of zich daarbuiten bevonden, zodat hij de laatste barmhartigheid afsmeekte. Vaak smeekte Jozef zo innig om de bekering van de zondaren, dat hij de grond, waar hij knielde, met tranen bevochtigde.

Men vermag het nauwelijks uit te drukken, hoezeer het onze Jozef ter harte ging, God boven alles en met alle krachteen lief te hebben. De vervulling van dit gebod was zo te zeggen de inhoud van zijn gehele leven. Eveneens was hij erop bedacht, de andere wettelijke voorschriften in acht te nemen, zoals hij alles nauwgezet en punctueel deed. Om zijn plicht te vervullen, ging hij ieder jaar bij gelegenheid van het Paasfeest naar Jerusalem en verbleef na de feestdagen nog daar in de tempel, om te bidden. Hier ontving hij vele vertroostingen van de Geest. De heiligste wenste, dat allen de wet navolgden. Wanneer hij hier of daar een overtreding bemerkte, werd hij treurig. Hij bad dan voor deze en vermaande hen zolang, tot hij hen tot plichtsgetrouwe navolging had teruggevoerd. Jozef bracht ze tot inzicht, welk groot vergrijp het is, de goddelijke wet te overtreden. En wanneer er dergelijke waren, met wie hij niet kon spreken, smeekte hij onder tranen tot God om verlichting en genade voor hen. God verhoorde zijn smeken.

Wanneer Jozef met Jezus en Maria over de goddelijke wet sprak, was hij met volle ijver daarbij en hoorde het verlangen, dat allen het trouw mochten navolgen. Hij vroeg Jezus, dat hij voor alle ontrouwen genade en verlichting van zijn Vader moet afsmeken. Dan wendde hij zich tot Maria met de vraag: “U, mijn toegewijdste gemalin, bezie mij in mijn handelen en wanneer u een of andere onachtzaamheid bemerkt, maak mij opmerkzaam. Ik vraag u omwille van de liefde, die u tot God heeft, want ik wil zijn wet in ieder doen en laten trouw navolgen”. De heilige overwoog vaak het gebod: U moet uw naasten liefhebben zoals uzelf! Hij overwoog, welk groot goed hij van God had ontvangen en hoeveel genaden en gunstbetuigingen Hij hem had geschonken. Dan zei hij tot zichzelf: “Het verheugt je Jozef, dat God zich tegenover jou zo weldadig en vrijgevig heeft getoond! Dat echter, wat jouw vreugde bereid, moet jij ook anderen wensen, namelijk, dat ook zij zich verheugen op de zegen van de Messias”. Nu verlangde hij opnieuw, dat alle mensen zijn Jezus als de ware Zoon van God en de in de wet beloofde Messias mochten erkennen. “Want, wanneer zij Hem erkennen”, zei hij, “zullen zij Hem ook liefhebben. En hoeveel genaden zullen zij dan van een zo vrijgevige, goedige God bekomen! Oh, hoe zal Hij alle zielen heiligen en gelukkig maken!

Zodra de heilige ervoer, dat iemand ergens in moeilijkheden verkeert, deed hij al het mogelijke, om hem te troosten. Dan zei hij: “Hoe goed doet het mij, wanneer ik in mijn angsten wordt getroost, evenzo moet ik mijn bedroefde naasten proberen te troosten”.

Jozef stemde zijn hele doen af op de twee grootste geboden. Ja, hij ging nog verder. Ofschoon hij de leer van Jezus nog niet had vernomen, leefde hij ernaar. Hij sloeg nauwgezet het gedrag van Jezus vanaf zijn geboorte gade. En omdat hij wist dat de Verlosser het voorbeeld van het leven voor al zijn navolgers zal zijn, had hij het verlangen, zijn preken te horen en zijn ontberingsvolle rondtrekkende leven te zien. Jozef volgde Hem in alles na, wat hij tot nu toe begreep. Na Maria was hij de eerste, die beter dan ieder ander Jezus Christus navolgde. Hij verdroeg armoede, lijden, smadelijke lasteringen en vervolgingen zo edelmoedig en met een zo grote overgave, zoals men het zich nauwelijks kan voorstellen. Steeds was hij deemoedig en zachtaardig; nooit liet hij een gedachte van wraak of trots opkomen. Hoe schoon was in Jozef de deugd van de kuisheid! Niet een keer waagde de duivel het, de reinste gemaal van de zaligste maagd Maria op dit punt lastig te vallen. De hele tijd, daar Jozef met Jezus en Maria tezamen leefde, spande hij zich in, deze heiligste personen volkomen na te volgen; hij was daadwerkelijk een afbeelding van hun deugden. Jozef maakte zich daardoor zo dierbaar bij God, dat hij hem met steeds nieuwe genaden verrijkte.

Maria had haar gemaal lief vanwege zijn wonderbare deugden en voortreffelijkheden. Zij erkende, hoe hij God welgevallig was en daarom tot haar bruidegom en beschermer werd uitverkoren. De heiligste moeder sprak vaak hierover met Jezus en dankte Hem voor de vele genaden, waarmee Hij hem had uitgerust. Zij zag in de geest de ziel van de heiige Jozef mooi en rijk aan verdiensten. Maria behandelde haar gemaal met alle eerbied, liefde en hartelijkheid. Zij verheugde zich om met hem te spreken, want in zulke uren liet God haar de schoonheid en genaderijkdom van zijn ziel nog helderder zien. Anderzijds erkende ook Jozef enigermate de hoge verdiensten van zijn gemalin, haar onvergelijkbare waarde en de volheid van genade, die zich in haar heiligste ziel uitbreidde. Wanneer Jozef zich met Maria onderhield, mocht hij soms zien, hoe haar schoonste gelaat straalde. Dan overviel hem de hoogste verwondering en vreugde. Hij zei bij zichzelf: “Wanneer Maria al naar buiten zo mooi verschijnt, hoe heerlijk zal dan haar ziel zijn! Ach, ik ben niet waardig, voor haar te staan, met haar te spreken, haar mijn gemalin te noemen”. Steeds weer dankte hij God voor een zo verheven gunst. Jozef had Maria in God lief. Hij had haar lief als het schoonste, volkomenste en waardigste schepsel, dat God heeft geschapen, en schouwde in haar een wonderwerk van zijn almacht. Hij had haar heerlijke deugden lief. Hoe groeide in hem de liefde en verering, toen hij van haar hoogste moederwaarde medewetend werd! Wat een hoogachting had hij voor haar, toen zij de Zoon van God in haar reinste schoot droeg! Jozef zag in haar een schat vol van genade. Hoe hartelijk hoe bezorgd, hoe deemoedig was hij in de omgang met haar! Met wat een innigheid werkte hij, om haar het levensonderhoud te verschaffen! En hoe graag zou hij haar in alles hebben gediend! Doch zij, die wist, met welke nauwgezetheid Jozef de wet tot in het kleinste in acht nam, zei hem vaak, dat de wet niet beveelt, dat de gemaal zijn gemalin moet dienen; veel meer zal hij zijn plaats als hoofd van de familie innemen en mag zich niet tot haar dienaar maken. Toen Maria dit punt van de wet aanroerde, gaf hij geen weerwoord, maar boog zijn hoofd en onderwierp zich tevreden aan dit voorschrift.

Jozef was God ook zeer dankbaar voor de wet, die Hij door Mozes had gegeven en dat Hij hem in dit volk geboren liet worden, dat de ware God erkende en aanbad. Over deze bijzondere genade sprak hij vaak tot Maria. De heilige dacht daarbij aan zoveel heidense volkeren en werd door medelijden geroerd. Dan overwoog hij zijn geluk en zei tot God: “U, oneindig Beminnenswaardige en Barmhartige! Heb ik voor U meer gedaan dan zovele heidenen, dat U mij in het uitverkoren volk geboren liet worden? O hoezeer ben ik U tot dank verplicht! Want dit volk kent uw wet. Hoeveel genaden heeft U mij al geschonken! Zie, ik geef U mij als geschenk en ben bereid, uw heilige wet te allen tijde blijmoedig na te volgen!”.

DE SMART VAN DE HEILIGE JOZEF GEDURENDE HET ZOEKRAKEN VAN JEZUS

Jezus had al het twaalfde levensjaar beëindigd. Hij wilde zich nu als de ware Zoon van God en de in de wet beloofde Messias openbaren en aan de Farizeeërs en schriftgeleerden zijn goddelijke wijsheid verkondigen, waardoor zij duidelijk erkenden, wie Hij is.

Jozef ging met Maria en de goddelijke Knaap voor het Paasfeest naar Jerusalem. Op deze reis ondervond hij vele vreugden in het gesprek met Jezus, alsook vanwege de lof, dat zijn mooie, beminnelijke Zoon van de kant van de vele pelgrims ten deel viel. De verhevenheid van Jezus bracht de mensen in verbazing en strekte hen tot vreugde. Zij noemden Jozef duizendmaal gelukkig, zo een Zoon te bezitten. Velen stopten en spraken met Jozef, om naar de goddelijke Knaap te kunnen kijken. Al de lof over Hem strekte Jozef tot vreugde; hij keek naar Hem zoals naar de kostbaarste schat. Tegelijk echter, deed het hem buitengewoon pijn, dat Jezus te voet moest gaan, des temeer, als hij zijn tere menselijke natuur beschouwde en door anderen herhaaldelijk daarover hoorde spreken. Enigen belasterden Jozef vanwege zijn roekeloosheid, dat hij deze fijn besnaarde Knaap zo ver te voet laat gaan. Deze terechtwijzingen verwondde zijn liefdevolle hart. Hij zweeg en verdeemoedigde zich in zijn binnenste, terwijl hij tot God sprak: “O God en Vader van mijn Jezus, U kent mijn verlangen, U weet het, welke grote eer ik uw Zoon moet bewijzen, U wilt echter, dat Hij lijdt. Ik weet nu niet, wat ik doen moet; ik wil slechts aan uw goddelijke bevelen gehoorzamen en zwijgen. U zult het zo beschikken, dat Jezus wordt vereerd en zijn heiligste mensheid niet zo’n groot lijden moet verdragen”.

Ondanks dat alles beleefde Jozef op deze reis ongewone vreugden; hij kon niet begrijpen, waarom God hem zozeer begunstigde. De heilige besefte nog niet, welke moeilijkheid hem door het kwijtraken van zijn geliefde Jezus te wachten stond.

Na een lange, vermoeiende voettocht aanschouwden onze heilige pelgrims Jerusalem met de heerlijke tempel. Met versnelde passen en blijde harten naderden zij de poorten van de versterkte stad, waarbij ter gelegenheid van het Paasfeest al vele mensen tezamen waren gekomen. Zij begaven zich meteen naar de tempel. Velen bewonderden de schoonheid en majesteit van de Jezusknaap en benijdde zijn ouders daarom. In de tempel zei Jozef de goddelijke Vader dank voor alle genadebewijzen, die hij hier steeds in het bijzonder mocht genieten. Deze vielen hem nu de te rijkelijker ten deel, omdat Jezus ook hier was. De goddelijke Knaap bad in het huis van zijn hemelse Vader en sprak met Hem over de verlossing van het menselijk geslacht. De heiligste moeder stond naast Hem en verenigde haar gebeden met de zijne. De heilige had hier de ingeving , dat een grote moeilijkheid over hem zal komen; hij begreep echter niet hoe. Geheel overgegeven aan de wil van God zei hij: “Zie mij bereid, o mijn God! Doe met mij, wat Uwe majesteit behaagt! Alles wil ik uit liefde tot U op mij nemen. Omdat ik Jezuss bij mij heb, zal mij niets overmatig bedroeven, want zijn allerliefste gelaat alleen al troost mij volop”. Jozef besefte niet, dat hij juist Diegene zoekraakt, die zijn gehele vreugde, zijn enige troost was.

Nadat zij in de tempel hadden gebeden, zochten zij een plaatsje op, waar zij zich konden sterken en een weinig uitrusten. Ondertussen spraken zij met elkaar. Jozef zei tot Maria niets over de treurige mededeling, die hij van God had ontvangen; hij verborg zijn bedroefdheid, Zij gingen nog enige malen naar de tempel. Toen de feestdagen voorbij waren, begaven zij zich op terugreis naar hun geboorteplaats. Maria ging in gezelschap van enige vrouwen en Jozef sloot zich bij de mannen aan, die hem goedgezind waren; zij wandelden alzo in verschillende groepen. Maria geloofde, dat Jezus bij Jozef is; Jozef daarentegen was de mening toegedaan, dat Hij met zijn heilige moeder gaat. Daarom was geen van hen bezorgd om de Knaap. Omdat onderweg over zijn schoonheid en zijn onvergelijkelijke eigenschappen werd gesproken en zij zo een heerlijke lof over Hem vernamen, werden hun harten getroost.

Tegen de avond kwam Jozef bij de herberg aan. Hij wachtte verlangend naar het aankomen van zijn geliefde gemalin met Jezus. Toen Maria aankwam vroeg zij Jozef meteen: “Waar is mijn dierbare Zoon?” Gelijktijdig vroeg Jozef Maria: “Waar is mijn Jezus?” Door welke pijn nu deze liefhebbende harten werden getroffen, toen zij hun enige Schat zoek geraakt zagen, kan niemand beschrijven. Het meeste leed de heiligste moeder. Nu vroegen zij alle nakomenden, of zij hun Knaap hadden gezien; doch niemand vonden zij, die hen hierover kon berichten. De pijn boorde zich steeds dieper in hun hart. De hele nacht brachten zij in geween en zuchten door. Jozef was van tweevoudige smart getroffen, omdat hij ook de heiligste moeder in zo’n angst zag en haar niet wist te troosten. Hij kon slechts dat ene zeggen, dat Jezus misschien ’s ochtends komt. Maar dat was niet voldoende, om haar pijn te verzachten; zij zag ook immers Jozef zo bekommerd. Zij probeerde echter toch haar angstige gemaal te kalmeren. Jozef keek herhaaldelijk om of Jezus aangekomen is, maar hij vond Hem niet. In tranen wendde hij zich in de geest tot Hem: “O mijn Jezus, waar bent U? Waar houdt U zich verborgen? Ach, om mijnentwege zult U zich van ons hebben afgescheiden, mijn ondankbaarheid zal de oorzaak zijn. Ik smeek U, kom! Als ik ook uw terugkeer niet verdien, dan toch uw heiligste moeder. Laat U toch door medelijden bewegen vanwege deze onschuldigste duif. Omwille van de liefde, die U tot haar heeft, smeek ik U, mij al het kwade te vergeven, dat U in mij heeft gevonden en waarom U zich van ons heeft verwijderd!

Het laat zich niet in woorden uitdrukken, met welk een smartelijk verlangen Jozef zijn geliefde Jezus terugriep. Omdat hij Hem echter niet zag terugkomen, kon zijn hart dit bange wachten niet meer verdragen. Daarom begaven zij zich nog voor het aanbreken van de dag op weg naar Jerusalem. Hoeveel tranen vergoot hij daarbij, hoevele zuchten kwamen uit zijn hart! In Jerusalem aangekomen zochten zij meteen in alle straten naar Hem. Overal vroegen zij, of iemand hun Zoon heeft gezien. Zij gingen naar hun vrienden en bekenden. Maar God beschikte het zo, dat niemand hun inlichtingen kon geven. Zij gingen ook naar de tempel; maar het was de tijd, dat de goddelijke Knaap van daar was weggegaan, om eten te vragen. Wenend en zuchtend gingen zij in de tempel rond. In hun diepe bedroefdheid vroegen zij niemand van de dienaren, of zij Jezus hadden gezien en zo gingen zij weer weg, om Hem elders te zoeken. Jozef moest bovendien van zovelen het verwijt horen, dat hij zijn vaderplicht verwaarloosde, hij heeft zich om zo’n toegewijde Zoon weinig bekommerd; en daarom is het zo gegaan, dat Jezus verdwaald is. Deze woorden troffen het hart van Jozef als messteken, want het leek hem, alsof zij de waarheid spraken. Daadwerkelijk schreef hij dit zoekraken van de allerliefste Jezus aan zijn nalatigheid toe.

Drie dagenlang zochten Maria en Jozef zonder te rusten. Jozef was zo terneergeslagen en vermoeid, dat hij nauwelijks meer in staat was, met dit grote leed te leven, zo deelde hij de mensen zijn smart mee. Tenslotte zei men hem, dat hun Zoon in de tempel met de schriftgeleerden geestelijke gesprekken voert. Toen Jozef dit hoorde, was dit een verademing. Terwijl zij naar de tempel snelden, weifelde hij toch nog tussen vrees en hoop.

In deze dagen hielden de bitterste pijnen nooit op. In de overmaat van zijn lijden gaf hij zich geheel aan God over, die hem zolang in deze moeilijkheid liet. Hij wekte in zijn hart akten van liefde, van verlangen, van berouw en vergeving op.

JOZEF VINDT ZIJN JEZUS WEER

Maria en Jozef betraden de tempel met het innigste verlangen, hun geliefde Jezus daar te vinden. Daar opeens zagen zij Hem te midden van de wetgeleerden, hoe Hij vol begeestering en wijsheid tot hen sprak. Zij bleven staan en hoorden toe; intussen verdween alle bitterheid uit hun hart. Jozef begin in stilte God te loven en te danken, dat Hij hen zijn hoogste Goed liet vinden. Wat leefde nu zijn geest op! Het is onvolstelbaar, welk een vreugde hem doorstroomde, toen hij Jezus zag een Hem zo vol wijsheid hoorde spreken. Hij keek naar de geleerden, die daar stonden, hoe zij verwonderd toehoorden en hoe allen over zijn wijsheid en beminnelijkheid geheel waren verwonderd. In deze overweldigende vreugde zei Jozef bij zichzelf: “Zie, mijn Jezus wordt als de ware Messias erkend, zoals Hij in de wet beloofd is! Zij zullen er niet omheen kunnen, Hem hun liefde te doen toekomen, omdat Hij hen met zo’n scherpte van geest en beminnelijkheid de heilige Schriften verklaart en hen laat inzien, dat de Messias reeds gekomen is. Zij zullen erkennen, dat Hij het is, als Hij reeds op deze leeftijd al zo rijk is aan kennis, genade en deugd. Ik hoop, dat zij door zijn goddelijke wijsheid worden verlicht en dat zij Hem als hun Messias opnemen”.

De wensen van Jozef gingen echtere niet in vervulling; want deze Hebreeuwse harten waren verhard. In hun hoogmoed en eerzucht maakten de goddelijke woorden on hen weinig indruk. God liet ze weliswaar de waarheid erkennen, maar zijn genade bleef door hun schuld werkeloos.

Intussen had de Jezusknaap zijn verklaringen beëindigd en allen vielen Hem bij. Hij begaf zich meteen naar zijn moeder, die Hem met liefde ontving en Hem vroeg: “Zoon, waarom heeft U ons dit aangedaan? Uw vader en ik hebben U onder zo grote smarten gezocht!” Jezus antwoordde in goddelijk zelfbewustzijn. Jozef was heel stil; innerlijk jubelde en weende hij van vreugde en kon er niet genoeg van krijgen naar zijn Geliefdste te kijken. Velen, die zich in de tempel bevonden, wensten Maria en Jozef geluk met zo een Zoon en vroegen hun om zorgvuldig met Hem om te gaan, omdat hij belooft, een grote profeet te worden. Voor dit alles loofde Jozef God.

Jezus, Maria en Jozef baden nu tezamen tot de goddelijke Vader. Daarna verlieten zij de tempel en begaven zich op terugreis naar Nazareth. Jozef lette met grote opmerkzaamheid op de Knaap, die in hun midden ging. Hij vreesde namelijk, dat Hij zich wederom van hen kon verwijderen. Jezus echter verzekerde hen, dat Hij ze nooit meer zal verlaten. Op deze reis genoten Maria en Jozef grotere wondertekenen dan ooit tevoren. Want nu kwamen de vogels in scharen aangevlogen en begeleidden hen bijna ononderbroken met jubelend gezang. De wildste dieren kwamen en maakten een buiging, de bomen bogen zich bij het voorbijgaan van de Jezusknaap. Het landschap leek te glanzen en alles was in een buitengewone blije stemming. Jozef nam vaak de harmonieën van de engelen waar. De moeder Gods zong met jubelend hart lof en dankliederen. In deze feestelijke stemming, dankte ook Jozef de goddelijke Vader voor al het verdragen leed, terwijl het hem nu zo’n overrijke troost bracht. Onder zo’n grote vreugde kwamen zij in hun geboorteplaats, zonder het te merken. Zij hadden noch moeheid noch zelfs een tekort ondervonden. Jozef herhaalde de woorden van koning David: “En wanneer het lijden ook het hart doorploegt, zo wordt mijn ziel steeds blij door uw troost!”(Psalm 93,19)

In Nazareth aangekomen, begroetten en gelukwensten hen de buren en allen, die het zoekraken van hun Zoon hadden meegemaakt.. Steeds weer bewonderden zij Jezus en prezen Hem over zijn goede eigenschappen en zijn waardevolle manieren. Deze vreugden maakten Jozef alweer bedroefd, want enige booswichten hadden zich over het zoekraken van de Knaap verheugd. Toen zij Hem nu zagen, toonden zij hun afgunst daarover; dit merkte Jozef heel precies op. Bij deze gelegenheid kon men weer zijn deugden bewonderen. Hij toonde zich naar deze jaloerse mensen niet alleen vriendelijk, maar vroeg voor hen aan de goddelijke Vader zelfs vergeving en verlichting, zodat zij hun boze gezindheid erkenden. God verhoorde ook zijn smeken, want in korte tijd kwamen zij naar Jozef, om hem geluk te wensen. Hij ontving hen vriendelijk, zonder een of andere uitlating over hun vroegere gezindheid te maken. Enkelen waren verbaasd over de vredelievendheid van de heilige; zij waren hem genegen en vroegen hem zelf, vaker in zijn werkplaats te mogen komen, om zijn beminnelijke Zoon te zien. De heilige antwoordde hen in zijn goedheid, dat zij toch mogen komen, want hij wenst iedereen de vreugde, die hij zelf in de aanwezigheid van Jezus ondervindt. Inderdaad kwamen zij vaker en ontvingen door Jezus van zijn hemelse Vader vele genaden, zonder dat zij hiervan bewust waren. Af en toe zeiden zij tot Jozef, hoe gelukkig hij is, om zo’n mooie, voorname gemalin te hebben en een zo beminnelijke Zoon, die het hart van eenieder, die Hem ziet, verrukt. Hierop zei Jozef heel gelukkig: “Ach, ik ben zo een geschenk helemaal niet waardig; nooit had ik dit zelf kunnen verdienen. Help mij, God voor zijn goedheid te danken. Moge ik mij toch door volledige overgave aan dienstbaarheid en wetsgetrouwheid Hem waardig tonen!” Deze mensen verwonderden zich over de deemoed van de heilige. Zij verwonderden zich, dat zij nooit een klacht uit zijn mond vernamen, noch over zijn armoede noch over de smaad, van de kant van zijn familie, die hem van zijn erfenis hadden beroofd. Er waren ook enigen, die hem wilden bewegen, deze goederen terug te vorderen, want hij kon ze gemakkelijk weer terugkrijgen. Jozef antwoordde hen, dat hij in zijn armoede tevreden is; het was hem voldoende, wat God hem heeft gegeven, namelijk zijn deugdzame gemalin en deze beminnelijke Zoon. Een andere keer antwoordde hij: “God is mijn erfdeel en dat is mij genoeg”. Velen werden door deze gezindheid gesticht. Anderen legde dit als lafheid en waanzin uit, omdat hij toch gemakkelijk kon leven, zonder zich te moeten aftobben. Jozef antwoordde hen gelaten, dt hij zich graag inspant en zich gelukkig acht, om Jezus en Maria op deze wijze in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.

JEZUS IN DE WERKPLAATS VAN DE HEILIGE JOZEF

december 6, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef; opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB

Toen de goddelijke Knaap zover was opgegroeid, dat Hij de heilige Jozef ten dienste kon zijn, ging Hij er zelf heen om hem, bij het werk te helpen en hem met zijn beminnelijke tegenwoordigheid te troosten. Jozef geloofde nooit, dat zich de Zoon van de Allerhoogste zozeer zou vernederen en een dergelijke arbeid zal verrichten. Toen nu Jezus hem zijn hulpbereidheid aanbood, schrok hij en zei dat hij dit nooit zal toelaten, tenzij wanneer de goddelijke Vader het zo had verordend. Jozef wendde zich tot Jezus en zei: “Waarom wilt U, de eeuwige wijsheid, U zo diep vernederen. Hoe kan ik, uw dienaar, hiermee instemmen, U te zien werken, U, die zo teer bent, U, die ononderbroken met uw goddelijke Vader over de meest gewichtige aangelegenheid, de verlossing van de mensen, aan het onderhandelen bent? O hoe kan ik U zo vernederd zien?” De Jezusknaap stelde hem gerust met de verwijzing, dat de hemelse Vader het zo wil. Hij is immers in de wereld gekomen, om te dienen, niet om bediend te worden. Hij moet de verachting voor de pronk zucht en de menselijke hoogmoed onderrichten!

Jozef gaf zich geheel over aan de verordeningen van de goddelijke Vader. Hij overwoog nu, hoe hij het geluk zal hebben, bij zijn arbeid in het gezelschap van de mensgeworden God te zijn. Tot Maria zei hij, dat het hem pijn doet dat zij in de tijd, dat Jezus zich bij hem bevindt, zijn kostbare aanwezigheid moet ontberen. Maria, aan de wil van God ten alle tijden overgegeven en vol van liefde, verzekerde hem, dat zij zich verheugt, hem nu bij zijn inspanningen zo getroost te zien. Jozef was gelukkig. Hij voerde zijn geliefde Jezus met zich mee en beleefde daardoor een vreugde, zoals het ieder zich kan voorstellen. Het leek hem bij zijn arbeid, alsof hij in het paradijs was, omdat immers naast hem de Zoon van God zelf stond, geheel erop bedacht, hem behulpzaam te zijn. De Jezusknaap reikte hem de ene keer het gereedschap, dan weer de planken aan. Ofschoon Jezus pas in de leeftijd van vijf tot zes jaar was, toonde Hij het verlangen, om als een grote, sterke persoon te handelen en spande zich in, om de planken op te tillen. Gezien dit feit werd de heilige zeer aangegrepen en was erop bedacht, Jezus voor inspanningen te bewaren. Doch de goddelijke Knaap was zo opmerkzaam, dat Hij hem in alles te snel af was in wat hij nodig had.

Jozef zag de Godheid, die in de Jezusknaap was verborgen en die zich vaak naar buiten toe wonderbaar toonde. Wanneer Jezus de heilige Jozef de dingen aanreikte, nam hij Hem soms aan de hand. Jozefs blik verzonk in de mooie, liefdevolle ogen van Jezus. Vaak werd hij daarbij door liefde zo gegrepen, dat hij bij de arbeid zich moest inhouden. Hij ging dan op een bank zitten. De goddelijke Knaap nam zijn hand en liefkoosde hem. Bij deze wonderlijke vermindering van krachten zei hij tot Jezus: “O mijn geliefde Jezus! O dierbare, geliefde Zoon! Vanwaar komt mij een zo hoge genade toe, U in mijn gezelschap te hebben? Ach, mijn ziel kan de volheid van de vreugde niet meer verdragen!” Jezus antwoordde hem, dat deze vreugde, een klein deel is van de onmetelijke vreugde, die hem in het huis van zijn hemelse Vader bereid is. Door deze woorden werd de heilige nog meer getroost en kreeg de hoop, eeuwig deze heerlijke vreugde te genieten, die de menselijke geest noch begrijpen noch bevatten kan.

De bewoners van deze Egyptische stad bemerkte spoedig, dat de knaap Jezus met zijn vader naar de werkplaats ging, om te werken en verwonderde zich, dat Hij al op deze jeugdige leeftijd daartoe bekwaam was. Zij bewonderden de bescheidenheid, schoonheid en vriendelijkheid van Jezus en zijn opmerkzaamheid, die zich daarin toonde, dat Hij Jozef bij alles te snel af was, in wat hij nodig had. Zij loofden de Jezusknaap en noemde zijn vader gelukkig. Anderen echter belasterden de heilige, dat hij het over zijn hart kan verkrijgen, zijn kleine Zoon in de werkplaats terug te houden en Hem boven zijn krachten te laten inspannen. Deze woorden deden de heilige pijn. Hij wilde niet antwoorden, dat hij daaraan niet schuldig iss; hij zweeg en offerde zijn pijn op aan God.

De Jezusknaap betoonde zich tot allen vriendelijk. Hij verwekte daarbij voor de goddelijke Vader al die akten, zoals het ons in zijn “Innenleben Jesu” wordt getoond. In de werkplaats bevonden zich ook kinderen, om zich met Hem te onderhouden. Jezus hield zich met deze kleinen bezig en onderrichtte hen in het ware geloof. Soms kwamen mensen, die Hem eten brachten. Hij nam deze spijzen met vriendelijke dank aan en deelde deze aan de armen uit. Andereen kwamen met werkopdrachten, om de gelegenheid te hebben, Jezus te zien en zich met Hem te onderhouden. Zo was Jozef steeds bezig en moest zich zeer inspannen. Jezus ondersteunde hem vlijtig en was hem heel gedienstig, zoals de liefde Hem ingaf. Hij droogde hem zelfs het zweet van zijn gezicht. De hulp, die Jezus de heilige Jozef verleende, diende hem tot grotere werkverlichting. Door het sterke inwerken van de goddelijke liefde werd Jozef vaak moe; maar de genade van zijn Jezus sterkte hem weer.

Jozef voerde zijn werk voortreffelijk uit, hij stelde allen tevreden. Zoals al gezegd, bedroeg het loon, wat hij voor zijn inspanning ontving, zoveel, als de mensen hem vrijwillig gaven. Daarvan behield hij voor zichzelf slechts het noodzakelijkste; het overige deelde hij aan de armen uit. Dit was Jezus zeer welgevallig. Hij bemoedigde Jozef om veel te werken, waardoor hij de armen tot hulp kon komen; voor dezen had hij een bijzondere liefde.

In deze stad waren vele voorname personen, die naar de werkplaats van Jozef kwamen met de bedoeling, hem over zijn Zoon te vragen. Zij zeiden: “De knaap heeft bovenal voorname gelaatstrekken en is zeer teer. Het is niet raadzaam, dat Hij in deze werkplaats werkt. Wij zullen Hem opvoeden en in de wetenschappen laten onderrichten; Hij zal het goed hebben bij ons. U bent arm, daarom zullen wij u ook rijkelijk aalmoezen geven. Vertrouw ons dus uw Kind toe. Wij nemen de taak op ons, Het in de wetenschappen en kunsten te laten opleiden”.

Bij deze woorden beefde de heilige en werd zeer angstig. Hij dankte voor hun goede wil en zei hun, het is zijn grote troost, Jezus bij zich te hebben; Hij is zijn schat, zijn gehele erve. Liever geeft hij zijn leven weg, dan van zijn geliefde Zoon te worden beroofd. Hierop antwoordde zij: “U heeft gelijk, wij mogen u niet lastigvallen”. Jozef werd wederom rustig en zei dan tot Jezus: “Mijn dierbare Zoon! Laat het nooit toe dat ik van U word beroofd. Wel verdiende ik het, omdat ik uw grote liefde tot mij niet beantwoord. Laat mij echter eerder sterven, dan U verliezen. Ik weet, dat U het bij deze mensen zeer goed zal hebben. U echter zoekt geen vreugde en gemak. U hebt de armoede lief; daarom hoop ik, dat U bij mij, uw arme dienaar zal blijven”. Jezus bemoedigde Jozef en verzekerde hem, dat Hij hem als een ware Zoon steeds in alles gehoorzaam zal zijn. Jozef weende over deze wonderbare vertroosting en dankte zijn Jezus ten innigste. Dan ging hij naar zijn gemalin en vertelde haar alles, wat zich had afgespeeld.

De goddelijke Knaap bleef ook vaak bij zijn moeder, zodat zij door zijn aanwezigheid wordt getroost. In zulke uren had Jozef een vurig verlangen naar Hem. Hij dacht nu aan zijn gemalin en zei bij zichzelf: “O welk een liefdesverlangen moet Maria ondergaan, wanneer Jezus zich bij mij ophoudt! Hoe smartelijk moet zij zijn afwezigheid ervaren, dat zij Jezus, haar ware Zoon, nog veel inniger liefheeft dan ik! Het is terecht, dat Hij zijn moeder troost en zich met haar onderhoudt”.

Soms gebeurde het, dat de heilige Jozef bij deze gedachte van zijn werk wegging, zonder het te bemerken, dan bevond hij zich opeens in de hut bij Jezus en Maria. Toen hij nu gewaarwerd, waar hij is, vroeg hij de heilige moeder en haar Zoon, hem te willen vergeven, want het verlangen heeft hem deze stappen laten maken, zonder dat hij het heeft bemerkt. In zulke gevallen heetten zij Jozef hartelijk welkom en nodigden hem uit, zich in gesprekken met hen te onderhouden. Jozef was daarbij van heiligste liefde in vervoering gebracht. Dan zei hij God dank, dat hij dit tot zijn welzijn had toegelaten. Hierop keerde hij naar zijn werk terug. Hij overdacht daarbij alles, wat hij bij deze gesprekken had gehoord, en zo bespeurde hij geen vermoeienis. De liefde liet hem zijn inspanningen niet waarnemen; integendeel, hij verheugde zich in de gedachte, dat hij hierin de wil van God vervult. Bovendien had hij het zalige bewustzijn, dat hij door zijn werk het levensonderhoud voor Jezus en Maria verdient en ook de armen kan ondersteunen, waardoor hij God en Maria veel vreugde bereidt. De heiligste moeder gaf Jozef vele bewijzen van liefde en dankbaarheid voor alle moeite, die hij op zich nam. Enerzijds verheugde hij zich daarover, anderzijds was hij diep beschaamd. Hij zei hen in zijn deemoed, dat hij haar welgevallen niet verdient; hij is verplicht, veel meer dan tot nu toe voor hen te doen. Jozef schreef zich nooit een verdienste toe. Hij schatte het als zijn grote geluk in, zich voor het levensonderhoud van Jezus en Maria te moeten inspannen. Wanneer hij vruchten of kruiden naar huis bracht, snelde het Jezuskind hem tegemoet en omarmde hem met zo’n hartelijkheid, dat Jozef zich verwonderde. Daarbij zei hij: “Mijn hemelse Vader zal uw liefde belonen”.

HET BEVEL TOT TERUGKEER NAAR NAZARETH

De heilige familie was in Egypte zeer tevreden en zo te zeggen door iedereen gewaardeerd en geliefd. Ofschoon Jozef in de eerste tijd vaak met Maria over de terugkeer naar Nazareth had gesproken en het bevel daartoe had afgewacht, dacht hij er nu niet meer aan en was zeer gelukkig in het land, waarheen God hem had gezonden, om het leven van zijn Zoon te redden. Toen opeens sprak ’s nachts de engel tot hem, dat hij naar zijn vaderland mag terugkeren, want Herodes, die het goddelijk Kind zocht te doden, is gestorven. Jozef werd wakker; heel gelukkig ging hij naar Maria en deelde haar mee, wat de engel hem had gezegd. De moeder Gods wist door hogere kennis reeds daarvan. Beiden aanbaden de heiligste wil van God. Hierna spraken zij erover met Jezus, die hen met veel beminnelijkheid en wijsheid over de goddelijke verordeningen onderrichtte. Jozef was enerzijds gelukkig in zijn vaderland te mogen terugkeren, anderzijds huiverde het hem, zijn gemalin en de Knaap wederom op deze verre, slechte weg te moeten voeren; want hij dacht aan het vele lijden, dat hen weer te wachten stond. Nadat Jezus echter hen over al deze toelatingen van de kant van de hemelse Vader had onderricht, verheugde hij zich en was bereid, dit bevel uit te voeren. Hij zei echter tot Jezus: “U echter, mijn dierbare Zoon, zal op deze reis veel moeten doormaken, en dit doet mij buitengewoon pijn!” De Jezusknaap troostte hem met de woorden van leven, dat Hij zich verheugt op het lijden, want Hij vervult daardoor de wil van de hemelse Vader.

Jozef stelde orde op zaken. Hij verkocht zijn gereedschap en gaf de armen rijkelijk aalmoezen. Zijn vrienden deelde hij het vertrek naar het vaderland mee. Vele weenden, want zij hielden van hem vanwege zijn goede eigenschappen. Zij hadden ook grote genegenheid tot zijn mooie, beminnenswaardige Zoon. Ook enige vrouwen, die Maria genegen waren, waren zeer bedroefd; zij waren immers door haar verlicht en in het ware geloof onderricht. Zij weenden bitter want zij verlangden ernaar, door haar in de liefde en erkenning van de ware God voort te gaan. Maria liet hun vele geestelijke herinneringen na en beloofde hun, hen steeds in gedachten te houden en God voor hen te bidden. Hetzelfde sprak Jozef met degenen, die hij had onderricht. Velen waren bedroefd over hun vertrek en met recht; want Jezus, Maria en Jozef hadden hun grote weldaden naar lichaam en ziel bewezen. In ziekten en verschillende noden lieten zij hun liefde en goedheid allen ten deel vallen, die tot hen kwamen. De weinige meubelen schonk Jozef aan de armsten van hun bekenden. De heilige familie bereidde zich op deze reis voor zonder enige bepakking, geheel op de goddelijke voorziening vertrouwend. Jozef behield zich slechts een beetje geld en ook was hij bereid om dat aan de een of andere arme te geven, die hij kon tegenkomen.

Jozef, die een buitengewoon ontvankelijk, medelijdend hart had, kon de tranen niet onderdrukken, toen hij het gejammer van zijn goede buren hoorde. Hij bedankte hen innigst voor alle liefde, die zij hem bewezen. Enigen vroegen Jozef, waarom hij hen zo plotseling wil verlaten. Hij antwoordde, dat hij de wil van God moet vervullen; die hen hierheen heeft gezonden, roept hen nu naar zijn vaderland terug. De Egyptenaren vroegen eenstemmig, dat Jozef toch bij hen moge blijven. Velen boden hem aan, dat zij hem in zijn nood te hulp willen komen. Dezen bedankten de heilige hartelijk en betuigden hun welgevallen over zijn gedienstigheid. Hier was ook iemand, die Jozef vroeg, hem zijn Zoon achter te laten. Hij voerde verscheidene voorwendsels aan en benadrukte, dat Jezus op zijn jeugdige leeftijd en zijn tere lichaamsbouw zich het gevaar kon voordoen, op deze verre reis, ziek te worden. Deze man viel Jozef hiermee lastig. De heilige glimlachte bij dit verzoek en zei hem duidelijk, dat hij nooit zonder zijn geliefde Zoon zal vertrekken, Hij is immers zijn gehele troost. En als Hij niet ziek was geworden, toen hij Hem, de Nieuwgeborene, naar Egypte bracht, des temeer hoopt hij, dat Hij nu zijn gezondheid niet zal schaden. Jozef zei hem nog, dat hij geheel op God vertrouwt, die hen op deze reis zal bijstaan en hen zal beschermen. Met zulke woorden stelde Jozef allen gerust en zij erkenden, dat hij met recht weigerde, zijn Zoon in Egypte achter te laten.

Maria en Jozef stelden de dag en het uur van het vertrek vast overeenkomstig de wil van God, die zij hierin erkende. Voordat zij weggingen aanbaden zij de goddelijke Vader en dankten Hem voor alles, wat Hij door hen in deze stad tot heil van de zielen heeft bewerkt. Dan smeekten zij Hem, dat Hij hen op deze verre, gevaarvolle reis bijstaat; zij vroegen Hem ook, dat Hij de mensen al het goede dat zij hun bewezen, moge belonen.

Zij vroegen voor het gehele land, dat zij tot de erkenning van de ware God moge geraken en beveelden Hem bijzonder degenen aan die in het geloof in Hem al waren onderricht.

OP REIS NAAR HET VADERLAND

Met de zegen van de goddelijke Vader vertrok de heilige familie in de vroege morgen. Van alle bekenden hadden zij al de vorige dg afscheid genomen. Maria en Jozef voerden de Jezusknaap aan de hand. Zes jaren waren zij in Egypte geweest, het zevende was reeds begonnen.

Met grote zorgvuldigheid en liefde leidde Jozef de Jezusknaap en Maria. Hij deed dit met vreugde en tevredenheid, die hij in zijn glanzende ogen, ja, in zijn hele wezen tot uitdrukking bracht. Ofschoon het vroeg in de morgen was, ontmoetten zij enige Egyptenaren, die de zeldzame schoonheid van de heiligste moeder en haar Zoon bewonderden. Jozef verheugde zich te horen, hoe Jezus en Maria werden geprezen. Hij dankte God van harte, dat Hij hen tot de beschermer van deze heiligste personen heeft uitverkozen.

Onderweg loofden zij eensgezind de hemelse Vader. Jozef wendde zijn ogen de ene keer op Maria, dan weer op Jezus. Hij paste zich aan hun lopen aan. De heilige wandelaars werden zelfs door de engelen bewonderd. Het was een mooie, heldere dag en het leek of al het geschapene jubelde en een feest op hun wijze vierde. Ja, het leek, alsof al het geschapene zich verheugde bij de aanblik van haar Schepper. De vogels begeleidden zingend en jubelend de heilige familie. Jozef sloeg alles met de grootste innerlijke vreugde gade.

De goddelijke Knaap stelde op deze reis al die akten die in het boek “Innenleben Jesu” zijn opgetekend. Maria verenigde zich met het innerlijk leven van haar Zoon en gaf Jozef vaak te verstaan, dat hij hen ook in zijn gezindheid begeleidt. De heilige deed alles met grote geestelijke innigheid en vreugde.

De heilige wandelaars waren al een tijd op weg. Jozef was heel bezorgd en wenste, dat Jezus en zijn moeder een weinig uitrustte. Zij legden zich te rusten neer. De Jezusknaap toonde sporen van vermoeidheid door de zware inspanning. Dat gaf Jozef veel kommer. Hij vroeg Hem: “Mijn geliefde Zoon, zeg aan uw goddelijke Vader, dat Hij al het leed en de vermoeidheid mij alleen laat voelen. Mij komt het toe, dit te verdragen, niet U en uw moeder, die onschuldig en heilig zijn”. Jezus antwoordde hem beminnelijk, Hij is van de hemel gekomen, om te lijden en zo overeenkomstig de wil van de Vader het heil van het menselijk geslacht te bewerken. Dit zei Hij met zoveel beminnelijkheid, dat zowel in Jozef als ook in Maria het verlangen naar lijden op een zodanige wijze werd opgewekt, dat hen alles, dat zij tot nu toe leden, als zeer gering voorkwam. Nadat zij een weinig hadden uitgerust, reisden zij weer verder. Wanneer de goddelijke Knaap bemerkte, dat Jozef moe was, begon Hij over de heerlijkheden van zijn hemelse Vader te vertellen. Daarover ondervonden Jozef en Maria een zo grote vreugde, dat zij geen vermoeidheid meer bespeurden, maar de weg, geheel in God verzonken, voortzetten.

Jozef wist nu niet meer de weg, die naar Nazareth voerde. Hij vroeg echter niemand, noch maakte hij zich bezorgd in de vaste overtuiging, dat Hij met Jezus van de juiste weg niet zal afdwalen. Daadwerkelijk voerde de goddelijke Knaap hen op het juiste pad. Na een tijdje rustten zij weer. Jezus liet hen de schoonheid van het landschap en de onmetelijkheid van de hemel bewonderen, terwijl Hij hun zei: “Ziet de ordening van alle dingen en de wijsheid, waarmee mijn hemelse Vader ze heeft geschapen”. En Hij begon over de goddelijke wijsheid te spreken met een beminnelijkheid en welsprekendheid, dat zowel Jozef als ook Maria in verrukking kwamen. Intussen bad de Jezusknaap tot zijn Vader en smeekte om het heil van de mensen. Hierop zetten zij de reis voort, vervuld van jubel en vreugde. Deze dag brachten de heilige wandelaars door, zonder een andere spijs te gebruiken dan de bovennatuurlijke troost en de tegenwoordigheid van hun allerliefste Jezus, die heen verzadigde. Jozef was echter zeer bezorgd vanwege de tere Knaap, die honger had. Doch Deze boezemde hem moed in en zei: “”Mijn dierbare Jozef, maak u niet bedroefd; wij zullen ons deze avond gezamenlijk in een herberg versterken. Wees niet treurig vanwege mijn lijden, want Ik moet vroeg daarmee beginnen en in de loop van de tijd nog veel meer dulden. Bedroef u niet vanwege deze geringe smart, die Ik nu moet doormaken, maar dank met Mij de goddelijke Vader, die Mij de gelegenheid geeft, een weinig te lijden, daardoor kan Ik hem de liefde tonen, die Ik tot Hem en tot de mensen heb”.

Omdat het al tegen de avond liep, begonnen onze pelgrims naar een plek om te zien, waar zij de nacht konden doorbrengen en een weinig uitrusten. Jozef verlangde al daarnaar gezien het feit van de vermoeidheid van de goddelijke Knaap en zijn heiligste moeder. Daarom versnelden zij hun stappen, om vroegtijdig aan te komen. Jozef vreesde echter, dat Jezus en Maria deze snelheid niet zouden verdragen. Het was echter noodzakelijk, zodat de nacht niet zou aanbreken, alvorens zij de herberg bereikten. Jozef had zelfs te midden van alle vertroostingen ook dat hij zich steeds benard voelde, omdat hij moest toezien, hoe zijn geliefde gemalin en de tere Knaap leden. Zij kwamen nog op de juiste tijd in de herberg aan. Nu sterkten zij zich met brood en water. Dan trokken zij zich in een ruimte terug. De herbergier bewonderde in stilte de schoonheid en bescheidenheid van Maria en haar Kind. Deze nacht brachten Jezus, Maria en Jozef grotendeels in lofgebeden en in de beschouwing van de goddelijke geheimenissen door; de overige tijd sliepen zij.

’s Ochtends aanbaden zij gezamenlijk de hemelse Vader, dan begaven zij zich tijdig op weg. Op deze dagen werden zij door velen bekeken. Ieder keek verwonderd en hartelijk naar de mooie, beminnelijke Knaap. Jozef zag dit alles en verheugde zich. Steeds weer dankte hij God voor zijn verheven uitverkiezing.

Soms, wanneer zij moe waren, nam Jezus zijn moeder en Jozef aan de hand en liep te midden van hen. Het kwam hen dan voor, als werden zij gedragen; zij bespeurden geen moeheid. Jozef zei tot zijn geliefde Jezus gewend: “Mijn Zoon, U maakt, dat ik in de plaats van moeheid troost ondervind. Doch wie neemt van U de pijnen weg, die U op deze wandeling bespeurt? U moet doch nog veel meer lijden op deze tere leeftijd!” De Jezusknaap antwoordde hem hartelijk: “De liefde maakt het zo, dat ik geen moeheid voel. De liefde maakt elke bitterheid zoet; zij laat mij alles met vreugde verdragen. Door de liefde loop Ik met gemak”. Toen Jozef van de heerlijkheid van de goddelijke liefde hoorde spreken, werd zijn hart zo aangegrepen, dat zij even moesten stoppen. Daarna zetten zij met des te grotere edelmoedigheid hun reis voort.

Na langere tijd hielden de terugkerenden rust, want zij behoefden nu een versterking. Daar echter in deze omgeving geen voedsel te vinden was, kwamen de vogels en brachten vruchten in hun snavel, die zij in de schoot van de Jezusknaap lieten vallen. Maria en Jozef aten het. Zij dankten de goddelijke Vader, dat Hij ze door middel van het redeloze geschapene zo wonderbaar had verzorgd. Dan sprak de Jezusknaap tot hen over de goedheid van de hemelse Vader. Hij drukte daarmee steeds meer het vertrouwen uit op de goddelijke voorzienigheid in het hart van de heilige Jozef. Een andere keer, wanneer zij rustten, kwamen duiven met olijftakken en legden die in hun schoot. Deze diertjes gaven hun vreugde te kennen, terwijl zij met hun vleugels sloegen en in een kring fladderden. Maria en Jozef zagen, hoe de duiven de mensgeworden God als het ware een feest bereidde. Ja, op deze reis kwamen zelfs de wilde dieren, om hun Schepper de huldiging te brengen. Daarover was Jozef zeer verbaasd.

De heilige wandelaars zetten hun weg voort. Het kwam vaak voor, dat zij op het vrije veld overnachtten, omdat in deze woeste, verlaten gebieden geen schuilplaats was. Oh, hoe bedroefde dit Jozef vanwege het lijden van Jezus en zijn heilige moeder. Hij spande zich in, zijn mantel zo te spannen, dat allen daaronder plaatsvonden. Dit deed Jozef met zoveel vaardigheid, dat het hun werkelijk voorkwam, als ware zij in een kleine tent. Daaronder brachten zij de nacht geheel tevreden door. Jozef was echter bang, om Maria en haar Zoon in zo’n armoede te zien. Het kwam ook voor, dat zij honger en dorst hadden en de nood tot het uiterste steeg, wanneer God zijn dienaar wilde beproeven. Dan wendde Jozef zich in vurig smeken en onder tranen tot God, dat Hij niet op de onwaardigheid van zijn dienaar wil zien, maar op zijn eniggeboren Zoon en de heilige moeder. En tot Jezus zei hij: “Mijn Zoon! Hoe kan ik uw nood te hulp komen! Ach, ik ben onmachtig, omdat ik U niet kan helpen. Vraag U aan uw goddelijke Vader om voedsel voor U en uw moeder. Ik wil graag honger lijden”. Na zo’n strenge beproeving verzorgde de goddelijke Vader de heilige familie rijkelijk met voedsel. Dit gebeurde ook soms door de engel. Dan werd Jozef buitengewoon getroost en hij vroeg zijn gemalin, voor dit geschenk een danklied te zingen. Maria zong om God te prijzen voor zijn goedheid en tot vreugde van Jezus en Jozef.

Op deze reis zag Jozef de goddelijke Knaap vaak zeer bedroefd, wanneer Hij met zijn hemelse Vader sprak. Toch waagde hij het niet, Hem naar de oorzaak te vragen. Jozef zocht dan te weten te komen, of Hij pijn heeft; maar Jezus gaf hem niets te kennen. Dit was voor Jozef iets vreselijks. Hij zei bij zichzelf: “Mijn dierbare Jezus, wat kwelt U? U onschuldige Zoon, U, de Eniggeborene van de eeuwige Vader, U onze gehele vreugde bent bedroefd. Hoe kan mijn hart dit verdragen? Ach, waar heb ik gefaald, waardoor heb ik U mishaagd? Hoe langer hem de Knaap geen antwoord gaf, des temeer beangstigde het Jozef. Hij ging geheel treurig zijn weg daarheen en wendde zijn blik naar de heiligste moeder. Ook zij zag er bedroefd uit. Zij had zich in smart en gebed met haar goddelijke Zoon verenigd. Maria liet haar gemaal verstaan, dat de Jezusknaap met zijn Vader tweespraak hield en zich bedroeft over de beledigingen, die de mensen Hem aandoen. Nu werd Jozef enigermate gerustgesteld. Ook hij dacht na, hoe God door de vele zonden in de wereld voortdurend wordt beledigd; hij werd bedroefd en vergoot bittere tranen. Jozef werd pas geheel rustig, wanneer hij Jezus tevredengesteld zag. De Jezusknaap troostte hem dan met de woorden: “Mijn dierbaarstee vader! Bedroef u niet overmatig, wanneer u Mij treurig ziet! Dit mag u niet schokken, want u weet immers dat Ik op de wereld gekomen ben, om het mensengeslacht te verlossen. Dit werk is van oneindige betekenis, om die reden moet ik daarover ononderbroken met mijn goddelijke Vader onderhandelen. Ik weet, hoezeer de Vader de wereld liefheeft. Ik zie echter de vergoeding, die Hij nu en in de toekomst van de ondankbare wereld ontvangt. Daarom kan Ik er niet omheen, de gehele bitterheid te proeven. Wanneer u Mij bedroefd ziet, wees niet angstig, dat dit door u komt, want u strekt Mij altijd tot troost. Op deze woorden wierp Jozef zich ter aarde en onder tranen zei hij tot Jezus: “Heb medelijden met uw dienaar en vergeef mij! Want zo groot is mijn smart, wanneer ik U bedroefd zie, dat ik meen, dat ik moet sterven. Ik kan deze smart niet onderdrukken; want daar U geheel mijn troost en geheel mijn vreugde zijt, kan ik geen rust vinden, zolang U zozeer bedroefd bent”. Jozef betuigde zijn grote liefde en hij vroeg Hem, te bewerken, dat alle bitterheid op zijn hart overgaat; hij is zeer tevreden, alleen dit leed te moeten verdragen. Jozef hield veel meer van Jezus dan van zichzelf; hij schonk Hem zijn gehele liefde.

OP DE WEG NAAR JERUSALEM

Zoals wij al vaak hebben gezien, wordt de heilige familie op bijzondere wijze door de goddelijke voorzienigheid geleid. Toch behaagde het de Almachtige, op deze reis zijn getrouwe dienaar Jozef en ook Maria steeds weer te beproeven. Hij wilde hen zo met veel onvergankelijke verdiensten verrijken, daar zij alle wederwaardigheden met volkomen overgave in zijn wil verdroegen. Hoe vaak moesten zij op deze lange wandeling honger en dorst lijden! Hoe vaak werden zij door de regen doornat en konden hun kleding niet drogen! Hoe vaak waren zij genoodzaakt de nacht onder de vrije hemel door te brengen! Hoe vaak, wanneer zij in een plaats kwamen, werd hen daar een onderkomen geweigerd; ja, zij kregen vaak niet eenmaal drinkwater, noch een stuk brood! Zij moesten meerdere malen buitenshuis verblijven, omdat niemand hen opnam. Al deze dingen aren evenzovele pijnen voor het hart van onze Jozef. Hij wist immer, wie de personen waren, die hij met zich voerde, en omdat zij zoveel moesten doormaken, bereidde hem dit een onbeschrijfelijke pijn. Hij beklaagde zich echter nooit over de toelatingen van God; nooit morde hij over degenen, die hem een stuk brood weigerden of hen minachtend afscheepten. Meestal wendde hij zich bij zulke gelegenheden tot Jezus met de woorden, wat een pijn bereidt het mij, U door uw schepselen zo behandeld te zien! Heb echter medelijden met hen, want zij kennen U niet. Als zij U kenden, zouden zij zeker niet weigeren, U een onderkomen en een weinig voedsel te geven”.

Wanneer zij door verlaten landstreken kwamen, zocht Jozef overal naar een mogelijkheid om te overnachten; hij vond er meestal geen, wat hem zeer bedroefde. Geheel treurig smeekte hij: “Ach, mijn God, al van mijn kindheid af heeft U mij beloofd, dat U mij op al mijn wegen zou beschermen. Nu, zie mijn nood! Niet zozeer voor mij, maar voor uw Eniggeborene en zijn moeder vraag ik U. Zij zijn zo teer en zo gevoelig; hoe groot zal daarom Uw pijn zijn! Ik smeek U, help, dat zij al dit lijden niet al te zeer ondergaan. Laat mij echter alles verdragen?” God sprak tot het hart van zijn getrouwe dienaar; Hij gaf hem moed en kracht.

Toen de heilige familie door de woestijn wandelde, kwamen zo nu en dan wilde dieren, die zich gewillig aan de voeten van de goddelijke Knaap legden. Het was wonderbaar, dat deze niet eerder weggingen, tot Jezus ze liet gaan. Bij het weggaan bogen zij zich ook voor de moeder Gods en de heilige Jozef. Geheel verbaasd keek de heilige naar deze dieren. Dan zei hij tot Jezus: “Hoe komt het, mijn Zoon, dat deze wilde dieren U huldigen en U als hun Schepper erkennen? En de met rede begiftigde schepselen erkennen U niet, noch bekommeren zij zich om U; ja, zij weigeren U zelfs een onderdak of iedere versterking. Ach, welk een groot onderscheid kan men bij het geschapene zien! Nu, omdat U klein bent, erkennen de wilde dieren U, de mensen echter niet. Wie weet, hoe men met U zal omgaan, wanneer U groot bent!” Nu zuchtte de goddelijke Knaap terwijl Hij naar de hemel keek en zei: “Men zal Mij zo behandelen, zoals over Mij geschreven staat. Alle voorspellingen over Mij zullen worden vervuld”. Jozef verstond de draagwijdte van deze woorden niet. De gedachte, dat zijn Jezus in de loop van de tijd dit en ander leed moet verdragen, bracht hem in een voortdurende pijn, die zoals een zwaard zijn liefhebbende hart verwondde.

Wanneer de heilige wandelaars rustten bleef de Jezusknaap vaak voor hen staan en sprak over de volkomenheden van zijn hemelse Vader; want de heilige moeder, zoals ook Jozef beleefden daaraan de grootste vreugde. Daarbij werkte de macht van de goddelijke liefde zo sterk op Jozef in, dat hij, om zo te zeggen buiten zichzelf kwam. Bij deze wonderbare inwerkingen was Jezus voor hem een steun, wanneer Hij zijn handen om de hals van de heilige legde. Hij zei tot zijn moeder, hoe onze Jozef uit liefde naar God smacht!” Hij was hen zeer welgevallig. Jozef verbleef een tijdlang in de armen van zijn Jezus en genoot daarbij deze hemelse vreugde. Tenslotte riep de goddelijke Knaap de heilige aan en zei hem, dat het de wil van zijn Vader is, dat zij de reis voortzetten. Nu kwam de gelukkige Jozef weer tot zichzelf en ging met hen verder. Hij nam Jezus aan de hand en kreeg daardoor kracht en sterkte.

Na lang vermoeiend wandelen, naderden zij hun vaderland. In alle plaatsen, waar Jezus doortrok, liet Hij zijn zegen na; Jozef was zeer getroost, toen zij het doel van hun verre reis in zicht kregen en het lijden van zijn liefsten nu spoedig ten einde zou lopen; hij maakte daarover zijn genoegdoening bekend. Spoedig echter sloeg zijn vreugde in bitterheid om; want toen zij in de nabijheid van Jerusalem kwamen, hoorde hij zeggen, dat koning Archelaus regeert; deze is een verschrikkelijk mens. Dat bevreesde Jozef zeer, dat hij zoals Herodes Jezus kon vervolgen. De heilige wilde zijn angst voor Jezus en Maria verbergen; hij was echter zeer bedrukt. De heiligste moeder wist alles. Zij aarzelde niet, haar angstige gemaal te bemoedigen en gaf hem de verzekering, dat men zijn Zoon niets zal aandoen. Zij vroeg ook Jezus, Jozef te troosten. Beiden spraken hem moed in en zeiden hem, alleen dat zal geschieden, wat de goddelijke Vader toelaat. Daarop verdween iedere angst uit het hart van jozef en hij zette onbekommerd zijn weg verder voort.

Nu beraadde zij, wat zij voor hun thuisreis naar Nazareth nog moeten ondernemen. Ofschoon Jozef als hoofd van de heilige familie alles leidde, nam hij steeds in acht de raad van Jezus en Maria, zodat in alles de goddelijke wil wordt vervuld. Zij besloten nu, de tempel in Jerusalem te bezoeken, om de hemelse Vader voor alle weldaden op deze reis te danken en Hem te vragen, dat Hij hen gezond en wel in hun geboorteplaats laat komen. Maria en Jozef hadden een groot verlangen, ook naar de grot in Bethlehem te gaan, om ieder plekje te vereren, waar Jezus, haar goddelijke Zoon, werd geboren. Zij hadden toch aan de geboorteplaats van Jezus een heel bijzonder aandenken.

Nadat zij alles hadden beraden, naderden zij met vreugde de toren van Jerusalem. Jozef zei: “Wie weet, of de mensen en de tempelpriesters ons nog zullen kennen? Wie weet, mijn Jezus, hoe zij ons zullen behandelen en U zullen beschouwen? Het doet mij genoegen, wanneer zij tot U en uw heiligste moeder goed zijn, om mijzelf maak ik mij geen zorg”.

De goddelijke Knaap glimlachte bij deze woorden en zei tot Jozef, dat hij zich geen zorgen moet maken; alles zal zo gebeuren, zoals het de goddelijke Vader welgevallig is. Zijn opmerkzaamheid en zijn vrome wens verheugt hen echter zeer. Jezus zei verder tot Jozef: “Mijn dierbare vader, geloof, dat u overrijk wordt beloond niet slechts voor dat, wat u uit liefde voor Mij doet, maar ook voor al uw willen; want mijn hemelse Vader beloont ook de goede wil”. Jozef weende door deze troostvolle woorden en zich tot Jezus wendend, sprak hij: “Mijn geliefde Zoon! Welk een grotere beloning kan ik wensen, omdat ik toch U bij mij heb? Wanneer de goddelijke Vader mij geen ander loon voor mijn geringe inspanning geeft, dan dat Hij mij tot uw behoeder en voedstervader heeft uitverkozen, zo is dit een onvergelijkelijk loon. Kon ik in dit leven nog meer begeren dan met U omgang te hebben? Hoe kon ik een hoger geluk verwachten, dan in uw gezelschap te leven?

JOZEF WORDT VERVOLGD- MEN WIL HEM MARIA AFNEMEN

november 29, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef; opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB.

Jozef beleefde weliswaar vele vreugden met Jezus en Maria, maar hij had in deze tijd ook velerlei kwellingen te doorstaan. De duivel haatte hem dodelijk. Met alle middelen probeerde hij, het geduld van de heilige neer te halen en de vrede van zijn hart te verstoren. Daarom hitste hij vele mensen tegen hem op. Daadwerkelijk haatten zij Jozef vanwege zijn vroomheid. Zij kwamen overeen, hem te mishandelen en uit hun land te verjagen. Dit plan kwam van de duivel, want hij vreesde de bekering van velen door het voorbeeld en de woorden van de heilige. Op een dag gingen zij opzettelijk een bepaalde weg, om een ontmoeting met Jozef te bewerkstelligen. Toen zij hem naderbij kwamen, beschimpten zij hem en zeiden: “Waarom ben jij naar Egypte gekomen, wat wil je in ons land? Je bent zeker een slecht mens en vanwege misdrijven uit jouw vaderland verdreven? Je bent slechts hierheen gekomen, om kwaad te doen”. Jozef weerlegde hen: “Ik ben in deze stad gekomen, om de wil van God te vervullen, niet om iets slechts te doen. Mijn leven zal daarvan een heldere getuigenis geven”. Daarover werden deze roekelozen woedend en beschimpten Jozef; hij echtere antwoordde niet meer. Nu dreigden zij hem te slaan, als hij hun land niet verlaat, voordat hij nog weer een of andere misdaad had begaan. Zij zeiden, dat hij moest oppassen, want als zij hem weer ontmoetten, zouden zij hem een pak slaag geven. Als hij zich niet terugtrok, zullen zij in zijn woning komen en hem verdrijven. Maar voor nu lieten zij hem met rust.

Jozef was helemaal niet geschrokken; hij wist immers dat zij hem geen leed kunnen aandoen, als God het niet toelaat. Maar hij vreesde, dat zij in zijn woning komen en Maria doen schrikken. Hij vertrouwde zich aan God toe, dat Hij hem van deze vervolgingen zou bevrijden en zijn tegenstanders hem op geen enkele wijze schade kunnen berokkenen. Op de terugweg zei hij tot God: “Mijn God, U weet waarom ik hierheen ben gekomen en waarom ik hier verblijf. Daarom verdedig uw eniggeboren Zoon, zijn moeder en mij, uw dienaar. Ik wens niets anders dan uw heilige wil te vervullen. Als U echter wilt, dat wij bedroefd zijn en worden vervolgd, dan bied ik mij aan, alles alleen te dragen. Alle smaad en slagen wil ik op mij nemen, als slechts het Kind en zijn moeder in vrede worden gelaten. Laat het nooit toe, dat zij worden mishandeld, noch met woorden noch met daden. Verhoor dit smeken, het is oprecht”. God troostte zijn dienaar innerlijk met de verzekering, hem niet aan de woede van de gewetenlozen over te laten, maar hen steeds te beschermen en te verdedigen. Thuisgekomen, vond Jozef zijn gemalin met het Jezuskind op de armen. Het glimlachte naar Jozef en wilde meteen al in zijn armen. De heilige ontving Het tot grote troost van zijn ziel. Hij werd nu heel blij, hij verheugde zich immers in het vermaak met zijn mensgeworden God. Hij vertelde Hem van zijn kwelling en vroeg Hem, deze vervolgers verlichting en genaden te bemiddelen bij zijn goddelijke Vader. Zo vergold Jozef het boze met het goede. Hij deelde het voorgevallene ook zijn gemalin mee, die met een hoger weten reeds alles wist. Zij zei hem, dat hij niet hoeft te vrezen; God wil met deze angst zijn trouw beproeven en hem nog verdienstvoller maken. Deze bemoediging maakte Jozef sterk en offerbereid. Wanneer hij door de stad moest gaan om het noodwendige te bezorgen, was hij er steeds op bedacht, vervolgingen over zich te laten komen; want deze gewetenlozen riepen hem boze dingen na en hitsten de mensen tegen hem op. Opgehitst door de duivel, haatten zij hem, ofschoon ieder de onschuld en goedheid van Jozef kende. Geheel in zichzelf gekeerd ging Jozef door de straten en zei slechts het hoogstnoodzakelijke. Maar deze booswichten vervolgden hem opnieuw met scheldwoorden. Jozef kwam hen gelaten tegemoet, hij zal vertrekken, wanneer het God welgevallig is. Zij namen dit tot aanleiding, hem nog meer te mishandelen. Hij echter bewaarde de rust en zweeg. Jozef bad veel voor hen. Deze ruwe kerels kwamen nooit in zijn hut; zij probeerden het weliswaar vaak, maar werden steeds weer op de een of andere manier daarin verhinderd. Daar zij het onoverwinbare geduld van Jozef erkenden, kregen zij eindelijk er genoeg van, hem te belagen.

Toen echter de satan door deze verblinde natie werd aanbeden, probeerde hij, Jozef tot elke prijs uit het land te verdrijven. Hij hitste anderen op, de heilige zijn gade te ontroven. Dat was voor Jozef het ergste leed, dat hij tot dusver had moeten doorstaan. Het was al bekend, dat de gemalin van Jozef van een buitengewone schoonheid is. Dit gaf meerdere van deze schurken de aanleiding tot het voornemen, haar van hem te roven, omdat zij Jozef voor een beperkte mens hielden. Zij zeiden: “Deze is arm en heeft zich rustig te houden”. Van dit gewetenloze plan ervoer Jozef een vreeswekkende smart die zijn ziel trof; niet omdat hij vreesde dat zijn gemalin het een of ander onheil zou overkomen; had hij toch de zekerheid dat God haar beschermt en verdedigt. Maar Jozef dacht meteen, hoe hij zijn gemalin indertijd wilde verlaten, toen hij haar moederschap bemerkte en God nu tot straf deze grote kwelling over hem laat komen. Geheel verward ging hij meteen naar huis, waar hij Maria biddend vond, terwijl het Jezuskind sliep. De beangstigde Jozef wilde zijn gemalin in gebed niet storen, daarom hield hij zich afzijdig en bad eveneens. Hij weende bitter en ei tot God: “O Heer, U weet, waarom ik Maria toendertijd wilde verlaten. Ik wist echter niet, wat er in haar was gebeurd. Daarom vraag ik U, vergeef mij en laat het nooit toe, dat Maria van mij wordt afgenomen en ik haar kostbare gezelschap kwijtraak”. De moeder Gods doorschouwde dit alles en bad voor haar gemaal. Hierop wierp Jozef zich wenend aan haar voeten en deelde haar mee, wat hij had ervaren: “Ach, mijn gemalin, zuchtte hij, “ik vrees dat God deze kwelling wil toelaten, omdat ik toendertijd u wilde verlaten”. Maria had innig medelijden. Zij verzekerde hem, dat God dit nooit zal toelaten. Jozef verdeemoedigde zich nog meer. Hij vroeg haar wederom om vergeving vanwege de gedachte, die hem in die tijd had beheerst. Hij zei verder: “Ik weet, dat u mij van harte heeft vergeven. Geef mij de genade, dat ik van u nooit en te nimmer wordt beroofd. Wat kan ik zonder u doen? Ach, ik zou mijn dagen in wenen en bitterheid moeten beëindigen. Oh, hoe ongelukkig zal ik zijn!” Maria verzekerde hem opnieuw, dat alles in orde is; hij hoeft niet bevreesd te zijn. Door deze nadrukkelijke woorden werd Jozef rustig. Zijn gezicht klaarde op, veel meer nog zijn ziel, die ten smartelijkste was getroffen.

Intussen werd het goddelijk Kind wakker. Het keek meteen naar Jozef en wilde in zijn armen. De heilige nam Het en drukte Het met grote liefde tegen zich aan. Het Jezuskind vertederde hem. De gelukkige Jozef kwam van verrukking in vervoering, waar hij onder andere erkende, hoe God hem vele malen liet beproeven en steeds volmaakter wil maken. Een tijdlang genoot Jozef dit geluk, het Jezuskind in zijn armen houdend. Hierop dankte hij God en ook Maria voor haar troostende woorden en zij spraken samen de goddelijke lofgebeden uit.

Jozef werd van deze dreigende kwelling bevrijd, want het hele slechte voornemen van deze gewetenlozen werd tenietgedaan. God liet namelijk een zo groot ongeluk over hen komen, dat zij niet meer daaraan dachten, Jozef te kwellen. Nauwelijks kwam dit leed van Jozef ten einde, of weer ondervond hij iets anders; van een man, die hetzelfde werk uitoefende zoals Jozef, werden enige ijzeren gereedschappen en stukken hout gestolen. Tegelijk beschuldigde men Jozef van diefstal zodat men zei: “Deze was zeker niet in onze omgeving gekomen, als hij niet met schuld was beladen. Omdat hij arm is, heeft hij in zijn land gestolen, om te kunnen leven. Daarom zal men hem hebben verjaagd”. Deze laster fluisterde de duivel de mensen in, zodat Jozef wordt

mishandeld en uit Egypte verdreven. Een goedgezinde berichte Jozef hierover en gaf hem de raad zich in veiligheid te brengen, anders kon hij als een misdadiger gevangen worden genomen, omdat velen het voor zeker houden, dat hij die zaken heeft gestolen. Deze onverwachte boodschap ontstelde Jozef innerlijk ten zeerste. Hij zei tot deze man vrijmoedig, dat hij dit betreffende, onschuldig is en zich daarom niet behoeft terug te trekken; hij hoopt, dat God hem zal verdedigen en al zijn onschuld zal laten zien.

Jozef nam zijn toevlucht tot God, dat Hij hem uit deze kwelling bevrijdt en de lasteraar de ware stand van zaken laat erkennen. Hij werd echter door deze bestolen man opgepakt en op brutale wijze aan het verstand gebracht, waarheen hij de spullen heeft gebracht. Jozef antwoordde hem heel onbevangen en helder, dat hij van deze diefstal niets afweet. Ofschoon ook de omstanders zijn onschuld erkenden, waren er toch enige onder hen die hem beschimpten en hem met een straf bedreigden. Jozef zei tot zijn verdediging slechts dit ene, dat hij wel zeer arm is, zich echter daarbij gelukkig voelt en zich om vreemde zaken niet bekommert. Het voldoet hem het meest noodzakelijke te hebben. En wilde zij hem ook nog van dit weinige beroven, daarover maakt hij zich geen zorgen, want God zal hem in zijn nood helpen.

God schikte het echter zo, dat zij op deze woorden allen rustig werden en hem in vrede lieten. Jozef begaf zich meteen naar Maria en vertelde haar alles. Zij troostte hem met de verzekering, dat hij zich daardoor bij God zeer verdienstelijk heeft gemaakt. En zij dankte de goddelijke voorzienigheid voor de bevrijding uit deze zware kwelling. Spoedig werd ook de dief opgespoord. Op grond daarvan werden de mensen nog veel meer van de onschuld van Jozef overtuigd. De heilige maakte zijn belagers geen verwijten. Zij verontschuldigden zich ook niet, want zij hielden hem voor een minderwaardig mens. Ook door dit voorval werd de vijand verslagen. Hij woedde des temeer tegen de heilige, omdat ook de ergste vervolgingen zijn geduld niet konden verstoren, maar heem alles ten goede strekte. Toch, weldra hitste de duivel dan de een, dan de ander tegen hem op.

Wanneer Jozef zijn hut verliet, trof hij meestal de een of andere die hem bespotte of mishandelde. Zijn geduld gedurende het verblijf in Egypte was bewonderenswaardig; want hij werd voortdurend lastiggevallen. Hij koesterde tegen niemand enige wrok, noch beklaagde hij zich. Alles verdroeg hij met vergeving en edelmoedigheid. Meestal zei hij tot zijn belagers slechts dit ene: “Moge God het u vergeven”. Deze woorden bekrachtigde Jozef daadwerkelijk, want hij bad voor hen en wenste hun het ware goed, namelijk de ware God te erkennen. Hij vergoot vele tranen, om voor hen deze genade af te smeken.

Jozef werd vaak door grote vrees bevangen, hetgeen God toeliet, waarmee hij zich het vertrouwen in Hem kon bewijzen. Omdat hij zich onder een barbaars, van de ware God vervreemd volk bevond, was hij voortdurend in angst, dat Maria of het Jezuskind de een of andere smaad zou worden aangedaan. Deze gedachte kwelde hem zo te zeggen voortdurend. Hij zei bij zichzelf: “Deze willen mij kwaad aandoen. Om mij te pijnigen, konden zij mijn gemalin of haar Kind mishandelen en hen uit de hut jagen, wanneer zij alleen zijn”. Wanneer Jozef buitenshuis was, voelde hij steeds deze zorg in zijn hart. Ieder uur kwam hem zo lang voor en hij kon nauwelijks wachten, thuis te komen, om te zien, of zijn liefsten iets van een onrecht is overkomen. Ofschoon hij de zekerheid had, dat Maria onder de bijzondere bescherming van God stond, liet God het evenwel toe, dat Jozef dit angstgevoel steeds in zijn hart had.

De heilige Jozef verdroeg dit echter met grote overgave; hij maakte steeds de indruk van de hoogste tevredenheid. Hij zag ook degenen, die hem mishandelden met rustige blik aan en had zo’n houding, alsof hij nooit een krenking had ervaren. Daarover verbaasden zich ook de barbaren. Zij begrepen niet, hoe Jozef in alle wederwaardigheden zo’n wonderbaar geduld kon bewaren.

ARMOEDE EN NOOD BEGELEIDEN DE HEILIGE JOZEF IN EGYPTE

Jozef leefde ook hier in dit vreemde land in de uiterste armoede, zoals wij hebben gezien. Hij moest met zijn handen werken en met dat, wat Maria met haar huisvlijt verdiende, in het levensonderhoud voorzien. Vaak kwam het voor dat zijn opdrachtgevers hem het verschuldigde loon voor lange tijd onthielden. De heilige waagde het niet, het geld dringend te vorderen; eerder kwam het voor, met zijn gemalin honger te lijden. God liet ook zoiets toe, zodat Jozef zich in alle deugden kon oefenen. Als de nood het hoogst was, besloot hij het langst verschuldigde loon te vragen. Meestal werd hij minachtend afgewezen. In zulke gevallen keerde Jozef bedroefd, maar gelaten naar huis terug. Maria had groot medelijden met haar gemaal. Zij bemoedigde hem, op de goddelijke voorzienigheid te hopen. Beiden riepen dan tot God om hulp. Hij zond hun spijs door de engelen; maar vaak eerst dan, wanneer Jozef zijn onverstoorbare vertrouwen had bewezen. De Egyptenaren zagen deze rustige gemoedstoestand van de heilige en hoe hij alles geduldig verdroeg. Daarom waagden zij het hem uit te schelden en hem geen enkel respect te tonen; zij waren immers een afgodendienend volk.

Jozef wilde zijn gemalin met al het nodige verzorgen; hij hield immers zo veel van haar. Vaak zag hij, hoe vruchten te koop werden aangeboden, die zij graag at. O hoe graag had hij Maria daarmee een vreugde bezorgd! Hij was zeer treurig, dat hij geen geld had om deze te kopen. In het strenge jaargetijde leed Jezus vooral; hij beefde vaak van de koude. Maar het meeste leed hij eronder, dat ook Jezus en Maria zich niet konden verwarmen. Hij nam zijn mantel af en dekte daarmee het goddelijk Kind nog beter toe. In zijn hulpeloosheid wendde hij zich tot zijn gemalin met de woorden: “Dat ik lijden moet, is terecht, maar dat u en het Kind ook moeten lijden, doet mij ten diepste in het hart pijn”. Maria verlangde hem te troosten, doordat zij hem vergewiste, dat zowel zij als ook Jezus graag leden, omdat het de wil is van de hemelse Vader. Vaak was de heilige bedroefd en door de koude bevangen. Dan gaf hem de moeder Gods het Kind in de armen. Ofschoon het vroor en van koude beefde, verwarmde Het met zijn goddelijke liefdesgloed de arme Jozef. Er ontvlamde nu ook in de ziel van Jozef zo sterk de goddelijke liefde, dat deze warmte op zijn lichaam overging. Vaak hadden zij in het koude jaargetijde geen brandhout. Jozef leed daaronder des te meer, omdat bij hem de gedachte opkwam en bij zichzelf zei: “God heeft mij tot verzorger van zijn eniggeboren Zoon en diens moeder aangesteld. Mij komt het niet toe hen te voorzien in al het noodzakelijke, ik kom echter de vervulling van mijn plicht niet na en laat hen nood lijden”. Dan wendde hij zich in zijn radeloosheid tot God; “O mijn God! U ziet, in welke toestand ik mij bevind, ik kan mijn opdracht niet vervullen, als U mij niet helpt. Geef mij de mogelijkheid, dat ik mijn plicht kan nakomen. Wat kan ik doen zonder uw hulp? Ik zie mijn gemalin en uw Eniggeborene zoveel lijden en weet niet, hoe ik hun nood kan lenigen. Al degenen, die mij het arbeidsloon verschuldigd zijn, schelden mij uit. Wat kan ik dus doen, als U mij niet te hulp komt”. Zo legde Jozef Hem zijn kommer voor. God liet het niet na hem steeds weer te helpen.

Niet minder leed Jozef in de tijd, toen er een tropische hitte over het land lag. Hij spande zich zeer in tijdens zijn werkzaamheden, zweette en leed veel dorst. Als hij ook water kon krijgen, onthield hij zich vaak van deze verfrissing, om de heiligste moeder, het voorbeeld van iedere deugd, na te volgen. Zij gaf hem dan soms zelf te drinken, omdat zij inzag, dat Jozef een verfrissing nodig had. Hij nam deze versterking met hartelijke dank aan en zei daarbij: “Hoe goed is onze God, Hij laat u zelfs mijn behoefte erkennen en troost mij door u”. Jozef sloeg een dergelijk aanbod van zijn gemalin nooit af. Hij nam alles met grote vreugde en aandacht aan, elke keer als hem de gave uit de welwillende handen van Maria werd aangereikt. Daadwerkelijk bereidde hem dit een zo grote innerlijke vreugde en verzadiging, zodat het hem leek, alsof hij een verrukkelijke drank had genoten. Eens vroeg hij zijn gemalin naar de oorzaak van deze werking en zij antwoordde in haar lieftalligheid en wijsheid, dat God hem voor zijn ontzeggingen genade heeft doen toekomen. Ook was Jozef erop bedacht, Maria een verlichting te verschaffen, waar het hem maar mogelijk was. Zo beoefenden zij wederkerig de naastenliefde. Wanneer zij het voor noodzakelijk achtte, hielpen zij elkaar altijd wederzijds. Ofschoon Jozef naar zijn gemalin zeer aandachtig was, was zij hem toch voor in het attent zijn. Zij toonde zich naar Jozef zeer dankbaar en besteedde alle denkbare zorg aan hem. Als zij hem bij het inspannende werk afgetobd en vermoeid zag, spande zij zich in hem een krachtige, goed smakelijke maaltijd te bereiden waardoor hij zijn vakmanschap voor het nodige levensonderhoud kon uitoefenen. De heilige merkte de liefde van zijn gemalin op, en toonde zich haar daarvoor zeer dankbaar. Hij waardeerde haar steeds meer en toonde ook God zijn dank, die zij hem had gegeven.

DE VERHOUDING VAN JOZEF TOT HET OPGROEIENDE JEZUSKIND

Het goddelijk Kind ontwikkelde zich wonderbaar, zowel naar het lichaam als ook in de genade. Daarom kleedde Maria al vroegtijdig haar kind. Zijzelf vervaardigde het kleed met een liefde en opmerkzaamheid, zoals ieder het zich kan voorstellen. Het was onze Jozef zeer welgevallig. Al lange tijd verlangde hij zijn geliefde Jezus gekleed te zien; want het deed hem pijn Hem in de banden van de windsels te zien; hij vermoedde immers hoezeer Jezus daaronder moest lijden, omdat Hij al het volkomen gebruik van het verstand had. Wanneer Maria daarmee bezig was, het kleed te maken, ging Jozef er vaak naar toe, om verlangend te zien, of het al spoedig klaar zou zijn.

Jozef verheugde zich zeer, zijn gemalin met zoveel bekoorlijkheid en liefde aan deze arbeid te zien. Hij zei dan tot haar: “Maria, spoedig zullen wij onze Jezus bekleed zien; Hij zal voor ons staan en met ons gaan, O u zalige! U is het mooie lot beschoren, het kleed te maken, dat de Godmens zal bedekken!

Jozef had een verlangen, ook iets voor Jezus te doen. Maria erkende dit en zei tot hem: “U maakt voor Hem een stoeltje”. Vol vreugde ging Jozef er meteen een maken, waarop het Jezuskind kan zitten. Hij vervaardigde het met zorgvuldige nauwkeurigheid en onder tranen bij de heilige overwegingen, die hij daarbij maakte. Dan hielp hij Maria met verschillende voorbereidingen, wat het goddelijk Kind nu al behoefde.

Spoedig kwam de mooie dag waarop Maria en Jozef het Jezuskind met een gewaad bekleedde. Zij knielden daarbij uit eerbied neer. Het goddelijk Kind keek met liefdevolle ogen naar zijn moeder en Jozef, terwijl Hij gelijktijdig zijn majesteit liet zien. Beantwoordend aan zijn kinderleeftijd riep Hij stamelend Maria en Jozef bij naam. Dan boog Het zich heel gracieus als teken van dankbaarheid en bewees hun vele hartelijkheden; Het liefkoosde met zijn handjes hun gezicht. Jozef boog zich, om de voeten van zijn kleine Jezus te kussen, die al met sandalen waren aangedaan. In zijn overgrote vreugde kwam hij daarbij in vervoering. In deze verheven toestand van zijn geest begreep hij, waarom de eeuwige Wijsheid als klein kind stamelend en het lopen zoals de andere kinderen wilde leren. Terwijl Jozef dit alles moest erkennen, sprak het goddelijk Kind tot zijn heilige moeder. Het bracht haar de liefde en de dankbaarheid voor al het goede dat zij Hem bewees. Welk een vreugde ondervond Maria, toen zij de hartelijke woorden van haar allerliefst goddelijk Kind vernam, laat zich niet in woorden uitdrukken. Toen Jozef na deze bovenaardse schouw weer tot zichzelf was gekomen, aanbad hij het goddelijk Kind. Hij nam het voor korte tijd in zijn armen en ervoer zaligheid in dit geluk. Dan namen Maria en Jozef het Kind in hun midden. Terwijl zij het aan zijn handjes hielden, maakte Het zijn eerste stapjes. Hoe kan iemand beschrijven, welk een vreugde zij daarbij hadden! Jozef weende; zijn hart was te klein, om deze zaligheid te bevatten en in zijn gelaat lichtte de hemelse liefde op.

Nauwelijks was de kleine bekleed en Hij probeerde ook al neer te knielen, om zijn goddelijke Vader te aanbidden. Hij maakte al die akten van aanbidding, de overgave, de dankbaarheid, de boete en het smeken, hoe het in ons in het boek: ”Das Innenleben Jesu” wordt medegedeeld. Jozef was daarover zeer verwonderd. Hij bewaarde de herinnering aan al deze bekendmakingen van de mensgeworden God in het binnenste van zijn hart, om dan gedurende het werk daarover na te denken. De heilige verenigde zich met Jezus in zijn aanbiddingen en opofferingen. Zo leerde Maria het hem, want haar was alles geopenbaard.

Wanneer het Jezuskind zijn goddelijke Vader aanbad, hield hij de armen zijwaarts uitgestrekt en bood zich Hem aan, bereid, eens de kruisdood te ondergaan. Toen Jozef de kleine Jezus in deze houding zag, werd zijn hart door hevige smart getroffen; hij had een voorgevoel, wat komen zou en weende bitter. De heiligste moeder troostte hem, ofschoon de smart haar nog veel dieper trof; zij was immers medewetende van alles. Zij zei tot Jozef, hij moet zich daarover niet al te zeer bedroeven, want het Jezuskind zal vaker in deze houding bidden. Hij mag echter de gehoorzaamheid bewonderen, want zijn hemelse Vader heeft Hem dit zo bekend gemaakt. Jozef werd door Maria enigermate getroost. Hij vorste voor nu niet verder na over deze gebeurtenis, doch deelde hij Maria de bedroefdheid van zijn hart mee, zo vaak hij Jezus in deze houding zag. Nadat het goddelijk Kind zijn Vader alle akten van de huldiging en overgave had getoond, begaf Het zich in de armen van de heilige moeder. Jozef ging naar zijn werkplaats.

Tijdens het werk van de heilige, verwijlde hij met zijn gedachten bij Jezus en overpeinsde zijn wonderbare werken. Door liefde aangetrokken wilde hij naar Hem toegaan, om Hem met welgevallen te bekijken. Jozef onderdrukte echter dit verlangen, want hij was bevreesd om het Jezuskind overlast te bezorgen. Wanneer het Jezuskind zijn geliefde Jozef blij wilde maken, nodigde Het hem met innerlijke stem uit. Dan kon Jozef dit niet meer weerstaan en snelde naar Hem toe. Het Jezuskind kwam hem al tegemoet. Toen dit de eerste keer gebeurde, ging Het geleid door zijn liefste moeder en riep: “Vader”. Het liefkoosde hem met zijn handjes en begaf zich in zijn armen. Jozef was tot tranen geroerd, toen Jezus hem voor de eerste keer ‘vader’ noemde; hij hield zich voor niet waardig. Maria echter verheugde zich over de eer, die Jozef nu ten deel was gevallen. Zij dankten de goddelijke Vader voor de grote genade, dat Jozef op aarde zijn plaats mocht vertegenwoordigen. ZO vaak het Jezuskind hem ‘vader’ noemde, voelde hij zijn hart met verrukking naar Hem toegetrokken en steeds meer van innerlijke liefde ontvlamd. Ook Jezus, ofschoon Hij de Zoon van God was, versmaadde het niet ‘Zoon van Jozef’ te worden genoemd.

Wanneer het goddelijk Kind zijn geliefde Jozef ‘vader’ noemde, bespeurde hij verschillende werkingen in zijn ziel: enerzijds het gevoel van dankbaarheid, anderzijds dat van onwaardigheid. Vaak sprak Jozef met zijn gemalin over het grote eerbetoon, dat het Jezuskind hem daardoor bewees. En hij verzekerde haar: “Mijn gemalin, tot welke staat heeft God mij verheven! Hoe heerlijk zijn de genaden en gunstbetuigingen! Ik ben overtuigd , dat Jezus mij alles vanwege uw verdiensten laat toekomen, want ik ben dit niet waardig.

U echter, die in zijn Aangezicht de grote genade heeft gevonden, de ware moeder van de Messias te zijn, bent de oorzaak van mijn geluk. Door uw bemiddeling is mij alles ten deel gevallen. Daarom spreekt u voor mij bij uw Zoon; dank de Allerhoogste en vraag voor mij nieuwe genaden, vooral deze, dat ik de oneindige liefde van God met dankbaarheid beantwoord. Wat kan ik evenwel voor u, mijn gemalin, doen? Ik ben toch in alles zo ontoereikend!” Maria antwoordde met veel liefelijkheid en maakte hem opmerkzaam, om in alles de goedheid en vrijgevigheid van God te willen erkennen. Hierop zong Maria God, de gever van al het goede, nieuwe lofliederen. Dan zong zij tezamen met Jozef, waarbij hun de hoogste vreugde ten deel viel.

Jozef waagde het echter niet, Jezus met de naam “Zoon” te noemen, ofschoon hij zich daartoe van vaderlijke liefde bewogen voelde. Hij stelde aan Maria de vraag, of hij Jezus zo mocht noemen. Dit betreffende vernam Maria van Jezus het volgende: “Daar Hij zich heeft gewaardigd, Jozef met de vadernaam te roepen en hem als plaatsvervangende vader op aarde te zetten, staat Hij hem ook de genade toe, dat Hij “Zoon” heet; want de hemelse Vader wil, dat Jezus aan zijn pleegvader onderworpen is, als ware zijn vader. Maria deelde dit alles Jozef mee. Hij werd daarbij tot tranen geroerd en dankte God in vereniging met haar. Jozef zei dan bij zichzelf: “Waarlijk, ik ben gelukkig, de mensgeworden God, de Zoon van de eeuwige Vader, “Zoon” te mogen noemen”. Hij riep nu uit: “O Jezus, mijn Zoon, O Zoon, mijn Jezus! “Intussen kwam hij in vervoering en ontving de openbaring van het geheim, waarom hij Jezus “Zoon” moet noemen en Jezus hem vader wil noemen. Jozef vertelde alles aan zijn heilige gemalin. Zij aanhoorde hem met opmerkzaamheid, ofschoon God haar al deze geheimenissen liet erkennen. Jozef had de behoefte, alles wat er in zijn ziel gebeurde, Maria mee te delen, want hij erkende haar wijsheid en waardigheid. Bovendien had hij allang ervaren, dat Maria door haar woorden hem zo goed troostte. Zij gaf hem ook steeds de verzekering, dat God hem liefheeft. Jozef wilde haar zijn innerlijke geheimen ook daarom openbaren, waarmee zij hem helpt, God te loven en te danken, omdat hij zich hiertoe ontoereikend achtte. Jozef koesterde in zijn innerlijk steeds een buitengewone hoge verering tot Maria, als de moeder van de eniggeboren Zoon van God. Hij hield zich voor onwaardig, naar haar te kijken. In het gesprek met haar voelde hij zijn onwaardigheid. Hij liet evenwel naar Maria toe van deze gevoelens niets merken, want hij wist, dat haar wat voor eerbetuigingen ook, haar onaangenaam waren; zij wilde slechts een deemoedige dienares zijn.

JOZEFS GROTE LIEFDE TOT JEZUS – ZIJN VERLANGEN NAAR HET HEIL VAN ALLE MENSEN

Het goddelijk Kind groeide op. Ook Jozef nam in de liefde tot Jezus toe op een manier, dat zijn hart zich vaak als het ware verteerde. Steeds en steeds weer wilde hij dit allerliefste Kind bekijken. Het leek Hem steeds mooier en gracieuzer toe; vaak sloeg hij Het gade en geraakte daarbij geheel in vervoering.

Het Jezuskind was Jozef zeer welgevallig. Het schonk hem vele bewijzen van zijn liefde, ofschoon Het daarbij terughoudend was, omdat Jozef deze overvloed van vreugden, niet bij machte was in zich op te nemen. Vele malen riep hij slechts uit: “Mijn dierbare Jezus, mijn geliefde Zoon!” Deze laatste woorden gebruikte hij zelden, omdat zijn gemoed niet in staat was, de heftigheid van de liefde, die zich daarbij ontvouwde, meester te zijn. Zo groot als zijn liefde was, zo groot was ook zijn pijn daarover, dat Jezus, de Zoon van God, door zo velen niet werd erkend. Deze gedachte was aanleiding voor hem, over de blindheid van zovele afgodendienende zielen hele nachten hierover te wenen. Hij zei bij zichzelf: “O mijn mensgeworden God! Is het mogelijk, dat, hoewel U temidden van ongelovigen verblijft, deze zich niet tot U bekeren? Ach, heb medelijden en verlicht hen met uw sterkste licht! Bewerk, dat zij U erkennen en liefhebben!” De heilige Jozef wenste, dat alle Egyptenaren, zodra zij Jezus zien, door zijn liefde mogen worden bewogen. Daarom zei hij vaak tot zijn gemalin: “Ik kan nauwelijks de tijd afwachten, dat onze Jezus zich aan de Egyptenaren laat zien. Het is onmogelijk, dat de harten van dit volk, ofschoon het afgodendienstig is, door zijn liefde niet worden getroffen. Dan zou ik tenminste de troost hebben, dat onze Jezus wordt liefgehad, ofschoon men Hem niet erkent. O hoe zal de liefde allen boeien, wanneer zij Jezus door de straten zien gaan, zo bekoorlijk, zo prachtig, zo mooi! Ik zal Hem aan de hand nemen en velen zullen mij om mijn grote geluk benijden!” Hoe verheugde zich Maria, te vernemen, dat Jozef slechts de ene wens had, dat Jezus wordt erkend en geliefd. En zij zei hem hierop als troost: “De tijd zal komen, dat velen Jezus erkennen. Men zal Hem navolgen en Hem liefhebben; velen echter zullen Hem ook vervolgen, want de blinden zullen het Licht haten. U weet immers de voorspelling van de profeet Simeon! Hij zei ons toch dat Jezus tot val en tot opstanding van velen zal zijn. Wij moeten met zekerheid geloven, dat dit zal geschieden”.

Op deze woorden werd Jozef opnieuw bedroefd. Hij keek nu naar het Jezuskind en zei tot Hem: “Mijn dierbare, geliefde Jezus! Zal het mogelijk zijn, dat zich op de wereld iemand bevindt, die U niet liefheeft? Hoe is het mogelijk, dat zij niet in staat zijn, een zo verheven schoonheid, een zo aantrekkelijke gratie, een zo grote goedheid niet lief te hebben? Als uw allerliefste aanblik de liefde in de redeloze schepselen heeft opgewekt, hoe moet dat dan ook in de mensenharten worden teweeggebracht! Ach, welk een bitterheid veroorzaakt het feit, dat U, mijn liefde, zo velen niet liefhebben; integendeel, U tegenspreken en U zullen vervolgen! Ach, moge ik deze tijd niet beleven, wanneer U, mijn lieve Jezus, zal worden vervolgd! Ik wil eerder sterven, dan U mishandeld te zien, U, mijn leven, die de huldiging en liefde van allen waardig bent!

Jozef bracht veel tijd door met nadenken, hoe hij het kan aanpakken, dat alle mensen het Jezuskind liefhadden. Ofschoon zijn innigste verlangen hem verschillende mogelijkheden ingaf, kwam hij toch telkens weer tot het inzicht, dat Het al enkel bij de eerste aanblik wordt geliefd. In werkelijkheid vergiste Jozef zich in dit opzicht niet; want zo onvergelijkelijk was de schoonheid en bekoorlijkheid van het goddelijk Knaapje, dat ieder Hem bewonderde en zich tot zijn liefdesuitstraling voelde aangetrokken. Weinigen echter hielden van het Jezuskind daarom, waarin zij Het als de Zoon van God erkenden en juist dat had Jozef zozeer gewenst. Soms werd zijn hart van de liefde tot Jezus dermate vervoerd, dat hij alles om zich heen vergat en niet in staat was, te eten, noch echter iets te doen. Maria erkende dit en vroeg hem, wat hij heeft, zodat Jozef zijn vurige liefde lucht kon geven. Hij begon haar nu te vertellen over al zijn wensen en over de liefdesgloed, die hij in zijn hart ondervindt. Zij spraken nu daarover, dat Jezus in zijn aantrekkelijke gelukzaligheid en waardigheid waarlijk beminnenswaard is. Daarbij ontvlamde zich in hem de goddelijke liefde steeds meer.

Vaak zagen Maria en Jozef hun kleine Jezus met uitgestrekte armen op de grond knielen. Als Jozef hem in deze toestand zag, vroeg hij zijn gemalin, wat Hij de goddelijke Vader zegt. De wijze moeder gaf hem ten antwoord, dat Jezus zich tot het heil van het mensengeslacht aan de goddelijke Vader opoffert. Dan wierp ook Jozef zich neer en verenigde zich in deemoed en eerbied met de opofferingen van Jezus. Hij offerde zich op aan de hemelse Vader. In deze gebedshouding verbleef hij tot de Jezusknaap zich ophief en naar Jozef ging, om hem te liefkozen.. Nu omarmde hem de heilige en vroeg hem, dat Hij zijn eeuwige Vader al die genaden mag vragen, waardoor hij Hem welgevallig kon zijn. Jozef beveelde Hem ook alle zondaars aan, dat hij voor hen van zijn Vader de genade van de bekering afsmeekt. Tot slot zei hij: “Mijn Jezus, zeg uw goddelijke Vader, dat Hij allen verlicht, dat zij U als zijn Zoon erkennen en zo liefhebben zoals het moet”. De kleine Jezus glimlachte bij deze woorden van Jozef. Hij gaf hem te verstaan, dat hij dit smeken buitengewoon graag beantwoordt, ja, dat Hij dit al heeft gedaan. Dan werd Jozef overgelukkig.

De liefdeswaardige Jezus ging al vlot lopen en sprak met veel liefelijkheid. Ook bad Hij nu tezamen met zijn moeder en de heilige Jozef de lofpsalmen, en weliswaar met zo’n innigheid, dat beiden daardoor vaak in vervoering kwamen. De vreugde van Jozef, wanneer hij met zijn Jezus de goddelijke lofgebeden uitsprak, was onbeschrijfelijk. De overige tijd, terwijl Jozef werkte, leek hem zo lang te duren, dat hij het vastgestelde uur nauwelijks kon afwachten, wanneer zij de hemelse Vader gezamenlijk lof en dank brachten. Alles wat de kleine Jezus met Maria en Jozef deed, mocht Hij met hen bidden, spreken of eten, bracht Jozef tot de grootste vreugde. Maar nog veel meer troost ondervond zijn geest, wanneer Jezus tot hem over de volkomenheden van zijn eeuwige Vader sprak. De Jezusknaap, ofschoon in deze prille leeftijd staande, sprak daarover zo verheven en wijs, dat zelfs de engelen van de hemel zich verwonderden. Jozef zuchtte daarbij zo diep, ontbrandt van de liefde tot God. Zijn hart kon de macht van deze liefde niet meer uithouden en hij riep uit: “O grote God! U bent nog niet erkend. U wordt niet bemind! Ach, geef mij een nieuw hart, dat U kan liefhebben, want het mijne is te klein; het kan de grootte van uw liefde niet vatten.

Wanneer Jozef met Jezus en zijn heilige gemalin aan tafel zat, sloeg hij soms de kleine Knaap gade, hoe hij met zo’n kinderlijke liefelijkheid at. Jozef wendde zijn blik geheel op Hem, zodat hij vergat verder te eten. Als dit de heilige Jozef overkwam, riep hem het Jezuskind toe en zei hem met veel liefelijkheid, dat hij moet eten. Dan gaf Het zelf met zijn heilige handjes het eten. De gelukkige Jozef at nu, waarbij tranen van vreugde over zijn wangen rolden. Het kwam hem voor dat het eten veel smaakvoller was dan anders.

Dan weer zag Jozef het Jezuskind knielen en tot de goddelijke Vader bidden; daarbij vergoot Hij vele tranen. Bij deze aanblik werd Jozef door heftige smart getroffen. Hij ging naar Maria en vroeg haar: “Waarom weent onze dierbare Jezus? Heb ik de een of andere fout begaan? O Hij is zozeer bedroefd!” De heiligste moeder troostte Jozef en zei tot hem, dat hij zich geen verwijt moet maken, want Jezus weent over de beledigingen, die de hemelse Vader van de mensen ervaart. Hij smeekt de goddelijke barmhartigheid af en stilt de toorn van zijn Vader, die door de zware zonden zozeer wordt beledigd. De Jezusknaap strekt zijn armen uit, omdat Hij zich zijn Vader aanbiedt, de kruisdood voor het heil van de wereld aan te nemen. Nadat de bedroefde Jozef dit had gehoord, wierp ook hij zich neer, om de goddelijke barmhartigheid af te smeken. Daarbij stroomden de tranen uit zijn ogen over de beledigingen, die God worden aangedaan. Zijn liefde tot God was zo groot, dat Hij zichzelf aanbood, alle kwaad van de wereld te verdragen, als God maar niet wordt beledigd.

In zulke gevallen was het noodzakelijk, dat Jozef werd getroost, anders had hij zich in pijn verteerd en ononderbroken geweend. De kleine Jezus ging naar hem toe, om hem rustig te maken. Met grote gratie hielp Hij hem van de grond op te staan en zei: “Mijn vader! sta op, het is genoeg. Mijn hemelse Vader heeft uw smeken, uw opofferingen aangenomen. Wees verzekerd, dat eens velen Hem zullen erkennen en liefhebben. Als uw smeken ook nu niet wordt verhoord; de tijd van vervulling zal komen”. Daarmee was Jozef getroost en hij dankte het Jezuskind, dat hem nu hartelijk liefkoosde. Bij deze innige liefdesbewijzen werd zijn hart weer blij.

Toen het Jezuskind al groter was, zei hij met veel beminnelijkheid tot Jozef, dat hij Hem mag meenemen, als hij uitgaat, om zich in het nodige levensonderhoud te voorzien. De heilige was hierover zeer verheugd, ook Maria beviel deze kinderlijke wens. Jezus ging dus voor de eerste maal met Jozef het huis uit. De lucht was op deze dag reiner en aangenamer dan ander, waar immers de Zoon van de Schepper van de wereld door de straten ging. Alle bewoners van de stad ondervonden een ongewone vreugde, wisten echter niet waarvan deze kwam. De knaap Jezus stapte welgemoed aan de hand van Jozef voort. Jozef had een ondenkbare vreugde; hij wist immers, dat hij de Zoon van de Allerhoogste met zich voerde. Velen ontmoetten hen en verwonderden zich over de schoonheid van de Knaap; zij wensten Jozef geluk, dat hij zo’n Zoon heeft. Anderen weer zeiden: “O hoe jammer, dat dit Kind de zoon van een zo arme man is, want Het is waarlijk beminnenswaardig en verfijnd, Het is voornaam en van een zeldzame schoonheid”. Er gingen ook kinderen naar hen. Jezus toonde zich naar hen vriendelijk en glimlachte naar hen.

Weldra werd het bekend, dat Jozef zo’n beminnenswaardige Zoon heeft. Velen wenste Hem te zien, maar zij waagden het niet, in zijn huis te gaan. Daarom wachtte zij verlangend, dat Jozef de Jezusknaap meeneemt. Er kwamen ook vaak mensen uit de omgeving onder een of ander voorwendsel of voor thuiswerk naar Maria. Vooral echter wilden zij de Jezusknaap en zijn moeder zien. Ook zij verwonderden zich over zijn mooie gelaatstrekken en zijn bekoorlijke gestalte. Maria en Jozef ontvingen deze mensen zeer hoffelijk. De moeder Gods verstond het, zo met hen te spreken, dat zij van spijt over hun fouten werden bewogen. Zij kregen meer liefde voor Maria en haar Zoon. Wanneer Jozef alleen het huis verliet, vroegen velen naar het welzijn van zijn gemalin en haar Kind. Deze kregen vaak het verlangen, Jezus en Maria te zien en zich met hen te onderhouden. De heilige moeder onderrichtte velen in het geloof en in de kennis van de ware God, vooral diegenen, die goedwillend en hen genegen waren.

Er kwamen vaak kinderen, om het Jezuskind op te zoeken. Maria liet hen in de hut komen. De kleine Jezus speelde met hen, hij liefkoosde hen en leerde hen ook verscheidene gebeden tot zijn goddelijke Vader. Deze onschuldige kinderen bracht het veel vreugde, zich met Jezus te kunnen onderhouden; zij brachten hem vaak vruchten en brood mee. De Jezusknaap zegende deze gaven en verdeelde ze weer; ook Hij at er een beetje van en vermaakte zich met de anderen. Dit alles zag Jozef. Hij vroeg God, tenminste enige van deze onschuldige kinderen in hun prille leeftijd de ware God te doen kennen.

Wanneer Jozef zo nu en dan met Jezus uit huis ging, bleven de mensen staan en keken met welgevallen naar de Knaap. Vaak sloten kinderen zich bij hen aan en als zij zich op een afgelegen plaats bevonden, keek Jezus naar de hemel en wees met de wijsvinger naar boven, waarbij Hij zei: “Ziet, daarboven is het huis van mijn hemelse Vader”. En alle andere kinderen deden hetzelfde en riepen: “Ziet, daarboven is het huis van de hemelse Vader”. Jozef was daarover zo verheugd, dat ook hij naar de hemel keek en de heerlijkheid van de goddelijke Vader beschouwde. Wanneer hij zo met het Jezuskind door de straten ging, vroegen voorname personen hem soms, hun huis binnen te gaan; want zij wilden zich ongestoord met het Kind vermaken. Jozef verontschuldigde zich echter vaak op hoffelijke manier. Daar echter, waar ook kinderen waren en hij erkende, dat Jezus er wilde binnengaan, beantwoordde hij de uitnodiging. Dan kwamen alle huisbewoners, om de allerliefste, mooiste Knaap te zien. Jezus gedroeg zich kinderlijk blij, maar ook met de waardigheid en terughoudendheid op een manier, dat niemand het waagde, Hem zo te liefkozen, zoals men het anders bij kinderen pleeg te doen. Met de kinderen echter, die daar waren, ging Jezus heel vertrouwelijk om. Al dezen waren Hem zeer genegen en wilden Hem niet meer laten gaan; zij schikten het zo, Hem te volgen. Jozef voerde hen met zich mee. Hij bedankte de mensen; zij echter wensten hem geluk, de vader van zo een Zoon te zijn. Nadat Jozef met zijn Jezus was weggegaan, dacht hij over de vriendelijkheden na, die deze voorname mensen hem bewezen en hoe zij zich naar Jezus zozeer genegen toonde. Toen hij echter eraan dacht, dat zij zich in een zo armzalige toestand bevinden, omdat hun de ware kennis ontbreekt, weende hij en vroeg het goddelijk Kind, dat Het voor hen de genade van zijn Vader afsmeekt. Hetzelfde bemiddelde Jozef voor hen, die hem vriendelijk groetten en hem met zijn Zoon gelukwensten/ Hij zei tot God: “O mijn God, deze kennen U niet. Wat zou ik kunnen doen, zodat zij U erkennen en liefhebben? Zie mij bereid, ook mijn leven te geven, wanneer het voor hun bekering noodzakelijk is”. Zulke vurige wensen droeg Jozef steeds in zijn hart. Soms zagen de mensen hem wenend en zij vroegen Hem naar de oorzaak van zijn kommer. De heilige antwoordde, dat Hij bedroefd is, omdat hij velen van het ware Goed beroofd ziet. De mensen begrepen niet, wat Jozef daarmee bedoelde. Sommigen geloofden, dat hij hun tijdelijke goederen toewenst en zeiden dan onder elkaar: “Hoe eenvoudig is deze man toch. Daar hij zelf zo arm is, gelooft hij, dat ook de anderen gebrek lijden”. Wanneer Jozef slechte mensen ontmoette, bemerkte hij dit in zoverre, dat de Jezusknaap treurig werd. Hij werd zeer bedroefd vanwege deze zondaars en bad veel voor hen.

IN DE VERBANNING

november 24, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef;

opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB

Terwijl Jozef in Nazareth heel tevreden was en in de kostbare omgang met het Jezuskind en zijn geliefde gemalin zoveel troost vond, hoorde hij van de vervolging van Herodes en van de bevelen, die deze trotse koning had uitgevaardigd. Toen werd Jozef door een heftige smart bevangen; hij wist niet hoe hij zich daarvan kon bevrijden. Hij dacht echter, dat God voor zo’n grote kwelling ook een bijzondere voorzorg zal treffen. Jozef sprak met zijn gemalin, die hem troostte en bemoedigde, zich niet bang te maken, maar zich geheel aan de goddelijke toelatingen over te geven. Hij was enigermate gerustgesteld. ’s Nachts beval de engel hem in een droom, dat hij met het Kind en zijn moeder naar Egypte moet vluchten en daar zolang moet verblijven, tot hij de aanwijzing tot terugkeer ontvangt. De engel maakte hem zeer duidelijk bekend, dat Herodes met grote ijver probeert, het Jezuskind te laten doden. Jozef was geheel verbijsterd toen de engel hem deze opdracht bekendmaakte. In deze bedroefdheid ijlde hij naar Maria en berichtte haar wenend, wat de engel hem had bevolen. Zij was hierover bedroefd, doch geheel overgegeven; ook Jozef onderwierp zich aan het bevel. Zijn enige pijn was de gedachte, dat het goddelijk Kind en zijn moeder op deze vlucht zoveel lijden moeten doorstaan. Hij zei tot de moeder Gods: “Ach, wie had gedacht, dat wij, nauwelijks in onze geboorteplaats aangekomen, genoodzaakt zijn geworden, ons opnieuw op reis te begeven, nog wel in dit koude jaargetijde en in een ongelovig land. Ik ben zeker de oorzaak van deze bezoeking, omdat ik te weinig heb beantwoord aan de genaden en weldaden van God. Ik neem deze zware inspanningen graag op me, maar mijn hart breekt, als ik daaraan denk, wat een lijden onze kostbare Jezus en u, mijn gemalin verdragen!

De heiligste moeder troostte Jozef; zij zei hem, dat ook zij bittere pijn ondervindt over het lijden van het Jezuskind, maar zij moesten zich gelijkvormig maken aan de wil van God. En zij zei verder: “Heb ik u niet al gezegd, dat onze Verlosser in de wereld is gekomen, om te lijden, niet echter om uit te rusten? Het is een grote genade, dat wij aan zijn lijden mogen deelnemen. Wij willen Hem daarvoor dankbaar zijn en Hem loven”. Jozef was nu zeer getroost. Met grote haast pakte hij het noodzakelijkste bij elkaar. Maria nam de doeken voor het Kind en wat zij nog meer noodzakelijk achtte. Zij aanbaden Jezus die nog rustte. Dan haastte zij zich om op weg te gaan.

De arme vluchtelingen versnelden hun stappen. Jozef had grote vrees; het was nacht en hij wist niet, welke richting hij moest inslaan, om naar Egypte te gaan. Daarom liet hij het geheel aan de goddelijke voorzienigheid over, die hij met Maria om hulp smeekte. De heiligste maagd droeg haar goddelijk Kind tegen de borst en vertrouwde zich ten innigste aan Hem toe. Jozef verbaasde zich steeds weer over het toestaan van God, dat zijn Eniggeborene moet vluchten, om de vervolging van een gruwelijke, goddeloze koning te ontgaan. Onderweg sprak hij hierover met zijn gemalin. Maria antwoordde hem met wijsheid en maakte hem dat begrijpelijk. Zij liet hem erkennen, hoeveel gelegenheden zij daarbij hebben, gehoorzaamheid, overgave en geduld te beoefenen. Door deze bemoedigende aanwijzing werd Jozef zeer getroost en gesterkt. Hij was erop bedacht, deze deugden bij iedere gelegenheid edelmoedig te beoefenen. Hij zei ook tot Maria: “Ik geloof, dat onze Verlosser een groot voorbeeld van de verhevenste deugden aan de wereld wil nalaten, wanneer Hij al, nauwelijks geboren, daarmee begint! O wij gelukkigen, dat wij de eersten zijn, Hem na te volgen en Hem te mogen nadoen!” Zo bemoedigde zij Jozef tot geduld. Tot het Jezuskind gewend sprak hij: “O mijn geliefde Verlosser! U bent de Meester, die de zekere weg ten hemel leert! U bent het voorbeeld van iedere deugd! Geef mij de genade, dat ik U volkomen navolg en in uw school de ware wetenschap leer! U bent de Heer van het heelal, U bent de hoogste Koning! U onderwerpt zich aan een goddeloze heerser en moet voor hem vluchten onder een zo groot lijden. En ik wil mij beklagen, dat gebeurt nooit en te nimmer! Ik roep uw heiligste wil aan; ik volg uw voetstappen en geef mij geheel en al aan U over!” Jozef legde zijn mensgeworden God ook de wensen van zijn hart neer, die erop wezen, Hem zeer lief te hebben en dat alle schepselen Hem liefhebben en mogen aanbidden! Hij sprak tot het goddelijk Kind: “Zie, mijn Jezus, hoezeer ik daarnaar verlang, dat U erkend en geliefd wordt! Maar ik moet nu beleven, dat U wordt vervolgd. Ik wil alles doen, wat binnen mijn krachten ligt, om U lijden te besparen. Oh, hoe wordt mijn hart verteerd door smart, dat ik U, mijn Jezus, reeds als een teer Kindje op de vlucht moet zien bij zo een koude en onder zoveel ontberingen! Wat zal er later nog over U komen! Ach, hoe zal mijn hart het kunnen uithouden, U zo vreselijk te zien lijden?” Jozef brak daarbij in bitter wenen uit. Het goddelijk Kind gaf nu zijn heiligste moeder in, Het in de armen van de zeer bedroefde Jozef te geven. Maria was meteen bereid, zodat Jozef wordt getroost. Het sprak nu tot zijn hart en versterkte in hem het verlangen, uit liefde tot God te lijden. Met het Jezuskind tegen de borst ging Jozef geheel getroost op weg daarheen en zei: “Welk een mooi lot heb ik, de Schepper van de wereld in mijn armen te dragen, de Koning van de hemel en aarde1 U hemel, ik benijd u niet, Hem onverhuld te genieten, ik houd de mensgeworden God in mijn armen en vlij Hem tegen mijn borst”.

De heilige voelde zich onderweg zeer opgewekt, wanneer hij het goddelijk Kind droeg en zijn geest ervoer daarbij een wonderbare vertroosting. Dit deelde hij zijn gemalin mee en hij vroeg haar, of het Jezuskind ook in haar deze werkingen heeft opgeroepen. Maria antwoordde hem hartelijk: “God schenkt allen zijn genade met vrijgevigheid; des temeer mij, zijn geringe maagd, die hij zich genadig tot moeder heeft uitverkoren!” Dat verheugde Jozef, want hij kon daaruit opmaken, welk een vreugde haar het goddelijk Kind bereidde, als het al hem, die zichzelf voor de nederigste dienaar hield, zoveel vreugde bracht. De heilige familie moest op deze vlucht zeer veel lijden doormaken; het was namelijk een buitengewoon streng jaargetijde. Vaak waren zij genoodzaakt, midden op het open veld te overnachten. Jozef was alsdan zeer bedroefd, daar hij immers Jezus en de heiligste Maria buitengewoon liefhad. Hij probeerde met zijn mantel een afdakje op te richten. Daaronder brachten zij de nacht door, deels lofliederen zingend, deels de heerlijkheid en Gods goedheid beschouwend, deels een weinig slapend. Zij waren door koude verkleumd en hadden geen mogelijkheid zich op te warmen. Wanneer het scheen, zulk een lijden niet meer te kunnen doorstaan, werden zij door de goddelijke voorzienigheid gesterkt. Terwijl zij namelijk van de oneindige liefde spraken, die God aan de mensen doet toekomen, werden hun harten op een zodanige wijze ontvlamd, dat deze warmte ook op het lichaam overging. Ja, zij werden daardoor meer verwarmd dan wanneer zij zich aan een vuur hadden opgewarmd. Zij zeiden God daarvoor innig dank, die hen met zo’n grote liefde omgaf. De arme vluchtelingen leden ook veel honger en dorst, want vaak hadden zij dagenlang niets te eten. Zelden vonden zij kruiden op deze velden en ook af en toe drinkwater in een sloot. De goede God bewerkte evenwel het dan zo, dat zij weinig smaak hadden en zij weer gesterkt waren. Enige malen kwamen zij door gebieden, waar de sneeuw lag. Zij leden daar zeer onder. In zulke gevallen stuurde God hun de nodige spijzen door de engelen. Hoe verbaasden zij zich over de wonderbare voorziening van God, die in de bitterste nood voor hen voorzorg trof, wanneer hun iedere menselijke hulp ontbrak. Vaak echter hadden zij honger en hadden niets te eten, wat God tot beproeving van hun vertrouwen, hun geduld en overgave toeliet. Dan schonk Hij hun het gevoel van verzadiging, alsof zij rijkelijk hadden gegeten. Zij loofden God tezamen voor het goede, alsook voor alles, wat Hij hen liet lijden en verdragen.

Jozef was geheel erop bedacht, het Jezuskind zoveel als mogelijk voor de koude te beschermen. Hij vroeg Maria vaak, of zij wil voelen, of het Kindeke het warm heeft. Zij beantwoordde vaak zijn wens en troostte hem met de verzekering, dat Het, het warm heeft en goed is toegedekt. Soms echter gebeurde het zo, dat het goddelijk Kind verkleumd was, want Het wilde koude lijden. Dan weende Jozef diepbedroefd, daar hij geen mogelijkheid had, om vuur te maken. Het Jezuskind wilde in zijn armen,, om hem gerust te stellen. Jozef nam Het met grote innigheid en wenste daarbij, Hem zijn warmte te kunnen geven, zodat Het niet meer verkleumde. Nu nam het Kind daadwerkelijk zijn verlangen tot zich en verwarmde zich aan zijn van liefde doorgloeiende hart. Jozef deelde dit aan zijn gemalin mee. Nu waren beiden blij en dankten hun God.

Het gebeurde eens dat zij tegen de avond in een dorp aankwamen. Zij zochten een herberg op, om niet op de koude, natte grond te moeten overnachten. Dit deden zij echter pas, toen zij de Egyptische grens waren gepasseerd. De Herbergeigenaren keken met verwondering naar de schoonheid, lieftalligheid en bescheidenheid van Maria. Zij wendden zich tot Jozef en betichtten hem van roekeloosheid en gespeend zijn van ieder gezond oordeel, dat hij in zo’n streng jaargetijde zijn tere vrouw door deze streken voert. Zij begrepen dat hij een landloper was en behandelden hem bars. Jozef verontschuldigde zich niet; hij nam uit liefde tot God alles zwijgend aan. Tot zichzelf zei hij: “Mijn God, U weet alles! U weet ook, dat wij ronddwalen, omdat U het zo wilt. Graag wil ik deze slechte behandeling over mij laten komen, wanneer men maar mijn Jezus en de heiligste moeder met alle eerbied tegemoetkomt.

Jozef trok zich met Maria in de herberg terug; daar stortte hij zijn hartenleed uit. Hij zei tot haar: “De beschimpingen van de zijde van deze mensen hebben mijn hart getroffen, daar zij immers eigenlijk de waarheid zeggen. Ik voer u tot deze tijd door de verre gebieden, waardoor u zoveel lijden moet. Het schijnt werkelijk zo, alsof ik een gruwelijk mens ben, die geen medelijden heeft met uw teerheid. Ik moet evenwel de verordeningen van God gehoorzamen, die het zo beveelt. Juist deze omstandigheden troost mij onder zulke grote kwellingen. Bedenk, wat zij zeggen en mij zullen aandoen, als zij wisten, wie u bent en het Kind, dat u op de armen draagt! Zij zullen mij zeker doden”. De moeder Gods sprak hem moed in, hij mag zich niet vanwege deze kwelling gekrenkt voelen, want God wil hem beproeven en hem gelegenheid tot verdiensten geven. De heilige nam dit alles in deemoed en overgave aan, waardoor hij zich voor God steeds verdienstelijker maakte. Jozef liet op deze vlucht ook de liefde tot zijn medemensen zien. Wanneer hij vanwege onderdak een dorp inging, bad hij Jezus voor deze bewoners, in het bijzonder voor de zieken en stervenden. En zie, toen het Kind in deze plaats kwam, deelde Het meteen zijn genade uit. Deze mensen begrepen evenwel niet, waardoor hun deze weldaden ten deel vielen. Wanneer zij zich in plaatsen van heidenen bevonden, vroeg Jozef het goddelijk Kind, daar de zieken gezond te maken, want hij hoopte, dat zij in de loop der tijden zich zouden bekeren en het ware geloof aannemen.

De helse vijand zag zich in zijn krachten afgezwakt. Des temeer was hij woedend, omdat hij niet wist, van waar deze macht komt. De vijand wilde Jozef echter in ieder geval belagen. God liet toe, zodat Jozef zich steeds meer verdiensten kon verwerven. Hij werd zo gekweld: wanneer hij een dorp of stad naderde, hitste de boze vijand de slechtste personen op, zodat zij Jozef afschuwelijk behandelden. Daadwerkelijk moest de heilige vaak grofheden over zich laten komen, ja, het kwam zover, dat men hem met scheldwoorden wegjoeg. Ergens anders werd hem een stukje brood geweigerd. Maar hij verdroeg alles met grote moed. De vijand moest zich beschaamd terugtrekken; hij stopte echter niet met zijn aanvallen, maar loerde op een sterkere aanval tegen Jozef.

Enige malen kwam het voor, dat de heilige wandelaars van koude, honger en dorst zeer waren verzwakt en zij noch spijzen noch een onderdak konden vinden. Dan trokken zij zich in een of ander nabijgelegen grot terug en zette zich daar op de grond, om een weinig uit te rusten. Jozef vouwde zijn mantel als onderlegger voor het Jezuskind. Zo voor hem liggend, aanbaden zij Het. Het goddelijk Kind zag met liefdevolle blik naar Maria en Jozef. Zij bekeken dit goddelijk gelaat wiens schoonheid hen verrukte. Daarbij genoot hun geest de hoogste vreugde en zij begrepen de verhevenste geheimenissen. Op het lichaam na werden zij verfrist en gesterkt. Na een poosje begaven zij zich weer op weg. Zij dankten God en Maria zong tot zijn lof. Nu was Jozef geheel geroerd van innerlijke vreugde. Hij werd op deze reis ook vaak verrast door een heftig wenen van het goddelijk Kind. Het leed veel; maar deze tranen werden veroorzaakt door de zonden van de mensen. Jozef kende de omstandigheden van deze oorzaak niet, hij geloofde dat heet Kind weende door het vele lijden,, bijzonder vanwege de koude. En hij weende uit innigst medelijden. Ook Maria weende bitter. Zij deelde Jozef mee, dat zij en haar goddelijk Kind vanwege de beledigingen wenen, die de hemelse Vader worden aangedaan. Maria leerde de heilige Jozef, ook hij moet gezamenlijk met het Jezuskind zijn tranen de eeuwige Vader opofferen en Hem om de bekering van de zondaren smeken. Jozef deed het met geheel zijn hart en onder vele tranen. Hij dankte de moeder Gods voor deze onderrichting. Zij zei hem verder, dat zij alle lofgebeden en dankzeggingen naar God moeten brengen, want op Hem alleen moet men alles betrekken; Hij alleen is de grondlegger en gever van al het goede. De heilige gaf ook met de hele kracht van zijn geest hier gevolg aan.

AANKOMST IN EGYPTE

Na een lange gevaarvolle reis, die Jezus, Maria en Jozef zoveel lijden veroorzaakte, kwamen zij in een Egyptische stad aan. Jozef huiverde ervan met zijn gemalin en het Jezuskind onder een volk, dat barbaars was en de afgoden diende, verblijf te houden. Hij vreesde, dat deze bewoners zijn geliefde gemalin en het goddelijk Kind slecht zouden behandelen. Hij smeekte innig tot God: “Laat het, mijn God, nooit toe, dat uw eniggeboren Zoon en zijn heiligste moeder welke smart dan ook wordt aangedaan. Zie hier mijn persoon; ik bied mij aan, alles op mij te nemen, opdat zij van lijden verschoond blijven. Mijn God, laat het niet gebeuren, dat Jezus en Maria hier slecht worden behandeld, want hun onschuld, hun deugd en hun verdiensten voor U zijn buitengewoon groot”. Dit en nog meer sprak Jozef in zijn hart tot God. Hij maakte dan zijn gehele zorg aan Maria bekend. Zij stelde hem gerust: “Vrees niet Jozef, wij hebben God bij ons, wij vertrouwen Hem! Hij heeft ons hierheen gezonden en Hij zal ons zijn bijstand verlenen, zoals Hij ons tot dit uur al rijkelijk heeft ten deel doen vallen. Zo vaak hebben wij al ervaren, hoe groot zijn zorg om ons is. Waarvoor zouden wij dan bevreesd zijn? God is met ons; wij kunnen onder alle omstandigheden en gevaren geheel gerust zijn”.

Jozef werd door deze woorden geheel gerustgesteld, veel meer nog door de genade van God. Zij begaven zich alzo in de stad. Daar vielen de afgodsbeelden om, die daar door deze geestelijk blinde natie werden aanbeden. Alle bewoners kwamen daardoor in beroering. Niemand wist, dat nu de ware God in hun stad binnentrok, wiens macht de valse goden stuk sloeg. Hoe verheugde Jozef zich, toen de afgodsbeelden vielen! Hij kreeg nu grote hoop, dat in de loop van deze hele natie de ware God zal aanbidden. Hij sprak zijn mening tot de moeder Gods uit, die zij met wijsheid bevestigde. Beiden dankten God voor zijn wonderdaden.

De duivel had reed besloten, Jozef en zijn gemalin verder te vervolgen. Hij bespeurde echter een grote tegenmacht. En toen de afgodsbeelden op de grond stortten, moest hij vluchten. Hij knarsetandde in razende woede. In werkelijkheid stookte hij velen tegen de heilige familie op, hij was echter slechts instaat hun geringe schade toe te brengen; want omdat deze mensen er zo arm en bescheiden uitzagen, dachten zij er niet aan, dat deze het waren, die het ineenstorten van de afgodsbeelden hadden veroorzaakt. Jozef ervoer weliswaar vele grofheden en beschimpingen. Anderen echter hadden medelijden en verdedigden hen en zeiden tot Maria en Jozef, dat zij hier alleen maar mogen verblijven, zij moeten nu ook een mogelijkheid tot verdiensten vinden. Zo spraken zij uit medelijden met Maria, omdat hen haar zeldzame schoonheid beviel. Bijna allen benijdden Jozef om het geluk, Maria en zijn gezelschap te hebben. Er kwam echter bij geen man op, haar van Jozef weg te nemen, nochtans had iemand een andere onbehoorlijke gedachte. Allen zagen met verwondering naar haar, die zo wijs, zo mooi en bekoorlijk was.

Jozef aanvaardde rustig alle onbehoorlijkheden, die enige booswichten zich veroorloofden. Hij nam de goede wil van diegenen aan, die vanwege zijn gemalin hem het goede bewezen. Maria en Jozef wisten niet; waarheen zij zich konden terugtrekken; zij zochten een afgelegen plekje, om een weinig uit te rusten, zij vonden echter niets. Jozef had medelijden met het Jezuskind en de heiligste moeder. Hij herinnerde zich, hoe hij ook in Bethlehem geen onderdak had gevonden, niet eenmaal bij zijn familie en vrienden. In deze grote nood smeekte hij God om hul: Mijn God, ik vond geen onderdak bij gelovigen en verwanten. Hoe zal het mij onder barbaren en ongelovigen vergaan? Uw hulp, o Heer, heb ik nodig. Kom uw dienaar tegemoet, opdat uw Eniggeborene en zijn moeder, die U Hem ter behoeding heeft gegeven, op een zekere plek kan brengen”. God verhoorde dit smeken. De heilige Jozef ontmoette spoedig een man, die uit medelijden tot Maria was geroerd, omdat hij haar zo mooi en teer, maar zo arm zag. Hij bood zich aan, voor hen een herberg te vinden. In een afgelegen stadskwartier vond hij een klein onderkomen, waar zij met meer rust konden leven. De heilige nam de vriendelijkheid van deze mensen aan; hij liet het niet na God voor hen te bidden, dat Hij hen hun liefde vergeldt. Nadat Jozef en Maria en het Kind zich in deze kleine hut hadden teruggetrokken, rustten zij een weinig uit en dankten God, dat Hij hen met deze, maar ook armelijke behuizing had verzorgd.

De gehele stad raakte in verwarring over de vernieling van de afgodsbeelden. De heilige familie had zich teruggetrokken. Jozef waagde het niet, op deze avond de hut te verlaten, om iets te eten te vragen. Hij zei tot de heiligste maagd: “Wat moeten wij doen, Maria, om het nodige levensonderhoud te vinden? Men durft zich niet op de straat te begeven, want het volk is geheel in oproer. Ik houd het voor beter teruggetrokken te blijven, tot zij rustig zijn; want als ik mij nu laat zien, wie weet, wat zij mij aandoen?” Maria zei, dat hij sterk moet zijn en alles omwille van de liefde tot God te verdragen, die zoveel voor het heil van de mensen lijdt. De heilige vatte moed, maar desondanks leed hij zeer onder deze kwelling, omdat hij het Jezuskind en zijn moeder in deze armoede niet kon helpen. Hij keek in deze hut om zich heen en omdat het hier er zo armelijk uitzag, zuchtte hij en zei bij zichzelf: “Ach, dit is toch niet de stal van Bethlehem. Deze plaats heeft tenminste een dak. Wanneer de Zoon van God zich veroorlooft, op deze armzalige plek te wonen, moet ook ik ermee tevreden zijn met dat, wat Hij mij geeft. Het doet mij buitengewoon pijn, dat Jezus en mijn geliefde gemalin onder zo grote ontberingen zich hier moeten ophouden. Doch, wanneer God het zo behaagt, moet het ook mij goed zijn”. Met zulke gedachten troostte Jozef zich. Deze nacht brachten zij grotendeels in lof tot God door en in de beschouwing van het lieflijke, goddelijke Kind, dat Maria en Jozef troostte en met vreugde vervulde. Slechts korte tijd sliepen zij op de grond. De mantel van Jozef diende het Jezuskind als bedje, want niets anders stond tot hun beschikking.

De volgende morgen, toen zij de lofgebeden hadden gedaan, vatte Jozef moed, de stad in te gaan. Hij ging door de straten, om voor wat eten te zorgen. Er bevonden zich enkelen, die medelijden hadden en hem in zijn nood voorzagen. God liet dit tot troost van zijn getrouwe dienaar toe. Ofschoon Jozef zich bij een heidens volk ophield, vond hij toch enige liefde, die hij in Bethlehem bij zijn familie niet had gevonden. Hij bracht de nodige spijzen naar huis en was daarbij vol innerlijke tevredenheid. Maria verheugde zich; zij dankte samen de goddelijke voorzienigheid. Jozef zei tot de moeder Gods: “Ik geloof, dat wij in deze stad, hoewel het heidens is, goed hebben. Wij zullen hier veel betere levensmogelijkheden vinden dan in Bethlehem”, Maria nam deze woorden tot aanleiding, om de goedheid en vrijgevigheid van God te prijzen. Zie, hoe het bewaarheid wordt”, sprak zij tot Jozef, “dat God een bijzondere zorg voor ons heeft. Ofschoon wij in een vreemd land zijn, ontbreekt ons het nodige niet”. Nu spraken zij over het geluk van diegenen, die in alle levensomstandigheden alles aan God overlaten, want Hij verlaat niemand, die op Hem vertrouwt. Dan beschouwden zij weer het goddelijk Kind, dat geheel vredig was gestemd. Jozef bemerkte, dat Hij vrolijker was, wanneer zij zich in grote nood bevonden en niets te eten hadden. Hij kon daaruit opmaken, hoe Het op deze leeftijd de armoede liefhad en hij spande zich in Het na te volgen. Jozef verheugde zich meteen over het ontbrekende, dat hij in alle dingen had.

Soms zei de heilige tot zijn gemalin: “Maria, ik heb het vaste vertrouwen, dat God dit volk rijkelijk genade zal geven. Wie weet, hoelang onze mensgeworden God hier zal verwijlen. Als Hij al bij de intocht in de stad de afgodsbeelden liet omverwerpen, zal Hij tijdens zijn verblijf nog veel groters tot heil van dit volk bewerkstelligen. Deze hoop bemoedigt mij, mijn smeken niet op te geven. God beloont immers overrijk ook het geringste, wat men uit liefde tot Hem doet. Om hoeveel meer zal Hij dit volk belonen, dat Hem onderdak geeft. Er zijn hier toch goedgezinden, die graag aalmoezen geven en met ons in deze armoede medelijden hebben”. Maria hoorde Jozef met vreugde aan. Zij antwoordde hem met wijsheid en liefde. Zij bevestigde ook zijn inzicht, waarover hij heel tevreden was. Des temeer bemoedigd zei hij: “Weet u, mijn gemalin, wanneer deze mensen onze bescheiden houding gadeslaan en uw woorden horen, waar zij niet omheen kunnen, u lief te hebben en u te bezoeken. Er hoeft maar een buurvrouw te zijn met wie u korte tijd omgang heeft, dan zullen spoedig veel van uw wonderbare eigenschappen bekend worden. Zo zult u de gelegenheid hebben, zo velen, die met goede wil komen, te onderrichten, die het weer anderen zullen meedelen. Zo kunnen wij goed werken aan de zielen van degenen, die God tot ons zal zenden. Hij zal hen door ons verlichten en de ware God laten erkennen. Ik ben weliswaar arm en niet in staat, met mijn beleringen het goede tevoorschijn te roepen, maar ik hoop evenwel, dat langzamerhand diegenen, met wie u omgang zal hebben de ware God erkennen en zich tot Hem zullen wenden. God zal ons de bekwaamheid verlenen, dit uit te voeren. Hij zal mij het juiste woord in de mond geven, die de harten van deze mensen doordringen”.

De moeder Gods verzekerde hem de goddelijke bijstand in al zijn werken. Daardoor werd Jozef in zijn inzicht versterkt en zijn verlangen naar de bekering van dit volk steeg zeer. Hij had slechts een wens; dat God door alle mensen wordt erkend en geliefd. Dit verlangen ontsproot aan zijn hoge erkenning van God en zijn grote liefde tot Hem.

VERBLIJF IN EGYPTE

Jozef bracht in deze armelijke behuizing alles naar mogelijkheid in orde. Hierna ging hij op zoek naar werk; hij moest immers met zijn werk het levensonderhoud voor de mensgeworden God en diens heiligste moeder verdienen. Daarvoor echter vroeg hij Maria alsnog om haar raad, of hij zijn handwerk moet uitoefenen, of iet anders moet doen. Maria zei, dat het Gods wil is, dat hij zich voor zijn handwerk inspant. Jozef moest gaan rondkijken, zodat iemand hem het nodige gereedschap leent, want hier ontbrak het hem aan alles. Een enkele keer had hij geluk, vaak echter werd hij om zijn verzoek op grove wijze geweigerd. Tenslotte liet God toe, om zijn dienaar in geduld en overgave te beproeven. Daadwerkelijk verdeemoedigde Jozef zich zeer bij zulke gebeurtenissen; hij keerde steeds weer terug en vroeg onderdanig opnieuw, tot hij het nodige kreeg. Al degenen, die hem dit betreffende tot hulp bereid waren, bood hij zich tot dienstverlening aan. Hij verkreeg op zijn hoffelijke, bescheiden wijze spoedig de genegenheid van velen. Met gehele bereidwilligheid ging hij nu aan het werk, waaraan het hem nooit ontbrak; want hij werkte zeer goed. Bovendien liet hij de hoogte van het loon steeds over aan de klant. En wanneer zijn werk te gering werd beoordeeld, bedankte hij evengoed als voor een passende betaling.

Mettertijd vervaardigde Jozef ook de nodige meubelstukken voor het goddelijk Kind, voor zijn gemalin en wat hij zelf voor zijn handwerk gebruikte. Voor het eten gaf hij weinig uit, want vaak brachten hun liefdevolle buurvrouwen iets.

Maria hield zich bezig met het handwerken, die Jozef of een buurvrouw haar brachten. De in de nabijheid wonende vrouwen kwamen zeer vaak bij haar, maar niet vanwege de noodzaak van dit werk, maar veel meer om Maria te zien en met haar te spreken. De roep van haar schoonheid en deugdzaamheid was al bekend geworden. Men sprak vooral van de lieflijkheid en de bekoorlijkheid van haar Kind. Ieder, die Jezus zag, was verrukt van liefde tot Hem en benijdde het geluk van de moeder. Maria liet de bezoeken van de buurvrouwen toe, maar zij onderhield zich met hen slechts korte tijd. Haar woorden drongen in de harten van deze vrouwen. Vaak gingen zij door berouw bewogen en getroost weg en verlangden, spoedig terug te keren om Maria en haar lieve Kind terug te zien, wiens schoonheid zij bewonderden. Ofschoon deze vrouwen hun heidense afgodsbeelden aanbaden, ontwikkelde zich in hen steeds meer verering en liefde voor de majesteit van het goddelijk Kind; want reeds in deze prille leeftijd merkte men iets unieks in Hem op. Wanneer Jezus zich ook kinderlijk liefdevol en vrolijk toonde, was zijn verschijning toch zeer eerbied afdwingend en waardevol.

Jozef gaf de armen aalmoezen, terwijl hij zelf arm was. Maria vroeg hem, dit te doen, vooral dan, wanneer hij het loon voor zijn werk ontving. Ook voor de beloning, die Maria voor haar thuiswerk kreeg, schonk zij een deel aan de armen. Ofschoon Jozef werkte, verzuimde hij het nooit, zijn gebruikelijke gebeden te verrichten en met zijn gemalin God te lofprijzen. Soms werd hij van het inspannende werk vermoeid, om die reden begaf hij zich vaak naar Maria. Zij legde het Jezuskind in zijn armen, want het goddelijk Kind gaf het zo in. Jozef nam Het met diepe overgave aan en wanneer hij Het omarmde, kwam hij weer tot nieuwe kracht. Hij ontving van Hem zovele liefkozingen, dat hij van vreugde buiten zichzelf geraakte. Verrukt door de kracht van de liefde, drukte hij de kleine Jezus tegen zich aan en kuste Hem op de voetjes, daarna op de borst. Het goddelijk Kind glimlachte op dit liefdesbewijs. De heilige moest Het vaak plotseling in de handen van Maria geven, daar hij het in de overvloed van de liefde en zaligheid, die hem overweldigde, niet meer kon houden. Jozef zei dan tot het Jezuskind: “Geef mij een ruimer hart, om de overvloed van de vreugde en de heerlijkheid van uw liefde in mij te kunnen opnemen!

Wanneer Jozef de hut betrad, trof hij soms de moeder Gods aan, hoe zij liefkozend het Jezuskind in de armen hield. Zodra Het Jozef zag komen, begeerde Het direct naar hem toe te snellen. En Maria reikte Het hem vol vreugde aan. Geheel ontroerd zei hij dan tot Maria: “O Jezus, mijn liefde! Hoe komt het, dat U mij armzalige zo’n overrijke genade schenkt? Zodra U tot mij komt, wanneer ik daarom vraag, is dit een groot bewijs van uw liefde. Maar dat U dit uit eigen beweging doet en uw verlangen daarnaar te kennen geeft, is teveel van het goede! Wat kan ik U, mijn liefste schat, daarvoor geven? Zie, ik schenk mij U geheel en al! Beschik over mij naar uw welbehagen, want ik ben geheel de Uwe!” Terwijl Jozef zo sprak, keek het goddelijke Kind met een liefdevolle blik naar hem en glimlachte. Het toonde hem, hoe lief Hem deze verzekeringen waren.

Jozef maakte een bedje voor het Kind, waardoor het beter kan uitrusten. Maria legde Het erin wanneer het tijd was, het eten te bereiden. Terwijl zij werkte, zette zij het bedje in haar nabijheid, want ook dan bewonderde zij haar goddelijk Kind en keek ernaar. Wanneer Jozef kwam en het Kind zag liggen, wierp hij zich voor Hem op de grond en aanbad Het. Zodra Het echter sliep bekeken zij Het beiden en zeiden: “Ja, dit Kind is de Eniggeborene van de eeuwige Vader, het goddelijk Woord, de Messias, de Heer van het heelal! Hier is Hij in het sterfelijk omhulsel!” Tot Maria gewend, zei Jozef dan: “U is het geluk ten deel gevallen, de Eniggeborene van de goddelijke Vader met het sterfelijk vlees te bekleden. Door u is de lijdendsonbekwame God lijdendsbekwaam geworden, de Oneindige is door u begrensd geworden, de Onbegrijpelijke grijpbaar. Welk groot geluk, welk een verheven waarde is u eigen, de moeder van de mensgeworden God te zijn!

Toen Jozef dit zei, werd het Jezuskind wakker. Het wendde zijn liefdevolle blik eenmaal op zijn dierbare moeder, dan op Jozef. In Hem verenigde zich het majestueuze, het vriendelijke, en lieflijke tegelijk. Maria en Jozef beschouwden de goddelijke Majesteit onder het omhulsel van de menselijkheid. Dan zongen zij beiden tot de mensgeworden God een loflied, ontsproten aan de wijsheid van Maria. Wanneer zij bezig waren te eten en Maria Jezus daarbij in de armen hield, gebeurde vaak het volgende: beiden beschouwden zij het allerschoonste gelaat van het Kind. Zij waren bij deze beschouwing zo verrukt, dat zij vergaten te eten. In het genot van bovennatuurlijke vreugden werden zij zo verkwikt, als hadden zij rijkelijk gegeten. De moeder Gods als ook de heilige Jozef toonden zich hun Jezus buitengewoon dankbaar voor dit bewijs van zijn gunst.

Onder zulke rijke vertroostingen van de Geest moesten zij ook bitterheden ondervinden, want God wilde hen met grote verdiensten verrijken, wat echter alleen door lijden kan gebeuren. Daarom kwam het vaak voor, dat het goddelijk Kind in zijn bedje wilde rusten. Hiermee onthield Het zich van de vreugde, in de armen van zijn moeder of Jozef te zijn; Het weende daarbij in stilte. Maria zag Het met tranen overgoten; zij had echter innerlijk van Hem de opdracht gekregen, Het niet in de armen te nemen. Zij knielde bij het bedje en weende met het goddelijk Kind. Jozef werd ten diepste bedroefd, wanneer hij zijn liefsten in zo’n lijden zag. Hij zuchtte en wilde de oorzaak van haar wenen ervaren. De moeder Gods openbaarde hem, dat zij dit offer voor de zonden van het mensengeslacht aan de goddelijke Vader aanbood, die zo vaak en zwaar wordt beledigd.

Toen Jozef de onschuldige Jezus zo zag wenen, werd zijn hart getroffen. Ontroostbaar daarover en zijn eigen onwaardigheid indachtig, weende ook hij en vroeg zijn dierbare Jezus om vergeving. Hij vroeg Hem ook, dat Hij hem deze pijn alleen laat voelen en op te houden met geween, daar zijn hart dit niet kan verdragen. Wederom riep hij uit: “O mijn dierbare Jezus, mijn goddelijke Verlosser, houd op met het wenen en geef al het leed aan uw Jozef!” Dan offerde hij aan de hemelse Vader de tranen van het Jezuskind op tot verzoening van de beledigingen, die Hem door de mensen worden aangedaan. Maria onderrichtte Jozef op deze manier.

Het wenende Jezuskind zag op medelijdende wijze naar Maria en Jozef, alsof Het getroost wilde worden. Deze blik ging Jozef zeer ter harte. Hij wilde de pijn van het goddelijk Kind stillen, maar wist echter niet hoe. Zijn hart brak bijna en hij keerde zich naar zijn gemalin met het verzoek, dat zij nadenkt, wat Jezus wenst en wat men kan doen, om Hem te troosten. Maria alles kennend, zei hem, dat Hij ernaar verlangt, dat zijn goddelijke Vader door alle schepselen wordt erkend en geliefd. Nu werd dit verlangen ook in Jozef nog levendiger. Het scheen hem het meest doeltreffend, nu gezamenlijk met zijn gemalin in naam van allen God te loven. Dat was het goddelijk Kind welgevallig en Het werd rustig. Dan wilde Het in de armen van zijn moeder. Maria nam Het meteen uit het bedje; zij liefkoosde Het en drukte Het aan haar borst. Hierna wilde Het naar Jozef. Ook hij liefkoosde Het en vlijde Het tegen zich aan, waarbij hem, de tranen van vreugde over de wangen rolden. Hij verzekerde het Jezuskind, hoezeer hij Het liefheeft en met welk innig medelijden hij met Hem heeft. Jozef vroeg Het, zich niet zozeer te bedroeven, want hij kon dit niet aanzien en zei: “Geef mij uw bedroefdheid en al uw leed, o mijn dierbare Jezus! Wanneer ik U zo zie lijden, zal ik van smart sterven!” Het Jezuskind liet de heilige Jozef merken, hoe welgevallig Hem dit aanbod is. Hij sprak tot zijn hart en openbaarde hem, hoe innig Het hem liefheeft en met welke grote vreugde Het nu in zijn armen verblijft. Zo veranderde het goddelijk Kind alle bitterheid van de heilige Jozef in zoetheid.

Soms was Jozef aanwezig, wanneer Maria haar Kind van de wikkelbanden bevrijdde. Hij zag, hoe dan het Jezuskind de armen zijdelings uitstrekte, ten hemel schouwde en in deze houding enige tijd onbeweeglijk bleef. Hij offerde zich aan de hemelse Vader op. De heiligste Moeder bekeek Het en verenigde zich met Hem in de opofferingen. Jozef werd vanwege deze houding vn het Jezuskind treurig en vroeg zijn gemalin, waarom Het daar zo ligt. Maria antwoordde hem heel bedroefd, dat Het zich aan zijn goddelijke Vader aanbiedt, bereid alles te verdragen wat Hij voor het heil van de mensen van Hem wil hebben. Zij deelde hem echter niet mee, dat Het zich opofferde met de bereidwilligheid, eens aan het kruis te sterven, want zij wilde Jozef niet zozeer bedroeven. Hij vermoedde echter, wat Jezus in de loop van de tijd zal lijden en hij weende bitter. Maria bemoedigde hem, dit leed edelmoedig aan te nemen, want zo was het de hemelse Vader welgevallig. Jozef spande zich in, zich geheel aan de goddelijke wil over te geven.

Na deze opofferingen en gebeden wendde het Jezuskind zijn liefdevolle ogen naar Jozef. Hij knikte met het hoofdje en nodigde hem uit, naar Hem toe te komen. Jozef deed het met diepe eerbied. Het Kind strekte zijn handjes uit naar het gelaat van Jozef en liefkoosde hem. Hij knielde neer, aanbad de majesteit van het Godskind en keek vreugdevol met vertedering naar Hem. Dan kuste hij hartstochtelijk de kleine voeten van zijn Jezus. Jozef kon de lieflijkheid en de schoonheid van de mensgeworden God nooit genoeg bewonderen. Wanneer hij bijzondere genaden ontving en met zijn geest in God geheel was verzonken, straalde zijn aangezicht, dat ieder, die hem zag, zich daarover verwonderde. Velen werden getroost en voelden zich door zijn persoon aangetrokken. Got liet zulke wondertekenen toe, waardoor deze heidenen in hun hart werden bewogen, met Jozef omgang te zoeken. Daadwerkelijk beantwoordden enigen deze genaden en kwamen dichterbij de heilige. Jozef spande zich in, hun op eenvoudige wijze duidelijk te maken, dat er slechts één God is, die de Schepper en Heer van het heelal is, waartegenover zij levenloze afgodsbeelden aanbaden. Hij leerde hun de geheimen en onderrichtte ook al degenen, die met hem vertrouwelijk waren. Door zijn woorden verlicht, kwamen enigen tot de erkenning van de ware God, wat echter in de stad niet bekend werd, zolang Jozef daar verbleef. Dezen spanden zich wederom in, hun vrienden de ware Godskennis bij te brengen. De deugdzaamheid van Jozef en zijn vrome levenswandel strekten ieder tot voorbeeld en zijn woorden lieten in hun hart diepe indruk na.

JOZEF BIJ DE AANBIEDING VAN JEZUS IN DE TEMPEL

november 20, 2022

Uit het boek: Het leven van de heilige Jozef;

Opgetekend door Maria Cäcilia Baij OSB

Toen de veertig dagen na de geboorte van het goddelijk Kind voorbij waren, gaf Maria te kennen, dat Het wenst in de tempel aangeboden te worden, om het voorschrift van de wet te vervullen. In de voorafgaande nacht openbaarde de engel aan de heilige Jozef, dat het de wil van de Allerhoogste is, dat de Messias in de tempel wordt aangeboden en met de gebruikelijke geldsom zoals de andere kinderen vrijgekocht. Hij moet zich daarvoor met Jezus en Maria naar de tempel begeven. Toen Jozef wakker werd, loofde hij God en dankte Hem voor deze openbaring. Toen sprak hij hierover met zijn gemalin, die door goddelijke verlichting reeds alles wist.

Maria en Jozef besloten dus van Bethlehem af te reizen en naar Jerusalem te gaan. Enerzijds deed het hem pijn, deze grot te moeten verlaten, omdat zich hier de wonderbare geboorte van de zoon van God voltrok en zij juist op deze plek de hoogste vreugden met hun geliefde Jezus hadden beleefd; anderzijds waren zij blij, dat het goddelijk Kind zich nu niet meer op een zo ellendige plek moet verblijven. Voor het vertrek baden zij nog tezamen en vereerden het plekje, waar de Verlosser in het eerste ogenblik na zijn geboorte lag. Zij zongen voor Hem nieuwe lofliederen en vroegen dat Hij hen zegent. Hierop nam Maria heet Jezuskind en vlijde het aan haar borst. Jozef droeg in een bundel de noodzakelijke dingen. Zo verlieten zij deze grot en begaven zich op weg naar Jerusalem. De heiligste wandelaars werden door een engelenschaar begeleid.

Op deze dagen was het weer zeer aangenaam en mild, ofschoon het wintertijd was. Maria en Jozef gingen op weg daarheen, vol van vreugde met hun buitengewone Schat, die zij met zich meedroegen. Zij aanschouwden verschillende wondertekenen, die God bewerkte; de bomen bogen als het ware, om hun Schepper eerbied te betonen; er kwamen scharen van vogels en zongen de Heer hun wijsje. Jozef zag dit alles met de grootste verwondering. Tot de moeder Gods zei hij: “Zie mijn gemalin, hoe de bloemen en de redeloze dieren hun Schepper de hoogste eer betuigen! De mensen echter, voor wiens verlossing Hij gekomen is, leven zo onverschillig erop los. Slechts weinigen zijn het, die Hem erkennen”. Dit zei Jozef onder tranen, en hij voegde eraan toe: “Oh, wij gelukkigen! Wij hebben Hem zelfs in ons midden! Hoezeer zijn wij God dank verschuldigd!” Hierop begon Maria te zingen. Zij stopten vaak, niet uit vermoeidheid, maar omdat het Jezuskind in de armen van Jozef wilde rusten, om hem volop te troosten. Jozef had dit in stilte gewenst, het echter niet gewaagd, zijn gemalin daarom te vragen; alleen in het binnenste van zijn hart bad hij tot God. Hij ontving Het knielend uit haar handen met de innigste aandacht en liefde. In zijn hart ontvlamde zich daarbij een zo’n sterke liefde, dat zijn aangezicht straalde. Vaak zag Maria haar gemaal met een buitengewoon mooi, duidelijk lichtend gelaat. God liet Maria zien, hoe rijk zijn ziel aan verdiensten en deugden is; dit gaf haar zo’n onzegbare vreugde. Maria dankte God, dat Hij haar een zo reine, heilige gemaal aan haar zijde heeft gegeven. Zij zei vaak tot Jozef: “Als u wist, hoe mooi een deugdvol en met genaden en verdiensten verrijkt hart is, zou u verbaasd zij!”. Dan beschreef zij al de schoonheden van zo een ziel. Zij deelde hem niet mee, dat de zijne zo van dien aard is. De heilige aanhoorde Maria met grote opmerkzaamheid: “O, mijn gemalin,”, riep hij dan uit, “hoe verlang ik daarnaar, een zo’n mooie ziel te worden! Ik vraag u, smeek God, dat Hij ook mijn ziel zo zal vormgeven!

Zij bemoedigde hem met de woorden: “Loven en danken wij samen God voor de vele genaden en geschenken!” Maria verenigde zich met de opofferingen, die haar Zoon de eeuwige Vader aanbood; daartoe nodigde zij ook Jozef uit. Hij vroeg haar herhaaldelijk, dat zij hem zou leren, wat God vreugde bereid en wat Hem welgevallig is. De goddelijke moeder verzuimde het niet hem dit alles te zeggen. Jozef voelde zich tot Maria tot grootste dank verplicht. Terwijl zij zo de weg bewandelden, zongen zij tot lof van God; zij bewonderden zijn werken en spraken van zijn barmhartigheid. In alles toonden zij zich God dankbaar, wat Hij tot hun vreugde en heil van de mensen heeft geschapen.

In Jerusalem aangekomen, bereidden zij zich voor, wat voor de aanbieding en tot vrijkoop van het Kind nodig was. Jozef regelde vijf munten, zo ook twee duiven en twee tortelduiven als reiniggingsoffer voor Maria. Hij bewonderde daarbij haar diepe deemoed, daar zij de reinste, heiligste moeder, zich als alle andere vrouwen aan het wettelijke voorschrift onderwierp. Hij bewonderde ook de gehoorzaamheid van zijn Verlosser, die zoals alle andere knaapjes wilde worden aangeboden en vrijgekocht. Over dit alles dacht Jozef vaak in zijn leven na. Hij herinnerde zich steeds in dankbaarheid hoeveel Gods Zoon en zijn heiligste moeder tot stand hadden gebracht.

Toen Maria en Jozef met het goddelijk Kind de tempel betreden, kwam Simeon, een grijze profeet, om hen te ontvangen. Hij was op ingeving van de heilige Geest naar de tempel gekomen. Nu moest hij de belofte van God beleven, dat hij nog voor zijn d9ood de Messias zal zien. Ook Anna, een profetes, voegde zich erbij. Na de wettelijke reiniging nam Simeon het Kind op zijn arm, om Het de Heer aan te bieden. Hij ondervond daarbij grote troost en werd door de heilige Geest verlicht. Toen erkende hij zijn Verlosser en riep uit: “Nu laat U uw dienaar, Heer, naar uw woord in vrede heengaan…” Simeon wenste, nu na verkrijging van deze genade te sterven. Jozef nam alles met grote opmerkzaamheid waar. Hij zag dat het goddelijk Kind door het helderste licht was omstraald. Tot overgrote vreugde kwam hij voor enige ogenblikken in vervoering en schouwde daarin de geheimen van de aanbieding van de goddelijke Verlosser.

De grijze Simeon genoot een tijdje van de mensgeworden God. Nadat Maria het goddelijk Kind had vrijgekocht, gaf hij Het in haar armen terug. Simeon gelukwenste Maria voor haar hoge waardigheid als moeder van de Messias en hij zei nog: “Velen zullen Hem tegenspreken en uw ziel zal met een zwaard worden doorboord!” Bij deze woorden werd Jozef door een dermate smart getroffen, dat hij in onmacht zou zijn gevallen, als de genade van God hem niet had ondersteund. Nog veel meer werd de heiligste moeder van smart doorboord; zij zag immers alles in de geest, wat zal komen. Toen voorzegde ook de profetes Anna haar haar het lijden en de dood van haar Zoon, waardoor haar reinste, onschuldige hart opnieuw werd getroffen. Deze profetie begreep Jozef niet, anders was hij van leed gestorven. Reeds de woorden van de profeet Simeon drukten zich zo diep in zijn gedachten, dat deze levenslang zijn ziel bedroefde. Jozef had het verlangen, met Maria over dit alles te spreken. Zij hielden zich echter nog een tijd lang in de tempel op. Maria bracht haar goddelijk Kind akten van liefde, van dankbaarheid en van medelijden; zij bad ook voor de diep bedroefde Jozef.

DE TERUGKEER NAAR NAZARETH

Maria en Jozef verbleven met het Jezuskind nog een tijdje in Jerusalem. Zij gingen dan wederom naar de tempel, waar zij ook de geschenken aanboden, die zij van de koningen van de Oriënt hadden ontvangen. Hier baden zij nu in het bijzonder om het inzicht in de goddelijke Wil, of zij naar Bethlehem of naar Nazareth, hun geboorteplaats, moesten terugkeren. Het werd hun kenbaar gemaakt, dat zij in Nazareth hun verblijf moesten nemen. Bovendien openbaarde het ook zo de engel van de heilige Jozef. Dit strekte hem enigermate tot troost, want hij dacht, in Nazareth is toch meer geriefelijkheid aanwezig. Hij sprak zijn tevredenheid aan Maria hierover uit. Zij wist echter al, wat ten gevolge van de vervolging van de zijde van Herodes spoedig zal plaatsvinden, hield echter deze kennis geheim, om de vreugde van haar gemaal niet te bedroeven. Jozef vertelde haar dan alles, wat hem in de tempel was overkomen. Hij openbaarde haar, welke geheimen God hem liet zien, hij beschreef haar onder tranen zijn smart over de treurige profetie van Simeon. “Ach, mijn onschuldige gemalin”, zei hij vaak, “hoe groot zal de smart zijn, die u eens moet doormaken! Ik weet niet, hoe het met mij zal vergaan. Wanneer ik echter bij uw bekommernissen aanwezig moet zijn, hoe zal dit mijn hart kunnen verdragen?” En Jozef weende bitter. Maria troostte hem echter op de volgende manier: “God is met ons. Wij moeten niet bevreesd zijn; wij laten alles geheel over aan zijn heiligste Wil. Laten wij blij zijn, dat wij Jezus hebben vrijgekocht en Hij ons nu geheel toebehoort. Nu mogen wij ons verheugen in zijn gezelschap en zijn lieflijkheid proeven. De gedachte, dat wij Jezus bezitten, moet ons iedere bitterheid verzachten”. Jozef was over deze woorden zeer tevreden. Het Jezuskind wilde hem evenwel nog veel meer troosten en gaf nu zijn moeder in, Het in de armen van Jozef te geven. De heilige ontving het Kind met gejubel in het hart, hij omarmde Het en zei: “O mensgeworden God, nu behoort U ons toe! Wij hebben U tot heil van alle mensen vrijgekocht; maar wij hebben nu de genaden van uw aanwezigheid, U te kennen, ons met U te verheugen, U zelfs in onze handen te houden”.

Terwijl Jozef zich met het Jezuskind in zulke gesprekken onderhield, vlijde Het zich heerlijk tegen hem aan, zodat hij daarbij paradijselijke vreugden genoot. Maria gunde hem deze vreugde van harte; zij dankte God in zijn plaats. De overgelukkige Jozef richtte zijn blik op het goddelijk Kind. Bij de overweging, dat hem op een zo heerlijke manier de gunst en genade ten deel was gevallen, weende hij.. Het goddelijk Kind liefkoosde hem en sprak in zijn hart; Het verzekerde hem, hoezeer Het hem liefheeft en hoe welgevallig hij Hem is. Toen riep Jozef uit: “Mijn Jezus, wat moet ik doen voor de hoge genade, die U mij bewijst? O welk een geluk voor mij, U in mijn armen te houden. Had ik het ooit kunnen geloven, dat U de geringste dienaar met zo grote genaden overlaadt? Nadat Simeon U op zijn armen had gedragen, verlangde hij niets anders meer dan te sterven. Ik echter heb het geluk, U zo vaak te omarmen en aan mijn borst gedrukt te houden. Wat moet ik wensen, mijn Heer, wat moet ik wensen? Te sterven verlang ik niet, want ik kan mij nog zo’n lange tijd verheugen in uw gezelschap; ik mag met U zijn en voor uw behoeften zorgen. Wat kan ik nog wensen, dan U steeds meer lief te hebben, U trouw te dienen en te zien dat alle schepselen U erkennen, U liefhebben en U dankbaar zijn voor zovele weldaden; in het bijzonder daarvoor, dat U bent gekomen, om de mensen te verlossen! Slechts dit kan ik wensen, mijn Jezus; daarnaar verlangt mijn hart, daarom smeek ik U! O vervul deze wensen en verhoor mijn smeken!” Hoe verheugde zich het goddelijk Kind, dat Jozef van liefde zozeer was ontvlamd en zo innig naar zijn verheerlijking en naar het welzijn van alle schepselen verlangde. Het keek hem daarvoor liefdevol aan en glimlachte. De blik van het goddelijk Kind was tegelijkertijd majesteitelijk. Wanneer Jozef het Kind aan de heiligste moeder teruggaf, zei hij meestal: “Neem aan, reinste maagd, uw Zoon, onze God in mensengestalte! In uw armen gaat het Hem waarlijk goed. Omdat Hij u tot zijn moeder heeft uitverkoren, schonk Hij u ook alle genaden, waardoor u Hem aangenaam en liefdeswaardig bent”. De moeder Gods betrok alle lof op de goedheid van haar Schepper, terwijl zij het lofgezang herhaalde, dat zij bij haar nicht Elisabeth zong: “Hoog prijst mijn ziel de Heer….”.

Maria en Jozef beleefden op deze reis vele vreugden in de geest; zij hadden immers het goddelijk Kind bij zich. Zij droegen Het afwisselend. Ook allerlei wondertekenen konden zij gadeslaan. Al het geschapene, zelfs het redeloze bracht de mensgeworden God haar eerbetuiging. De vogels begeleidden feestelijk de heilige wandelaars; zij vlogen rond en zongen. Jozef bekeek alles zeer opmerkzaam. Vol vreugde ving hij steeds weer aan God te prijzen. “O Maria”, zei hij, “zie, nu keren wij in onze geboorteplaats terug, waar wij in rust met Jezus ons mogen verheugen. Hoe blij zullen wij zijn, Hem niet meer zoveel te zien lijden. We zullen voor Hem een aangenaam plekje bereiden, als Hij niet in onze armen wil zijn. Toen boog de heiligste maagd haar hoofd en zei: “We gaan naar Nazareth, om de goddelijke wil te vervullen. Wij zijn altijd bereid de verordeningen uit te voeren. Hij is mens geworden om te lijden, niet om zich te verheugen en rust te genieten. Hij wil, dat ook wij Hem navolgen”. Jozef antwoordde heel gelaten: “Zie mij bereid, de wil van de Allerhoogste uit te voeren”. Hij begreep namelijk niet de eigenlijke zin van hete woord van zijn gemalin en waarom zij nu zo tot hem sprak. De moeder Gods echter wist, dat zij spoedig hun geboorteplaats moesten verlaten en naar een vreemd land trekken, wat hun groot lijden zal veroorzaken. Maria wilde Jozef dit niet meedelen. Eigenlijk hield zij de goddelijke gebeurtenissen verborgen en wachtte steeds, dat God zelf hem zijn wil door ingeving of door de engel openbaart.

Maria zong ook op deze reis haar Kind vaak lofliederen toe, wat Jozef heel vrolijk stemde. Hij zong in de geest mee en was vaak diep bewogen van vreugde, liefde en dankbaarheid. Hij dankte de Allerhoogste ook voor de vele genaden en gunstbewijzen aan zijn gemalin. Vaak hief hij ook tot lof van God een lied aan en dit met zo’n vurige begeestering, dat Maria zich verwonderde.

De heilige had op deze reis veel honger, dorst en allerlei ongemak te verdragen. Hij nam alles met edelmoedigheid en wilde ook het lijden van het goddelijk Kind en zijn moeder op zich nemen.

Eindelijk kwamen zij in Nazareth aan. Zij gingen meteen naar hun huisje. In het kleine vertrek van de heiligste moeder knielden zij neer op de plek waar het wonderbare geheim van de menswording plaatsvond. Zij aanbaden en dankten God, dat zij veilig en gezond in hun geboorteplaats mochten terugkeren. Jozef was de mening toegedaan, dat zij nu hier steeds konden verblijven en in vrede met Jezus en Maria leven. Hij maakte direct het bedje in orde, dat hij voor Jezus had gemakt. Jozef ordende alles met grote vreugde en tevredenheid. Bovendien deed het heem echter pijn, dat hij voor Jezus en zijn moeder niet alles kon doen, wat hij wenste, daar hij arm was. Terwijl Maria zich met haar goddelijk Kind onderhield, zorgde Jozef voor het nodige levensonderhoud. Wanneer hij zo door de stad ging vroegen hem velen wat ere in Bethlehem is gebeurd. Hij gaf meestal slechts het korte antwoord, dat hij daar de goddelijke wil heeft vervuld. Op grond daarvan beschimpten velen hem, terwijl hij zijn gemalin, ofschoon zij dichtbij de geboorte van het goddelijk Kind stond, zover heeft meegevoerd. Zij zeiden, dat het een grote domheid is geweest, hem het tere meisje Maria tot gemalin toevertrouwd te hebben; hij bekommert zich niet om haar, hij laat haar lijden en weet haar niet op waarde te schatten; ja, hij zal schuldig zijn, dat zij vanwege zoveel lijden in korte tijd moet sterven. Deze woorden waren voor het liefdevol hart van Jozef evenzovele zwaardsteken, want hij wist, hoezeer hij zijn gemalin op waarde schatte en hoe dankbaar hij God voor haar was. Op deze laster antwoordde Jozef: “U vergist zich; ik waardeer het geluk, een zo kostbare en waardige gemalin te hebben. Maar door mijn armoede kan ik voor haar niet alles doen, wat ik haar verschuldigd ben; dit bezorgt mij pijn.

Haar goedheid echter is zo groot, dat zij zich daarmee tevreden toont en niets anders wenst”, Dit zei Jozef in volle rust. Nooit zag men hem heftig, ofschoon er vaak daartoe een aanleiding was. God liet deze vijandigheden toe zodat Jozef in alle deugden vooruitging, vooral in de deemoed, geduld en liefde. De heilige beoefende al deze deugden met edele moed en vreugde, om God welgevallig te zijn en verdiende op deze manier steeds meer zijn liefde en genade.

De heilige moeder verheugde zich, haar gemaal zo heilig en deugdzaam te zien. Zij liet het niet na, God te vragen, dat Hij hem mocht bijstaan en steeds genade en geest verlenen, in het bijzonder de liefde. God verhoorde haar gebeden. Zo nam Jozef gestadig toe aan verdiensten en versterkte zeer in de liefde tot God. Hoe verlangde hij ernaar, dat alle mensen God mochten liefhebben! Vaak riep hij onder tranen uit: “Mijn God! Waarom hebben allen U niet lief? Wat kon ik doen, dat alle schepselen U erkenden en liefhadden? Hoe is het mogelijk, dat U, de oneindige goedheid en heerlijkheid, niet door allen geliefd wordt”. Bij deze overwegingen kwam Jozef buiten zichzelf. Hij verbleef in deze toestand vaak meerdere uren en verheugde zich in de heerlijkheden en volkomenheden van God. Steeds klaarder erkende hij, hoezeer God het verdient, geliefd en verheerlijkt te worden. Door de heiligste liefde aangedreven zei hij tot Maria, dat hij het verlangen heeft, door de hele stad te gaan, om de heerlijkheid van God te prijzen en te verkondigen. Zijn gemalin hield hem terug en zei: “Wij zullen God loven in de naam van allen”. Zij zongen voor de Allerhoogste liederen, en zo werd Jozefs verlangen enigermate getild. Dan wendde hij zich tot haar met de woorden: “Zalig bent u Maria, want u hebt God zozeer lief. U doet het terecht, Hij alleen verdient het. Heb Hem steeds meer lief en breng eerherstel voor de velen, die Hem niet liefhebben. Heb Hem ook voor mij lief, omdat u een hart heeft, dat bekwaam is Hem zeer te beminnen; mijn hart is klein en de liefde, die het bevat, is gering”.

Het deed Maria genoegen, haar gemaal van de liefde tot God zo vervuld te zien. Haar hart verteerde zich immers in de liefde tot Hem. Jozef keek vaak naar haar. Hij zag haar gelaat blozen en als van licht doordrongen. Wanneer de heiligste moeder bemerkte, dat Jozef zich in zo’n begeestering bevond, gaf zij hem het goddelijk Kind in de armen. Hij drukte Het aan zijn borst en zijn naar liefd3 dorstende hart werd volop verzadigd. Het kwam ook voor, dat de heilige met hete Jezuskind op de armen uitrustte. Maria verheugde zich bij deze aanblik; zij zag, hoe het goddelijk Kind aan zijn hart jubelde. Zij erkende echter ook, hoe de ziel van haar gemaal van hemelse rust werd verkwikt.